25 407
Aanpassing van wetgeving aan de invoering van het geregistreerd partnerschap in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (Aanpassingswet geregistreerd partnerschap)

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 2 juni 1997 en het nader rapport d.d. 16 juni 1997, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 24 februari 1997, no.97 000906, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot aanpassing van wetgeving aan de invoering van het geregistreerd partnerschap in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (Aanpassingswet geregistreerd partnerschap).

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 24 februari 1997, nr. 97 000906, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 2 juni 1997, nr. W03.97 0097. bied ik U hierbij aan.

1. De in hoofdstuk 1, Ministerie van Algemene Zaken, artikel 2, genoemde wijziging heeft betrekking op artikel 11, derde lid, van de uit 1855 stammende Wet ministeriële verantwoordelijkheid, waarin een ouderwets taalgebruik en een achterhaalde spelling worden gehanteerd. Nu slechts gedeelten van het derde lid worden vervangen, ontstaat een vreemd resultaat. De Raad van State adviseert artikel 11, derde lid, in zijn geheel – met inachtneming van de inhoudelijke wijzigingen – te vertalen in modern Nederlands.

Het college doet dezelfde aanbeveling met betrekking tot:

– hoofdstuk 6, artikel 2, onder C (artikel 56, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (WRv));

– hoofdstuk 6, artikel 19, onder A (artikel 38, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv), onder B (artikel 217, onderdeel 4), alsmede het tot D te verletteren onder E (artikel 479, eerste lid, WvSv).

1. Conform het advies van de Raad worden de desbetreffende artikelen van de Wet ministeriële verantwoordelijkheid en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met inachtneming van de inhoudelijke wijzigingen, omgezet in modern Nederlands. Wat betreft de door de Raad voorgestelde omzetting van verschillende artikelen van het Wetboek van Strafvordering in modern Nederlands, ben ik van mening dat de voorgestelde wijzigingen goed inpasbaar zijn in de bestaande tekst en een noodzaak van aanpassing van de spelling in verband met de invoering van het geregistreerd partnerschap niet aanwezig is.

2. In hoofdstuk 2, Ministerie van Binnenlandse Zaken, artikel 1, is onder A tot en met G gekozen voor de volgorde: echtgenoot, eerdere echtgenoot, de geregistreerde partner en de eerdere geregistreerde partner, terwijl de volgorde onder H en I is: huwelijk, geregistreerd partnerschap, eerdere huwelijken dan wel eerdere geregistreerde partnerschappen onderscheidenlijk echtgenoot, geregistreerde partner, eerdere echtgenoot of de eerder geregistreerde partner. De Raad adviseert een keuze te maken doch steeds dezelfde volgorde aan te houden, waarbij die van artikel 1, onder A tot en met G, de voorkeur heeft.

2. De door de Raad gesuggereerde volgorde van begrippen, voor zover niet leidend tot grote aanpassingen van artikelen of artikelleden, is voor verschillende onderdelen doorgevoerd. Overigens ben ik van mening dat het dwingend voorschrijven van een bepaalde volgorde voor de duidelijkheid en kenbaarheid van de bepalingen in kwestie niet nodig is.

3. In hoofdstuk 2, Ministerie van Binnenlandse Zaken, artikel 3, wordt in het voorgestelde artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van de Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijding gehuwd gelijk- gesteld met geregistreerd en wordt in artikel 5, onder A, met betrekking tot de gelijkstelling met de weduwe of weduwnaar gesproken van «de achtergebleven geregistreerde partner bij een partnerschapsregistratie». De Raad adviseert in artikel 1, tweede lid, onderdeel a, in plaats van geregistreerd te spreken van «als partner geregistreerd» en in artikel 5, onder A, de – overbodige – toevoeging «bij een partnerschapsregistratie», mede met het oog op de uniformiteit, te schrappen.

3. De door de Raad voorgestelde redactionele aanpassing van de Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijding is overgenomen.

4. Het valt de Raad op dat in Hoofdstuk 3, Ministerie van Defensie, artikel 3, onder A en C, ten aanzien van de geregistreerde partner de eis van het niet duurzaam gescheiden leven niet wordt gesteld, terwijl het in de rede ligt ook bij een geregistreerd partnerschap dit aanvullende vereiste te stellen. Zolang het geregistreerd partnerschap niet is ontbonden dan wel de registratie niet is uitgeschreven, zal immers nog steeds sprake zijn van een geregistreerd partnerschap, ook al wonen de geregistreerde partners niet duurzaam samen. De Raad beveelt aan de in artikel 3 voorgestelde wijzigingen aan te vullen met het vereiste van duurzaam samenleven.

Eenzelfde aanvulling beveelt hij aan met betrekking tot:

– hoofdstuk 6, artikel 1, onder B, onderdeel 3, letter g;

– hoofdstuk 6, artikel 1, onder D, onderdelen 1 en 2;

– hoofdstuk 6, artikel 1, onder E, onderdeel 5;

– hoofdstuk 6, artikel 5;

– hoofdstuk 6, artikel 7, onder A;

– hoofdstuk 6, artikel 12;

– hoofdstuk 6, artikel 13;

– hoofdstuk 6, artikel 21, onder A.

4 en 9. Met de Raad ben ik van mening dat de eis van het niet duurzaam gescheiden leven ook aan geregistreerde partners moet worden gesteld. Ik heb daartoe het wetsvoorstel aangepast in die zin dat, waar deze eis aan gehuwden wordt gesteld, deze ook voor geregistreerde partners geldt. Waar echter uitsluitend een onderscheid wordt gemaakt tussen gehuwd zijn en van tafel en bed gescheiden zijn, heb ik voornoemde eis niet voor geregistreerde partners opgenomen. Het geregistreerd partnerschap kent immers de scheiding van tafel en bed niet. Een voorbeeld daarvan is artikel 321 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

5. In hoofdstuk 4, Ministerie van Economische Zaken, artikel 1, onder A en B, wordt voorgesteld na «weduwe» in te voegen: of de achtergebleven geregistreerde partner. Nu de vergunninghouder zeer wel ook een vrouw kan zijn die een weduwnaar achterlaat, en de term achtergebleven geregistreerde partner in ieder geval zowel een man als een vrouw omvat, beveelt de Raad aan na «weduwe» ook de term weduwnaar toe te voegen.

5. Hoofdstuk 4, artikel 1, is overeenkomstig het advies van de Raad aangevuld.

6. In hoofdstuk 6, Ministerie van Defensie, komt in artikel 19, onder D (artikel 273, eerste lid, tweede volzin, WvSv) de term «echtgenoot» of «vroegere echtgenoot» niet voor. Blijkens het wetsvoorstel tot wijziging van het WvSv (herziening onderzoek ter terechtzitting) (kamerstukken II 1995/96, 24 692) is de inhoud van artikel 273 ondergebracht in het voorgestelde artikel 269. Ook daar kan geen aansluiting worden gevonden voor de beoogde wijziging evenmin als in het voorgestelde artikel 273. De Raad is van oordeel dat artikel 19, onder D, dient te vervallen.

6. De voorgestelde wijziging in hoofdstuk 6, artikel 19, onder D, (Wetboek van Strafvordering) is geschrapt.

7. In hoofdstuk 6 wordt in artikel 23, onder A, voor artikel 283, derde lid, van de Faillissementswet een nieuwe tekst voorgesteld. Het college signaleert dat voornoemd artikel 283 niet bij het in de aanhef genoemde wetsvoorstel houdende wijziging van de Faillissementswet (kamerstukken I 1995/96, 22 969, nr.34) wordt gewijzigd. Bedoeld zal zijn de wijziging voor te stellen voor artikel 284, derde lid, van de Faillissementswet, dat blijkens genoemd wetsvoorstel wel wijziging ondergaat. Ook inhoudelijk sluit dit artikellid aan bij de materie die in het voorgestelde artikel 23 is geregeld. Het college adviseert artikel 23, onder A, in die zin te wijzigen.

7. De door de Raad gesignaleerde verschrijving is hersteld.

8. In hoofdstuk 7, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, artikel 5, onder K, worden twee wijzigingen voorgesteld voor artikel 117 van de Pachtwet. Dit artikel is echter vervallen bij de Wet van 29 november 1996 tot vaststelling van de gewijzigde Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (aanvulling met onder meer de onderwerpen omvang van de taak, arbeidstijd, vakantie en verlof) (Stb.590), in werking getreden met ingang van 1 januari 1997 bij Besluit van 13 december 1996 (Stb.616). Dit brengt mee dat ook artikel 5, onder K, naar de mening van de Raad kan vervallen.

8. Artikel 5, onder K, van hoofdstuk 7, is conform het advies van de Raad geschrapt.

9. In hoofdstuk 8, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, artikel 1, onder A, wordt voorgesteld om in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de studiefinanciering na «leeft» toe te voegen: of met wie hij een partnerschapsregistratie is aangegaan. Zoals het college reeds in punt 4 van zijn advies heeft opgemerkt, zou ook ten aanzien van de partner met wie een partnerschapsregistratie is aangegaan onderscheid moeten worden gemaakt tussen die geregistreerde partner met wie wordt samengeleefd en die waarmee niet (meer) wordt samengeleefd. De Raad beveelt daarom aan in het gehele hoofdstuk 8 de toevoeging «of met wie hij een partnerschapsregistratie is aangegaan» dan wel «of een partnerschapsregistratie zijn aangegaan» niet te plaatsen na de woorden «leeft» of «leven», maar na de woorden «is gehuwd» of «zijn gehuwd» zodat het vereiste van niet duurzaam gescheiden leven ook voor de geregistreerde partner geldt.

10. In hoofdstuk 9, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, artikel 4, onder A, wordt voorgesteld artikel 1, derde tot en met vijfde lid, van de Toeslagenwet te vernummeren tot vierde tot en met zesde lid, onder invoeging van een nieuw derde lid. Het college signaleert dat het nieuwe derde lid en het tot vierde lid vernummerde derde lid elkaar gedeeltelijk overlappen en daarom – ook voor wat betreft de inhoud – beter tot één lid kunnen worden samengevoegd. Het college beveelt aan het nieuwe derde lid in het bestaande derde lid te verwerken en de vernummering tot vierde en vijfde lid achterwege te laten.

10. Het voorstel van de Raad om in de Toeslagenwet de definitiebepalingen van geregistreerd partnerschap en ongehuwd samenleven te integreren, neem ik niet over. Anders dan de Raad ben ik van mening dat er geen sprake is van overlap van de twee artikelleden in kwestie. In tegendeel; door dit onderscheid wordt duidelijk welke verschillende vormen van samenleving zich kunnen voordoen, te weten het huwelijk, het geregistreerd partnerschap en het samenleven zonder gehuwd of geregistreerd te zijn. Met het apart benoemen van de groep geregistreerden en de groep ongehuwd/ongeregistreerd samenlevenden, wordt recht gedaan aan de verschillen die tussen deze groepen bestaan. Het is daarom dat ook op andere plaatsen in het wetsvoorstel voor deze wetgevingstechniek is gekozen.

11. In hoofdstuk 9, artikel 15, onder A, tweede lid, onderdelen h en i, wordt voorgesteld de termen «weduwe» en «weduwnaar» te vervangen door: achtergebleven vrouwelijke partij bij de partnerschapsregistratie, respectievelijk door: achtergebleven mannelijke partij bij de partnerschapsregistratie. Het ontgaat de Raad waarom hier wordt gekozen voor twee afzonderlijke omslachtige omschrijvingen, terwijl in beide gevallen evenals in het overige deel van het wetsvoorstel met de eenvoudige sexe-neutrale omschrijving «achtergebleven geregistreerde partner» kan worden volstaan. Mede op grond van aanwijzing 59 van de Aanwijzingen voor de regelgeving acht de Raad ook hier een sexeneutrale redactie aangewezen.

11. De door de Raad voorgestelde sekseneutrale redactie is niet alleen in hoofdstuk 9, maar ook elders waar nodig doorgevoerd.

12. In hoofdstuk 9, artikel 24, onder A, wordt onder verwijzing naar het wetsvoorstel Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsregelingen (kamerstukken II 1995/96, 24 776) opgemerkt dat artikel 3 van deze wet vervalt, alsmede onder B, dat aan artikel 1 van die wet, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een nieuw tweede lid wordt toegevoegd. Het college signaleert dat genoemde invoeringswet een aantal in romeinse cijfers luidende artikelen, doch geen artikel 1 of artikel 3 kent en beveelt aan de redactie van artikel 24 te actualiseren.

12. De door de Raad geconstateerde omissie is hersteld.

13. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

13. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn overgenomen.

14. Verder is het wetsvoorstel aangepast aan wijzigingen in wetgeving die hebben plaatsgevonden ten tijde van de advisering van de Raad en gecompleteerd met noodzakelijke aanpassingen die eerder nog niet waren ingevoegd.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. J. Boukema

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 2 juni 1997, no. W03.97.0097, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

Wetsvoorstel

– In hoofdstuk 2, artikel 2, onder B «67, tweede lid» vervangen door: 67, derde lid.

– In hoofdstuk 2, artikel 3, tweede lid, onderdeel c, «de achtergebleven geregistreerde partnerschap» vervangen door: de achtergebleven geregistreerde partner.

– In hoofdstuk 2, artikel 5, onder B, «of als achtergebleven geregistreerd partnerschap» vervangen door: of als achtergebleven geregistreerde partner.

– In hoofdstuk 3, artikel 2, de voorgestelde vervangende tekst – onverminderd de voorgestelde volgorde in punt 2 van het advies – wijzigen in: echtgenoot dan wel geregistreerde partner of eerdere partner dan wel eerdere geregistreerde partner.

– In hoofdstuk 3, artikel 3, onder C, – onverminderd hetgeen is opgemerkt in punt 4 van het advies – het voorgestelde «dan wel geen achtergebleven geregistreerde partner na» vervangen door: dan wel geen achtergebleven geregistreerde partner.

– In hoofdstuk 5, artikel 1, «echtgenoten» ingevoegd de zinsnede:, geregistreerde partners vervangen door: «hun echtgenoten» ingevoegd:, hun geregistreerde partners.

– In hoofdstuk 5, artikel 2, na «artikel 7a» toevoegen: , derde lid,.

– In hoofdstuk 6, artikel 1, onder A, onderdelen 3 en 5, in de voorgestelde in te voegen tekst telkens «of tot een gemeenschap» vervangen door: of in een gemeenschap.

– In hoofdstuk 6, artikel 2, onder B, na artikel 18, tweede lid, «wordt na »«scheiding van tafel en bed»« ingevoegd» vervangen door: wordt na de tweede vermelding van «scheiding van tafel en bed» ingevoegd.

– In hoofdstuk 6, artikel 2, onder G, in lijn met artikel 2, onder B, H, I en volgende, in het voorgestelde onderdeel 7 «ontbinding van het geregistreerd partnerschap« invoegen tussen «huwelijk na scheiding van tafel en bed» en «opheffing van de wettelijke gemeenschap van goederen».

– In hoofdstuk 6, artikel 3, onder A, «eerste en tweede lid» vervangen door: eerste lid, onderdelen 1 en 2.

– In hoofdstuk 6, artikel 4, onder C, in de voorgestelde tekst tussen «onderscheidenlijk» en «geregistreerde» invoegen: als partner.

– In hoofdstuk 6, in artikel 13, onder A, onderdeel 5, letter f, consequent het huwelijk vóóropstellen en daarom vervangen door:

f. hertrouwen: het aangaan van een huwelijk na een partnerschapsregistratie, het aangaan van een partnerschapsregistratie na een huwelijk dan wel het opnieuw aangaan van een partnerschapsregistratie.

– In hoofdstuk 6, in artikel 13, onder B, de voorgestelde invoeging vervangen door: of als partner geregistreerd.

– In hoofdstuk 6, in artikel 19, onder C, «wordt na »echtgenoot« telkens ingevoegd: dan wel de geregistreerde partner» vervangen door: wordt na «echtgenoot» ingevoegd: de geregistreerde partner en na «vroegere echtgenoot»: de eerdere geregistreerde partner. Voorts «vroegere echtgenoot» wijzigen in: eerdere echtgenoot.

– In hoofdstuk 6, in artikel 22, de in te voegen zinsnede «of geregistreerde partner» vervangen door: , geregistreerde partner.

– In hoofdstuk 6, in artikel 24, «artikel 194 van de Faillissementswet» vervangen door: artikel 194 van het Wetboek van Strafrecht.

