B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 1 juli
1996 en het nader rapport d.d. 16 september 1996, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Verkeer en Waterstaat. Het advies van de Raad van State
is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 1 mei 1996, no.96.002378, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat, mede namens de Minister
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij de Raad van
State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van
toelichting tot wijziging van de Tracéwet, houdende nadere aanwijzing
van enige gevallen waarin die wet wordt toegepast, alsmede een nadere inpassing
van hogere-waardenbesluiten krachtens de Wet geluidhinder en enkele andere
verbeteringen.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 1 mei 1996,
nr. 96.002378, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 1 juli 1996, nr. W09.96.0175, bied ik U hierbij aan.
1. In Artikel I, onderdeel C, onder 3, van het voorstel van wet wordt
voorgesteld aan artikel 2, derde lid, van de Tracéwet een volzin toe
te voegen. Naar het oordeel van de Raad van State is de inhoud van deze volzin,
mede in het licht van aanwijzing 165 van de Aanwijzingen voor de regelgeving
overbodig. De Raad beveelt aan Artikel I, onderdeel C, onder 3, te schrappen.
1. De bepaling van artikel I, onderdeel C, onder 3, is geschrapt.
2. Naar het oordeel van de Raad zijn de paragrafen 3.2 en 3.3 van de memorie
van toelichting slecht toegankelijk en onevenwichtig. De voorgestelde inpassing
van de hogere-waardenbesluiten wordt onvoldoende duidelijk gemaakt.
Enerzijds wordt op al te omstandige manier uitgelegd dat er sprake is
van een vergunning waaruit vervolgens in de gebruikte bewoordingen niet overtuigend
de conclusie wordt getrokken dat artikel 20 van de Tracéwet van toepassing
is. Anderzijds wordt in de slotalinea van paragraaf 3.3 de daar genoemde termijn
van drie maanden niet toegelicht. De Raad acht het wenselijk dat in plaats
van de zinsnede «de daarvoor toepasselijke bepalingen» de bedoelde
artikelen als zodanig worden vermeld. Tevens ware nader aan te geven waarop
wordt gedoeld met de woorden aan het slot van de laatste volzin van paragraaf
3.3 «nog daargelaten andere ongewenste gevolgen».
In het licht van het vorenstaande beveelt de Raad aan de paragrafen 3.2
en 3.3 te herredigeren.
2. De paragrafen 3.2 en 3.3 van de memorie van toelichting zijn opnieuw
geformuleerd, in bekorte vorm. Daarbij is onder andere de door de Raad genoemde
zinsnede van laatste volzin van paragraaf 3.3 geschrapt, die betrekking had
op de extra bestuurslasten die bij de uitvoering van de Tracéwet kunnen
optreden in verband met het zoeken naar procedurele oplossingen ter vermijding
van de voorziene strijdigheid van de artikelen 17 en 20.
3. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de
bij het advies behorende bijlage.
3. Aan de redactionele opmerkingen is gevolg gegeven; de derde opmerking
geeft overigens primair aanleiding tot enige aanpassing in paragraaf 2.1 van
de memorie van toelichting. In de onderdelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de aan de
Raad voorgelegde memorie was telkens sprake van het Besluit milieu-effectrapportage
(afgekort als «Besluit m.e.r.»). Gedoeld werd echter op het voor
dat besluit in de plaats gekomen Besluit milieu-effectrapportage 1994 (af
te korten als «Besluit m.e.r. 1994). Dit is thans in de tekst van die
onderdelen tot uitdrukken gebracht.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht
zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State,
W. Scholten
Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoot van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel
van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
te zenden.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink Bijlage bij het advies van de Raad van State
van 1 juli 1996, no.W09.96.0175, met redactionele kanttekeningen die de Raad
in overweging geeft.
– In Artikel I, onderdeel A, achter «13» de aanduiding
«eerste lid,» verwijderen.
– In Artikel I, onderdeel F, onder 1, «verzoek» vervangen
door: aanvraag.
– In onderdeel 2.2 van de memorie van toelichting in plaats van
«Het Besluit m.e.r.» de volledige citeertitel gebruiken (aanwijzing
86 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
– In de laatste volzin van onderdeel 2.3 van de memorie van toelichting
de verwijzing naar artikel «IV» vervangen door een verwijzing
naar artikel III.