25 029
Regels omtrent de kamers van koophandel en fabrieken

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende regels omtrent de kamers van koophandel en fabrieken.

De memorie van toelichting (en bijlagen), die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

25 september 1996

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te stellen omtrent de instelling, het bestuur, de taken en de financiering van de kamers van koophandel en fabrieken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

b. SER: Sociaal-Economische Raad;

c. kamer: kamer van koophandel en fabrieken;

d. hoofdvestigingskamer: de kamer waarbij de onderneming op grond van artikel 6 van de Handelsregisterwet 1996 ingeschreven is of behoort te zijn;

e. nevenvestigingskamer: de kamer in het gebied waarvan een nevenvestiging van de onderneming gelegen is, niet zijnde de hoofdvestigingskamer.

HOOFDSTUK 2. INSTELLING VAN DE KAMERS

Artikel 2

1. Over het gehele land zijn er kamers van koophandel en fabrieken die tot doel hebben de bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening in hun gebied.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden de kamers ingesteld en opgeheven en wordt voor elke kamer het gebied vastgesteld.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de gevolgen van de instelling, opheffing en gebiedsindeling van de kamers, waarbij zonodig voor de duur van ten hoogste vier jaren kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 7, 8, 9, 17, 20, 21, 38, 39, 41, 43, 49, 50, 51, 52, 56 en 57.

4. Alvorens Onze Minister een voordracht voor een besluit als bedoeld in het tweede of derde lid doet, stelt hij de kamers, waarvan het gebied bij het in overweging zijnde besluit betrokken is, in de gelegenheid van hun inzicht te doen blijken.

Artikel 3

De kamers bezitten rechtspersoonlijkheid.

HOOFDSTUK 3. BESTUUR VAN DE KAMERS

Paragraaf 1. Inrichting van het bestuur

Artikel 4

1. Het bestuur van een kamer bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter.

2. Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van de kamer.

Artikel 5

1. Het algemeen bestuur benoemt al dan niet uit zijn midden een voorzitter. De voorzitter heeft stemrecht.

2. Het algemeen bestuur benoemt uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde benoemingen geschieden voor een door het algemeen bestuur te bepalen termijn, die de zittingsduur van het algemeen bestuur niet overschrijdt.

4. Het algemeen bestuur kan een uit zijn midden benoemde voorzitter of plaatsvervangend voorzitter tussentijds van zijn functie ontheffen, dan wel een niet uit zijn midden benoemde voorzitter tussentijds ontslaan, op eigen verzoek of indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

Paragraaf 2. Samenstelling van het algemeen bestuur

Artikel 6

1. Het algemeen bestuur bestaat voor tweederde deel uit leden afkomstig uit de kring van ondernemers en voor eenderde deel uit leden afkomstig uit de kring van werknemers.

2. Het aantal leden van het algemeen bestuur bedraagt ten minste dertig en ten hoogste tweeënveertig en is, overeenkomstig een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen verhouding, afhankelijk van het aantal bij de kamer in het handelsregister ingeschreven ondernemingen en het aantal in het gebied van de kamer gelegen nevenvestigingen van in het handelsregister ingeschreven ondernemingen.

Artikel 7

1. De leden worden benoemd voor een periode van vier jaren. Zij treden tegelijk af.

2. Degene die lid is geworden ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is getreden, had moeten aftreden.

Artikel 8

Tot lid van het algemeen bestuur van een kamer kunnen alleen worden benoemd degenen, die:

a. nauw betrokken zijn bij een onderneming in het gebied van de kamer;

b. niet in staat van faillissement verkeren of anderszins de beschikking of het beheer over hun goederen verloren hebben;

c. direct voorafgaand aan de benoeming niet meer dan acht jaren aaneengesloten hebben deel genomen aan het bestuur van een kamer;

d. niet reeds, voor dezelfde zittingsperiode, benoemd zijn tot lid van het algemeen bestuur van een andere kamer en

e. niet bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak van het kiesrecht in de zin van de Kieswet zijn ontzet.