– In hoofdstuk 7, artikel 5, onder I, de in te voegen zinsnede «of geregistreerde partner» vervangen door: of de geregistreerde partner.

– In hoofdstuk 8, artikel 2, onder B, de als te vervallen voorgestelde zinsnede «niet met de aanvrager gehuwde» vervangen door: niet met de aanvrager onderscheidenlijk de TS-ouder gehuwde.

– In hoofdstuk 9, artikel 4, onder B, in de voorgestelde wijziging van artikel 39, eerste lid, «artikel 1, derde, vierde of vijfde lid» vervangen door: artikel 1, vierde, vijfde of zesde lid.

– In hoofdstuk 9, artikel 7, «De Algemene Ouderdomswet» vervangen door: Artikel 1 van de Algemene Ouderdomswet. Voorts «2. In het vijfde lid» en «3. In het zesde lid» vervangen door: B. In het tot vijfde lid vernummerde vierde lid, onderscheidenlijk door: C. In het tot zesde lid vernummerde vijfde lid. Tenslotte «B» vervangen door: D.

– In hoofdstuk 9, artikel 15, «De Pensioenen- en Spaarfondsenwet» vervangen door: Artikel 1 van de Pensioenenen Spaarfondsenwet.

– In hoofdstuk 9, artikel 15, onder A, het voorgestelde tweede lid, onderdelen h en i, vervangen door:

h. weduwe of weduwnaar: de achtergebleven geregistreerde partner.

Voorts het voorgestelde onderdeel j verletteren tot onderdeel i.

– In hoofdstuk 10, artikel 3, «artikel 17, derde lid» vervangen door: artikel 17, tweede en derde lid. Voor «ingevoegd» toevoegen: telkens.

– In hoofdstuk 11, artikel 1, onder A, de onderdelen e en f vervangen door:

e. weduwe of weduwnaar: de achtergebleven geregistreerde partner.

– In hoofdstuk 11, artikel 1, onder B, tweede lid, in lijn met de voorgestelde redactionele wijziging in hoofdstuk 6, artikel 12, consequent het huwelijk vóóropstellen en daarom de invoeging vervangen door: het aangaan van een huwelijk na een partnerschapsregistratie, het aangaan van een partnerschapsregistratie na een huwelijk dan wel het opnieuw aangaan van een partnerschapsregistratie.

In hoofdstuk 11 dezelfde wijziging aanbrengen bij:

– artikel 2, onder B, tweede lid.

– artikel 5, onder B, tweede lid.

– In hoofdstuk 11, artikel 2, onder A, de onderdelen c en d vervangen door:

c. echtgenoot of echtgenote: de geregistreerde partner.

Voorts dezelfde wijziging aanbrengen bij artikel 5, onder A, onderdelen c en d.

– In hoofdstuk 11, artikel 3, onder A, de onderdelen c en d vervangen door:

c. echtgenoot of echtpaar: de geregistreerde partner of het geregistreerde paar.

Voorts dezelfde wijziging aanbrengen bij artikel 4, onder A, onderdelen c en d.

– In hoofdstuk 11, artikel 2, onder A, de tot onderdeel d te verletteren onderdelen e en f vervangen door:

d. weduwe of weduwnaar: de achtergebleven geregistreerde partner.

Voorts dezelfde wijziging aanbrengen bij artikel 3, onder A, onderdelen e en f, artikel 4, onder A, onderdelen e en f, alsmede artikel 5, onder A, onderdelen e en f.

– In hoofdstuk 12, artikel 3, onder A «artikel 1, zesde lid, wordt» vervangen door: artikel 3, onder A, zesde lid, onderdeel c.

Memorie van toelichting

– Aanwijzing 219 van de aanwijzingen voor de regelgeving nauwkeurig in acht nemen.

– Afkortingen tussen haakjes na de volledige omschrijving alleen gebruiken indien dit met het oog op herhaling noodzakelijk is. Dit houdt in dat (CTW) onder Algemeen, tweede alinea, kan vervallen.

– Onder 2. Financiële gevolgen, eerste alinea, in de tweede volzin «immers» vervangen door: namelijk. In de derde volzin «(vgl. kabinetsstandpunt inzake leefvormen, blz 7)» vervangen door een verwijzing naar de parlementaire stukken.


XNoot
1

De tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorge- legd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven