nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 23 maart 1998
In vervolg op mijn brief van 3 maart 1998 (25 616, nr. 12), waarin
ik u heb geïnformeerd over het met de politievakorganisaties gerezen geschil inzake de Politie-FPU, stel ik u conform mijn toezegging op
de hoogte van de uitspraak van het kort geding. Zoals ik in mijn vorige brief
heb aangegeven komt het geschil er kortweg op neer dat de voor de Politie-FPU
in het Arbeidsvoorwaardenakkoord overeengekomen randvoorwaarde van kostenneutraliteit
ten opzichte van de huidige FLO-regeling door de politievakorganisaties is
losgelaten, terwijl ik dat niet wens te doen. De politievakorganisaties staan
een regeling voor die de komende dertig jaar ongeveer drie maal zo duur zou
zijn als het handhaven van de FLO-regeling.
De eis van de politievakorganisaties in het kort geding (het hervatten
van het overleg over de Politie-FPU op basis van de door hen gesuggereerde
middelen) is afgewezen. De president van de rechtbank heeft de politievakorganisaties
in het ongelijk gesteld omdat zij niet hebben kunnen aantonen dat binnen de
afgesproken financiële randvoorwaarde overeenstemming kan worden bereikt
over de Politie-FPU. Daarnaast hebben de politievakorganisaties niet kunnen
aantonen dat de door hen gesuggereerde middelen kunnen worden ingezet. Voor
de volledigheid is de uitspraak van het kort geding bijgevoegd.1
In de uitspraak constateert de president van de rechtbank dat het volgens
hem niet onmogelijk is dat het overleg over de Politie-FPU kan worden «vlotgetrokken»;
wellicht nadat een «competente buitenstaander» een oordeel heeft
gegeven over (onderdelen) van het geschil. Aldus refereert de president wellicht
aan de door de politievakorganisaties aangekondigde gang naar de Advies- en
Arbitragecommissie (AAC). Zij hebben mij inmiddels, conform de AAC-procedure,
16 maart jl. gemeld dat zij tot het oordeel zijn gekomen dat het overleg over
de Politie-FPU niet tot een uitkomst zal leiden die de instemming van alle
deelnemers aan het overleg zal hebben, en het verzoek gedaan de voor de AAC-procedure
benodigde overlegvergadering uit te schrijven. In deze overlegvergadering
moet worden bezien of het mogelijk is het overleg voort te zetten dan wel,
indien dit niet mogelijk blijkt, tot geschilformulering over te gaan. Zoals
u bekend heb ik de politievakorganisaties al een aantal malen aangegeven dat
ik bereid ben het overleg over de Politie-FPU voort te zetten op basis van
alle in het Arbeidsvoorwaardenakkoord overeengekomen uitgangspunten.
Mocht het overigens tot een AAC-procedure komen dan zal op basis van het
advies van de commissie blijken of het overleg over de Politie-FPU kan worden
«vlotgetrokken» in de door mij gesuggereerde zin: op basis van
alle in het Arbeidsvoorwaardenakkoord overeengekomen uitgangspunten.
Over de toekomstige ontwikkelingen inzake de Politie-FPU zal ik u te zijner
tijd informeren.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal