24 844
Financiële verantwoordingen over het jaar 1995

nr. 7
FINANCIËLE VERANTWOORDING VAN HET MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN (V)

Deze financiële verantwoording bestaat uit:

– de rekening van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten, zoals blijkt uit bijgevoegde staten, voorzien van een toelichting;

– de op deze rekening aansluitende saldibalans per 31 december 1995, voorzien van een toelichting.Den Haag, 30 augustus 1996

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

J. P. Pronk

INHOUDSOPGAVE

REKENING VAN VERPLICHTINGEN, UITGAVEN EN ONTVANGSTEN 1995

  Pagina
   
TOELICHTING BIJ DE REKENING 1995
   
Algemeen 12
Hoofdstuk 1Inleiding en leeswijzer12
Hoofdstuk 2Beleidsuitvoering 199513
Hoofdstuk 3Financieel beheer134
Hoofdstuk 4Personeel en Organisatie137
Hoofdstuk 5Begrotingsuitvoering 1995144
   
Artikelsgewijze toelichting156
Beleidsveld 01Algemeen156
Beleidsveld 02Internationale betrekkingen166
Beleidsveld 03Samenwerking met ontwikkelingslanden171
Beleidsveld 04Afdracht aan de EU171
Beleidsveld 05Diplomatieke Vertegenwoordigingen173
Beleidsveld 01 t/m 05178
   
SALDIBALANS PER 31 DECEMBER 1995 EN TOELICHTING 
I Saldibalans per 31 december186
II Inleiding187
III Toelichting op de saldibalans per 31 december 1995188

Staat behorende bij de Wet van 19 , Stb. en bij de financiële verantwoording over het jaar 1995 Rekening 1995 (inclusief slotwetmutaties), Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) Onderdeel uitgaven en verplichtingen (bedragen x f 1000)

   (1) (2) (3)  (4) = (1) + (2) + (3) (5) (6) = (5) – (4)
Art.Omschrijving Oorspronkelijk vastgestelde begroting Mutaties (+ of –) op grond van eerste suppletore begroting Mutaties (+ of –) op grond van tweede suppletore begroting  Totaal beschikbaar Realisatie1Slotwetmutaties (+ of –)
   verplichtingenuitgaven verplichtingen uitgaven verplichtingen uitgaven verplichtingen uitgaven verplichtingen uitgavenverplichtingen uitgaven
  TOTAAL 8 490 841 – 1 119 524 138 214  7 509 531 7 509 870 339
                
01 Algemeen 278 039      276 812 267 595  
                
 01Personeel en Materieel229 331229 33113 78814 976– 700– 700 242 419243 607239 919237 733– 2 500– 5 874
 03Post-actieven25 77625 776121121379379 26 27626 27625 27525 275– 1 001– 1 001
 04Staatsbezoeken en ontvangsten op uitnodiging van de Minister-President2 0602 060  2 5402 540 4 6004 6004 1734 173– 427– 427
 07Geheime uitgaven6565     65653232– 33– 33
 08Onvoorziene uitgaven300300     300300241241– 59– 59
 09Loonbijstelling2 7122 712– 1 532– 1 532– 1 180– 1 180 NihilNihil    
 10Prijsbijstelling15 83115 831– 15 831– 15 831   NihilNihil     
 11Koersverschillen en bankkosten1 9641 964     1 9641 964141141– 1 823– 1 823
                
02 Internationale betrekkingen 184 274      185 327 176 221  
                
 01Uitgaven samenhangende met de Verenigde Naties en de daarmee samenhangende organisaties en het Internationale Rode Kruis64 37076 895267– 1 445455455 65 09275 90564 38675 198– 706– 707
 02Uitgaven samenhangende met de Atlantische samenwerking en veiligheidszaken15 20515 205  1 3351 335 16 54016 54015  80415 802– 736– 738
 03Uitgaven samenhangende met de Europese Samenwerking, waaronder de OESO en de              
  Raad van Europa15 71415 7146 7516 751– 235– 235 22 23022 23019  62019 620– 2 610– 2 610
 04Subsidies en bijdragen15 33932 078343– 4 6841 06386 16 74527 48036  27323 99019 528– 3 490
 05Voorlichting en internationale culturele betrekkingen8 5248 5241 4931 493   10 01710 0179 6509  302– 367– 715
 06Hulp in noodsituaties10 00010 000     10 00010 0009 98810 018–  1218
 07Rentesubsidies voortvloeiende uit door de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO) onder garantie van de Staat verstrekte leningen aan Turkije 58      58 18 – 40
 08Verleende garantie voor door de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO) verstrekte leningen van f 76,75 mln aan TurkijeMemorieMemorie     MemorieMemorieNihilNihil  
 12MATRA-programma25 80025 800– 2 400– 2 000 – 1 000 23 40022 80023 19221 657– 208– 1 143
 13Joegoslavië Tribunaal   182115115 115297435616320319
                
03 Samenwerking met ontwikkelingslanden 4 827 102      5 081 228 5 151 714  
                
 05Deskundigenprogramma's116 800116 800  – 9 411– 11 700 107 389105 100107 933103 681544– 1 419
 08Hulp aan Suriname155 000140 871  – 40 100– 50 871 114 90090 000132 86791 16017 9671 160
 11Europees Ontwikkelingsfonds 256 000 – 41 4001 407 000– 24 100 1 407 000190 5001 490 042190 62383 042123
 12Specifieke multilaterale inititiatieven60 90044 427  – 11 900216 49 00044 6431 46443 957– 47 536– 686
 13Medefinanciering van projecten van particuliere organisaties516 400516 4009 4009 63568 0105 600 593 810531 635592 587531 637– 1 2232
 14SNV-programma88 03088 030  – 3 000– 3 000 85 03085  03085 03085 030   
 15Opvang van vluchtelingen en asielgerechtigden alsmede asielzoekers in Nederland441 440441 440     441 440441 440441 440441 440  
 17Rentesubsidies en apparaatskosten NIO en FMO308 000313 000– 302 747– 20 000– 253– 10 000 5 0002 83 0004 364272 105– 636– 10 895
 18Huisvesting ontwikkelingssamenwerking14 17514 175– 342– 342   13 83313 83313 28213 282– 551– 551
 19Inspectie ontwikkelingssamenwerking te velde3 4003 500  2 578400 5 9783 9007 6803 8981 702– 2
 20Subsidie aan instituten35 84135 841– 4 85786330 244314 61 22837 01859 16037 030– 2 06812
 21Voorlichting, bewustwording en advisering inzake ontwikkelingssamenwerking28 90028 900  7 910110 36 81029 01038 68928 8841 879– 126
 22Garanties op door de NIO vanaf 1971 verstrekte leningen aan ontwikkelingslanden inclusief in 1995 door garanties gedekte te verstrekken kapitaalmarktleningen1 17035 00010 567    11 73735 0005  31819 117– 6 419– 15 883
 23Overige garanties op aan ontwikkelingslanden verstrekte leningen Memorie      Memorie Nihil  
 24Uitgaven voortvloeiende uit het verlenen van een garantie voor de middelenvoorziening van de NIOMemorieMemorie     MemorieMemorieNihilNihil  
 25Tijdelijke financiering van door de NIO uit eigen middelen met garantie van de Staat te verstrekken leningen aan ontwikkelingslandenMemorieMemorie     MemorieMemorieNihilNihil   
 27Onderzoek en technologie51 00048 000  26 500  77 50048 00075 97048 862– 1 530862
 28Vrouwen en ontwikkeling25 00025 0007 4507 45012 00012 000 44 45044 45049 68342 1985 233– 2 252
 29Stedelijke armoedebestrijding10 0008 000  7 5232 000 17 52310 00012 8279 355– 4 696– 645
 30Bedrijfsleven en ontwikkeling173 500275 900225 2002 20013 800– 10 700 412 500267 400319 128246 954– 93 372– 20 446
 32Betalingsbalanssteun en schulden99 65099 68372 33272 33276 45076 450 248 432248 465361 362371 484112 930123 019
 33Noodhulp276 000276 00030 00030 00075 44874 020 381 448380 020463 117419 23081 66939 210
 34Programma-ondersteuning en -vernieuwing48 10049 0004 0004 0007 550– 700 59 65052 30059 70049 82350– 2 477
 36Multilaterale fondsen en programma's424 450496 950146 200 140 25059 350 710 900556 300353 592541 877– 357 308– 14 423
 37Internationaal onderwijs131 156131 556  55 1823 684 186 338135 240191 292130 4844 954– 4 756
 43Garanties ten behoeve van SurinameMemorie4 129     Memorie4 129 4 130 1
 45Milieubeleid in OS-landen230 000195 00090 000– 5 500– 37 159– 45 500 282 841144 000227 348136 909– 55 493– 7 091
 46Landen programma Azië333 000384 500144 30024 315119 00040 000 596 300448 815562 786433 123– 33 514– 15 692
 47Landen programma Afrika650 000650 000315 00054 00010 0002 000 975 000706 000818 368711 948– 156 6325 948
 48Landen programma Latijns-Amerika130 000149 00093 000 – 30 000– 3 000 193 000146 000216 747143 49323 747– 2 507
                
04 Afdracht aan de EG 2 777 000      1 522 000 1 477 396  
                
 01Vierde eigen middel2 777 0002 777 000– 1 269 000– 1 269 00014 00014 000 1 522 0001 522 0001 477 3961 477 396– 44 604– 44 604
                
05 Diplomatieke Vertegenwoordigingen 424 426      444 164 436 944  
                
 01Personeel en Materieel364 504364 50413 68613 6863 6453 645 381 8353 81 835531 450375 002149 615– 6 833
 02Gebouwen buitenland43 05859 922206206– 12 9002 201 30 36462 32933 26661 9422 902– 387

1 De gerealiseerde bedragen zijn steeds afgerond naar boven (op duizenden guldens).

Ons bekend,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Staat behorende bij de Wet van 19 , Stb. en bij de financiële verantwoording over het jaar 1995 Rekening 1995 (inclusief slotwetmutaties). Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) Onderdeel ontvangsten (bedragen x f 1000)

   (1) (2) (3)  (4) = (1) + (2) + (3) (5) (6) = (5) – (4)
Art.Omschrijving Oorspronkelijk vastgestelde begroting Mutaties (+ of –) op grond van eerste suppletore begroting Mutaties (+ of –) op grond van tweede suppletore begroting  Totaal RealisatieSlotwetmutaties (+ of –)
   ontvangstenontvangsten ontvangsten  ontvangsten ontvangstenontvangsten
  TOTAAL99 0813 1891 255 103 525110 2136 688
          
01 Algemeen7 627   7 4689 073 
          
 01Personeel en Materieel581   5812 6392 058
 03Rente-ontvangsten over banksaldi alsmede over verleende voorschotten aan het personeel660– 260  400326– 74
 06Doorberekening subsidies en bijdragen aan andere ministeries6 386101  6 4876 108– 379
          
02 Internationale betrekkingenMemorie   675841 
          
 03Restituties bijdragen aan internationale organisatiesMemorie560115 675841166
          
03 Internationale samenwerking54 646   57 82462 920 
          
 02Inkomsten uit leningen verstrekt aan ontwikkelingslanden40 316   40 31639 652– 664
 03Restituties door NIO van garantiebetalingen in afgesloten dienstjarenMemorie   Memorie1 7811 781
 04Tijdelijke financiering van de NIOMemorie   MemorieNihil 
 05Diverse ontvangsten14 3302 0381 140 17 50821 4873 979
          
05 Diplomatieke vertegenwoordigingen36 808   37 55837 379 
          
 01Personeel en Materieel9 000750  9 7508 338– 1 412
 02Kanselarijrechten en paspoortgelden27 808   27 80829 0411 233

Ons bekend,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

TOELICHTING BIJ DE REKENING 1995

ALGEMEEN

Hoofdstuk 1. Inleiding en leeswijzer

Deze Rekening bevat een verantwoording over de (budgettaire gevolgen van) het in 1995 gevoerde beleid. Voor een nadere toelichting op de beleidsvoornemens wordt verwezen naar de begroting 1995 (kamerstukken II, 1994/1995, 23 900 hfdst. V, nrs 1–3). Het is dit jaar voor het eerst na de zesde wijziging van de Comptabiliteitswet dat de Slotwet en de Rekening als aparte documenten aan de Kamer worden gepresenteerd.

De Slotwet is een wetsvoorstel om de begroting van de uitgaven en ontvangsten van begrotingsnummer V (Ministerie van Buitenlandse Zaken) voor het jaar 1995 te wijzigen ten opzichte van de tweede suppletore begroting en bevat dus uitsluitend mutaties (inclusief toelichting) ten opzichte van de stand bij Najaarsnota.

De Rekening betreft een verantwoording over het gehele jaar. De toelichting bij de Rekening bevat per begrotingsartikel een inhoudelijke toelichting bij opmerkelijke verschillen tussen begrotingsraming zoals vastgesteld bij de oorspronkelijke begroting en de uiteindelijke realisatie. Aangezien deze verschillen al in de suppletore begrotingen zijn toegelicht, heeft de toelichting bij de Rekening veelal een samenvattend en op hoofdlijnen gericht karakter. De mutaties van de eerdere suppletore begrotingen worden wel cijfermatig weergegeven.

Verder is ten opzichte van de Rekening over het jaar 1994 een volgende stap gezet om het karakter van de Rekening als verantwoordingsdocument te versterken. Dit komt onder meer tot uiting door een beleidsmatige toelichting in het algemeen deel van de Memorie van Toelichting.

In het algemeen deel van deze toelichting zal in eerste instantie worden ingegaan op de beleidsuitvoering 1995 (hoofdstuk 2). In hoofdstuk 2 wordt tevens integraal (inclusief artikelsgewijze toelichting) ingegaan op het deel Ontwikkelingssamenwerking. Vervolgens zal aan de orde komen het financieel beheer en personeel en organisatie (hoofdstukken 3 en 4). Voorafgaande aan de artikelsgewijze toelichting wordt in hoofdstuk 5 een algemene beschouwing gegeven over de begrotingsuitvoering 1995.

De financiële verantwoording bevat tevens de saldibalans per 31-12-1995 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (begrotingsnummer V) en de daarbij behorende toelichting.

Hoofdstuk 2. Beleidsuitvoering 1995

I. Inleiding

In de inleiding van de Memorie van Toelichting van de ontwerpbegroting 1995 werd melding gemaakt van het in het Regeerakkoord neergelegde besluit over te gaan tot een herijking van het buitenlands beleid in de ruimste zin van het begrip. Inmiddels heeft dit geresulteerd in de aanbieding aan de Staten-Generaal begin september 1995 van de Herijkingsnota. In deze nota werd een vergaande reorganisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangekondigd. De grote lijnen van de reorganisatie zijn inmiddels uitgestippeld en worden thans nader uitgewerkt.

Ook de beleidsmatige voornemens in het kader van de herijking, die voor een deel al in het Regeerakkoord besloten lagen, worden thans naar de praktijk vertaald. Voorbeelden hiervan zijn:

– het aanhalen van de banden met de buurlanden en de intensivering van het Benelux-overleg m.b.t. vraagstukken van Europese integratie,

– een actieve inzet om het Europees integratieproces op koers te houden en een intensieve voorbereiding van de IGC vooral ook langs bilaterale weg,

– het inspelen op de economische dynamiek van Azië, hetgeen o.a. tot uitdrukking komt in de financieringspakketten die aan China en Indonesië zijn aangeboden.

II. Midden en Oost-Europa, Balkan

Algemeen

Politieke hoofddoelstelling van de regering voor het beleid t.a.v. Midden-en Oost-Europa was in de Memorie van Toelichting voor 1995 dat een samenhangend Midden- en Oost-Europabeleid noodzakelijk was, waarin ondersteuning van de politieke en economische transformatie en bevordering van veiligheid en stabiliteit samengebracht worden in een geïntegreerd beleidskader. De politieke ontwikkelingen gedurende 1995 in Midden-en Oost-Europa hebben het nut van deze benadering bevestigd.

De sociaal-economische en politieke hindernissen die in de transitie moeten worden overwonnen zijn onveranderd aanwezig, maar hebben zich in het ene land in 1995 veelvuldiger voorgedaan dan in het andere. Zo is een grotere diversiteit ontstaan in het patroon van ontwikkeling van de landen van Midden-en Oost-Europa.

Terwijl in het ene land de economische transitie gedragen wordt door politieke consensus (Slovenië, Hongarije, Estland) is in enkele andere landen, w.o. Oekraïne, de transitie onderwerp van blijvende polarisatie.

Dit heeft weer geleid tot verdere winst voor bijv. (neo-)communistische of nationalistisch georiënteerde partijen of tot meer centralisme en uitbreiding van presidentiële bevoegdheden (zoals in de Centraalaziatische landen).

In 1995 zijn in landen als Rusland, Oekraïne en Georgië middels democratische verkiezingen de politieke verhoudingen min of meer gestabiliseerd. Elders werden door bemiddeling (Voorm. Joegoslavië, Oekraïense-Krim) conflicten of crisishaarden getemperd. In weer andere gevallen bleven conflicten militair èn politiek (Tadzjikistan) of alleen politiek (Nagorno-Karabach Abchazië-Zuid Ossetië) onopgelost. Verbetering van de positie van minderheden, of het nu nog gaat om de bijlegging van een gewapend conflict of om een uitvoeringsregeling m.b.t. hun rechten, vormt in Oost-Europa niet zelden de sleutel tot een politieke oplossing en blijft internationale aandacht vragen.

Een lichte trend naar polarisatie, of hier en daar centralisme, in Oosteuropese landen heeft niet afgedaan aan de overheersende ontwikkeling in de richting van democratie en markteconomie en geeft dan ook geen aanleiding tot een wijziging in de algemene politieke benadering van Oost-Europa. De regering blijft ook streven naar aanpak van de conflictsituaties door inzet van een veelheid van middelen op diplomatiek en economisch terrein. De voortvarende totstandkoming van geïnstitutionaliseerde relaties van de EU met de landen van Midden-en Oost-Europa in de vorm van Associatie-akkoorden of Partnerschaps -en Samenwerkingsakkoorden verleent de EU in toenemende mate de middelen om de economische en democratische ontwikkelingen te bevorderen. Ook de in 1995 verder uitgebreide relaties van de Raad van Europa, de OESO en de WEU met landen van Oost-Europa dragen bij aan de geleidelijk toenemende vervlechting van Oost- en West-Europa.

Inmiddels zijn er met negen Oosteuropese landen Europa-Akkoorden afgesloten, namelijk met de Visegradlanden, Roemenië, Bulgarije en de drie Baltische staten. Het Europa-Akkoord met Slovenië is uitonderhandeld en geparafeerd, maar nog niet ondertekend vanwege een geschil tussen Italië en Slovenië over de eigendom van onroerend goed. Nederland hoopt dat dit akkoord tijdens het Italiaans voorzitterschap alsnog wordt ondertekend.

Tijdens de Europese Raad van Madrid (dec. '95) is aan de Commissie verzocht zo spoedig mogelijk na de Intergouvernementele Conferentie haar adviezen aan de Raad voor te leggen met betrekking tot die landen die een toetredingsverzoek hebben ingediend. Op basis van een toetredingsdocument zal de Raad vervolgens een besluit nemen over de start van de toetredingsonderhandelingen. De aanvang van de onderhandelingen met de Midden- en Oost-Europese landen die op tijd aan de criteria voldoen, valt in beginsel samen met die van Malta en Cyprus, waarvan de toetredingsonderhandelingen bij goed verloop van de IGC, zes maanden na de afsluiting van de IGC zullen beginnen.

In 1995 waren de Midden- en Oosteuropese landen prioritaire aandachtsgebieden binnen de internationale culturele samenwerking. Er is sprake van een intensivering van de culturele uitwisselingen.

De onderhandelingen over de formulering van een Nederlands-Russisch cultureel verdrag zijn in 1995 geïntensiveerd, maar hebben, mede in het licht van een nog hangende kwestie met Rusland – te weten de terugkeer van de zogenoemde Koenigscollectie – niet tot een voor beide Partijen aanvaardbare tekst geleid.

Ondersteunende economische hervormingen

Met betrekking tot deze paragraaf diene dat, conform de toezeggingen van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken op 13 december 1995, de Kamer hierover separaat wordt geïnformeerd in maart 1996.

Voorts wordt erop gewezen dat het beleid met betrekking tot de landen die hulp ontvangen uit de begroting van Ontwikkelingssamenwerking wordt toegelicht in hoofdstuk XI.

III. Europese Integratie

Algemeen

De algemene analyse die eind 1994 over de Europese Integratie werd geschetst is in 1995 bewaarheid gebleken. De Europese Integratie is er een van vallen en opstaan. De visies over de verdere koers van het integratieproces blijven uiteenlopen. Landen verschillen van mening over de beleidsdoelstellingen. De in de Memorie van Toelichting aangekondigde studiegroep die een daadwerkelijke stimulerende rol in de voorbereidende fase van de Intergouvernementele Conferentie een rol zal spelen, heeft eind 1995 haar eindverslag uitgebracht. In dat rapport staan algemene uitgangspunten en oriëntaties voor de IGC geformuleerd. De poging om een tekst op te stellen die voor alle leden kon worden onderschreven is slechts ten dele geslaagd. Er blijken aanmerkelijke verschillen van visie te bestaan omtrent de gewenste hervormingen om de algemene geformuleerde doeleinden naderbij te brengen. Ter voorbereiding van de IGC heeft de regering in 1995 (nadat in november 1994 de eerste IGC-notitie over de uitbreiding van de Unie aan de Kamer was gestuurd) drie IGC-notities naar de Kamer gestuurd, in maart 1995 de tweede notitie «Het gemeenschappelijk Europees Buitenlands-, Veiligheids-, en Defensiebeleid», in mei 1995 de derde notitie «Notitie inzake de Europese samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken» en in juli 1995 de vierde notitie «Institutionele hervorming van de Europese Unie». In 1995 werd mede op basis van deze notities met de Staten-Generaal over de voorbereiding van de IGC van gedachten gewisseld.

EU-intern

Economische en Monetaire Unie (EMU)

Met betrekking tot de EMU zijn duidelijke stappen voorwaarts gezet. Op de Europese Raad van Madrid is een akkoord bereikt omtrent de wijze van invoering van de gemeenschappelijke munt. Besloten is de EMU daadwerkelijk op 1 januari 1999 te laten beginnen, conform de criteria en het tijdpad van het Verdrag. De beslissing, welke Lidstaten aan de EMU zullen meedoen, zal begin 1998 worden genomen. Tevens is besloten dat de gemeenschappelijke munt EURO zal gaan heten.

De EMU zal begin 1998 beginnen met de werkzaamheden ten behoeve van de oprichting van de Europese Centrale Bank (ECB) en de uitgifte van de Europese munteenheid. Zij heeft zich in de afgelopen periode op deze werkzaamheden voorbereid.

Nederland heeft in de afgelopen periode hard gewerkt om op tijd aan de convergentiecriteria te kunnen voldoen. Het beleid gericht op prijsstabiliteit en beheersing van de overheidsuitgaven is voortgezet. Ook in de afgelopen periode kon mede hierdoor het vertrouwen in de Nederlandse gulden worden gehandhaafd.

Witboek-Delors

Op grond van het Witboek «Groei, Concurrentievermogen en Werkgelegenheid», en de desbetreffende conclusies van de Europese Raad van Corfu en Essen, is ook in de afgelopen periode veel gedaan om het werkgelegenheidsbeleid van de Lidstaten beter te coördineren en op elkaar af te stemmen. Intensieve samenwerking tussen Commissie, Sociale Raad en EcoFin Raad resulteerde in een gezamenlijk rapport inzake werkgelegenheid, dat aan de Europese Raad van Madrid is aangeboden. Dat het bevorderen van de werkgelegenheid en het terugdringen van de structurele werkloosheid hoog op de agenda van de Unie heeft gestaan blijkt ook uit het feit dat het onderwerp aan de orde is gekomen in de Reflectiegroep, die de voorbereiding heeft verzorgd van de Inter Gouvernementele Conferentie die eind maart 1996 te Turijn gehouden zal worden.

Interne Markt

De Raad boekte voortgang bij de voltooiing van het wetgevingsprogramma dat is neergelegd in het Witboek Delors. Dit betreft vooral de intellectuele eigendom. Wat het vrij personenverkeer betreft diende de Commissie weliswaar de nodige voorstellen in, maar kon de behandeling in de Raad nog niet worden afgerond.

In Nederland vorderde de omzetting van de Europese regelgeving in de nationale wetgeving gestaag: aan het slot van 1995 had Nederland 95,6 % van de omzetting vereisende interne markt-regelgeving verwerkt. Ondanks voortgaande inspanningen om de achterstand in te lopen, blijft helaas een aantal terreinen bestaan waar de uitvoeringstermijnen regelmatig wordt overschreden.

Het beheer van de Interne Markt is in de loop van 1995 steeds meer onder de aandacht gekomen. Hieraan heeft het zogenaamde Molitor-Rapport over vereenvoudiging van de interne-marktwetgeving bijgedragen. Ook heeft Nederland hierbij een voortrekkersrol gespeeld door in ministeriële bijeenkomsten steeds de aandacht te vragen voor de klachten van het bedrijfsleven over tekortkomingen in het functioneren van de interne markt en aan te dringen op bespreking op politiek niveau van de nog steeds bestaande belemmeringen van het vrij verkeer.

In de afgelopen periode is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die het Sociaal Protocol biedt om besluitvorming met 14 Lidstaten op sociaal terrein mogelijk te maken. De Commissie heeft voor drie dossiers, waarover in Raadskader geen overeenstemming bereikt kan worden vanwege een Britse blokkade, de procedure van de Sociale Dialoog onder het Sociaal Protocol ingeluid. Het betreft hier ouderschapsverlof, flexibele arbeidstijden en de verdeling van de bewijslast in geval van discriminatie naar sexe. De laatste twee onderwerpen bevinden zich in de eerste fase van de besprekingen door de Europese Sociale partners. Op het dossier ouderschapsverlof is nu een akkoord bereikt. Dit akkoord is ongewijzigd voorgelegd aan de Raad, waar het nu besproken wordt.

Vrij verkeer van personen en JBZ-samenwerking

Het streven van Nederland is erop gericht de controle aan de binnengrenzen van de Europese Unie volledig af te schaffen. Dit beleid, dat wordt uitgedragen door alle Schengen-lidstaten, stuit nog steeds op verzet van het Verenigd Koninkrijk. Daarbij verkeren de onderhandelingen over de ontwerp-overeenkomst buitengrenzen in een impasse vanwege de kwestie Gibraltar. Ook het voorstel van de Commissie om het Hof van Justitie terzake een volledige rechtsmacht te verlenen, heeft nog niet tot het gewenste resultaat geleid. Wel zijn twee verordeningen ex artikel 100C EG-Verdrag tot stand gebracht (een gemeenschappelijke lijst van visumplichtige derdelanders en een uniform visummodel). Tenslotte heeft de Commissie drie nieuwe voorstellen ingediend die voorzien in de afschaffing van de binnengrenzen. Nederland heeft dit initiatief verwelkomd.

Wat betreft de strijd tegen de (georganiseerde) misdaad hebben de EU-lidstaten op 26 juli 1995 de Overeenkomst inzake Europol ondertekend. In een verklaring bij de ondertekening heeft Nederland nogmaals gewezen op het belang van een prejudiciële bevoegdheid van het Hof van Justitie. Daarnaast heeft de regering nog drie andere JBZ-verdragen ondertekend, te weten de Overeenkomst aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen lidstaten van de EU, de Overeenkomst inzake de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, en de Overeenkomst betreffende het Douane Informatiesysteem.

De beperkte democratische legitimiteit van de samenwerking in JBZ-kader heeft de regering ertoe gebracht de positie van het Europees Parlement nader te preciseren in de derde IGC-nota.

De Uitvoeringsovereenkomst van Schengen is op 26 maart 1995 in werking gesteld. In de eerste drie maanden daarna hebben zich enige aanloopproblemen voorgedaan, die in de loop van het jaar echter zijn opgelost. Wel heeft Nederland in verband met de personencontrole op Schiphol een beroep moeten doen op artikel 2, lid 2 van de Uitvoeringsovereenkomst. Om andere redenen heeft ook Frankrijk een beroep op dit artikel gedaan. In april 1995 is Oostenrijk de tiende lidstaat van Schengen geworden. Voorts heeft de regering haar medewerking verleend aan intensieve besprekingen met de landen van de Noordse Paspoortunie over toetreding tot, dan wel samenwerking met Schengen.

EU-extern

GBVB

De in de Memorie van Toelichting aangekondigde acties werden in 1995 ook daadwerkelijk gerealiseerd. Voor de financiering van de Gemeenschappelijke optredens werd een praktische oplossing uitgewerkt, waarbij tevens de mogelijkheid werd geschapen om bepaalde acties of delen van acties uit Eerste Pijler-middelen te betalen.

EU – VS

Op 3 december 1995 werd tijdens topontmoeting tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten te Madrid de nieuwe Transatlantische Agenda en het bijbehorend gezamenlijk actieplan ondertekend. Nederland heeft actief meegewerkt aan dit initiatief, dat beoogt een nieuwe impuls te geven aan de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten. Hiermee wordt meer inhoud gegeven aan de Transatlantische Verklaring van 1990, die het kader van de betrekkingen blijft vormen. Het actieplan bestrijkt een groot aantal terreinen van samenwerking, waarvan het handelsgedeelte een belangrijke plaats inneemt. Een «Senior Level Group» zal toezien op de implementatie van het actieplan, waarvan de voortgang tijdens elke EU-VS top aan de orde zal worden gesteld.

Verbreding/verdieping

Op 27 en 28 november 1994 sprak een meerderheid van de Noorse stemgerechtigden zich tijdens een referendum uit tegen de toetreding van Noorwegen tot de Europese Unie op basis van de resultaten zoals die door de Noorse regering tijdens de toetredingsonderhandelingen waren bereikt. Als gevolg van deze afwijking legde de Noorse regering het wetsvoorstel ter goedkeuring van het toetredingsverdrag niet aan het Noorse parlement voor, en trad Noorwegen niet op 1 januari 1995 toe tot de EU. Na enkele noodzakelijke aanpassingen van het toetredingsverdrag (inclusief akte, bijlagen en protocollen) traden op die datum Finland, Oostenrijk en Zweden wel toe.

De conclusies van de Europese Raden van Cannes en Madrid weerspiegelen de voornemens met betrekking tot de uitbreiding van de EU in oostelijke en zuidelijk richting. Tijdens de Europese Raad van Madrid (december 1995) is aan de Commissie verzocht zo spoedig mogelijk na de IGC haar adviezen aan de Raad voor te leggen met betrekking tot die landen die een toetredingsverzoek hebben ingediend. Op basis van een toetredingsdocument zal de Raad vervolgens een besluit nemen over de start van de toetredingsonderhandelingen. Ten aanzien van Cyprus en Malta is expliciet bepaald dat de onderhandelingen inzake de toetreding op basis van de voorstellen van de Commissie zes maanden na afsluiting van de IGC zullen aanvangen, zulks met inachtneming van de resultaten van de IGC. De aanvang van de onderhandelingen met de Midden- en Oost-Europese landen, die op tijd aan de criteria voldoen, zal in beginsel samen met die van Malta en Cyprus. De douane-unie met Turkije werd, na lange onderhandelingen, uiteindelijk goedgekeurd door de Raad. Op 1 januari 1996 trad de douane-unie in werking.

GATT (inmiddels WTO)

De nieuwe Wereldhandelsorganisatie (WTO) trad op 1 januari 1995 geheel volgens plan in werking. De WTO telde eind januari 1996 116 leden. Met een groot aantal landen, waaronder China en Rusland, vinden thans toetredingsonderhandelingen plaats, waardoor de organisatie gaandeweg steeds meer een universeel karakter krijgt. In het eerste jaar is veel tijd besteed aan het opzetten van het secretariaat, het instellen van comité's en het vaststellen van procedures. Ook met de uitvoering van de akkoorden van de Uruguay Ronde werd in 1995 een aanvang gemaakt. Vooral over de handel in diensten, waarvoor in de Uruguay Ronde slechts een kaderakkoord was afgesloten, werd verder onderhandeld. Het gaat hier onder meer om onderwerpen als telecommunicatie, maritiem transport en financiële diensten. Over de financiële diensten werd mede door krachtig optreden van de EG een interim-akkoord bereikt.

Tot slot werden voorbereidingen getroffen voor de eerste Ministeriële Conferentie van de WTO, die in december 1996 in Singapore zal worden gehouden. Tijdens deze conferentie komen behalve de voortgang bij de tenuitvoerlegging van de afspraken uit de Uruguay Ronde, ook nieuwe onderwerpen als «handel en milieu», «handel en arbeidsnormen», en «handel en investeringen» aan de orde. Mogelijk zal ook het onderwerp «regionalisme versus multilateralisme» op de agenda worden geplaatst.

Raad van Europa

De uitwerking van de besluiten van de RvE Topconferentie in Wenen op 8 en 9 oktober 1993 heeft geruime tijd gevergd.

De Europese Commissie ter bestrijding van Racisme en Intolerantie (ECRI) is nog steeds doende in de wetgeving van de lidstaten de elementen van racisme, intolerantie, xenofobie en anti-semitisme op te sporen. De Jeugdcampagne tegen Racisme onder het motto «all different, all equal» is als zodanig inmiddels afgesloten. In Nederland zijn de activiteiten gecoördineerd door een nationale Commissie onder voorzitterschap van drs E. Nijpels. Het Congres van Locale and Regionale Overheden lijkt zich, zoals in de Memorie van Toelichting werd aangegeven, inderdaad geleidelijk aan te ontwikkelen tot een soort derde pijler van de RvE, naast de Parlementaire Assemblee en het Comité van Ministers.

Het Nederlands-Noorse voorstel voor het instellen van periodieke landenexamens waarbij in alle lidstaten nagegaan zou worden in hoeverre ze voldoen aan alle lidmaatschapverplichtingen, stuitte aanvankelijk op tegenstand bij enkele lidstaten (vooral bij het VK, Turkije en Hongarije). Na uitvoerig overleg is thans over een zogenaamd monitoring mechanisme overeenstemming bereikt. Dit mechanisme houdt in dat jaarlijks ongeveer 8 landen zullen worden doorgelicht. In de loop van 1996 zal hiermee een begin worden gemaakt.

Tenslotte diene dat de toetreding van nieuwe leden in snel tempo is verlopen. Er zijn, na de toetreding van de Russische Federatie, thans 39 lidstaten. Sommige nieuwe lidstaten voldoen nog niet aan alle traditionele lidmaatschapsvoorwaarden (democratie, rechtsstaat, en mensenrechten), maar ze hebben wel allen concrete toezeggingen gedaan die er toe moeten leiden dat binnen afzienbare tijd na toetreding (maximaal drie jaar) de bestaande tekortkomingen worden weggewerkt.

Voorts worden door de RvE hulpprogramma's uitgevoerd die als doel hebben nieuwe lidstaten te helpen bij invoering van de normen en principes van de RvE.

IV. Betrekkingen met de buurlanden, Benelux

België

Aan het voornemen om de betrekkingen met onze buurlanden aan te halen werd op 17 januari 1995 concreet uitvoering gegeven d.m.v. de ondertekening door Nederland en Vlaanderen van een Gemeenschappelijke Verklaring, de Waterverdragen en het Nederlands-Vlaams Cultureel Verdrag.

De Gemeenschappelijke Verklaring heeft de politieke intentie vastgelegd tot nauwere samenwerking op terreinen van gemeenschappelijk belang en vindt zijn uitwerking onder andere in de Waterverdragen en het Cultureel Verdrag.

De Waterverdragen betreffen de verruiming van de Westerschelde en de afvoer van het Maaswater. Bij die gelegenheid werden door Vlaanderen tevens de verdragen van Charleville-Mézières ter bescherming van de Maas respectievelijk de Schelde getekend (hetgeen door de andere verdragspartijen reeds op 26 april 1994 was gedaan). Ook werden procedure-afspraken over de HSL gemaakt. Over deze belangrijke doorbraak werd de Kamer reeds eerder ingelicht in brieven van de Ministers van Verkeer en Waterstaat en Buitenlandse Zaken, kamernr. 24 041, nr. 3 en 5 (1994/1995) en bij brief van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 7 december 1995.

Conform de Nederlandse inzet hebben de bij de Verdragen van Charleville-Mézières ingestelde, vooralsnog provisoire, internationale commissies voor de bescherming van de Maas respectievelijk de Schelde hun werkzaamheden met voortvarendheid aangevangen. Beide commissies zijn in 1995 twee maal samengekomen.

Reeds vooruitlopend op de officiële inwerkingtreding van het Cultureel Verdrag is de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen intensiever geworden. Zo is het aantal gezamenlijke projecten in derde landen toegenomen. Hierbij kan worden gedacht aan de Nederlands-Vlaamse Mercator-tentoonstelling, «Spanje en de Gouden Eeuw van de cartografie in de Nederlanden» te Madrid. Ook tijdens de boekenbeurs te Barcelona, Liber '95, traden Nederland en Vlaanderen samen op als eregast.

Met de Franse en Duitstalige Gemeenschappen werden in 1995 door Nederland eveneens contacten onderhouden. Zo vonden begin 1995 met beide Gemeenschappen culturele consultaties plaats. Daarnaast heeft in juni 1995 een groep Waalse journalisten op uitnodiging van Nederland een bezoek aan ons land gebracht, half december 1995 gevolgd door een groep Vlaamse journalisten.

Benelux

Gedurende het afgelopen jaar heeft regelmatig overleg plaatsgevonden tussen de Benelux-landen teneinde te komen tot gecoördineerde standpunten in de Europese Unie. Dit werpt duidelijk vruchten af, zoals uit de discussie rond de toekenning van een rol voor het Europees Hof van Justitie bij Europol is gebleken.

Inzake de toekomstige samenwerking tussen de Benelux-landen en het advies van het Comité van Wijzen zij verwezen naar laatstelijk de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 21 november 1995 over het Benelux Comité van Ministers.

Duitsland

In de betrekkingen met Duitsland hebben in 1995 het verder aanhalen van de banden en, in directe samenhang daarmee, verbetering van de wederzijdse beeldvorming een belangrijke rol gespeeld. Het zichtbaar maken van de vele contacten werd daarbij als belangrijkste instrument aangewend. Zo vond een aantal bezoeken over en weer plaats, waarbij de twee bezoeken van Bondskanselier Kohl en het officiële bezoek van Bondspresident Herzog aan Nederland het meest de publieke aandacht hebben getrokken. Maar ook op andere niveaus werd intensief samengewerkt. Zo heeft een stage-uitwisseling van jonge diplomaten plaatsgevonden tussen de beide Ministeries van Buitenlandse Zaken, waaraan eveneens in de pers aandacht is besteed.

Ook hebben de Nederlandse en Duitse Ministeries van Buitenlandse Zaken samengewerkt aan een publikatie, «Wegwijs bij de Buren». Dit adresboek geeft een overzicht van de meeste (semi) overheden, instellingen en groeperingen in beide landen en vormt daardoor een hulpmiddel voor het aanknopen van betrekkingen «over de grens».

De gesprekken met Duitsland over samenwerking inzake water- en natuurbeheer in het Eems-Dollard-estuarium zijn in 1995 toch uitgemond in verdragsonderhandelingen. Na langdurige interne problemen bleek de Duitse regering in mei 1995 in staat een politiek mandaat vast te stellen voor verdragsonderhandelingen. In 1995 hebben twee onderhandelingsrondes op ambtelijk niveau plaatsgevonden.

