25 000
Nota over de toestand van 's Rijks Financiën

25 037
Wijziging van de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Wet op de vermogensbelasting 1964, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsmede de Wet waardering onroerende zaken (Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken)

nr. 48
BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 november 1996

Bijgaand treft u een kabinetsreactie aan op enkele aangenomen moties, die tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen zijn ingediend, en op ingediende amendementen met betrekking tot wetsvoorstel 25 037.

In de eerste plaats betreft dit de motie-van der Ploeg (nr. 32). Deze motie beoogt alsnog gevolg te geven aan het verzoek van de Kamer van 25 april 1996 om de eigen huurbijdrage voor alleenstaande te verlagen van 318 gulden naar 300 gulden. In de toelichting bij de nieuwe Huursubsidiewet, die recentelijk aan de Tweede Kamer is verzonden, is aangegeven waarom deze motie wordt afgewezen. Ten aanzien van de (ontbrekende) dekking van de motie zij verwezen naar hetgeen bij de Algemene Financiële Beschouwingen terzake is opgemerkt.

In de tweede plaats is de motie-Ybema/Van der Ploeg (nr. 39) aangenomen, waarin erop wordt aangedrongen om de mogelijkheden te onderzoeken van aanvullende financiering voor de toegevoegde 6-gemeenten en daarover bij Najaarsnota te rapporteren. Het kabinet onderzoekt thans de mogelijkheden van aanvullende financiering voor de toegevoegde 6-gemeenten en zal de Kamer over zijn bevindingen bij Voorjaarsnota '97 nader informeren.

In de derde plaats is de motie-van Dijke (nr. 44) aangenomen met het verzoek om het plan en het verdere onderzoek van Van Elswijk serieus mee te nemen in de verkenning van de mogelijkheden om de arbeidskosten te verlagen. Het kabinet zal deze motie ook betrekken bij de studie naar het belastingstelsel in de eenentwintigste eeuw.

Met betrekking tot de amendementen ter zake van wetsvoorstel 25 037 (aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken) is tijdens de gedachtewisseling met de Kamer reeds kenbaar gemaakt dat deze amendementen De Jong (Kamerstukken II 1996/1997, 25 037, nr. 11, en 25 052, nr. 6) worden ontraden vanwege ondermeer het ontbreken van een adequate budgettaire dekking. Ter zake van het amendement Noorman-Den Uyl/Giskes (Kamerstukken II 1996/1997, 25 037, nr. 9) is opgemerkt dat daaraan bezwaren kleven. Het voorgestelde amendement zou ondermeer tot een zodanige systeemwijziging leiden dat in afwijking van de thans in de wet neergelegde structuur een forfait ontstaat dat in zijn uitwerking met de waarden een sterkere oploop impliceert dan in het huidige systeem (zogeheten «Benthamse progressie»). Verder is ook gewezen op het feit dat voor woningen met een waarde rond de f 100 000 en f 145 000 het amendement minder gunstig uitpakt dan het wetsvoorstel. Het kabinet raadt dan ook aan het voorliggende wetsvoorstel te volgen.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Naar boven