Artikel 9

1. De leden afkomstig uit de kring van ondernemers worden benoemd door organisaties van ondernemers die daartoe door middel van een verkiezing zijn aangewezen.

2. Aan de verkiezing kunnen uitsluitend deelnemen organisaties die:

a. werkzaam zijn in het gebied van de kamer;

b. de rechtsvorm hebben van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid;

c. volgens hun statuten tot doel hebben de behartiging van de economische belangen van de aangesloten ondernemers;

d. op het tijdstip van de verkiezing ten minste één jaar bestaan en

e. beschikken over een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal verklaringen van stemgerechtigden die hun deelname ondersteunen.

Artikel 10

1. Stemgerechtigd zijn de op een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen datum in het jaar van de verkiezing bij de kamer in het handelsregister ingeschreven ondernemingen en andere in het handelsregister ingeschreven ondernemingen waarvan een nevenvestiging in het gebied van de kamer is gelegen.

2. Aan de stem wordt, aan de hand van de hoogte van de heffingen die de onderneming in het jaar van de verkiezing ten behoeve van de kamer verschuldigd is, een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gewicht toegekend.

3. Tot het uitbrengen van de stem zijn bevoegd degenen die op grond van artikel 5 van de Handelsregisterwet 1996 verplicht zijn tot het doen van een opgave ter inschrijving in het handelsregister.

Artikel 11

Elke kamer beschikt over een openbaar register waarin elke stemgerechtigde onder vermelding van een afzonderlijk nummer en het gewicht van zijn stem is opgenomen.

Artikel 12

1. De verkiezingen zijn schriftelijk.

2. De stemming op de organisaties is geheim.

Artikel 13

1. Ten behoeve van het vaststellen van de uitslag van de verkiezing wordt de kiesdeler bepaald, zijnde het aantal uitgebrachte en op grond van artikel 10, tweede lid, gewogen stemmen gedeeld door het aantal te verdelen zetels.

2. Zoveel maal als de kiesdeler is begrepen in het aantal gewogen stemmen dat op een organisatie is uitgebracht, wordt aan die organisatie een zetel toegewezen.

3. De overblijvende zetels worden toegewezen aan de hand van de overschotten na deling door de kiesdeler. Achtereenvolgens wordt telkens aan de organisatie met het grootste overschot een zetel toegewezen totdat alle zetels zijn verdeeld. Indien overschotten gelijk zijn, beslist zonodig het lot.

4. Organisaties die een aantal stemmen hebben verkregen, dat lager ligt dan vijfenzeventig procent van de kiesdeler, komen niet in aanmerking bij de in het derde lid bedoelde toewijzing.

Artikel 14

1. Elke kamer heeft een stembureau dat bestaat uit drie door het algemeen bestuur te benoemen leden, onder wie de voorzitter.

2. Voor elk lid wordt een plaatsvervanger benoemd.

3. Tot lid of plaatsvervangend lid kunnen niet worden benoemd de voorzitter en leden van het algemeen bestuur van een kamer.

4. Het algemeen bestuur draagt zorg voor personele en materiële ondersteuning van het stembureau.

5. Het algemeen bestuur stelt regels ten aanzien van de vergoeding aan de leden van het stembureau voor de werkzaamheden die zij verrichten.

Artikel 15

Het stembureau heeft tot taak:

a. het openbaar register van stemgerechtigden te controleren op de juistheid van de gegevens;

b. te beslissen over de toelating van organisaties tot deelname aan de verkiezing aan de hand van de bij en krachtens de artikelen 9, tweede lid, en 16 gestelde eisen;

c. het uitschrijven van en het zorg dragen voor de verkiezing en

d. het vaststellen van de uitslag van de verkiezing.

Artikel 16

Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de procedure bij de toelating van organisaties tot de verkiezingen, de procedure bij de verkiezingen, de vaststelling van de uitslag van de verkiezingen en de taak en de werkwijze van de stembureaus.

Artikel 17

1. De leden afkomstig uit de kring van werknemers worden benoemd door organisaties van werknemers die daartoe voor iedere kamer en iedere zittingsperiode afzonderlijk door de SER zijn aangewezen.

2. Voor aanwijzing komen uitsluitend in aanmerking organisaties die naar het oordeel van de SER van voldoende betekenis zijn voor de werknemers in het gebied van de kamer.

3. Bij de aanwijzing van een organisatie bepaalt de SER het aantal leden dat die organisatie benoemt. De SER kan bepalen dat de benoeming van één of meer leden zal geschieden door twee of meer aangewezen organisaties gezamenlijk.

4. Voordat de SER de organisaties aanwijst stelt hij het algemeen bestuur van de betrokken kamer in de gelegenheid van zijn inzicht omtrent de aanwijzing te doen blijken.

Paragraaf 3. Samenstelling van het dagelijks bestuur

Artikel 18

1. De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

2. Buiten de voorzitter bestaat het dagelijks bestuur uit een door het algemeen bestuur uit zijn midden te benoemen aantal overige leden dat ten minste twee en ten hoogste zes bedraagt.

3. De zittingsduur van het dagelijks bestuur is gelijk aan de zittingsduur van het algemeen bestuur.

4. Het algemeen bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur tussentijds op eigen verzoek of indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten, van hun functie ontheffen.

Paragraaf 4. Bezoldiging van het bestuur

Artikel 19

1. De leden van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur genieten als zodanig geen bezoldiging.

2. Het algemeen bestuur stelt regels ten aanzien van de vergoeding aan zijn leden en aan de leden van het dagelijks bestuur voor het bijwonen van vergaderingen van het algemeen bestuur onderscheidenlijk het dagelijks bestuur.

3. Het algemeen bestuur stelt tevens regels ten aanzien van de vergoeding aan de voorzitter voor de door hem als zodanig verrichte werkzaamheden.

4. De in het tweede en derde lid bedoelde regels worden aan Onze Minister ter kennis gebracht.

5. Onze Minister kan regels stellen ten aanzien van de hoogte van de in het tweede en derde lid bedoelde vergoedingen.

Paragraaf 5. De secretaris en het overige personeel

Artikel 20

1. Iedere kamer heeft een secretariaat, bestaande uit een secretaris en overig personeel. De secretaris wordt door het algemeen bestuur benoemd en ontslagen.

2. De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter bij de uitoefening van hun taak terzijde.

3. Het algemeen bestuur stelt in een instructie nadere regels vast betreffende de taak en de bevoegdheden van de secretaris. Daarbij wordt tevens de vervanging van de secretaris geregeld.

Artikel 21

1. Voorzover daarin niet reeds bij of krachtens wet is voorzien, stelt het algemeen bestuur regels met betrekking tot de benoeming, de schorsing en het ontslag van het personeel van de kamer, alsmede omtrent de bezoldiging en in het algemeen de rechten en verplichtingen van het personeel.

2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid kan mede bepalingen inhouden betreffende de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder indienstneming van personeel op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht plaats vindt.

HOOFDSTUK 4. BEVOEGDHEDEN EN WERKWIJZE VAN HET BESTUUR

Paragraaf 1. Bevoegdheden

Artikel 22

Het algemeen bestuur draagt zorg voor de uitvoering van de taken van de kamer.

Artikel 23

Het algemeen bestuur kan bij reglement bevoegdheden overdragen aan het dagelijks bestuur, met uitzondering van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 20, 21, 26, 38, vierde lid, 39, eerste lid, 40, 41, eerste lid, 43, tweede lid, 50, 52, 56, derde lid, en 57, tweede lid.

Artikel 24

1. Het dagelijks bestuur is belast met de voorbereiding van al hetgeen in de vergadering van het algemeen bestuur ter overweging en beslissing moet worden gebracht.

2. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur.

Artikel 25

De voorzitter vertegenwoordigt de kamer in en buiten rechte.

Paragraaf 2. Werkwijze

Artikel 26

Het algemeen bestuur stelt een bestuursreglement vast waarin regels zijn opgenomen omtrent zijn werkwijze en de werkwijze van het dagelijks bestuur.

Artikel 27

1. De vergaderingen van het algemeen bestuur worden in het openbaar gehouden.

2. De deuren worden gesloten wanneer ten minste een vijfde van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

3. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

Artikel 28

In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten over:

a. de vaststelling van de begroting, van de jaarrekening, van het activiteitenplan en van het jaarverslag;

b. een besluit als bedoeld in de artikelen 38, vierde lid, 39, eerste lid, 40, 41, eerste lid, en 43, tweede lid;

c. de ontheffing uit zijn functie onderscheidenlijk het ontslag van een al dan niet uit het midden van het algemeen bestuur benoemde voorzitter of

d. de benoeming en de ontheffing uit hun functie van de leden van het dagelijks bestuur.

HOOFDSTUK 5. TAKEN VAN DE KAMERS EN VOORWAARDEN VOOR DE TAAKUITOEFENING

Paragraaf 1. Taken

Artikel 29

Naast de haar bij of krachtens andere wetten opgedragen taken, heeft een kamer tot taak desgevraagd inlichtingen van algemene aard te verstrekken ten aanzien van het oprichten en drijven van een onderneming in haar gebied.

Artikel 30

Een kamer kan besluiten de volgende taken uit te oefenen:

a. het desgevraagd geven van gerichte voorlichting op juridisch en economisch terrein ten aanzien van een in haar gebied gevestigde of nog te vestigen onderneming en

b. het desgevraagd of uit eigen beweging geven van voorlichting over aangelegenheden op juridisch en economisch terrein aan groepen van personen die in haar gebied een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten.

Artikel 31

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de in de artikelen 29 en 30 bedoelde taken.

Artikel 32

Een kamer kan desgevraagd of uit eigen beweging provincies, gemeenten of andere openbare lichamen, die niet tot het Rijk behoren, adviseren voor zover het betreft aangelegenheden die de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening in haar gebied raken.

Artikel 33

1. Een kamer kan besluiten tot het stimuleren van economische ontwikkelingen in haar gebied door middel van het bevorderen van onderzoeken, overlegvormen en samenwerkingsverbanden.

2. Een kamer kan ten behoeve van een onderzoek, overlegvorm of samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid een subsidie verstrekken.

3. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het totale bedrag dat een kamer in een jaar op grond van het tweede lid verstrekt.

Artikel 34

Voor zover daaromtrent geen andere regeling geldt heeft een kamer de bevoegdheid om desgevraagd:

a. certificaten van oorsprong en andere verklaringen ten dienste van handel, industrie, ambacht en dienstverlening af te geven;

b. handtekeningen van personen die bij handel, industrie, ambacht en dienstverlening betrokken zijn, te legaliseren of

c. een onderzoek te houden en een verklaring af te geven inzake de toelaatbaarheid van een handelsnaam.

Artikel 35

Een kamer kan besluiten andere dan de in dit hoofdstuk of elders bij of krachtens wet geregelde taken uit te oefenen, voor zover deze passen binnen de in artikel 2, eerste lid, aangegeven doelstelling.

Paragraaf 2. Voorwaarden voor de taakuitoefening

Artikel 36

1. Een kamer draagt er zorg voor dat zij geen werkzaamheden verricht die leiden tot mededinging met ondernemingen of vrije beroepsbeoefenaren die uit een oogpunt van een goede marktwerking ongewenst is.