V. Vrede en Veiligheid

Noordatlantische Verdragsorganisatie (NAVO)

De NAVO speelt een centrale rol in de militaire implementatie van de Dayton-akkoorden inzake voormalig Joegoslavië. De NAVO Implementation Force (IFOR) is eind 1995 hiermee aangevangen.

Op de NAVO-top van 1994 werd besloten om de politieke en militaire structuren verder aan te passen – onder andere m.b.t. het concept van Combined Joint Task Forces. Hiermee is langzaam vooruitgang geboekt: een voortgangsrapport hierover is de NAVO-ministers aangeboden tijdens hun bijeenkomst van 30 mei 1995 te Noordwijk.

De regelmatige politieke consultaties in de Noordatlantische Samenwerkings-raad (NASR) en de samenwerking in het Partnerschap voor Vrede (PvV) werden voortgezet en waar mogelijk uitgebreid. De studie naar de uitgangspunten en de implicaties van een uitbreiding van het lidmaatschap van de NAVO werd goedgekeurd door de Ministers van Buitenlandse Zaken te Brussel in december 1995. De verhouding tussen de NAVO-lidstaten en Rusland blijft eveneens van groot belang. Positief in dit verband is dat Rusland tijdens de zitting van de NASR te Noordwijk op 31mei 1995 met een tweetal documenten kon instemmen, te weten het «individuele Partnerschaps-programma» en het document over de opzet van een brede politieke dialoog tussen de NAVO en Rusland.

West-Europese Unie (WEU) en Europese Unie (EU)

Vooral in de eerste helft van 1995 gaf de WEU prioriteit aan haar verdere operationalisering. De basis hiervoor was het WEU-document over de ontwikkeling van een Gemeenschappelijk Europees Defensiebeleid, tot stand gekomen onder Nederlands voorzitterschap in 1994. De Ministeriële Raad van Lissabon besloot op 15 mei 1995 een politiek-militaire adviesgroep in te stellen en een Inlichtingenafdeling en een Situatiecentrum in de WEU op te richten.

Gedurende de tweede helft van 1995 concentreerde de WEU zich, naast verdere operationalisering, op haar inbreng in de IGC. Op de Ministeriële Raad van Madrid, 14 november 1995, werd een document hierover goedgekeurd. Hierin worden verschillende opties aangegeven voor de toekomstige samenwerking en integratie van de WEU en de Europese Unie.

OVSE

In december 1994 werd tijdens de Topconferentie in Budapest besloten, om de CVSE per 1 januari 1995 om te dopen tot OVSE. In april 1995 werd in de OVSE, na aanzienlijke druk op Rusland, overeenstemming bereikt over het uitzenden van een «OSCE assistance group» naar Tsjetsjenië. Binnen het kader van de OVSE werden de onderhandelingen in de zgn. «Minsk-groep» over Nagorno-Karabach voortgezet. Het militaire planningsproces voor een eventuele vredesoperatie, mocht een vredesregeling tot stand komen, is in Wenen inmiddels in gang gezet.

Van de vele activiteiten van de Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden kan genoemd worden de rol die hij speelde bij de totstandkoming van het bilaterale Hongaars-Slowaakse verdrag inzake goed-nabuurschap.

Het jaar eindigde met het aanvaarden door de Ministeriële Raad van de taken die in het Dayton-akkoord bij de OVSE worden gelegd. Deze liggen op het gebied van de verkiezingen, de mensenrechten en de wapenbeheersing.

Wapenbeheersing en non-proliferatie

Van 17 april tot 12 mei 1995 werd in New York de toetsings- en verlengingsconferentie gehouden van het Non-proliferatieverdrag (NPV). Het belangrijkste agendapunt was de verlenging van het verdrag. Nederland heeft zich in een gemeenschappelijke actie met de EU-partners ingezet voor een zo breed mogelijk gedragen onvoorwaardelijke verlenging voor onbepaalde tijd. Op 11 mei nam de Conferentie zonder stemming het besluit het verdrag onbeperkt te verlengen.

De Geneefse Ontwapeningsconferentie heeft in 1995 verder onderhandeld over een alomvattend verbod op kernproeven. Er werd gestage vooruitgang geboekt. Zowel de NPV-conferentie als de Algemene Vergadering van de VN spraken in 1995 uit dat een kernstopverdrag in 1996 tot stand dient te komen. Nederland zal in 1996 de onderhandelingen over een kernstopverdrag voorzitten.

Nederland heeft op 30 juni 1995 als 30-ste staat het Chemische-Wapensverdrag geratificeerd. Het verdrag zal in werking treden een half jaar nadat 65 staten het verdrag hebben bekrachtigd. Op 31 januari 1996 hadden 47 staten het CW-verdrag bekrachtigd.

De toetsingsconferentie van het Conventionele Wapensverdrag in Wenen, 25 september t/m 13 oktober 1995, kon geen overeenstemming bereiken over maatregelen ter versterking van het Landmijnenprotocol. Daarop is besloten de conferentie te verdagen. De hervatte toetsingsconferentie zal in twee zittingen plaatshebben in Genève. De eerste zitting van 15 t/m 19 januari 1996, de tweede zitting van 22 april t/m 3 mei 1996.

V. Mondiale en regionale vraagstukken

a. Verenigde Naties

50e Zitting van de Algemene Vergadering VN

Op 22 februari 1996 is de Kamer een verslag van de 50e zitting van de AVVN toegegaan. Kort samengevat kan opgemerkt worden dat deze AVVN een enigszins plichtmatig karakter had. De discussie over hervormingen en de financiële crisis, die al tijdens de 49e zitting van de AVVN (1994) centraal was komen te staan, werd verschoven en zal pas in de eerste helft van 1996 in extenso worden gevoerd. Met uitzondering van twee agendapunten (kernproeven en de mensenrechtensituatie in Nigeria) was er weinig politieke of publieke belangstelling voor het werk van de 50e AVVN. De situatie in Bosnië-Herzegowina en Kroatië kwam alleen aan de orde in de Veiligheidsraad.

Geconcludeerd kan worden dat de AVVN ernstig aan relevantie dreigt in te boeten. Dat heeft niet alleen te maken met het verminderde politieke profiel, maar vooral met het feit dat zij onvoldoende bijdraagt aan de discussie over vernieuwing en aanpassing van de VN. Inbreng voor een nieuwe definiëring van de agenda voor internationale samenwerking is in de laatste jaren vooral afkomstig geweest van andere onderdelen van het VN-systeem. Daarbij kan gedacht worden aan de uitkomsten van de grote VN-conferenties1 van de afgelopen jaren en aan de rapporten van de Secretaris-Generaal inzake de «Agenda for Peace» en de «Agenda for Development». De discussie in de AVVN over deze nieuwe internationale agenda verloopt traag en moeizaam en blijft te veel steken in een herhaling van zetten.

Een structureel probleem is de segmentatie die optreedt door de verdeling van de werkzaamheden over zes hoofdcommissies en de Plenaire. Bovendien is de VN (gelijk de NAVO en de EU!) op zoek naar een nieuwe rol en identiteit in de gewijzigde wereldorde. Een rol speelt voorts het ontbreken van consensus over de prioriteiten.

Vijftigjarig bestaan VN

De bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders ter viering van het vijftigjarig bestaan van de VN vond plaats van 22 tot en met 25 oktober 1995. Bij die gelegenheid werd veel aandacht besteed aan de financiële crisis van de organisatie en de noodzaak daarvoor een duurzame oplossing te vinden. Ook werd veel gesproken over hervormingen van het VN-systeem, vooral door de westerse lidstaten. Veel staatshoofden en regeringsleiders onderstreepten de noodzaak van vergroting van de efficiëntie en de effectiviteit en vermindering van de bureaucratie. Ook Minister-President Kok heeft zich namens Nederland in deze zin uitgelaten. Het streven naar hervormingen wordt overigens door een groot aantal ontwikkelingslanden beschouwd als een verkapte vorm van bezuiniging. De speciale herdenkingszitting van de AVVN had vooral een symbolische betekenis met een gunstige publicitaire uitstraling.

Carlssongroep

Enigszins los van het New Yorkse debat staat de z.g. Carlssongroep. Deze groep van regeringsleiders en staatshoofden is op initiatief van de Zweedse premier Carlsson opgericht om het hervormingsproces te begeleiden en zonodig te stimuleren. De groep, die sinds de zomer van 1995 actief is, heeft o.m. vanwege de heterogene samenstelling nog geen tastbare resultaten opgeleverd.

VN-Vredesoperaties

Ondanks de financiële problemen in de VN hebben de ontwikkelingen, die werden gesignaleerd in de Memorie van Toelichting 1995, zich doorgezet. De Veiligheidsraad ontplooide ook in dat jaar een grote activiteit, hetgeen zich manifesteerde in een groot aantal resoluties en VN-vredesoperaties (zeventien) met een omvangrijke inzet van militairen onder VN-vlag (70 000 in mei 1994 ten opzichte van circa 10 000 in 1990). Sinds mei 1994 heeft zich een teruggang ingezet: in mei 1995 nog 61 000 VN-militairen. De grootste reductie kwam eind 1995 met de overgang in Bosnië-Herzegowina van UNPROFOR naar de NAVO-geleide implementatiemacht IFOR: de totale in VN-verband ontplooide troepensterkte bedraagt momenteel circa 30 000 man. Dit aantal zal de komende tijd waarschijnlijk nog verder afnemen met de voorgenomen beëindiging van de VN-operaties in Haïti (UNMIH) en Rwanda (UNAMIR). Niettemin is de totale Nederlandse inzet ten behoeve van vredesoperaties gestegen omdat de Nederlandse deelname aan IFOR groter is dan de vroegere troepenbijdrage aan UNPROFOR; aan VN-operaties nemen echter nog slechts circa 250 Nederlandse blauwhelmen deel.

Conflictpreventie en crisisbeheersing

De prioriteit die Nederland hecht aan conflictpreventie en crisisbeheersing vertaalde zich in 1995 o.a. in de steun die het heeft gegeven aan inspanningen om het vermogen van de VN op dit gebied te versterken. In 1995 heeft het de gedachte van een permanente VN-Brigade verder uitgewerkt. Gebleken is dat deze gedachten om financiële en politieke redenen niet op korte termijn kunnen worden verwezenlijkt. Samen met gelijkgezinde landen onderzoekt Nederland thans hoe de snelle-reactiecapaciteit van de VN kan worden versterkt met stappen die gaan in de door Nederland gewenste richting. In dit verband is vermeldenswaard dat op Nederlands-Canadees initiatief sinds oktober vorig jaar in New York een informele overleggroep bijeenkomt onder de naam «Group of Friends of Rapid Reaction». Deze groep bespreekt concrete en haalbare stappen ter versterking van het snelle-reactievermogen van de VN. Zij is in 1995 tweemaal bijeengekomen.

Overleg tussen de Veiligheidsraad en troepenleverende landen

Ten aanzien van het thema vredesoperaties is ook van belang dat de besluitvorming in de Veiligheidsraad transparanter wordt, met name wanneer de Raad mandaten van vredesoperaties vaststelt of wijzigt die mede door troepen van niet-leden van de Veiligheidsraad moeten worden uitgevoerd. Nederland bepleit daarom al sedert geruime tijd en samen met een aantal gelijkgezinde landen een structureel grotere betrokkenheid bij deze besluitvorming van die troepenleverende staten die geen lid van de Veiligheidsraad zijn. Daartoe is een concreet voorstel op tafel gelegd waarover momenteel intensief overleg met de permanente leden van de Veiligheidsraad plaatsvindt.

De Tweede Kamer heeft overigens eind 1995 een brief gekregen waarin de bovenstaande materie in detail besproken is.

Samenwerking tussen de VN en regionale organisaties

In zijn rapport «An Agenda for Peace» (juni 1992) en het supplement daarop (januari 1995) pleit de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties voor een grotere rol van regionale organisaties op het gebied van vrede en veiligheid teneinde de taak van de overbelaste VN te verlichten. De Veiligheidsraad heeft de SGVN aangemoedigd de praktische samenwerking en coördinatie tussen deze organisaties en de VN te verbeteren, met bijzondere aandacht voor de OAE. Mede naar aanleiding hiervan heeft de SGVN een aantal concrete voorstellen gedaan ter versterking van de capaciteit van de OAE op het terrein van conflictpreventie en vredesoperaties. Teneinde bijvoorbeeld de deelname van Afrikaanse landen in het UNSAS te vergroten, roept de SGVN op om binnen het UNSAS «partnerships» te formeren tussen landen die materieel nodig hebben voor peacekeeping doeleinden en landen die bereid zijn in deze behoefte te voorzien. Mede aan de hand van de behoeften van Afrikaanse landen zal Nederland bezien of op enigerlei wijze kan worden bijgedragen aan de versterking van de «peace-keeping-capaciteit» van Afrikaanse landen. Of zulks zal leiden tot een «partnership» of tot een incidentele samenwerking, valt momenteel nog niet te overzien. Voorts onderzoekt de Nederlandse regering momenteel de mogelijkheid om de deelname van een Afrikaanse officier in het eerdergenoemde hoofdkwartier-team financieel te ondersteunen.

Nederlandse kandidatuur voor een niet-permanente Veiligheidsraadzetel

Nederland heeft in september 1994 formeel zijn kandidatuur gesteld voor een niet-permanente Veiligheidsraadzetel voor de periode 1999–2000. In de loop van 1995 heeft Nederland in een aantal bilaterale contacten specifiek aandacht voor deze kandidatuur gevraagd en in sommige gevallen al steunbetuigingen ontvangen. De stemming in de AVVN zal eind 1998 plaatsvinden.

Hoofdstuk VI Mondiale en regionale vraagstukken

Midden-Oosten en Maghreb

De voortgang van het Midden-Oosten vredesproces heeft in 1995 geresulteerd in de verdere implementatie van het zgn. «Gaza-Jericho akkoord» en de ondertekening van het Interim Akkoord tussen Israël en de Palestijnen op 28 september 1995 in Washington. Met het oog op de verbetering van de sociaal-economische situatie in de Palestijnse Autonome Gebieden en de consolidatie van het vredesproces heeft Nederland zijn bijdrage aan de Palestijnen aanzienlijk verhoogd. Ook in internationaal verband, mede in GBVB-kader, heeft Nederland zich ingespannen voortgang in de bilaterale en multilaterale sporen van het vredesproces te bevorderen.

Twee belangrijke gebeurtenissen waren de tweede economische topconferentie voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika in Amman (oktober 1995) en de Euro-Mediterrane conferentie in Barcelona (november 1995). De Nederlandse deelname aan de conferentie in Amman vond opnieuw plaats in nauwe samenwerking tussen overheid en particuliere sector. De Barcelona conferentie vormde het begin van een nieuwe vorm van samenwerking op (veiligheids)politiek, economisch en sociaal vlak tussen de Europese Unie en twaalf zuidelijke Middellandse Zee landen en gebieden. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie, in de eerste helft van 1997, vindt de vervolgconferentie van Barcelona plaats.

In 1995 sloot de EU met twee Middellandse Zeelanden een Euro-Mediterraan verdrag: Tunesië en Israël. Een soortgelijk akkoord werd aan het einde van het jaar geparafeerd met Marokko (ondertekening is voorzien aanvang 1996). Met de overige landen/gebieden is de EU in bespreking over de nadere bepalingen voor de toekomstige betrekkingen. Alvorens met concrete besprekingen met de Palestijnen te beginnen, dient een aantal juridische vragen te zijn beantwoord. Over samenwerkingsakkoorden met Algerije, Jordanië en Egypte zijn de besprekingen inmiddels van start gegaan.

De stabiliteit op het Arabisch schiereiland en in de Golf-regio bleef de Nederlandse aandacht opeisen. Politieke consultaties met Oman hebben het afgelopen jaar opnieuw plaatsgevonden. In EU-kader heeft Nederland zich ingespannen om de kritische dialoog met Iran voort te zetten en een bevredigende oplossing in de Rushdie-zaak te bevorderen. Irak is inmiddels bereid gebleken tot gesprekken over de uitvoering van Veiligheidsraadsresolutie 986, waarin de verkoop wordt toegestaan van olie ten behoeve van de aankoop van humanitaire middelen. Nederland heeft, met name op het gebied van gezondheid en voedsel, noodhulp verleend aan de meest kwetsbare delen van de bevolking, die ernstig te lijden hebben onder de gevolgen van de VN-sancties.

Zuid-Afrika

Tijdens de verslagperiode heeft Nederland zich in belangrijke mate laten leiden door de specifieke verlangens en behoeften die in Zuid-Afrika zelf bestaan met betrekking tot de herstructurering en ontwikkeling van de Zuidafrikaanse samenleving, met een nadruk op ontwikkelings- en handelsgerichte activiteiten.Het Nederlandse beleid jegens Zuid-Afrika, en dat van de EU, kan niet los worden gezien van Zuidelijk Afrika-beleid. De EU/Zuidelijk Afrika-relatie kreeg gedurende het afgelopen begrotingsjaar, in aansluiting op de begin september 1994 te Berlijn gehouden ministeriële EU/SADC-conferentie, een meer gestructureerd reliëf. Inspelend op de ontwikkelingen in de regio wordt een dialoog gevoerd op het gebied van o.a. preventieve diplomatie en conflictpreventie, regionale samenwerking en integratie, institutionele ontwikkeling, bestrijding van grensoverschrijdend drugverkeer en mijn-opruiming.

Culturele betrekkingen

Op nagenoeg elk terrein van de culturele samenwerking tussen Nederland en Zuid-Afrika zijn het afgelopen jaar vorderingen gemaakt. Een belangrijk onderdeel van ons culturele beleid jegens Zuid-Afrika blijft dan ook het bevorderen van rechtstreekse samenwerking tussen Zuidafrikaanse en Nederlandse instellingen. De afgelopen jaren tonen een sterke groei in contacten en de daadwerkelijke samenwerking tussen een divers aantal organisaties in het veld. De mogelijkheden voor afsluiting van een nieuw Cultureel Verdrag worden momenteel onderzocht.

Azië

In januari 1995 bracht de Premier van Nieuw-Zeeland, James Bolger, een bezoek aan Nederland. Door beide Premiers werden consultaties gevoerd over internationale en bilaterale themata. Hierbij is ingespeeld op de ontwikkeling van Nieuw-Zeeland tot een belangrijke uitvalsbasis voor Nederlandse exportbedrijven naar Azië.

Tijdens het bezoek van President Fidel Ramos van de Filipijnen aan Nederland in maart 1995 werd een MoU inzake Economische- en Technologische Samenwerking ondertekend, waarmee uitdrukking werd gegeven aan de groeiende wederzijdse interesse voor uitbreiding van de economische- en handelsrelaties.

Premier Putsagiyn Jasray van Mongolië bezocht Nederland eveneens in maart 1995. Nederland assisteert Mongolië bij een project tot instandhouding van het Przewalsky-paard. Daarnaast zal Nederland een nieuwe generatie van Mongoolse diplomaten opleiden. Tevens werd een luchtvaartovereenkomst gesloten.

Tegen de achtergrond van het belang voor Nederland van de snel groeiende markten van het Pacific Rim gebied geraakte de Minister-President in april 1995 met zijn bezoekende Australische collega, Paul Keating, tot de principe-afspraak over het organiseren van tweejaarlijkse bilaterale consultaties op het niveau van Ministers.

Het officiële bezoek in juni 1995 van de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken aan China resulteerde in een veelomvattende versterking van de bilaterale betrekkingen. Mede dankzij dit bezoek kon China opnieuw worden overtuigd van de ernst waarmee Nederland zijn één-China beleid ten uitvoer brengt. Het bezoek bracht een politieke doorbraak in de luchtvaartbetrekkingen tussen beide landen teweeg; ter gelegenheid van het voorgenomen bezoek in april 1996 van de Chinese Premier Li Peng aan Nederland zal mogelijk een luchtvaartverdrag tussen beide landen kunnen worden ondertekend. Tijdens dit officiële bezoek zijn de mensenrechten uitvoerig aangesneden.

Daarbij is verwezen naar de wereldwijde gelding van deze rechten en het gebrek aan individuele vrijheden en vrijheid van meningsuiting in China.

Met het bezoek van de Minister-President aan Vietnam in juni 1995 kon de politieke dialoog met dit land worden verdiept. Een intentieverklaring inzake de totstandkoming van een raamovereenkomst op OS-gebied werd gesloten en Nederland zegde samenwerking toe op het gebied van haven- en luchtvaarttraining.

In augustus 1995 hebben de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en Indonesië een sterke stimulans ondervonden van het Staatsbezoek van Hare Majesteit de Koningin. Dit bezoek is in politiek, economisch en emotioneel opzicht alleszins bevredigend verlopen en heeft op tal van terreinen in de Nederlands-Indonesische relatie positieve gevolgen gehad. Zo werd overeengekomen het politiek overleg te institutionaliseren op ministerieel en hoog ambtelijk niveau, alsmede de cultureel/wetenschappelijke samenwerking te versterken. In 1995 zijn extra subsidies verstrekt t.b.v. culturele activiteiten in het kader van de viering «50 jaar onafhankelijkheid Indonesië».

In het kader van de morele steun aan de Nederlandse slachtoffers van de Japanse bezetting van Nederlands-Indië, heeft de Regering ook in 1995 Japan bij herhaling om aandacht gevraagd voor de Nederlandse slachtoffers van de Japanse bezetting, inclusief slachtoffers van dwangprostitutie. Als resultaat van de met Japan gevoerde dialoog over deze materie kon ultimo 1995 door Nederland tijdens de 50e AVVN te New York een Japanse ontwerpresolutie worden medeïngediend inzake de rol van de United Nations Development Fund for Woman bij de uitbanning van geweld tegen vrouwen.

Mede bij wijze van bijdrage aan de afbouw van de militaire spanningen op het Koreaanse schiereiland besloot Nederland in 1995 tot een eenmalige contributie van US$ 500 000 aan het «Korean Energy Development Agency» (KEDO), een door de VS, Japan, en Zuidkorea opgericht internationaal consortium, dat zich ten doel stelt uitvoering te geven aan het oktober 1994 gesloten «Agreed Framework» tussen de VS en Noord-Korea.

Suriname

Een beginnend economisch herstel ondersteund door de toenemende bilateralesamenwerking met Nederland heeft in 1995 een duidelijke kenbare wending ten goede in de ontwikkeling van Suriname te zien gegeven.

In 1995 kende de bilaterale samenwerking een verdere verdieping. Met name tussen verschillende departementen worden samenwerkingsprogramma's uitgevoerd en nieuwe opgezet, gericht op versterking van het openbare bestuur. Een eerste fase voor bijstand in de opbouw van het justitie- en politieapparaat, die reeds terstond na het aantreden van de regering-Venetiaan in 1991 een aanvang nam, is inmiddels nagenoeg afgerond. Tevens lopen o.a. bilaterale interdepartementale programma's op de terreinen van Defensie, Financiën, Verkeer en Waterstaat en OCW. In 1995 werd een begin gemaakt met de opzet van een structurele samenwerking tussen beide Ministeries van Buitenlandse Zaken, gericht op institutionele versterking van het Surinaamse Ministerie.

Bijzondere aandacht gaat voorts uit naar de culturele betrekkingen. Naast projecten op het gebied van onderwijs, restauratie en museale samenwerking, wordt gepoogd te komen tot intensivering van de samenwerking op het gebied van Neerlandistiek en literatuur.

In economisch opzicht is sprake van een begin van herstel dat in de loop van 1995 duidelijk zichtbaar is geworden. Macro-economische cijfers ten aanzien van bijvoorbeeld de wisselkoers, de hoogte van de inflatie en de overheidsinkomsten en -uitgaven geven reden tot optimisme. Hierdoor is ook ruimte ontstaan voor Nederlandse ondersteuning bij het opzetten van een investeringsfonds ter stimulering van het Surinaamse (productieve) bedrijfsleven. Daadwerkelijke uitvoering van het investeringsfonds zal binnenkort haar beslag kunnen krijgen.

Op 25 november 1995 vierde de Republiek Suriname in aanwezigheid van buitenlandse delegaties, waaronder de Ministers-Presidenten van de Nederlandse Antillen en van Aruba en de Minister van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden, haar twintigjarige staatkundige onafhankelijkheid. Ter gelegenheid hiervan leverde Nederland een bijdrage aan de instandhouding van het culturele erfgoed door financiering van de restauratie van het Presidentieel Paleis en van het Fort Zeelandia, dat vervolgens werd hersteld in zijn functie van museum, die het tot 1980 had gehad. Voorts werd Nederlandse steun verleend aan een scala van activiteiten: naast kunst en sport ook een Surinaams-Nederlands symposium over de toekomstige relatie.

VII. Mensenrechten

Algemeen

In het kader van de zogenoemde positieve dialoog werden in ontmoetingen met buitenlandse bewindslieden mensenrechtenkwesties aangesneden, waarbij werd aangedrongen op naleving van mensenrechtenprincipes en waarbij relevante mensenrechtenthema's werden aangesneden. Dit geldt niet slechts voor bilaterale bezoeken (o.a. China en Indonesië) maar ook voor gesprekken tussen bewindslieden en marge van internationale bijeenkomsten en voor geïnstitutionaliseerde mensenrechtendialogen in EU-kader.

Inzake de actieve ondersteuning van democratiseringsprocessen kan worden gewezen op Nederlandse deelname aan verkiezingswaarneming (Oost-europese landen, Tanzania, Haïti en Guatemala) en andere vormen van ondersteuning, o.a. op het gebied van mensenrechteneducatie (voter education, rol van de media bij verkiezingen) en wetgeving. Steun werd gegeven aan het opzetten van mensenrechtencentra en aan mensenrechten ngo's in het kader van bewustwording en mobilisatie van de bevolking op dit gebied. In Midden- en Oost Europa werd met name aandacht besteed aan de minderhedenproblematiek.

In EU-kader werd veel aandacht besteed aan de mensenrechtensituatie in derde landen: demarches werden gepleegd, verklaringen afgegeven inzake kwesties als eerlijke en vrije verkiezingen, politieke gevangenen, doodstraf, minderheden, vrijheid van meningsuiting, vakbondsrechten, massale schendingen van de mensenrechten, etc. Gemeenschappelijke verklaringen werden afgelegd in VN- en OVSE-kader. Tijdens de Algemene Raad van 29 mei 1995 werd een standaardformulering voor de mensenrechtenclausule in EU-samenwerkingsakkoorden met derde landen goedgekeurd.

Verenigde Naties

De functie van Hoge Commissaris voor de Mensenrechten is in 1995 nog niet erg tot ontwikkeling gekomen. Net als andere VN-onderdelen is het Mensenrechtencentrum in Genève dat de Hoge Commissaris ten dienste staat, getroffen door de financiële crisis van de VN, terwijl dit Centrum naar Nederlands oordeel binnen het VN-systeem toch al chronisch onderbedeeld wordt. Daarnaast laten organisatie en management van het Mensenrechten-centrum te wensen over, reden waarom in de nazomer van 1995 op initiatief van de Hoge Commissaris en met steun van enige westelijke landen, waaronder Nederland, een managementstudie voor het centrum is verricht. Op basis daarvan zal aan een reorganisatie worden gewerkt.

De VN-Speciale Rapporteur inzake Geweld tegen Vrouwen heeft een rapport uitgebracht aan de 51e Mensenrechtencommissie dat goed ontvangen is. Haar rapport aan de 52e Mensenrechtencommissie is eerst onlangs verschenen en moet nog in behandeling worden genomen. In dit verband zij vermeld dat Nederland financiële steun heeft verleend aan de Stichting tegen Vrouwenhandel om een rapport op te stellen ten behoeve van de Speciale Rapporteur.

De mensenrechtenaspekten van vredesoperaties hebben in 1995 ruime aandacht gekregen, zowel door opname van mensenrechtendeskundigen in vredesmachten (b.v. Haïti) als door het opzetten van een speciale ruim 100 man tellende mensenrechtenveldoperatie naar Rwanda onder verantwoor-delijkheid van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten. Meer in de preventieve sfeer heeft de Europese Unie het afgelopen jaar besloten in samenwerking met de VN een vijftal mensenrechtenwaarnemers naar Burundi uit te zenden. Hieraan is nog geen uitvoering gegeven.

OVSE

Activiteiten op het gebied van de Menselijke Dimensie binnen de OVSE worden uitgevoerd door het «Office for Democratic Institutions and Human Rights» (ODIHR) te Warschau. Van 2 tot 18 oktober 1995 vond in Warschau een implementatiebijeenkomst plaats in het kader van de Menselijke Dimensie van de OVSE. Bij deze gelegenheid werden de vorderingen op het gebied van de Menselijke Dimensie in het OVSE-gebied getoetst aan de in dat kader gemaakte afspraken. Een dergelijke toetsing vindt jaarlijks plaats.

Naast individuele mensenrechten maken ook democratisering en opbouw van de rechtsstaat in meer algemene zin deel uit van de werkzaamheden van ODIHR. In dit verband organiseerde ODIHR onder andere seminars over de onderwerpen «Rule of Law» en «Tolerantie».

Raad van Europa

Het kaderverdrag inzake Bescherming van Minderheden, dat ter uitvoering van besluiten van de Raad van Europa-topconferentie in Wenen (1993) werd opgesteld in 1994, is vanaf 1 februari 1995 opengesteld voor ondertekening. Eind 1995 hadden 31 landen, w.o. Nederland, ondertekend en vijf landen hadden reeds geratificeerd. Wat de normstellende activiteiten betreft van de Raad van Europa (RvE) op het gebied van minderhedenbescherming, werd verder in 1995 o.a. aandacht besteed aan de opstelling van een additioneel protocol bij het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Bij nadere bestudering bleek echter dat vele voorstellen voor ontwerp-artikelen grotendeels een herhaling vormden van reeds uit het EVRM voortvloeiende rechten of onvoldoende toegevoegde waarde hadden. Uiteindelijk is om deze reden afgezien van de opstelling van een additioneel protocol.

Eveneens ter uitvoering van de besluiten van de RvE-conferentie in Wenen wordt door de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI) verder gewerkt aan het signaleren van racistische elementen in wetgeving in de RvE-lidstaten en bovendien wordt de mogelijkheid bestudeerd om te komen tot een nieuw protocol ter aanvulling van artikel 14 van het EVRM. Het is uiteraard de bedoeling dat de ECRI nauw samenwerkt met de zg. Commissie Kahn die in de EU belast is met het probleem van rassendisciriminatie enz. Tenslotte kan aangetekend worden dat in 1995 een RvE-jeugdcampagne tegen racisme en intolerantie is uitgevoerd.

In januari 1995 deed het Comité ter Voorkoming van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) verslag van zijn bezoeken aan de Nederlandse Antillen en aan Aruba (juni/juli 1994). Het rapport over de Nederlandse Antillen en de reactie van de autoriteiten daarop zijn openbaar gemaakt.

Asiel- en vluchtelingenbeleid

Beleidsmatig

In EU-Kader heeft veelvuldig overleg plaatsgehad over een gemeenschappelijke aanpak van de asiel- en vluchtelingenproblematiek waarbij verdergaande harmonisatie van procedures en informatieuitwisseling op tal van onderwerpen aan bod kwam. Daarnaast vond binnen internationale fora als de Inter-governmental Consultations on asylum, refugee and migration policies in Europe, North America and Australia (IGC) en met internationale organisaties als UNHCR en IOM in 1995 geregeld overleg en informatie-uitwisseling plaats over aspecten van de asiel- en vluchtelingenproblematiek en/of over de situatie van specifieke groepen asielzoekers en vluchtelingen.

Uitvoerend

Ten behoeve van individuele asielzaken wordt op verzoek van het Ministerie van Justitie onderzoek verricht in landen van herkomst van asielzoekers. Voorzover het onderzoek in individuele asielzaken betreft wordt dergelijk onderzoek in het land van herkomst veelal uitbesteed aan vertrouwens-advocaten, die goed op de hoogte zijn van de lokale situatie en op discrete wijze de benodigde informatie verzamelen. Afhankelijk van de lokale situatie, de aard van het onderzoek en de eventuele reiskosten wordt met hen door de Nederlandse ambassade in de regio een tarief overeengekomen dat naar lokale maatstaven redelijk is. Het aantal onderzoeken in individuele asielzaken is in 1995 t.o.v. 1994 bijna verdubbeld tot 950 en is vooral een uitvloeisel van het grote aantal in 1994 ingediende asielverzoeken.

Ook is sprake van een toegenomen aantal onderzoeken naar de familie-omstandigheden van onbegeleide minderjarige asielzoekers. Tenslotte is in een aantal gevallen onderzoek verricht naar de situatie van door Nederland uitgezette afgewezen asielzoekers sedert hun terugkeer in het land van herkomst.

Ook vonden onderzoeksmissies naar landen van herkomst van asielzoekers plaats om nadere informatie te verzamelen voor de berichtgeving aan de Staatssecretaris van Justitie over de situatie in deze landen voor de beoordeling van asielverzoeken en de eventuele verwijdering van afgewezen asielzoekers. Het betrof m.n. landen waar Nederland geen eigen diplomatieke vertegenwoordiging heeft.

VIII. Milieubescherming

NMP 2

In 1995 was de integratie van het milieubeleid in andere beleidsvelden een belangrijk punt van aandacht. Het Actieplan Milieuwerkzaamheden Posten van BZ (augustus 1994) heeft in 1995 bijgedragen aan de voorziene versterking van de Nederlandse milieudiplomatie.

VN en duurzame ontwikkeling

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft het verslag van de derde zitting van de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling die in april 1995 heeft plaatsgevonden op 4 juli 1995 naar de Tweede Kamer gezonden. De Minister van VROM heeft in haar brief aan de Tweede Kamer van 12 mei 1995, mede namens de Ministers van Buitenlandse Zaken, Economische Zaken, LNV en V&W, de kamer geïnformeerd over de resultaten van de Eerste Conferentie van Partijen bij het Klimaatverdrag, welke in Berlijn plaatsvond van 28 maart tot en met 7 april 1995. Binnenkort zal het verslag van de tweede conferentie van partijen bij het Verdrag inzake Biologische Diversiteit naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Het verdrag van de Verenigde Naties ter Bestrijding van Woestijnvorming is door Nederland bekrachtigd op 27 juni 1995.

Op 3 mei 1995 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken de Tweede Kamer de notitie «De WTO in een globaliserende wereldeconomie; gevolgen en uitdagingen» doen toekomen. In Hoofdstuk 7 van deze notitie wordt ingegaan op Nederlandse uitgangspunten en doelstellingen alsmede de stand van het internationale overleg m.b.t. het thema handel en milieu.

Milieusamenwerking met de MOE-landen

Op 19 september 1995 is het Programma Internationaal Natuurbeheer (PIN) door de Minister van LNV en mede namens de minister van BZ, VROM, Ontwikkelingssamenwerking, V&W en EZ naar de Tweede Kamer gestuurd. In het PIN worden onder andere activiteiten voorzien op het gebied van natuurbeheer in Midden- en Oost-Europa.

De derde Paneuropese Milieuministersconferentie te Sofia (oktober 1995) heeft de regionale samenwerking in het kader van de Economic Commission for Europe verder versterkt. Het verslag van deze conferentie is door Minister De Boer op 13 december 1995 naar de Tweede Kamer gestuurd.

EU

In 1995 werd bij de uitvoering van het 5e Milieuaktieprogramma, met name onder het Franse voorzitterschap, vooruitgang geboekt. Tijdens de Milieuraad van juni 1995 werden gemeenschappelijke standpunten bereikt over drie substantiële richtlijnen en een verordening, te weten Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging (IPPC), Beheersing van de gevaren van zware milieu-incidenten (vervolg op de Seveso-richtlijn), Bewaking van de Luchtkwaliteit en de CITES-verordening.

Hoewel besluitvorming m.b.t. een CO2/energieheffing op Europees niveau tijdelijk in een impasse is geraakt heeft Nederland onverminderd gestreefd naar vooruitgang op dit terrein.

Nederland heeft zich in 1995 in de EU geprofileerd door op milieugebied voorstellen in te dienen over een herordening van de EU-milieuwetgeving in het algemeen en de EU-regelgeving m.b.t. het internationaal waterbeleid in het bijzonder.

OESO

In 1995 boekte de OESO tastbare vooruitgang op het gebied van handel en milieu, waarover de Joint Session of Trade and Environment Experts in mei 1995 een rapport afrondde voor de OESO Raad van ministers.

Arctica en Antarctica

Eind november 1995 is de implementatiewetgeving verbonden aan het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica naar de Raad van State gestuurd.

Nederland heeft in 1995 bijgedragen aan activiteiten in het kader van de Arctic Environmental Action Strategy, zoals het Arctic Monitoring and Assessment Program en de Council on Arctic Flora and Fauna.

IX. Internationale culturele samenwerking

Het grootste deel van het verslagjaar 1995 is er nog volgens het stramien gewerkt zoals verwoord in de MvT uit 1994. In de loop van het jaar heeft er echter een herdefiniëring van het beleid plaatsgevonden. De wijzigingen zijn terug te vinden in de MvT van 1995. Zo is er o.a. een betere taakverdeling tussen de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen tot stand gekomen. Voorts werden er duidelijke geografische prioriteitsgebieden vastgesteld. In de loop van 1995 was hierover geregeld verslaglegging van de betrokken bewindslieden aan de Kamer.

In de MvT 1994 werd nog een relatief grote passage gewijd aan de Commissie Gevers. Er wordt melding gemaakt van het voornemen om een «privaatrechtelijke vereniging voor buitenlandse culturele betrekkingen» een bijdrage te verlenen in de aanloopkosten.

In overleg met de nieuw opgerichte Vereniging voor Internationaal Culturele Betrekkingen is besloten om hiertoe niet over te gaan. In plaats daarvan heeft de regering zich bereid verklaard in voorkomende gevallen te overwegen om opdrachten die dicht bij het overheidsbeleid staan, op projectbasis door de Vereniging te laten uitvoeren.

In 1995 is er tevens steeds meer nadruk gelegd op het belang van een goed voorlichtingsbeleid gericht op het buitenland, teneinde bij te dragen aan een correcte beeldvorming. De Voorlichtingsdienst Buitenland is in 1995 gestart met een intensieve en actieve voorlichting over Nederland in het buitenland, met name op het gebied van de zogenaamde «moral issues», zoals drugs en euthanasie.

X. Organisatie en Intern Beheer

Personeelsbeleid

Het personeelsbeleid stond in begrotingsjaar 1995 in het teken van een vacaturestop, benodigd om de ombuigingsdoelstellingen uit het regeerakkoord te behalen. Wel vond de werving aan de voet van academici voor de overplaatsbare dienst normaal doorgang, dit teneinde een evenwichtige opbouw van de loopbaandienst niet te verstoren.

De Mid Career Training (MCT) en het programma van opleidingen in het kader van overplaatsingen werden met succes voortgezet.

De werkzaamheden ten aanzien van de codificatie van de rechtspositie van lokale medewerkers gingen voort in 1995, met als doel deze in 1996 voor wat betreft de fiscale positie tot afronding te brengen.

De taakstelling van 20% vrouwen in de schalen 10 en hoger per ultimo december 1995 werd reeds één jaar voor die datum gehaald.

Ten aanzien van verdere terugdringing van het in vergelijking met andere ministeries reeds lage ziekteverzuim werd een plan van aanpak opgesteld, dat inmiddels met de Dienstcommissie werd besproken en is goedgekeurd. Hierbij staat de rol van leidinggevenden centraal.

De voorbereidingen om de Wet op Ondernemingsraden bij het ministerie in te voeren werden verder geconcretiseerd, zodat rond de jaarwisseling 1996/97 zal kunnen worden overgegaan tot instelling van een Ondernemingsraad op het departement.

Het is moeilijk gebleken om een structurele oplossing te vinden voor de partners van personeelsleden die in geval van uitzending hun werkkring moeten opgeven en zo belemmerd worden in eigen loopbaan. Naarmate het aantal tweeverdieners toeneemt in de Nederlandse maatschappij, wordt ook de wens en noodzaak van partners van overplaatsbare ambtenaren om een eigen loopbaan op te bouwen groter. Daarom blijft het streven erop gericht, de mogelijkheden van betaald werk voor partners van uitgezonden personeelsleden in het land van plaatsing verder te vergroten, ondermeer door daartoe bilaterale overeenkomsten te sluiten met landen waar Nederlandse diplomatieke of consulaire posten zijn gevestigd. In 1995 werden zulke verdragen afgesloten met Chili, Hongarije en Venezuela. Per ultimo 1995 waren er nog 11 in onderhandeling.

XI. Ontwikkelingssamenwerking

Beleidsveld 03 Samenwerking met ontwikkelingslanden

Algemeen

Verplichtingen

In de memorie van toelichting op de begroting 1995 (TK, 1994–1995, 23 900 V, nr 2, pag 92 e.v.) werd reeds vermeld dat de in de begroting opgenomen raming van het bedrag voor de aan te gane verplichtingen een tentatief karakter heeft. De aard van het hulpplafond brengt met zich mee dat bij Ontwikkelingssamenwerking de besteding van het geraamde kasbedrag en daarmee de kasbegroting centraal staat. Wijzigingen in de kasramingen beïnvloeden de ruimte voor in hetzelfde jaar nog aan te gane verplichtingen. De verplichtingenraming in de ontwerp-begroting is daarom een momentopname van de situatie zoals die ten tijde van de begrotingsopstelling wordt voorzien. Daarbij is het identificeren, formuleren en beoordelen van te financieren activiteiten een continu proces dat na positieve beoordeling eventueel resulteert in het aangaan van verplichtingen. De mate waarin dit proces voortschrijdt en de voor een programma verantwoordelijke eenheid de beschikbare kasmiddelen van het lopende en de volgende jaren daarmee (deels) opvult, bepaalt de omvang van de aangegane verplichtingen. Aangezien de beschikbaarheid van kasmiddelen in het lopende en de volgende jaren bij het aangaan van verplichtingen de bepalende factor is, wordt de ruimte voor het aangaan van verplichtingen tevens beïnvloed door optredende wijzigingen in het uitgavenritme van reeds aangegane verplichtingen en door eventuele neerwaartse bijstellingen in de omvang van in voorgaande jaren aangegane verplichtingen. Uit de realisatiecijfers voor de verplichtingen blijkt, dat de hiervoor vermelde voortgang in het doorlopende proces van aangaan van verplichtingen voor een aantal artikelen in 1995 heeft geleid tot een hoger bedrag aan verplichtingen dan geraamd.

Jaarlijks wordt in oktober/november in New York de zogenoemde «pledging conference» gehouden, waarin de donoren dienen aan te geven welke vrijwillige bijdragen zij in het volgende jaar aan VN-instellingen beschikbaar zullen stellen. De schriftelijke vastlegging naar de afzonderlijke organisaties toe, vindt kort daarop plaats. Met ingang van 1994 wordt de verplichting in de administratie opgenomen nadat de schriftelijke toezegging is verzonden. Eerst in 1996 zijn de schriftelijke toezeggingen verzonden, waardoor de verplichting ten laste van het verplichtingenbudget 1996 komt en derhalve in 1995 sprake is van een onderschrijding op de artikelonderdelen 03.36.01, 03.36.02, 03.36.03, 03.36.04, 03.36.05 en 03.36.06.

Uitgaven

In de afzonderlijke programma's zijn tientallen, veelal zelfs honderden activiteiten in uitvoering. Het uitgavenniveau op al deze activiteiten is afhankelijk van de voortgang in die afzonderlijke activiteiten. Het is evident, dat gezien de aard van het ontwikkelingsproces en de veelheid van activiteiten en van de daarbij betrokken instellingen (met name in het buitenland) een 100% nauwkeurige sturing van de uitgaven op het voor het programma beschikbare bedrag niet mogelijk is. Bij de wijzigingswetten en in de «decemberbrief» wordt zo exact mogelijk geraamd wat het vermoedelijke uitgavenniveau zal zijn. Onvermijdelijk is echter dat in een aantal programma's de definitieve realisatie daarvan enigszins zal afwijken. Deze slotwetmutaties zijn van «boekhoudkundige» aard. Wanneer de slotwetmutatie een beleidsmatig karakter heeft, dan is zulks specifiek in de toelichting bij het betreffende sub-artikel aangegeven.

Categorie- c.q. artikelsgewijze (beleidsveld 03) toelichting Ontwikkelings-samenwerking

In de Memorie van Toelichting op de begroting worden sinds het begin van de 70-er jaren de tot de zogenoemde «homogene groep Ontwikkelings-samenwerking» behorende posten van de Rijksbegroting in één samenhangend overzicht (de extracomptabele staat) opgenomen. De homogene groep is daarbij ingedeeld in een zestal categorieën waarin afzonderlijke programma's in een logische samenhang zijn gegroepeerd en worden toegelicht. Een aanzienlijk deel van deze programma's is opgenomen op beleidsveld 03 «Samenwerking met ontwikkelingslanden» van hoofdstuk V (Buitenlandse Zaken) van de Rijksbegroting. De in de Memorie van Toelichting op de begroting opgenomen categorie- c.q. artikelsgewijze toelichting fungeert daarmee tevens als artikelsgewijze toelichting van beleidsveld 03 van hoofdstuk V.

De navolgende toelichting met betrekking tot de Rekening 1995, volgt die in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 opgenomen indeling. Door deze geïntegreerde toelichting van de homogene groep is het niet mogelijk de toelichting voor wat betreft de tot beleidsveld 03 van hoofdstuk V behorende artikelen op te nemen in de volgorde van de artikelnummers. Onderstaand is daarom een tabel opgenomen waarin de volgorde van de artikelnummers is aangegeven onder welke categorie-aanduiding die toelichting is opgenomen.

Artikel- Categorie
nummers  
03.05Deskundigenprogramma'sIf
03.08Hulp aan SurinameIIb
03.11Europees OntwikkelingsfondsIIIc
03.12Specifieke multilaterale initiatievenIIIb en IIId
03.13Medefinanciering van projecten van particuliere organisatiesIVa t/m d
03.14SNV-ProgrammaIVe
03.15Opvang van vluchtelingen en asielgerechtigden alsmede asielzoekers in NederlandVIa.2 en .3
03.17Rentesubsidies en apparaatskosten NIO en FMOVIc.1
03.18Huisvesting ontwikkelingssamenwerkingVIe
03.19Inspectie ontwikkelingssamenwerking te veldeVIe
03.20Subsidie aan institutenVIf
03.21Voorlichting, bewustwording en advisering inzake ontwikkelingssamenwerking-VIg
03.22Garanties op door de NIO vanaf 1971 verstrekte leningen aan ontwikkelingslanden inclusief in 1994 door garanties gedekte te verstrekken kapitaalmarktleningenVIc.2
03.23Overige garanties op aan ontwikkelingslanden verstrekte leningenVIc.2
03.24Uitgaven voortvloeiend uit het verlenen van een garantie voor de middelenvoorziening van de NIOn.v.t.
03.25Tijdelijk financiering van de door de NIO uit eigen middelen met garantie van de Staat te verstrekken leningen aan ontwikkelingslandenn.v.t.
03.27OnderzoekIa.2
03.28Vrouwen en ontwikkelingIa.3
03.29Stedelijke armoedebestrijdingIa.4
03.30Bedrijfsleven en ontwikkelingIb
03.32Betalingsbalanssteun en schuldenId
03.33NoodhulpIe
03.34Programma-ondersteuning en -vernieuwingIg
03.36Multilaterale fondsen en programma'sIIIa
03.37Internationaal onderwijsIc
03.43Garanties ten behoeve van SurinameIIb
03.45Milieubeleid in ontwikkelingslandenIa.1
03.46Landenprogramma Azië en Oost-EuropaIIa.1
03.47Landenprogramma AfrikaIIa.2
03.48Landenprogramma Latijns-AmerikaIIa.3

Speciale programma's (Categorie I)

Cat. Ia.1

Artikel 03.45 Milieubeleid in ontwikkelingslanden

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995230 000195 000
1e suppletore begroting90 000– 5 500
2e suppletore begroting– 37 159– 45 500
Mutatie– 55 493– 7 091
Stand Slotwet 1995227 348136 909

Verplichtingen en uitgaven

De mutaties worden hierna op sub-artikelniveau gespecificeerd en toegelicht.

Artikel 03.45.01 Milieubeleid in ontwikkelingslanden/bilaterale activiteiten

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199595 000110 000
1e suppletore begroting15 00015 000
2e suppletore begroting80 000– 10 000
Mutatie– 41 916– 6 757
Stand Slotwet 1995148 084108 243

Algemeen

In 1995 hebben zich geen grote wijzigingen voorgedaan in het beleid. Wel heeft zich in de uitgaven op het terrein van de bilaterale milieusamenwerking via dit programma – rekening houdend met de overheveling naar de landenprogramma's – een bescheiden groei voorgedaan doch zij bleven niettemin in 1995 achter bij de bedragen die in de ontwerpbegroting werden genoemd. Bijna 35% van de uitgaven onder dit artikelonderdeel betrof bossen en biodiversiteit, 15% betrof de milieudimensie van landbouw-ontwikkeling en ruim 17% had betrekking op bevordering van duurzaam energieverbruik en klimaatproblematiek.

In 1995 is een nieuw instrument geïntroduceerd, het Milieufonds Lokaal, ter bevordering van kleinschalige activiteiten op milieugebied, zelfstandig te voeren door de ambassades.

Sinds de zomer van 1995 konden 27 posten beschikken over fondsen ten behoeve van 36 ontwikkelingslanden. In aanmerking voor financiering komen kleinschalige lokale activiteiten die gericht zijn op ontwikkeling, operationalisering en uitvoering van het milieubeleid in en van de betrokken landen.

Verplichtingen

In de eerste suppletore begroting werden de verplichtingen- en uitgavenraming verhoogd met f 15,0 mln, onder gelijke verlaging van deze ramingen in artikelonderdeel 03.45.02, in verband met hogere dan in de ontwerpbegroting voorziene ramingen voor bilaterale en lagere dan voorziene ramingen voor multilaterale activiteiten. Gezien de omvang van de in voorbereiding zijnde portefeuille van activiteiten en de voortgang daarin, werd in de tweede suppletore begroting de verplichtingenraming verder verhoogd met f 80,0 mln. Met deze verhoging werd tevens geanticipeerd op de voorziene toename van de kasmiddelen in 1996 en volgende jaren in vergelijking met die voor 1995. Omdat de formulering van enkele nieuwe grote activiteiten (bossen, energie) meer tijd vergde dan bij de tweede suppletore begroting werd verwacht zodat deze niet meer in 1995 gecommitteerd konden worden, is een onderschrijding van de verhoogde verplichtingenraming opgetreden ten bedrage van f 41,916 mln leidend tot een dienovereenkomstige slotwetmutatie. De besluitvorming inzake deze activiteiten wordt in 1996 afgerond, en deze zullen dus in dat jaar in de verplichtingenadministratie worden opgenomen.

Uitgaven

Om reden zoals hiervóór bij «Verplichtingen» omschreven, werd in de eerste suppletore begroting de uitgavenraming verhoogd met f 15,0 mln. Omdat een aantal nieuwe projecten meer onderzoek en overleg met de counterparts vergde dan verwacht, zodat daarvan verwachte uitgaven niet meer in 1995 zouden worden gerealiseerd, werd in de tweede suppletore wet een verlaging opgenomen met f 10,0 mln. In de decemberbrief werd een verdere onderschrijding van f 7,5 mln aangekondigd als gevolg van het feit dat de uitwerking van een aantal projectvoorstellen op het gebied van bossen en energie meer tijd vergde dan voorzien. De uiteindelijke omvang daarvan bedroeg f 6,757 mln zodat een en ander resulteert in een neerwaartse slotwetmutatie van deze omvang.

Artikel 03.45.02 Milieubeleid in ontwikkelingslanden/multilaterale activiteiten

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199590 00045 000
1e suppletore begroting– 15 000– 15 000
2e suppletore begroting– 15 000– 2 500
Mutatie– 14 768– 1 225
Stand Slotwet 199545 23226 275

Algemeen

Ook in 1995 zijn de uitgaven ten behoeve van multilaterale activiteiten achtergebleven bij de verwachtingen. Dit is enerzijds toe te schrijven aan het feit dat de geherstructureerde GEF organisatorisch van de grond moest komen en pas eind 1995 over een operationele strategie beschikte die de snelheid van goedkeuring en daarmede doorstroming van projecten zou kunnen bespoedigen en anderzijds aan het achterblijven van multilaterale initiatieven bij de verwachtingen die na UNCED-92 gewekt waren.

Verplichtingen

Als gevolg van de hiervóór bij «Algemeen» geschetste omstandigheden, werd in de eerste en tweede suppletore begroting de verplichtingenraming met tweemaal f 15,0 mln verlaagd. Die trend heeft zich ook daarna voortgezet, zodat de uiteindelijke realisatie leidde tot een verdere onderschrijding van de verplichtingenraming, resulterend in een neerwaartse slotwetmutatie van f 14,768 mln.

Uitgaven

Het hiervoor onder «verplichtingen» vermelde, alsmede een geringer beslag in 1995 op middelen uit hoofde van de reeds lopende verplichting inzake het GEF, leidde tot neerwaartse bijstellingen van de uitgavenraming in de eerste en tweede suppletore wet met respectievelijk f 15,0 mln en f 2,5 mln. In de decemberbrief werd een verdere onderschrijding aangekondigd van f 1,5 mln door een lager dan geraamde liquiditeitsbehoefte van het project inzake de ondersteuning van ecoregionaal onderzoek in het kader van de CGIARS. Het uiteindelijke saldo van de onderschrijding voor het hele programma bedraagt f 1,225 mln zodat een neerwaartse slotwetmutatie van deze omvang is ontstaan.

Artikel 03.45.03 Miliev-programma

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199545 00040 000
1e suppletore begroting90 000– 5 500
2e suppletore begroting– 102 159– 33 000
Mutatie1 191891
Stand Slotwet 199534 0322 391

Algemeen

Het programma Milieu en Economische Verzelfstandiging dient om transacties te stimuleren die een innovatief of katalyserend effect hebben op het milieu in ontwikkelingslanden. Het staat open voor de reguliere samenwerkingslanden, de DOV-landen en China.

Het aantal aanvragen voor MILIEV-financiering van transacties of investeringen in ontwikkelingslanden, gericht op de verbetering van het milieu, door Nederlandse bedrijven nam in 1995 toe tot 24. In 1994 bedroeg het aantal aanvragen 19. De ingediende aanvragen betroffen voornamelijk transacties gericht op alternatief energiegebruik, het opstellen van milieubeleidsplannen en terugdringing van vervuiling bij produktieprocessen.

Van de 24 ingediende aanvragen werden er twee door de potentiële leverancier ingetrokken.

Vier aanvragen konden in 1995 (nog) niet in behandeling worden genomen als gevolg van niet toereikende informatie. Van de resterende 18 in behandeling genomen aanvragen zijn er in 1995 zes goedgekeurd. Van vier aanvragen moest de behandeling worden opgeschort. De overige acht aanvragen waren op 31 december 1995 nog in behandeling.

In 1995 werden in totaal 12 aanvragen met een totale transactiewaarde van f 67,0 mln (inclusief niet-concessionele financiering) goedgekeurd die vóór of in 1995 waren ingediend. In 1994 werden 3 aanvragen goedgekeurd.

Alhoewel het aantal goedgekeurde aanvragen steeg en de uitgaven in 1995 toenamen, bleven deze uiteindelijk ver beneden het in de ontwerp-begroting 1995 opgenomen bedrag. De voornaamste reden daarvoor lijkt te liggen in de geringe prioriteit die milieuprojecten vooralsnog genieten in (sommige) ontwikkelingslanden. Afronding van de commerciële financiering neemt dan ook doorgaans aanzienlijk meer tijd in beslag dan bij het ORET-programma. Debet aan het zeer lage uitgavenritme lijkt ook het ontbreken van een duidelijke marktstrategie bij de Nederlandse milieu-industrie voor deze landen.

Verplichtingen

Alhoewel uit ervaringscijfers blijkt dat slechts één op de drie financieringsaanbiedingen daadwerkelijk leidt tot een contractsluiting en daarmee tot financiering uit het programma, wordt elke financierings-aanbieding als een verplichting geregistreerd. Bij de eerste suppletore begroting werd de verplichtingenraming daarom verhoogd met f 90,0 mln om voldoende ruimte te creëren voor het doen van financieringsaanbiedingen teneinde het voorziene uitgavenniveau – ook in meerjarenperspectief – te kunnen realiseren. Doordat financieringsaanbiedingen slechts deels in contracten resulteerden en binnengekomen aanvragen niet altijd aan de gestelde eisen inzake de inpasbaarheid van het voorstel in de bedrijfsvoering van de afnemer voldeden, werd in de tweede suppletore begroting de verplichtingenraming – op grond van een verwachte onderschrijding – verlaagd met f 102,159 mln. Het totaal van de aangeboden en nog niet vervallen financieringen bedroeg f 34,032 mln zodat een opwaartse slotwetmutatie ontstond van f 1,191 mln.

Uitgaven

Gelet op de ontvangen financieringsaanvragen en de verwachte voortgang in de uitvoering werd in de eerste wijzigingswet een neerwaartse bijstelling van de uitgavenraming opgenomen van f 5,5 mln. Het hiervoor onder «verplichtingen» vermelde, gevoegd bij het méér tijd vergende proces van verwerving van financiering van het commerciële deel van de transacties, leidde in de tweede wijzigingswet tot een verdere verlaging, met f 33,0 mln. De uiteindelijke realisatie noopt tot een opwaartse slotwetmutatie van f 0,891 mln.

Cat. Ia.2 Onderzoek

Kasuitgaven 03.27 en hoofdstuk XIV

 Uitgaven en toerekening
 1995
Stand ontwerp-begroting 199549 000
Stand Slotwet 199549 862

In de vermelde bedragen is een lumpsum-toerekening aan het plafond voor Ontwikkelingssamenwerking opgenomen van f 1,0 mln inzake subsidies aan stichtingen voor wetenschappelijk onderzoek via hoofdstuk XIV (Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) van de Rijksbegroting.

Artikel 03.27 wordt hierna toegelicht.

Artikel 03.27 Onderzoek

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199551 00048 000
2e suppletore begroting26 500
Mutatie– 1 530862
Stand Slotwet 199575 97048 862

Algemeen

Belangrijke aandachtspunten zijn de meerjarige, multidisciplinaire onderzoeksprogramma's. Binnen deze programma's zijn op basis van door tweede ondergetekende vastgestelde prioriteiten in 1995 de eerste onderzoeksactiviteiten van start gegaan. Naast onderzoek wordt in de programma's veel aandacht besteed aan versterken van onderzoekscapaciteit middels training workshops, beschikbaar stellen van literatuur en documentatie voorziening. In juni 1995 zijn vertegenwoordigers van de meerjarige onderzoeksprogramma's in Arusha, Tanzania met enkele DGIS-medewerkers en RAWOO-leden bij elkaar gekomen om de toekomst van de programma's te bespreken. De workshop heeft de autonomie van programma's bevestigd en heeft de onderlinge contacten tussen onderzoekers uit de verschillende ontwikkelingslanden versterkt. Dit leidde tot nieuwe afspraken tot samenwerking tussen deze landen, en heeft de faciliterende rol van het DGIS ten opzichte van deze programma's verhelderd.

Ook op het terrein van het internationale onderzoek is in 1995 gestreefd naar een versterking van de vraagbepaling van onderzoek en de opbouw van onderzoekscapaciteit in het zuiden.

Op het gebied van het gezondheidsonderzoek zijn te noemen de programma's van Essential National Health Research dat door de Council on Health Research for Development (COHRED) wordt uitgevoerd en het Health Systems Research Programma van de Wereldgezondheidsorganisatie in samenwerking met het Koninklijk Instituut voor de Tropen. Bij het internationaal landbouwkundig onderzoek (CGIAR) is de nadruk versterkt op vraaggericht «eco-regionaal» onderzoek. Dit resulteerde in een extra bijdrage van f 1,0 mln per jaar door Nederland aan het CGIAR-systeem en het in het leven roepen van een trustfund voor methodologische ondersteuning van eco-regionale onderzoeksprogramma's. In Afrika is het SPAAR (Special Programme on African Agriculture Research) sterk opgekomen in 1995. De Afrikaanse onderzoekssystemen hebben in 1995 (mede ondersteund door Nederland) het voortouw genomen in dit forum waar overlegd wordt over regionale afstemming van onderzoeksprioriteiten.

Verder startten in 1995 o.a.:

– het Urban Waste Expertise Programma (UWEP). Het programma heeft een looptijd van vijf jaar en heeft als doelstelling het verbeteren van het leefmilieu en het scheppen van werkgelegenheid in de stedelijke omgeving door het beter verwerken van vast en vloeibaar afval.

– een nieuw programma binnen het aandachtsveld «internationale economische vraagstukken» van FONDAD over de wisselwerking van regionale integratie en mondiale samenwerking.

In 1995 is voor het eerst het twee-jaarlijkse verslag Onderzoek en Ontwikkelingssamenwerking verschenen (periode 1991–1992). Eind 1995 was de tekst voor het verslag 1993–1994 gereed.

In 1995 was er grote steun, zowel financieel als in tijdsbesteding voor de «Commission on Science and Technology for Development» (CSTD). Nederland werd gekozen tot voorzitter voor de periode 1995–1997. De «functionele commissie» bestaat uit 53 leden, veelal experts uit zowel het Zuiden als het Noorden en is ingesteld door de ECOSOC om te assisteren bij het conceptualiseren van het beleid ten aanzien van «Science and Technology» (S & T). In 1995 verschenen rapporten op het gebied van «basic needs», «gender» en «landmanagement» in relatie tot S & T. Een volgend rapport gaat over «Information Technology and Development». Met de UNCTAD worden review missions geïnitieerd op het verzoek van ontwikkelingslanden op het gebied van S & T en innovatie.

In de samenwerkingslanden Kenya, Zimbabwe, India en Colombia werd – in het kader van het stimuleringsprogramma Biotechnologie en Ontwikkelingssamenwerking – in 1995 de overdracht van beoordeling van projecten en beheer aan nationale stuurgroepen voorbereid. Kenya heeft met steun van het programma als een van de eerste landen in Afrika een voorstel voor milieu-veiligheidswetgeving voor biotechnologie ontwikkeld. Voor Kenya is in 1995 een extra bedrag van f 5,0 mln toegezegd voor de verbetering van de gezondheidszorg met behulp van biotechnologie. In 1995 zijn het Cassave Biotechnologie Netwerk en de Intermediary Biotechnology Service positief geëvalueerd.

Verplichtingen

In de tweede wijzigingswet (TK, 1995–1996, 24 521, nr. 2) werd het verplichtingenbudget met f 26,5 mln verhoogd omdat de voortgang in het Biotechnologieprogramma en nieuwe activiteiten in het kader van meerjarige onderzoeksprogramma's naar verwachting tot een overschrijding van de verplichtingenraming zouden leiden. De uiteindelijke realisatie leidt tot een geringe neerwaartse slotwetmutatie van f 1,530 mln.

Uitgaven

In de decemberbrief werd een geraamde overschrijding van f 2,0 mln vermeld als gevolg van te betalen rekeningen, waarvan aanvankelijk werd aangenomen dat deze niet meer in 1995 zouden worden betaald. Deze overschrijding blijkt uiteindelijk f 0,862 mln te bedragen, zodat een slotwetmutatie van deze omvang is ontstaan.

Cat. Ia.3 Artikel 03.28 Vrouwen en Ontwikkeling

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199525 00025 000
1e suppletore begroting7 4507 450
2e suppletore begroting12 00012 000
Mutatie5 233– 2 252
Stand Slotwet 199549 68342 198

Algemeen

In 1995 stond de Wereldvrouwenconferentie (WVC) in Peking centraal in het programma Vrouwen en Ontwikkeling. De vierde WVC is boven verwachting succesvol verlopen. Autonomie van vrouwen werd wereldwijd omarmd als een doelstelling van en tegelijkertijd een voorwaarde voor ontwikkeling. Het «Platform for Action», het slotdocument van deze conferentie, zet de toon voor het Nederlandse V en O-beleid voor de komende jaren.

In de voorbereidingsfase van de conferentie heeft de regering met name activiteiten gesteund en gestimuleerd, die lokale organisaties in staat stelden hun prioriteiten naar voren te brengen. In het merendeel van de landen waar sectorspecialisten V en O werkzaam zijn, waren nationale voorbereidings-comité's opgezet, waarbij veel meer dan voorheen niet-gouvernementele organisaties (NGOs) betrokken waren. Op sub-regionaal en regionaal niveau zijn consultatierondes gehouden met zowel overheidsorganisaties als NGO's. Dit alles heeft de voorbereiding van deze conferentie tot een uitermate participatief en positief proces gemaakt. Ook het door de OESO/DAC Expert Group on Women in Development (WID) geïnitieerde «Facilitatie Initiatief» heeft dit proces zonder meer positief beïnvloed, met name in Afrika en in het Caribisch gebied.

Tijdens de Wereldvrouwenconferentie is de winst op het gebied van reproduktieve gezondheid, zoals geboekt tijdens de Kairo-Conferentie, vastgehouden en uitgebreid. Het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen inzake sexualiteit en voortplanting staat nu niet meer ter discussie. Andere punten waarop winst is geboekt, en die breed worden gedragen door de ontwikkelingslanden zijn: eigendomsrecht en erfrecht van vrouwen en meisjes, belang van politieke participatie, erkenning/benoeming van diverse vormen van geweld tegen vrouwen/meisjes, gevolgen van macro-economisch beleid voor vrouwen en de positie van meisjes.

In 1995 werden verscheidene initiatieven gesteund ter versterking van de economische positie van vrouwen. Onderzoek is verricht naar de gevolgen van technologische veranderingen voor de werkgelegenheid van vrouwen in Azië. Organisatievorming van vrouwelijke werkers is gestimuleerd in verschillende landen. Netwerken zoals de Committee for Asian Women Workers en het Network Women in Development Europe (WIDE) ontvingen financiële steun. De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) heeft, met steun van het Vrouwenfonds, haar inspanningen geïntensiveerd om de problematiek van vrouwelijke werkers te integreren in het gehele programma van de organisatie.

Nederland is tot aan de WVC voorzitter geweest van de DAC Expert Group on WID. Tijdens de high level meeting in mei is gendergelijkheid als een belangrijke doelstelling voor ontwikkeling en voor ontwikkelings-samenwerking geaccepteerd. Zowel in OESO/DAC verband als in het Speciale Programma voor Afrika (SPA), ondersteunt Nederland onderzoek naar de relatie tussen macro-economische hulp en gender.

De uitgaven bedroegen in 1995 f 42,2 mln. Ruim f 10,0 mln is besteed aan onder andere seminars, informatieverspreiding, reisbeurzen en institutionele ondersteuning in een aantal landen en regio's. Een gedeelte van het Vrouwenfonds is gedelegeerd naar de 18 ambassades waaraan een sector-specialist Vrouwen en Ontwikkeling is verbonden.

Tevens zijn in 1995 bijdragen geleverd aan Women in World Banking voor in totaal f 12,0 mln en is, zoals hierboven toegelicht, een uitvoerige ondersteuning geboden aan ontwikkelingslanden en -organisaties bij de voorbereiding van de WVC.

Verplichtingen en uitgaven

In de eerste wijzigingswet werden de verplichtingen- en uitgavenramingen verhoogd met f 7,450 mln in verband met een grotere behoefte aan middelen voor het Vrouwenfonds lokaal en een bijdrage aan het programma «Womens World Banking». In de tweede wijzigingswet vond een verdere verhoging van deze ramingen plaats met f 12,0 mln in verband met de grotere dan verwachte behoefte aan financiële ondersteuning ten behoeve van de voorbereiding van de WVC alsmede voor een additionele bijdrage aan eerdergenoemd «Womens World Banking-programma» ten bedrage van f 7,0 mln. De voortgang van het programma heeft daarnaast in de laatste maanden van 1995 geresulteerd in het aangaan van een aantal verplichtingen die eerst in 1996 tot uitgaven zullen leiden. Deze waren nog niet voorzien bij de tweede suppletore begroting. Een opwaartse slotwetmutatie van f 5,233 mln is daardoor noodzakelijk bij de verplichtingen. Ten aanzien van de uitgaven werd in de decemberbrief een geraamde onderschrijding aangekondigd van f 1,5 mln door trager dan verwachte bestedingen in het Vrouwenfonds lokaal. De definitieve realisatie resulteert in een onderschrijding van f 2,252 mln, zodat een slotwetmutatie van deze omvang ontstaat.

Cat. Ia.4 Artikel 03.29 Stedelijke Armoedebestrijding

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199510 0008 000
2e suppletore begroting7 5232 000
Mutatie– 4 696– 645
Stand Slotwet 199512 8279 355

Algemeen

Het beleid ten aanzien van stedelijke armoedebestrijding is beschreven in het themabeleidsdocument (no. 5) «Stedelijke Armoedebestrijding». In 1995 is een Engelse versie gepubliceerd en een Spaanse is gereed gemaakt voor publikatie in 1996. Kernthema's van het beleid zijn: werk en inkomen, woon- en leefomgeving (habitat) en institutionele en bestuurlijke ontwikkeling.

In 1995 zijn bepaalde thema's meer op de voorgrond gekomen. Dit zijn:

– stedelijke productiviteit (toegang tot werk, infrastructuur en training, jeugdwerkgelegenheid);

– stedelijk milieu (sanitatie, afvalbehandeling, niet-gemotoriseerd vervoer, gezondheidszorg en hygiëne); en

– goed bestuur op lokaal niveau (beheers- en bestuurscapaciteit, integrale armoedebestrijding, samenwerking/dialoog tussen de lokale overheid en particuliere organisaties).

In dit verband is ook de aandacht voor «gedecentraliseerde samenwerking» tussen gemeenten toegenomen.

In bilateraal verband is er een kleine, doch geleidelijk toenemende integratie van stedelijke armoedebestrijding in het landenbeleid. In 1995 heeft ook geografisch een zekere toespitsing plaatsgevonden. Het betreft – naast de in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 genoemde landen India, Ethiopië, Zambia en Peru – ook Zuid-Afrika, Kenya, Bolivia en Costa Rica.

In multilateraal verband heeft Nederland het beleid kunnen realiseren door inhoudelijke en financiële inbreng in tal van wereldwijde of regionale programma's. De geplande bijdrage in het nieuwe multilaterale programma Urban Poverty Partnership (ILO/UNCHS/UNV) is evenwel niet gerealiseerd, omdat een verzoek daartoe uitbleef.

Verplichtingen

In de tweede suppletore begroting is de verplichtingenraming verhoogd met f 7,523 mln in verband met een verwachte overschrijding als gevolg van méér dan geraamde financieringsaanvragen voor activiteiten in het kader van de voorbereiding van de HABITAT II-Conferentie, waaronder een aantal méérjarige activiteiten. Met name als gevolg van een langere duur van het voorbereidingstraject, dat vooraf gaat aan de definitieve committering, heeft een aantal projecten niet meer tot het aangaan van de verplichting in 1995 geleid. De betreffende verplichtingen zullen in 1996 tot stand komen. Een en ander resulteert in een onderschrijding van de verplichtingenraming met f 4,696 mln en daarmee tot een overeenkomstige slotwetmutatie.

Uitgaven

Het hiervóór bij «verplichtingen» vermelde met betrekking tot de in 1996 te houden Habitat II-conferentie, gevoegd bij het feit dat in 1995 de aandacht voor de stedelijke problematiek is gegroeid, noopte tot een opwaartse bijstelling van de uitgavenraming met f 2,0 mln in de tweede suppletore begroting. In de decemberbrief werd een geraamde onderschrijding aangekondigd van f 0,8 mln als gevolg van een vertraging in de rapportage over de uitvoering van een project, waardoor geen uitgaven in 1995 terzake meer werden verwacht. De definitieve realisatie van het gehele programma leidde per saldo tot een onderschrijding van f 0,645 mln en dus tot een dienovereenkomstige (neerwaartse) slotwetmutatie.

Cat. Ib Artikel 03.30 Programma Bedrijfsleven en Ontwikkeling

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995173 500275 900
1e suppletore begroting225 2002 200
2e suppletore begroting13 800– 10 700
Mutatie– 93 372– 20 446
Stand Slotwet 1995319 128246 954

De mutaties worden hierna op sub-artikelniveau gespecificeerd en toegelicht.

Cat. Ib.1 Artikel 03.30.01 FMO-begrotingsmiddelen

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995110 000
Stand Slotwet 1995110 000

Algemeen

In 1995, het jaar waarin de FMO haar 25-jarig bestaan vierde, verstrekte de FMO voor een bedrag van f 508,0 mln aan nieuwe financieringen. Dit werd gefinancierd uit een bijdrage van f 110,0 mln uit de middelen voor Ontwikkelingssamenwerking conform de overeenkomsten Staat-FMO van 20 maart 1991 en 27 november 1992; uit leningen ter grootte van f 229,0 mln die de FMO zonder staatsgarantie opnam op de Nederlandse kapitaalmarkt en uit terugbetalingen uit de uitstaande portefeuille.

Dit bedrag ging onder meer naar bedrijven gesitueerd in «Low Income Economies». Zij ontvingen financieringen voor een bedrag van f 115,0 mln. Naar «Lower Middle Income Economies» ging een bedrag van f 315,0 mln. De overige f 78 mln gingen naar Upper Middle Income Economies. De regionale spreiding van de nieuwe investeringen was als volgt: f 80,0 mln in Sub-Sahara-Afrika; f 97,0 mln in landen in Oost-Europa en Centraal-Azië; f 193,0 mln in Latijns-Amerika en f 138,0 mln in Azië.

Cat. Ib.2 Artikel 03.30.02 Speciale programma's FMO

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199526 00026 000
2e suppletore begroting10 5004 000
Stand Slotwet 199536 50030 000

Algemeen

Investeringsbevordering en technische assistentie (IBTA) De bijdrage voor het IBTA-programma voor 1995 ten bedrage van f 16,0 mln werd verhoogd tot f 20,0 mln. De verhoging is bestemd voor verbreding van het jongste IBTA-instrument«seed capital» en voor het opzetten van financiële instellingen in Afrika. Het instrument «seed capital», dat beoogt kleine, veelbelovend startende bedrijven in Afrika onder bepaalde voorwaarden mee te financieren, werd in 1994 aan het IBTA-programma toegevoegd. In de tweede suppletore begroting (TK, 1995–1996, 24 521, nr. 2) werd hiervan melding gemaakt.

In 1995 werden door de FMO onder het IBTA-programma 184 aanvragen goedgekeurd voor een totaalbedrag van f 26,7 mln. De gemiddelde bijdrage per activiteit is f 145 000,-. Het merendeel van de fondsen ging naar aanvragen voor management en technische assistentie (102 activiteiten voor een bedrag van f 18,9 mln). Training en opleiding vergden f 2,7 mln (44 aanvragen) en (14) haalbaarheidsstudies f 1,0 mln.

Afrika was de belangrijkste bestemming van het IBTA-programma met 83 gehonoreerde aanvragen voor het totaalbedrag van f 11,9 mln. Voor bedrijven in Azië en Latijns-Amerika waren dat respectievelijk 81 en 13 aanvragen (f 11,3 en f 1,2 mln). Verder werd één bijdrage verstrekt aan een bedrijf in Albanië en 6 aan regionale activiteiten gericht op meerdere landen.

Kleinbedrijffinanciering

Het programma «kleinbedrijffinanciering» werkt zowel met eigen FMO-middelen als met een jaarlijkse bijdrage van Ontwikkelingssamenwerking in het Kleinbedrijffonds ter grootte van f 10,0 mln. In 1995 werden 10 financieringen verstrekt voor een totaalbedrag van f 38,0 mln. Van dit bedrag kwam f 25,0 mln uit middelen van het Fonds en f 13,0 mln uit eigen FMO-middelen. In 1995 werd een eerste lening verstrekt in Bolivia, waarmee het aantal landen waarin het programma werkzaam is op 22 uitkomt: 8 in Afrika, 8 in Latijns-Amerika en 6 in Azië.

Verplichtingen en uitgaven

De hiervoor bij «Algemeen» gememoreerde verhoging van de bijdrage voor het IBTA-programma 1995 en de voorziene verhoging van de bijdrage voor 1996, werden verwerkt in de tweede wijzigingswet van 1995 door verhogingen van de verplichtingenraming met f 10,5 mln en van de uitgavenraming met f 4,0 mln.

Cat. Ib.3 Artikel 03.30.03 PUM-programma

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19959 4009 400
2e suppletore begroting2 900
Mutatie311
Stand Slotwet 199512 3009 711

Algemeen

Het PUM-programma maakt een snelle groei door. In 1995 werden ruim 1000 «PUM-ers» uitgezonden. Uit fondsen van Ontwikkelingssamenwerking werden 480 Pummers uitgezonden naar Afrika, Azië en Latijns-Amerika en 85 naar Roemenië, Bulgarije, Albanië en voormalige Sovjet Republieken in Centraal-Azië. Het Ministerie van Economische Zaken financierde 293 uitzendingen naar Oost-Europa en de afdelingen Tacis en Phare 119. Het restant werd uitgezonden via overige financieringen. In 1995 steeg het aantal te trainen personen tot boven de 50. Eind 1995 stonden ruim 2700 «PUM-ers» ingeschreven.

Verplichtingen

Omdat de bijdrage aan het programma, conform de overeenkomst met het NCW, toegezegd dient te worden vóór de aanvang van het begrotingsjaar, diende de verplichtingenraming van 1995, die betrekking heeft op de bijdrage voor 1996 aangepast te worden aan de voor 1996 voorziene omvang. In de tweede suppletore begroting werd in verband daarmee een verhoging van f 2,9 mln opgenomen.

Uitgaven

In de decemberbrief werd een verwachte overschrijding aangekondigd van f 0,288 mln als gevolg van een nagekomen declaratie inzake secretariaatskosten over 1994. De definitieve realisatie heeft tot een overschrijding van f 0,311 mln geleid en dus tot een dienovereenkomstige slotwetmutatie.

Cat. Ib.4 Artikel 03.30.04 Bevordering export van ontwikkelingslanden (CBI)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199511 50011 500
1e suppletore begroting2 2002 200
Mutatie5959
Stand Slotwet 199513 75913 759

Algemeen

Vanaf 1 januari 1995 is CBI binnen het departement intern financieel verzelfstandigd. Het oogmerk van deze administratieve verandering is dat betalingen sneller kunnen worden verricht en dat de beheersbaarheid van fondsen kan worden verbeterd. Dit biedt CBI mogelijkheden voor een zo efficiënt mogelijke marktgerichte bedrijfsvoering. Bovendien heeft deze nieuwe financiële struktuur CBI de mogelijkheid gegeven externe fondsen aan te trekken. Mede hierdoor is de samenwerking met Europese importbevorderende-organisaties (IPO's) in een stroomversnelling geraakt.

In 1995 heeft CBI ook een aantal beleidsmatige en programmatische veranderingen ondergaan. De noodzaak hiervoor is gelegen in een aantal Europese en mondiale ontwikkelingen die in toenemende mate hun beslag leggen op de importbevordering uit ontwikkelingslanden. De toename van Europese regelgeving omtrent milieu-, arbeids- en veiligheidsnormen voor produkten kan op (korte) termijn een aanzienlijke bedreiging gaan vormen voor producenten uit ontwikkelingslanden wanneer zij niet tijdig op de hoogte zijn van de Europese eisen waaraan hun produkt moet voldoen. Daarom besteedt CBI hier bij het testen en beoordelen van produkten in Rotterdam en tijdens selectie/adaptatiemissies op het bedrijf ter plekke veel aandacht aan. Verder ontwikkelde CBI in 1995 een milieu-handboek met alle relevante milieunormen en -regelgeving op zowel nationaal als Europees niveau en werd voor een groot aantal produktsectoren een Milieu Quick Scan ontwikkeld, waarmee getest (gescanned) kan worden of een produkt of produktieproces voldoet aan de Europese eisen. Begin 1996 zal de door CBI ontwikkelde milieu-database GREENBUSS (green business) operationeel worden. Deze database met informatie over milieu, handel en technologie is op abonnementsbasis toegankelijk voor alle bedrijven en organisaties in ontwikkelingslanden via een modem of Internet.

Aanvullend hierop zal CBI, samen met internationale en Nederlandse «Fair Trade» organisaties, doorgaan met het bevorderen van de import van produkten als koffie, cacao (Max Havelaar keurmerk), katoen en jute die op milieuvriendelijke en sociaal verantwoorde wijze zijn geproduceerd.

Het toenemende gebruik van informatietechnologie in de internationale zakenwereld, kan op termijn eveneens een bedreiging vormen voor exporteurs uit ontwikkelingslanden. In 1995 heeft CBI daarom, middels diverse projecten, bijgedragen aan de ontwikkeling van (wereldwijde) informatienetwerken.

Door de verandering in ontwikkelingslanden van de produktie van traditionele naar meer geavanceerde produkten besteedt CBI – naast traditionele – meer aandacht aan industriële produkten. Hierbij dient ook het belang van Nederlandse en Europese producenten in het oog te worden gehouden. Daarom richt CBI zich, in samenwerking met de Kamer van Koophandel van Rotterdam en de Beneden-Maas, op matchmaking tussen het midden- en kleinbedrijf uit Europa en ontwikkelingslanden.

De liberalisatie van de wereldhandel heeft met name negatieve gevolgen voor Afrika door de geleidelijke afname van handelsvoordelen en -preferenties. Daarom heeft CBI ook in 1995 meer aandacht besteed aan dit continent. Bij de samenwerking met Afrikaanse regio's concentreert CBI zich meer op de koppeling van exportbevordering aan lokale handelsbevordering en bedrijfsontwikkeling. Daarbij is vooral de samenwerking met ITC, de Europese Commissie en de Europese importbevorderende organisaties van groot belang.

Azië is en blijft de snelstgroeiende regionale markt voor het Aziatische bedrijfsleven, terwijl ook de export van en naar het Westen nog steeds toeneemt. Daarom bouwt CBI de samenwerking met een aantal Oost-Aziatische landen op termijn af. Vanuit Latijns-Amerika echter, was in 1995 een groeiende interesse merkbaar voor de Europese markt. Dit mede als gevolg van het toenemende protectionisme op de traditionele markten in de Verenigde Staten en het streven naar een verdere diversificatie van de exportprodukten. In 1995 zijn derhalve de CBI activiteiten in Latijns-Amerikaanse landen toegenomen, die in 1996 zullen leiden tot enkele technische samenwerkingsovereenkomsten met meerdere landen in deze regio.

Bovengeschetste ontwikkelingen hebben bij CBI maar ook bij de Europese zusterorganisaties, de Europese Commissie en het International Trade Center (ITC) de behoefte doen groeien naar meer samenwerking binnen FORUM. Geïnitieerd in 1986 door de Europese Raad van Ministers (voor Ontwikkelingssamenwerking) werd FORUM vooral actief na de benoeming van Protrade (de Duitse IPO) en CBI tot permanent vice-voorzitter tijdens de FORUM-vergadering in mei 1995 te Brussel.

In 1995 gaf CBI training op het gebied van marketing, management en beursparticipatie aan ongeveer 650 exporteurs en stafleden van handelsbevorderende organisaties in ontwikkelingslanden. Aan 358 bedrijven uit 54 ontwikkelingslanden werd produktadaptatie-advies verleend op het bedrijf ter plekke. Tenslotte financierde CBI de deelname van 289 bedrijven uit 60 ontwikkelingslanden aan 13 Europese vakbeurzen met een totale omzet van US$ 7,0 mln direct na de beurs.

Verplichtingen en uitgaven

De verhoging in de eerste suppletore wet met f 2,2 mln werd voor f 1,1 mln veroorzaakt doordat meer gekwalificeerde deelnemers aan door CBI georganiseerde beurzen deelnamen en anderzijds doordat de «special promotions» meer belangstelling genoten dan aanvankelijk werd voorzien. Voor eveneens f 1,1 mln werd de verhoging veroorzaakt doordat de uitgaven in verband met de samenwerking met Oosteuropese landen, de uitgaven voor trainingen en voor communicatie hoger uitvielen. De definitieve realisatie leidde tot een kleine opwaartse slotwetmutatie van f 0,059 mln.

Artikel 03.30.07 Bijdrage aan het ITC

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19952 0002 000
2e suppletore begroting1 0001 000
Stand Slotwet 19953 0003 000

Algemeen

De Nederlandse bijdrage aan het ITC Trust Fund werd in de loop van 1995 vanwege de bij «Verplichtingen en uitgaven» vermelde reden verhoogd tot f 3,0 mln, het niveau van vóór 1994. De samenwerking met het ITC was intensiever dan in eerdere jaren zodat een meer gerichte identificatie en formulering van activiteiten tussen ITC en CBI kon plaatsvinden. Met ITC is voor 1996 overeengekomen dat voor alle door Nederland gecofinancierde projecten kwartaalrapportages aan het CBI worden opgestuurd.

Verplichtingen en uitgaven

In de tweede suppletore begroting werd de hoogte van de bijdrage aan het ITC gebracht op het niveau van 1993, in casu een verhoging met f 1,0 mln tot f 3,0 mln. Deze verhoging hing samen met de benoeming van een nieuwe uitvoerend directeur waarmee de in het verleden ontstane bestuurlijke problemen (die destijds aanleiding waren om de bijdrage te verlagen) tot het verleden behoren.

Cat. Ib.5 1.5.5. Wet Herverzekering Investeringen

Kasuitgaven hoofdstuk IXB

 Uitgaven 1995
Stand ontwerp-begroting 1995p.m.
Stand slotwet 1995–/–

Teneinde Nederlandse ondernemers te stimuleren investeringen in ontwikkelingslanden te doen biedt de Wet Herverzekering Investeringen (WHI) de mogelijkheid om de politieke risico's die aan investeringen zijn verbonden, af te dekken.

De laatste jaren valt een toenemende belangstelling voor de WHI te constateren. Per 31 december 1995 bedroeg het totaal uitstaand risico van de Staat uit hoofde van de afgegeven polissen ruim f 742 miljoen. In 1995 was de interesse van het bedrijfsleven zo groot dat niet alle aanvragen onder het garantieplafond van f 250 miljoen konden worden gebracht. In onderling overleg tussen de bewindslieden van Financiën en voor Ontwikkelings-samenwerking werd afgesproken het garantieplafond op te trekken tot f 500 miljoen. Onderdeel van deze afspraak is dat eventuele schades, die in 1995 en 1996 tot een uitkering zouden leiden niet zullen worden toegerekend aan het budgettaire plafond voor Ontwikkelingssamenwerking maar aan de begroting van Financiën. In 1995 zijn evenwel geen schades ontstaan.

Artikel 03.30.08 Particuliere Ontwikkelings- en Participatiemaatschappijen (POPM's)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995p.m.
Stand Slotwet 1995

Algemeen

Op dit artikelonderdeel worden eventuele uitgaven verantwoord die voortvloeien uit te verstrekken garanties aan participatiemaatschappijen op grond van de zogenoemde POPM-regeling. Deze regeling heeft evenals de Wet Herverzekering Investeringen (WHI) tot doel de bevordering van investeringen in ontwikkelingslanden.

Nadat diverse conceptregelingen waren opgesteld, werd in juli 1995 de regeling voorgelegd aan de (interdepartementale) Coördinatiecommissie voor Ontwikkelingssamenwerking (COCOS). De COCOS adviseerde ondermeer de regeling op juridische aspecten nader te bespreken met het ministerie van Economische Zaken. De juridische adviezen van Economische Zaken konden, gezien het ontbreken van een kaderwet, slechts gedeeltelijk worden overgenomen. Over de juridische aspecten van de regeling werd vervolgens nader overlegd met het ministerie van Justitie. Verder vonden besprekingen plaats met een externe organisatie die het toezichthouderschap op zich zal nemen. De regeling is in 1995 nog niet van start gegaan. Naar verwachting zal dit in 1996 geschieden.

Cat. Ib.6 Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties Leningen

Opnamen op gegarandeerde leningen ex art. 03.22.03

 Opnamen 1995
Stand ontwerp-begroting 1995684
1e suppletore begroting10 567
Mutatie– 6 457
Stand slotwet 19954 794

De gerealiseerde opnamen onder het voormalige Laag Concessionele Leningen (LCL)-programma bedroegen in 1995 f 4,795 mln, voornamelijk voortkomend uit het in uitvoering nemen van een waterproject in Vietnam. Dit project is het laatste dat (in 1995) onder dit programma werd gecommitteerd. Als gevolg van de beslissing om de financiering van een deel van het hulpplafond met kapitaalmarktmiddelen te beëindigen, komen geen nieuwe kapitaalmarktmiddelen meer ter beschikking. De in 1995 voor opnamen onder kapitaalmarktleningen beschikbaar gekomen bedragen vloeiden voort uit via de bandbreedtesystematiek toegevoegde (in voorgaande jaren niet bestede) bedragen. De hiervan in 1995 niet gerealiseerde bedragen, zullen conform de bandbreedtesystematiek worden toegevoegd aan de jaren 1996, 1997 en 1998.

Artikel 03.30.06 Ontwikkelingsrelevante exporttransacties, schenkingen

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995122 000115 000
1e suppletore begroting223 000
2e suppletore begroting– 15 200
Mutatie–/– 93 431– 20 398
Stand Slotwet 1995251 56979 402

Algemeen

Het aantal aanvragen voor ORET-financiering van leveranties van kapitaalgoederen, uitvoering van werken en diensten door Nederlandse bedrijven, nam in 1995 toe tot 59. In 1994 bedroeg het aantal aanvragen 53. Van die aanvragen betrof het in 25 gevallen een transactie met afnemers in Afrika.

Van de 59 aanvragen werden er vier afgewezen omdat zij niet voldeden aan de criteria van het programma en werden vijf aanvragen door de potentiële leverancier ingetrokken.

Twaalf aanvragen konden nog niet in behandeling worden genomen als gevolg van niet toereikende informatie.

Van de resterende 38 in behandeling genomen aanvragen, zijn er in 1995 tien goedgekeurd. Van elf aanvragen werd de behandeling opgeschort op grond van onvoldoende verstrekking van informatie danwel een wijziging in de prioriteit bij het ontvangende land.

De overige 17 aanvragen waren op 31 december 1995 nog in behandeling.

In 1995 werden in totaal 27 aanvragen goedgekeurd die vóór en in 1995 waren ingediend. Dit was driemaal zoveel als in 1994. Het totale schenkingsbedrag van deze projecten bedroeg f 234,6 mln. De meeste goedgekeurde aanvragen betroffen de sectoren energie, transport en infrastructuur. De uitgaven namen toe van f 58,4 mln in 1994 naar f 79,4 mln in 1995.

Verplichtingen

Alhoewel uit ervaringcijfers blijkt dat slechts circa één op de drie financieringsaanbiedingen daadwerkelijk leidt tot een contractsluiting en daarmee tot financiering uit het programma is ervoor gekozen elke financieringsaanbieding als een verplichting te registreren. In de eerste suppletore begroting werd in verband daarmee de verplichtingenraming verhoogd met f 223,0 mln. De verhoging diende derhalve om ruimte te creëren waarmee voldoende financieringsaanbiedingen konden worden gedaan teneinde het voorziene uitgavenniveau – ook in meerjarenperspectief – te kunnen realiseren.

Het totaal van de in 1995 aangeboden en daarvan ultimo 1995 nog in de verplichtingenadministratie opgenomen financieringen bedroeg f 251,569 mln zodat een neerwaartse slotwetmutatie is ontstaan van f 93,431 mln.

Uitgaven

In de tweede wijzigingswet werd de uitgavenraming verlaagd met f 15,2 mln op grond van een verwachte onderbesteding gelet op de omvang van en de voortgang in de op dat moment lopende projecten en aangeboden financieringen. In de decemberbrief is een verdere onderschrijding aangekondigd van f 17,8 mln, die met name het gevolg was van problemen bij de ontvangende partijen met de verwerving en formalisering van het commerciële deel van de financiering. Het effect daarvan is nog iets groter gebleken dan geraamd in de decemberbrief zodat de uiteindelijke onderschrijding uitkomt op f 20,398 mln en derhalve leidt tot een dienovereenkomstige neerwaartse slotwetmutatie.

Cat. Ib.7 Artikel 03.30.05 Bedrijfsmatige technische bijstand

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19952 6002 000
2e suppletore begroting– 600– 500
Mutatie– 418
Stand Slotwet 19952 0001 082

Algemeen

Onder het artikelonderdeel Bedrijfsmatige technische bijstand zijn in 1995 rond de zestig opdrachten verstrekt voor externe projectbeoordelingen en programma-evaluaties.

Kosten voor aanvullende technische assistentie ten behoeve van een adequate projectuitvoering kunnen eveneens uit dit programma gefinancierd worden. In 1995 heeft dit zich evenwel niet voorgedaan.

Verplichtingen

In de tweede suppletore begroting is de verplichtingenraming met f 0,6 mln verlaagd als gevolg van een uitstel van enkele activiteiten tot 1996, waaronder de evaluatie van de FMO.

Uitgaven

Het bij «Verplichtingen» vermelde leidde tot een verlaging van de uitgavenraming in de tweede suppletore begroting met f 0,5 mln. Als gevolg van – in tegenstelling tot de verwachting – niet in 1995 tot betaling komen van enkele declaraties van externe deskundigen, die werden ingeschakeld bij de beoordeling van ORETen MILIEV-aanvragen, leidde de definitieve realisatie tot een onderschrijding van f 0,418 mln en daarmee tot een overeenkomstige slotwetmutatie.

Cat. Ic Artikel 03.37 Internationaal Onderwijs

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995131 156131 556
2e suppletore begroting55 1823 684
Mutatie4 954– 4 756
Stand Slotwet 1995191 292130 484

De mutaties worden hierna op sub-artikelniveau gespecificeerd en toegelicht.

Cat. Ic.1 Artikel 03.37.01 Medefinancieringsprogramma voor Hoger Onderwijssamenwerking (MHO)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199538 00038 000
2e suppletore begroting4 0002 000
Mutatie3838
Stand Slotwet 199542 03840 038

Algemeen

Op basis van ingediende indicatieve plannen heeft de onafhankelijke Projecten Commissie MHO (PC-MHO) 80 projectvoorstellen beoordeeld, die de tien counterpartinstellingen hebben aangemeld; hiervan zijn er inmiddels 71 gestart. De overige negen zijn in een vergevorderd stadium van voorbereiding.

De participatie van het hoger beroepsonderwijs in het MHO is, vergeleken met vroeger, aanmerkelijk toegenomen, maar voldoet nog niet geheel aan de verwachting. De Nuffic en het HBO-OS-beraad voeren overleg om de HBO-inbreng verder op te voeren.

De PC-MHO functioneerde naar verwachting. In 1995 heeft de Nuffic stappen gezet om te komen tot een vertegenwoordiging uit het Zuiden in de PC-MHO. Begin 1996 is de eerste vertegenwoordiger door tweede ondergetekende benoemd.

In 1995 heeft tweede ondergetekende toegezegd het aantal van tien counterpartinstellingen uit te breiden met twee, te weten één in Zuid-Afrika en één in India. In december 1995 heeft de PC-MHO voor Zuid-Afrika de Technicon Northern Transvaal geselecteerd, waarmee ook de Nederlandse HBO-inbreng weer een stuk wordt versterkt. De selectie van de Indiase counterpartinstelling is voorzien in maart 1996.

De totale bestedingen beliepen ruim f 40,0 mln. Als gevolg van uitgaven ten behoeve van verplichtingen van vóór 1993 van ruim f 10,5 mln gulden, (waarvan f 6,5 mln voor Afrika), is er in 1995 voor het MHO-nieuwe stijl f 29,5 mln besteed. Daarvan vond f 16,6 mln een bestemming in Afrika. In totaal is dus ruim 57% van de MHO-middelen in Afrika besteed.

Verplichtingen

In de tweede suppletore begroting werd de verplichtingenraming verhoogd met f 4,0 mln in verband met de toevoeging van twee nieuwe counterpartinstellingen, zoals hiervóór bij «Algemeen» beschreven, en de committering van enkele nieuwe activiteiten waarvoor de verplichtingenraming onvoldoende ruimte bood. De definitieve realisatie van de in 1995 aangegane verplichtingen bedraagt f 42,038 mln zodat een opwaartse slotwetmutatie ontstaat van f 0,038 mln.

Uitgaven

In de tweede suppletore begroting werd – om redenen zoals hiervóór bij «verplichtingen» genoemd – de uitgavenraming verhoogd met f 2,0 mln. De definitieve realisatie heeft tot een zeer geringe overschrijding van f 0,038 mln geleid zodat een opwaartse slotwetmutatie van deze omvang is opgenomen.

Cat. Ic.2 Artikel 03.37.02 Directe Steun aan Opleidingsinstituten in ontwikkelingslanden (DSO)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199527 00027 400
2e suppletore begroting6 338– 100
Mutatie7 364– 2 570
Stand Slotwet 199540 70224 730

Algemeen

Met betrekking tot het programma «Nederlands – Israëlische Ontwikkelingssamenwerking» wordt opgemerkt, dat het conform de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 is uitgevoerd, waarbij iets meer dan in het verleden aandacht is gegeven aan cursussen «on-the-spot» in ontwikkelingslanden. Met Israël is de mogelijkheid besproken dit programma uit te breiden, mede ter bevordering van de regionale integratie.

In het programma «Directe steun aan Opleidingsinstituten in Ontwikkelingslanden» is de samenwerking in het kader van de Association of the Development of African Education (DAE) uitgebreid. Nederland is zowel in het Steering Committee als in verschillende werkgroepen actief.

De belangstelling voor dit programma is in 1995 ten opzichte van de jaren daarvoor toegenomen. Dit heeft ertoe geleid dat in de laatste maanden van 1995 – mede gelet op de groei van de kasmiddelen voor 1996 en volgende jaren – meer projecten zijn goedgekeurd dan geraamd.

De uitgavenrealisatie bleef enigszins achter. De specifieke aard van het programma, met vaak relatief zwakke partners en soms gebrekkige tijdrovende communicatielijnen, leidt ertoe dat niet altijd de gewenste kwaliteit en punctualiteit van rapportageverplichtingen worden geleverd. Geraamde uitgaven kunnen hierdoor niet worden gerealiseerd. Met name op het terrein van rapportages en betalingen zijn maatregelen ter verbetering hiervan genomen.

