25 764 Reisdocumenten

Nr. 108 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 februari 2018

Tijdens het Algemeen Overleg «Basisregistratie personen en paspoorten» van 13 december 2017 (Kamerstukken 27 859 en 25 764, nr. 120) heeft dhr. Middendorp aandacht gevraagd voor de initiële projectopzet van de invoering van de vingerafdruk op het paspoort. Daarbij is door dhr. Middendorp in het bijzonder gevraagd naar de interactie tussen de Europese Unie en Nederland, hoe de besluitvorming is gegaan en de daaropvolgende implementatie. Met deze brief kom ik aan dit verzoek tegemoet.

Vooraf merk ik graag op dat in 2011 op verzoek van Uw Kamer een onafhankelijk onderzoek is uitgevoerd naar de besluitvorming rondom de invoering van biometrische kenmerken in de chip van paspoorten. De conclusie van dat onderzoek is dat de totstandkoming van biometrie in de reisdocumenten is verlopen binnen de kaders die de politiek daarvoor heeft gesteld. Voor een gedetailleerd inzicht in het verloop van de besluitvorming en de interactie met de Unie verwijs ik graag naar dit rapport en de daarbij horende kabinetsreactie.1

De besluitvorming over het biometrisch paspoort begint in 1998, waarbij een toon van technologisch optimisme overheerst. De beleidsfocus daarbij is de bestrijding van look alike fraude. Look alike fraude is het onrechtmatig gebruik van een reisdocument door een persoon die veel uiterlijke gelijkenis heeft met de werkelijke houder in het reisdocument. Om deze vorm van fraude te bestrijden is door Nederland ingezet op het opnemen van vingerafdrukken.2

Dat initiatief wordt onder invloed van de aanslagen in New York en Madrid een aangelegenheid van de Europese Unie. De strijd tegen terrorisme resulteert erin dat, met steun van Nederland, in 2004 een nieuwe Europese Verordening van kracht wordt die regelt dat een gezichtsopname en vingerafdruk op reisdocumenten worden opgenomen. Vanuit Unieperspectief is het doel om de controle aan de buitengrenzen van de Unie te verstevigen.

Pas nadat de Verordening tot stand is gekomen, wordt door de Europese Commissie gewerkt aan diverse technische eisen die bij de invoering van biometrische kenmerken van belang zijn. In een periode van bijna 10 jaar worden daarvoor diverse beschikkingen genomen.3 Zo worden er bijvoorbeeld eisen gesteld aan de wijze waarop lidstaten veilig de sleutels uitwisselen om de vingerafdrukken op elkaars paspoorten te kunnen uitlezen. De toegang tot de vingerafdrukken is namelijk beschermd. Om de vingerafdrukken uit de chip te kunnen uitlezen moet de lidstaat die de reisdocumenten uitgeeft een autorisatie geven. Het gaat dan om autorisaties die de vorm hebben van digitale certificaten. Dan blijkt dat er technisch, organisatorisch en juridisch veel bij komt kijken.

Nederland kan in die fase niet met alle eisen instemmen die door de Europese Commissie zijn gesteld.4 Nederland vindt bijvoorbeeld dat onvoldoende is uitgewerkt welke transparantie de lidstaten moeten betrachten om aan te tonen dat de regels en procedures correct zijn geïmplementeerd. Het beleid is niettemin met een grote meerderheid onderschreven door de lidstaten en door de Europese Commissie vastgelegd in een beschikking.

In deze fase wordt in Nederland de opportuniteit van het gebruik van vingerafdrukken op het paspoort ter discussie gesteld. Op verzoek van Uw Kamer (de motie van het lid Heijnen c.s. (Kamerstuk 25 764, nr. 60)) is in 2014 nut en noodzaak van de Europese regelgeving over biometrische gegevens in reisdocumenten op Europees niveau aan de orde gesteld.5 Een ambtelijke rondgang langs de lidstaten en de Europese Commissie, alsook een brief van mijn ambtsvoorganger aan de verantwoordelijke EU-commissaris, leidde echter niet tot enig resultaat. Ik heb geen indicatie dat de Europese Commissie noch de andere EU-landen hierin thans een ander standpunt innemen.

Nederland was daarop genoodzaakt de Europese verplichtingen te implementeren. Een onderdeel van dit gemeenschappelijk certificaatbeleid betreft de aanwijzing van een Single Point of Contact (SPOC). Via het SPOC wisselen lidstaten de digitale certificaten uit om toegang tot de vingerafdrukken op het paspoort te kunnen krijgen. Nederland heeft daartoe de Justitiële Informatiedienst (JustID) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid aangewezen. Zij hebben de technische, beveiligde, infrastructuur opgezet teneinde de certificaten te kunnen uitwisselen. De verwachting is dat Nederland dit jaar de vereiste audits afrondt, waarmee op dat punt aan de Europese verplichtingen is voldaan.

Tijdens het AO Basisregistratie en Paspoorten van 13 december jl. is door het lid Van der Molen nog gevraagd hoe ver andere lidstaten met de implementatie van de Verordening zijn.

Voor het uitwisselen van de certificaten geldt dat 32 Europese landen6 bilateraal elektronisch een beveiligde verbinding moeten opzetten. Dit betekent dat er beveiligde digitale communicatie middels het SPOC mechanisme moet worden gerealiseerd. Bestaande infrastructuren worden daarvoor gebruikt en via het SPOC geleid.

Het tempo waarin landen daarin vorderingen maken verschilt. De meeste landen verkeren onderling in het stadium van een ontwikkel- en testfase. Nederland heeft dit stadium momenteel met 15 landen bereikt, waaronder Duitsland, Frankrijk, België, Italië en Spanje. Er zijn 5 landen die met nog geen enkel land in een ontwikkel- of testfase verkeren. Er zijn 8 landen die met één of meer landen de ontwikkel- en testfase hebben afgerond, en gereed zijn om daarmee certificaten uit te wisselen. Dat zijn België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Roemenië, Tsjechië en Zwitserland.

Nederland is nog met geen land gereed om daadwerkelijk certificaten uit te wisselen, onder meer omdat de vereiste audit nog niet is afgerond. Daarover heb ik u in mijn brief d.d. 8 december 2017 geïnformeerd. Vanzelfsprekend informeer ik uw Kamer op het moment dat daadwerkelijk certificaten met andere landen worden uitgewisseld.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops


X Noot
1

Kamerstuk 25 764, nrs. 54 en 57

X Noot
2

Kamerstuk 25 764, nr. 22 en Kamerstuk 25 764, nr. 4

X Noot
3

Beschikkingen C2005/409, C2006/2909, C2008/8657, C2009/7476, C2011/5499 en C2013/6181

X Noot
4

Kamerstuk 25 764, nr. 71

X Noot
5

Kamerstuk 25 764, nr. 77 en 84

X Noot
6

De 28 Unielanden, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland

Naar boven