25 268
Zelfstandige bestuursorganen

nr. 37
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BESTUURLIJKE VERNIEUWING EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 maart 2006

In deze brief geef ik invulling aan het verzoek van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 23 februari 2006 om mijn brief van 7 februari 2006 (25 268, nr. 35) te verduidelijken. Zoals verzocht zal ik het kabinetsbesluit t.a.v. de motie Fierens c.s. (25 268 nr. 29) verhelderen en nadere informatie verschaffen over de in mijn brief genoemde ambtelijke begeleiding en het beoogde tijdschema.

1. Kabinetsbesluit t.a.v. motie Fierens c.s.

Het kabinet heeft n.a.v. de motie Fierens besloten om af te zien van een systematische doorlichting van zelfstandige bestuursorganen (zbo’s). De voormalige Commissie Doorlichting zbo’s zal worden opgeheven en diens instellingsbesluit ingetrokken.

Het kabinet komt tegemoet aan de wens van de Tweede Kamer om zich te richten op het binnen één jaar beoordelen welke huidige zbo’s op basis van de gestelde criteria onder de Kaderwet zbo (wetsvoorstel 27 426) dienen te vallen en het rapporteren aan de Kamer hierover. In mijn brief van 7 februari gaf ik al aan dat dit een omvangrijk proces is. De vakministers hebben de verantwoordelijkheid om de implicaties van de uitgangspunten van de kaderwet en het kabinetsstandpunt op het IBO-VOR rapport (25 268, nr. 20) per zbo na te gaan.

De vakministers geven in hun mededelingen aan de Staten-Generaal hun voornemen aan op de volgende vragen:

1. Welke zbo’s worden onder de werking van de Kaderwet zbo gebracht en op welke termijn zal de voordracht voor een daartoe strekkende wettelijke regeling worden gedaan?

Bij dit punt zijn o.a. de onderliggende vragen aan de orde:

– Zijn er redenen om de publieke taak onder een beperkte ministeriële verantwoordelijkheid vorm te geven?

– Wordt voldaan aan (tenminste één van de) instellingsmotieven, welke restrictief worden geïnterpreteerd volgens het kabinetsstandpunt?

2. Wat is de mate van overeenstemming (complying) van de concept-mededeling met het kabinetsstandpunt op het IBO-VOR rapport (25 268, nr. 20) en de motivering van eventuele afwijkingen (explaining)?

Per zbo geeft de vakminister aan op welke punten hij voornemens is af te wijken van de artikelen uit de Kaderwet en de uitgangspunten van het kabinetsstandpunt (25 268, nr. 20), onder het adagium «comply or explain».

2. Ambtelijke begeleiding

Het kabinet is van mening dat op het bovengenoemde proces begeleiding wenselijk is. De voormalige leden van deze commissie, die zich al in de problematiek hebben verdiept, krijgen voor het vervolg de taak om de vakministeries bij de voorbereidingen van dit proces te begeleiden. Zij zullen de vakminister die het aangaat, de minister van Financiën en de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties over het proces van aanmelding adviseren. Op deze manier draagt het kabinet er zorg voor dat indien de afronding van de behandeling van de Kaderwet door de Eerste Kamer dat vereist het formele aanmeldingsproces zo spoedig mogelijk kan plaatsvinden. Vanaf dat moment zal de begeleiding tevens gaan bestaan uit het in overleg met de vakministers plannen van de in de ministerraad te bespreken mededelingen, zodanig dat het kabinet de discussie daarover effectief en efficiënt kan voeren.

3. Tijdschema

De wettelijke verplichting om binnen één jaar mededeling te doen aan de Staten-Generaal (artikel 42 van de Kaderwet zbo) wordt van kracht als de Eerste Kamer het wetsvoorstel aanvaardt en de Kaderwet zbo in werking treedt. Het kabinet heeft de Eerste Kamer verzocht de behandeling van het wetsvoorstel voort te zetten. Bij aanvaarding van de Kaderwet zal zij in werking treden met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Het kabinet hecht er belang aan om vanaf heden het kabinetsstandpunt (25 268, nr. 20) te implementeren en zich voor te bereiden op de mogelijke implicaties van inwerkingtreding van de Kaderwet. Zodoende streeft het kabinet er naar om zo spoedig mogelijk duidelijkheid te verkrijgen over de voornemens van alle vakministers met betrekking tot de toekomstige positie van hun zbo’s.

De Minister voor Bestuurijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

A. Pechtold

Naar boven