2. Een kamer draagt er voorts zorg voor dat haar werkzaamheden niet leiden tot het verhinderen, beperken of vervalsen van de mededinging tussen ondernemingen of vrije beroepsbeoefenaren.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op het eerste en tweede lid regels worden gesteld die inhouden dat:

a. bepaalde werkzaamheden door de kamers niet mogen worden verricht of

b. de kamers zich bij bepaalde werkzaamheden dienen te gedragen overeenkomstig een in dat besluit aangegeven wijze.

4. Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van rechtspersonen van wie de meerderheid van de aandelen of de stemrechten in de algemene vergadering in handen is van een of meer kamers, of van wie de meerderheid van de bestuurders of van de commissarissen door een of meer kamers wordt benoemd.

Artikel 37

1. Een kamer oefent de in de artikelen 30 en 33 bedoelde taken en de in artikel 35 bedoelde andere taken uit voor zover daarin niet in voldoende mate wordt voorzien door rechtspersonen die volgens hun statuten tot doel hebben de belangen van ondernemers te behartigen.

2. Het eerste lid geldt eveneens met betrekking tot de uitoefening van de in artikel 32 bedoelde taak, voor zover het betreft advisering uit eigen beweging door de kamer.

HOOFDSTUK 6. FINANCIERING

Paragraaf 1. Heffing ten behoeve van wetsuitvoering

Artikel 38

1. Ter financiering van de aan uitvoering van andere wetten dan deze wet voor een kamer verbonden kosten, voor zover deze niet worden gedekt door bij of krachtens die wetten vastgestelde vergoedingen, zijn ondernemingen als bedoeld in artikel 3 van de Handelsregisterwet 1996 voor ieder kalenderjaar of gedeelte daarvan waarin zij in Nederland gevestigd zijn, in Nederland een nevenvestiging hebben of in Nederland worden vertegenwoordigd door een gevolmachtigde handelsagent, een bijdrage verschuldigd.

2. De bijdrage bestaat uit een bedrag ten behoeve van de hoofdvestigingskamer en, voor zover van toepassing, bedragen ten behoeve van de nevenvestigingskamers.

3. De onderneming is het totale bedrag van de bijdrage verschuldigd aan de hoofdvestigingskamer. Deze draagt zorg voor verrekening met de betrokken nevenvestigingskamers.

4. De bedragen worden vastgesteld door de kamer ten behoeve waarvan het bedrag verschuldigd is, overeenkomstig de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen verhouding van naar rechtsvorm en grootte ingedeelde ondernemingen.

5. De hoofdvestigingskamer kan op aanvraag de verplichting tot betaling van de verschuldigde bijdrage geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten voor zover naar haar oordeel sprake is van een bijzonder geval waarin invordering of onverkorte invordering onredelijk zou zijn.

Artikel 39

1. Ter financiering van de aan inschrijving in het handelsregister voor een kamer verbonden kosten zijn rechtspersonen als bedoeld in artikel 4 van de Handelsregisterwet 1996 voor ieder kalenderjaar of gedeelte daarvan waarin zij in Nederland gevestigd zijn, een door de kamer vast te stellen bijdrage verschuldigd, die per soort rechtspersoon kan verschillen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de rechtspersoon waaraan een onderneming toebehoort die overeenkomstig artikel 38 als zodanig een bijdrage verschuldigd is.

Paragraaf 2. Retributies voor voorlichting en overige taken

Artikel 40

Indien een kamer besluit tot het uitvoeren van taken als bedoeld in de artikelen 30 en 34, stelt zij vergoedingen vast ter financiering van de aan de uitvoering van deze taken voor de kamer verbonden kosten.

Paragraaf 3. Heffing ten behoeve van loketfunctie en voorlichting

Artikel 41

1. Een kamer stelt een bijdrage vast welke ondernemingen als bedoeld in artikel 3 van de Handelsregisterwet 1996 voor ieder kalenderjaar of gedeelte daarvan verschuldigd zijn:

a. ter financiering van de kosten van uitvoering van de in artikel 29 bedoelde taak;

b. indien een kamer besluit tot het uitvoeren van taken als bedoeld in artikel 30, ter financiering van de aan de uitvoering van deze taken verbonden kosten, voor zover deze niet worden gedekt door de in artikel 40 voor deze taken bedoelde vergoedingen.

2. De bijdrage is voor alle ondernemingen gelijk.

Paragraaf 4. Retributies voor beleidsadvisering

Artikel 42

Indien een kamer besluit tot het desgevraagd uitvoeren van de taak, bedoeld in artikel 32, kan zulks geschieden tegen vergoeding van de aan de uitvoering van deze taak voor de kamer verbonden kosten.

Paragraaf 5. Heffing ten behoeve van beleidsadvisering en regionale stimulering

Artikel 43

1. Indien een kamer besluit tot het uitvoeren van taken als bedoeld in de artikelen 32 en 33, stelt zij ter financiering van de aan de uitvoering van deze taken verbonden kosten, voor zover deze wat betreft de in artikel 32 bedoelde taak niet worden gedekt door de in de artikel 42 bedoelde vergoedingen, een bijdrage vast welke ondernemingen als bedoeld in artikel 3 van de Handelsregisterwet 1996 voor ieder kalenderjaar of gedeelte daarvan verschuldigd zijn.

2. De bedragen worden vastgesteld door de kamer, overeenkomstig de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen verhouding van naar rechtsvorm en grootte ingedeelde ondernemingen.

Paragraaf 6. Retributies voor niet-wettelijke taken

Artikel 44

1. Indien een kamer besluit tot het uitvoeren van taken als bedoeld in artikel 35, geschiedt zulks tegen vergoeding van de aan de uitvoering van deze taken voor de kamer verbonden kosten.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van rechtspersonen van wie de meerderheid van de aandelen of de stemrechten in de algemene vergadering in handen is van een of meer kamers, of van wie de meerderheid van de bestuurders of van de commissarissen door een of meer kamers wordt benoemd.

Paragraaf 7. Overige bepalingen

Artikel 45

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden voorgeschreven dat bij de in de artikelen 38, vierde lid, 39, eerste lid, 41, eerste lid en 43, tweede lid, bedoelde besluiten geen hogere bedragen worden vastgesteld dan bij die maatregel bepaald.

Artikel 46

De in de artikelen 38, vierde lid, 39, eerste lid, 41, eerste lid, en 43, tweede lid, bedoelde besluiten worden bekendgemaakt door het ter inzage leggen ten kantore van de kamer en het kennisgeven daarvan in een door Onze Minister aangewezen publikatieblad.

Artikel 47

1. De in de artikelen 38, 39, 41 en 43 bedoelde bijdragen zijn verschuldigd door degene aan wie de onderneming toebehoort onderscheidenlijk door de rechtspersoon. Behoort de onderneming aan meer dan een persoon toe, dan zijn allen hoofdelijk verbonden.

2. Ingeval een bijdrage voor het geheel of voor een deel niet tijdig is voldaan, maant de kamer de nalatige schriftelijk aan om alsnog binnen veertien dagen na de ontvangst van de brief het daarin vermelde bedrag aan de kamer te doen toekomen. Volgt op deze aanmaning de betaling binnen de gestelde termijn niet, dan vaardigt de kamer een dwangbevel uit. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd. De aanmaning en incasso van het dwangbevel geschieden op kosten van de schuldenaar.

3. Binnen dertig dagen na de betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de betrokken kamer voor de rechter binnen wiens gebied de kamer haar zetel heeft. Het verzet schorst het ten uitvoer leggen van het dwangbevel.

4. Het verzet kan niet worden gegrond op de bewering dat de bijdrage ten onrechte is opgelegd of onjuist is bepaald.

Artikel 48

Indien de toepassing van de artikelen 38 en 39 voor een kamer tot ernstige onbillijkheden zou leiden, kan Onze Minister bepalen dat tussen deze kamer en de overige betrokken kamers verrekening op een daarbij aangewezen wijze plaatsvindt.

HOOFDSTUK 7. FINANCIEEL BEHEER

Artikel 49

1. Het dagelijks bestuur biedt het algemeen bestuur jaarlijks vóór 1 oktober een ontwerp aan van een begroting van inkomsten en uitgaven voor de onderscheiden activiteiten van de kamer voor het komende kalenderjaar. Het ontwerp gaat vergezeld van een toelichting.

2. Nadat het ontwerp van de begroting en de toelichting aan het algemeen bestuur zijn aangeboden, worden deze voor een ieder ter inzage gelegd ten kantore van de kamer.

3. Van het ter inzage leggen wordt ten minste veertien dagen voordat het algemeen bestuur de begroting behandelt, mededeling gedaan in één of meer binnen het gebied van de kamer verspreide dagbladen.

Artikel 50

Het algemeen bestuur stelt de begroting vast vóór 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de begroting betrekking heeft.

Artikel 51

1. Het dagelijks bestuur biedt het algemeen bestuur jaarlijks vóór 1 juni een ontwerp aan van een rekening van inkomsten en uitgaven van de kamer over het afgelopen kalenderjaar, van een overzicht van de grootte en de samenstelling van het vermogen aan het einde van dat jaar en van een bijbehorende toelichting.

2. Het ontwerp van de jaarrekening en van het overzicht van het vermogen gaan vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en een beoordeling van de rechtmatigheid van een door het algemeen bestuur benoemde accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

3. Artikel 49, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in dit artikel bedoelde stukken.

De kamer stelt voorts deze stukken tegen vergoeding van de kosten voor een ieder verkrijgbaar.

Artikel 52

Het algemeen bestuur stelt vóór 1 juli de jaarrekening en het overzicht van het vermogen, alsmede de daarbij behorende toelichtingen vast.

Artikel 53

1. De begroting, de jaarrekening, het overzicht van het vermogen alsmede de daarbij behorende toelichtingen worden na de vaststelling ervan binnen twee weken aan Onze Minister gezonden.

2. Beslissingen van het algemeen bestuur met financiële gevolgen die afwijken van de begroting, worden eveneens binnen twee weken nadat zij zijn genomen, aan Onze Minister gezonden.

Artikel 54

Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting van en de toelichting op de begroting, de jaarrekening en het overzicht van het vermogen alsmede omtrent aandachtspunten voor de accountantscontrole.

HOOFDSTUK 8. TOEZICHT

Artikel 55

1. Een kamer verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage verlangen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

2. De in het eerste lid opgenomen verplichting geldt ook ten aanzien van rechtspersonen van wie de meerderheid van de aandelen of de stemrechten in de algemene vergadering in handen is van een of meer kamers of van wie de meerderheid van de bestuurders of de commissarissen door een of meer kamers wordt benoemd.

Artikel 56

1. Het dagelijks bestuur biedt het algemeen bestuur jaarlijks vóór 1 oktober een ontwerp aan van een activiteitenplan voor het komende kalenderjaar.

2. Artikel 49, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het activiteitenplan.

3. Het algemeen bestuur stelt het activiteitenplan vóór 1 november vast.

Artikel 57

1. Het dagelijks bestuur biedt het algemeen bestuur jaarlijks vóór 1 juni een ontwerp aan van een verslag van de werkzaamheden van de kamer, het gevoerde beleid en de doelmatigheid en de doeltreffendheid van haar werkwijze in het afgelopen kalenderjaar.

2. Het algemeen bestuur stelt het verslag vóór 1 juli vast.

3. Het verslag wordt, tegen vergoeding van de kosten, voor een ieder verkrijgbaar gesteld.

Artikel 58

Het activiteitenplan en het jaarverslag worden na de vaststelling ervan binnen twee weken aan Onze Minister gezonden.

Artikel 59

1. De besluiten van een kamer, alsmede de beslissingen, bedoeld in de artikelen 50, 52, 53, tweede lid, 56, derde lid, en 57, tweede lid, kunnen door Onze Minister worden vernietigd.

2. Ten aanzien van de vernietiging van een beslissing als bedoeld in de artikelen 50, 52, 53, tweede lid, 56, derde lid, en 57, tweede lid, zijn de afdelingen 10.2.2 en 10.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

3. Een beslissing als bedoeld in de artikelen 50, 52, en 56, derde lid, kan niet worden geschorst of vernietigd, indien acht weken zijn verstreken nadat zij is bekendgemaakt. Indien binnen deze termijn schorsing heeft plaatsgevonden, blijft vernietiging binnen de duur van de schorsing mogelijk.

HOOFDSTUK 9. BEROEP

Artikel 60

1. Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

2. Ten aanzien van beroep tegen een door een stembureau genomen beschikking in verband met de uitoefening van zijn in artikel 15 bedoelde taak geldt dat:

a. in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht de termijn voor het indienen van een beroepschrift twee weken bedraagt;

b. artikel 7:1 en titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing blijven;

c. in afwijking van artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de termijn binnen welke de bijschrijving of de storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden, twee weken bedraagt;

d. het College het beroep behandelt met toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 8.2.4 van die wet buiten toepassing blijft;

e. aan het stembureau terstond een afschrift van het beroepschrift wordt gezonden en

f. in afwijking van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht het College uiterlijk vier weken nadat het beroepschrift is ontvangen uitspraak doet.

HOOFDSTUK 10. WIJZIGINGEN IN ANDERE WETTEN

Artikel 61

De Handelsregisterwet 1996 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, onderdeel a, wordt vervangen door:

a. kamer: kamer van koophandel en fabrieken als bedoeld in de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 199.

B

Hoofdstuk 4 vervalt.

Artikel 62

De Wet op de bedrijfsorganisatie wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 54, onderdeel a, wordt «welke krachtens de Handelsregisterwet 1996 verschuldigd zijn» vervangen door: welke krachtens artikel 38 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 199. verschuldigd zijn.

B

In artikel 55, eerste lid, wordt «de Handelsregisterwet» vervangen door: artikel 38 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 199..

HOOFDSTUK 11. OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 63

Tot het tijdstip waarop de gebiedsindeling van de kamers op grond van artikel 2, tweede lid, wordt gewijzigd, blijven de kamers, zoals die laatstelijk zijn ingesteld op grond van artikel 2 van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963, in stand.

Artikel 64

De laatstelijk op grond van artikel 14, tweede lid, van de Wet op Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963 vastgestelde regelingen blijven van toepassing, totdat de regelingen, vastgesteld op grond van artikel 21, in werking zijn getreden.

Artikel 65

1. In afwijking van hoofdstuk 3, paragraaf 2, wordt het algemeen bestuur van de kamers voor de eerste keer gevormd door de leden zoals die laatstelijk zijn benoemd op grond van artikel 7 van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963.

2. De zittingsduur van het in het eerste lid bedoelde bestuur bedraagt ten hoogste anderhalf jaar.

3. Indien gedurende de zittingsduur een plaats openvalt, wordt in de vervulling daarvan voorzien door de organisatie die op grond van artikel 7 van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963 aangewezen was voor de benoeming van het lid wiens plaats is open gevallen.

Artikel 66

Als begroting en plan van activiteiten voor het jaar waarin artikel 2 in werking treedt gelden de begroting onderscheidenlijk het beleidsplan zoals deze voor dat jaar zijn vastgesteld op grond van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963.

HOOFDSTUK 12. SLOTBEPALINGEN

Artikel 67

Onze Minister zendt binnen zes jaar na de inwerkingtreding van artikel 2 van deze wet, en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 68

De Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963 wordt ingetrokken op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende hoofdstukken of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 69

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende hoofdstukken of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 70

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de kamers van koophandel en fabrieken, met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Naar boven