Verplichtingen

Bij tweede suppletore begroting werd de verplichtingenraming verhoogd met f 6,338 mln. Deze verhoging was grotendeels (voor f 6,0 mln) van technische aard en hing samen met een in 1994 opgetreden vertraging bij de totstandkoming van de overeenkomst met betrekking tot de samenwerking Nederland – Israël vanaf 1995, waardoor deze eerst in 1995 in de verplichtingenadministratie werd opgenomen. De definitieve realisatie leidde tot een overschrijding van de verplichtingenraming met f 7,364 mln. Terzake wordt verwezen naar het hiervóór bij «Algemeen» vermelde. Een opwaartse slotwetmutatie van deze omvang is hiervan het gevolg.

Uitgaven

Bij de tweede suppletore begroting werd de uitgavenraming neerwaarts bijgesteld met f 0,1 mln in verband met koerseffecten op betalingen in US$. In de decemberbrief werd een geraamde onderschrijding gemeld van f 2,675 mln. De oorzaak daarvan is hiervóór bij «Algemeen» reeds gememoreerd. De definitieve omvang van die onderschrijding bedraagt, zoals blijkt uit de slotwetmutatie, f 2,570 mln.

Cat. Ic.3 Samenwerking met Internationaal Onderwijs-verzorgende instellingen (SIO)

Kasuitgaven 03.37.03 en hoofdstuk VIII

 Uitgaven en toerekening
 1995
Stand ontwerp-begroting 199567 556
Stand Slotwet 199567 116

In bovenvermelde bedragen is de toerekening van uitgaven in het kader van het bilaterale samenwerkingsprogramma van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen begrepen. Voor 1995 bedraagt die toerekening f 1,400 mln. Dat bedrag is opgenomen in hoofdstuk VIII van de Rijksbegroting. Artikel 03.37.03 wordt hierna toegelicht.

Artikel 03.37.03 Samenwerking met Internationaal Onderwijs-verzorgende instellingen (SIO)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199566 15666 156
2e suppletore begroting44 8441 784
Mutatie– 2 448– 2 224
Stand Slotwet 1995108 55265 716

Algemeen

Het beleid ten aanzien van het reguliere Nederlands Fellowships Programma (NFP) is in 1995 ongewijzigd uitgevoerd op basis van een nieuwe overeenkomst met de Internationaal Onderwijs Instituten waaraan het programma is uitbesteed. Een samenvattende analyse van de resultaten van het NFP op basis van tien landenstudies toonde een positief beeld, maar gaf tevens aan dat de impact zou kunnen toenemen door meer bursalen van een beperkter aantal organisaties te trainen waardoor de institutionele capaciteit van die organisaties wordt versterkt.

Het «non-reguliere» NFP is in 1995 omgedoopt tot het Speciale Beurzen-programma dat nu toegankelijk is voor een breed scala van Nederlandse organisaties die kennis bezitten die van belang is voor ontwikkelingslanden en die de capaciteit hebben deze door middel van training over te dragen. De in 1995 ingezette verbreding en flexibilisering van het Speciale Beurzenprogramma beoogt enerzijds beter van de in Nederland aanwezige capaciteit op het gebied van internationaal onderwijs gebruik te maken en anderzijds flexibel in te kunnen spelen op de zich wijzigende behoeften in ontwikkelingslanden. De toezeggingen op het gebied van trainingen in Nederland, gedaan tijdens reizen van de Minister President naar Vietnam en China werden geëffectueerd. Twintig Chinezen en drieëntwintig Vietnamezen ontvingen in dit kader in 1995 een opleiding op het gebied van havenmanagement bij de International Maritime Transport Academy (IMTA) in Rotterdam, terwijl twintig Vietnamezen een cursus luchtrecht volgden aan de Universiteit van Leiden.

De Refresher Courses zijn in 1995 volgens plan uitgevoerd. Een evaluatie bevestigde dat het programma het effect van het NFP op langere termijn versterkt. Het PhD-programma had in 1995 de beoogde 35 bursalen, waarvan 20 bij het ISS. De eersten zullen in 1996 hun onderzoek met een promotie afsluiten. De maandtoelage voor deze bursalen werd per 1 juli 1995 verhoogd tot f 2000,- (was f 1500,-). De mogelijkheden voor de oprichting van een Communicatie-instituut zijn in 1995 verder onderzocht, hetgeen er echter nog niet toe leidde dat concrete stappen konden worden gezet.

Bij het programma Internationaal Onderwijs Projecten (IOP) heeft de grotere aandacht voor de identificatie geleid tot een aanzienlijke toename van in voorbereiding genomen projecten. Nog niet in alle gevallen heeft dat geleid tot afrondingen en opname als verplichting. Kwalitatief onvoldoende, maar ook vertraagde verantwoordingen veroorzaken het achterblijven van uitgavenrealisaties bij de ramingen. Met betrekking hiertoe zijn maatregelen genomen om de uitgaven meer in evenwicht met de ramingen te brengen.

Medio 1995 is een eerste aanzet gegeven om in 1997 ongeveer 60% van de middelen van het IOP, op basis van een programmafinancieringsover-eenkomst, over te dragen aan de stichting Samenwerkingsverband IO-instellingen & LUW (SAIL).

De voorgenomen bevordering van de uitwisseling van studenten tussen Nederland en ontwikkelingslanden kreeg medio 1995 gestalte in het Jan Tinbergen Scholarshipsprogramma. De bekendstelling van het programma bij counterpartinstellingen van het MHO startte in september en nog voor het einde van het jaar was de eerste uitwisseling een feit. De mobilisering van Nederlandse studenten verliep soepeler, zodat er in 1995 een onevenwichtigheid bestond met betrekking tot het matching principe: een uitwisseling van een student uit een ontwikkelingsland met één uit Nederland tussen de samenwerkende universiteiten op een bepaald vakgebied.

Verplichtingen

In de tweede suppletore begroting werd de verplichtingenraming verhoogd met f 44,844 mln. Deze mutatie was voor f 34,0 mln van technische aard, aangezien de in 1994 in het kader van het NFP aangegane verplichting voor 1995 eerst begin 1995 werden geformaliseerd, terwijl op basis van de contracten met de IO-instellingen het beschikbare bedrag voor 1996 vóór 1 december 1995 aan de instellingen moest worden toegezegd. Voorts een verhoging met f 0,5 mln als gevolg van een verhoging van de maandtoelagen in 1996 voor de studenten, die reeds in 1995 is toegezegd. Daarnaast was, als gevolg van toezeggingen aan China en Vietnam met betrekking tot groepsopleidingen (vooral op het terrein van lucht en scheepvaart), in het kader van het speciale beurzenprogramma, een verhoging van f 3,0 mln noodzakelijk. Tenslotte betrof de verhoging een aantal nieuwe activiteiten die eerder dan gepland van start gingen. De definitieve realisatie leidt tot een onderschrijding van de verplichtingenraming met f 2,448 mln met name doordat enkele activiteiten in het IOP-programma iets later dan verwacht tot aangaan van een verplichting terzake hebben geleid.

Uitgaven

In de tweede suppletore begroting werd de uitgavenraming verhoogd met f 1,784 mln samenhangend met de extra groepsopleidingen voor Chinezen en Vietnamezen zoals toegelicht bij «Algemeen» en bij «Verplichtingen». In de decemberbrief werd een onderschrijding geraamd van f 2,970 mln met name doordat voor het IOP enkele termijnbetalingen vertraging ondervonden en een aantal verantwoordingen niet aan de toetsingscriteria voldeden c.q. te laat werden ontvangen. De definitieve realisatie blijkt tot een iets kleinere onderschrijding, namelijk f 2,224 mln, te hebben geleid zodat een slotwetmutatie van die omvang is ontstaan.

Cat. Id Artikel 03.32 Betalingsbalanssteun en schulden

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199599 65099 683
1e suppletore begroting72 33272 332
2e suppletore begroting76 45076 450
Mutatie112 930123 019
Stand Slotwet 1995361 362371 484

Algemeen

In 1995 is onder dit artikel voor een totaal van f 371,5 mln aan schuldverlichtingsmaatregelen gefinancierd. Dit bedrag is aanzienlijk hoger dan oorspronkelijk begroot. Het weerspiegelt geen wijziging doch een intensivering van het schuldenbeleid tegen de achtergrond van de aanzienlijke behoefte aan schuldverlichting, met name in de multilaterale sfeer. De hiervoor benodigde additionele middelen kwamen vrij door onderschrijdingen elders binnen de homogene groep Ontwikkelingssamenwerking en door de verhoging van de middelen voor de homogene groep als gevolg van de bijstelling van het NNI.

De inzet van deze middelen heeft zich vooral gericht op de samenwerkingslanden die behoren tot de categorie lage-inkomenslanden met een zware schuldenlast volgens de classificatie van de Wereldbank, de zogenaamde Severely Indebted Low-Income Countries (SILIC's). Daarnaast zijn ook enkele zeer zwaar verschuldigde middeninkomenslanden in aanmerking gekomen voor schuldverlichting.

In de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 (TK, 1994–1995, 23 900 V, nr. 2) zijn drie soorten beleidsinstrumenten voor schuldverlichting onderscheiden. Hiervan zijn er twee ook daadwerkelijk gefinancierd met middelen uit dit artikel.

Ten eerste kwijtschelding van schuldendienst en hoofdsommen met betrekking tot leningen verstrekt in het kader van Ontwikkelingssamen-werking, voor een bedrag van f 197,8 mln en een verlaging van rente-verplichtingen (van India) met f 12,4 mln op grond van de valutaclausule in de leningen aan dat land.

Ten tweede verlichting van verplichtingen aan internationale financiële instellingen voor een bedrag van ruim f 136,0 mln. Dit betreft zowel bijdragen aan lopende verplichtingen van landen waar de jaarlijkse multilaterale schuldenlast zwaar drukt, als bijdragen aan het wegwerken van achterstanden aan de internationale financiële instellingen. Daarnaast is voor een bedrag van ruim f 23,0 mln deelgenomen aan door de Wereldbank georganiseerde opkoop van commerciële schulden. Deze schulden worden tegen een fractie van de nominale waarde opgekocht. Tenslotte werd met f 2,0 bijgedragen aan een verzachting van een IMF-krediet (Rwanda).

In de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 werd als derde beleidsinstrument schuldconversie genoemd. Hierbij wordt de schuldendienst omgezet in lokale valuta welke dan voor specifieke doeleinden zoals milieu en sociaal beleid kunnen worden ingezet. In 1995 is een schuldconversie voor milieuprojecten met Tunesië uitgevoerd. Aangezien de nadruk hier meer ligt op de milieu-aspecten is deze activiteit gefinancierd uit artikelonderdeel 03.45.01, milieubeleid in ontwikkelingslanden.

Daarnaast zijn schuldverlichtingsmaatregelen gefinancierd uit landenpro-gramma's (cat. IIa). Op 29 februari 1996 is de Kamer met een brief van tweede ondergetekende het gebruikelijke overzicht toegegaan van het in 1995 gevoerde beleid op het gebied van de schulden en de genomen schuldverlichtingsmaatregelen zoals in 1995 gefinancierd uit de middelen voor Ontwikkelingssamenwerking.

Verplichtingen en uitgaven

Voor de financiering van te nemen schuldverlichtingsmaatregelen op zowel het gebied van bilaterale schulden als van schulden aan multilaterale instellingen, werd de verplichtingen- en uitgavenraming bij de eerste suppletore wet verhoogd met f 72,332 mln.

Bij de tweede suppletore begroting werden ten behoeve van verdere schuldenmaatregelen de verplichtingen- en kasramingen verder verhoogd met f 76,450 mln. In de decemberbrief werd een verhoging met f 121,173 mln aangekondigd voor de financiering van een aantal multilaterale schuldverlichtingsoperaties (Malawi, Bolivia, Senegal) en kwijtschelding van schuldendienst en hoofdsommen op door Nederlands verstrekte ODA-leningen (Angola, Ecuador, Jamaica, Sri Lanka, Vietnam, Zimbabwe).

De definitieve realisatie als gevolg daarvan leidde voor wat betreft de verplichtingen tot overschrijdingen van de verplichtingenraming, ten opzichte van de tweede suppletore begroting, met f 112,930 mln en van de uitgavenraming met f 123,019 mln en derhalve tot dienovereenkomstige slotwetmutaties. Zoals onder algemeen is vermeld is de kamer op 29 februari 1996 een brief toegegaan met het gebruikelijke overzicht van het in 1995 gevoerde schuldenbeleid.

Cat. Ie Artikel 03.33 Noodhulp

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995276 000276 000
1e suppletore begroting30 00030 000
2e suppletore begroting75 44874 020
Mutatie81 66939 210
Stand Slotwet 1995463 117419 230

De mutaties worden hierna op sub-artikelniveau gespecificeerd en toegelicht.

Cat. Ie.1 Artikel 03.33.01 Humanitaire noodsituaties

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995265 000265 000
1e suppletore begroting30 00030 000
2e suppletore begroting74 02074 020
Mutatie80 47739 129
Stand Slotwet 1995449 497408 149

Algemeen

Ook in 1995 was de behoefte aan humanitaire noodhulp groter dan in de ontwerp-begroting 1995 werd voorzien.

De verslechterende humanitaire situaties in ondermeer Irak, Sierra Leone en de Kaukasische republieken vereisten extra (financiële) inspanningen. De in 1995 enigszins hoopgevende ontwikkelingen in Liberia en vooral Angola rechtvaardigden financiering van op wederopbouw gerichte activiteiten naast voortdurende humanitaire hulp voor de vele honderdduizenden vluchtelingen en ontheemden. Ondersteuning van het terugkeerproces van Afghaanse vluchtelingen vanuit Iran verdiende, gezien de positieve ontwikkelingen in West-Afghanistan begin 1995, uitbreiding van de aandacht en beschikbaarstelling van middelen. Evenzo bleek meer hulp geboden aan de slachtoffers van het conflict in voormalig Joegoslavië, wier veerkracht na jaren van intensieve oorlog steeds meer uitgeput raakte. De complexe crisis in centraal Afrika vergde een méér dan verwachte, hoge, bijdrage. De vluchtelingen en ontheemden keerden vrijwel niet terug, zodat hulp aan hen nodig bleef. Teneinde deze terugkeer in gang te zetten, bleken meer investeringen benodigd om een vertrouwenwekkend klimaat te creëren.

Naast genoemde omvangrijke brandhaarden is meer geld dan voorheen uitgetrokken voor de slachtoffers in landen die door de internationale gemeenschap vergeten dreigden te worden, als bijvoorbeeld in Sri Lanka en de vluchtelingen in Thailand. De orkaanramp te Sint Maarten legde een evenmin voorzien beslag op de middelen van deze begrotingscategorie.

Dientengevolge werd in 1995 voor ruim f 449,0 mln aan verplichtingen aangegaan. Deze hebben inmiddels voor wat betreft de algemene oproepen voor bijdragen van de VN en het Internationale Comité van het Rode Kruis grotendeels tot daadwerkelijke betalingen geleid. In totaal bedroegen de uitgaven ruim f 408,0 mln. Voor een aantal projecten geldt dat een tweede tranche eerst in 1996 betaalbaar wordt gesteld.

Met de brief van tweede ondergetekende d.d. 20 februari 1996, is de Kamer een overzicht van de in 1995 gedane committeringen in het kader van nood-, humanitaire en rehabilitatiehulp toegegaan.

Verplichtingen

Bij de eerste suppletore begroting werden de verplichtingen- en uitgavenraming verhoogd met f 30,0 mln voor met name humanitaire hulp ten behoeve van Liberia, Burundi, Rwanda, de Kaukasische en Centraalaziatische republieken, Afghanistan, het voormalige Joegoslavië en Zuidelijk Afrika. Bij de tweede suppletore begroting vond een verdere verhoging van de ramingen plaats met f 74,020 mln voor een aantal van de hiervoor genoemde landen en ten behoeve van hulp aan Irak, Somalië, Sudan en voor de noodhulpoperatie ten behoeve van Sint Maarten. De definitieve realisatie heeft geleid tot een overschrijding van de verplichtingenraming met f 80,477 mln, zodat een slotwetmutatie van deze omvang ontstaat.

Circa f 35 mln van deze overschrijding vloeit voort uit het gegeven dat méér dan voorheen bijdragen in tranches ter beschikking werden gesteld zodat een deel van die bijdragen eerst in het volgende begrotingsjaar tot betaling leidt. Hierdoor was additionele verplichtingenruimte nodig teneinde de beschikbare middelen 1995 te kunnen besteden. Ultimo 1994 beliepen de doorlopende verplichtingen circa f 25,0 mln, terwijl dit ultimo 1995 circa f 60 mln bedraagt.

Bij de berekening van de verplichtingenraming in de begroting 1995 is – op basis van de ervaringen in voorgaande jaren – uitgegaan van een geringe doorloop naar 1996. Nu de feitelijke realisatie van deze doorloop aanzienlijk hoger is, leidt dat tot een (incidentele) overschrijding van die raming.

Het resterende deel van de overschrijding van circa f 45,0 mln is het gevolg van de sneller dan verwachte afhandeling van een aantal ingediende noodhulpaanvragen. In de decemberbrief werd reeds aangekondigd dat mogelijk een overschrijding zou ontstaan. Zekerheid daaromtrent was er echter niet. Contracten inzake noodhulpbijdragen werden evenwel sneller dan verwacht getekend terugontvangen van uitvoerende instanties, zodat een overschrijding opgetreden is.

Uitgaven

Zoals hiervóór bij verplichtingen is toegelicht, werden de uitgavenramingen bij de eerste en tweede suppletore begrotingen verhoogd, met respectievelijk f 30,0 mln en f 74,020 mln. In de decemberbrief werd reeds vermeld dat nog te verrichten uitgaven tot een verdere overschrijding op dit artikelonderdeel zouden kunnen leiden. De definitieve realisatie heeft geleid tot een overschrijding van f 39,129 mln ten opzichte van de stand bij de tweede suppletore begroting, zodat een slotwetmutatie van deze omvang is ontstaan. Voor de reden daarvan wordt verwezen naar het bij «Verplichtingen» vermelde.

Cat. Ie.2 Noodhulp aan niet DAC-landen

Kasuitgaven hoofdstuk V, art. 02.06

 toerekening 1995
Stand ontwerp-begroting 199510 000
Stand slotwet 199510 018

De vermelde uitgaven betreffen de toerekening aan het plafond voor Ontwikkelingssamenwerking van noodhulp aan niet DAC-landen zoals opgenomen in beleidsveld 02 «Internationale betrekkingen».

Cat. Ie.3 Artikel 03.33.03 Activiteiten met betrekking tot mensenrechten en democratiseringsprocessen

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199511 00011 000
2e suppletore begroting1 428
Mutatie1 19281
Stand Slotwet 199513 62011 081

Algemeen

Een – beleidsmatig gezien – belangrijk deel van de uitgaven betrof in voorgaande jaren aangegane verplichtingen voor de institutionele ondersteuning van internationale mensenrechtenorganisaties. Overeenkomstig het voorgestane preventieve beleid nam de steun aan organisaties die zich richten op vredesinitiatieven toe. In totaal is voor ruim f 13,6 mln aan nieuwe verplichtingen aangegaan terwijl de uitgaven ruim f 11,0 mln bedroegen.

Verplichtingen

In de tweede suppletore begroting werd de verplichtingenraming met f 1,428 mln verhoogd. Dit met name in verband met de voor 1996 voorziene toename van middelen. Het betrof activiteiten in het kader van langduriger en institutionele steun aan internationale mensenrechtorganisaties waarvoor de verplichtingen in 1995 werden aangegaan. De voortgang in het continue proces van voorbereiding van activiteiten en het uiteindelijk aangaan van verplichtingen terzake, heeft per saldo geleid tot een overschrijding van de verplichtingenraming met f 1,192 mln en daarmee tot een slotwetmutatie van deze omvang.

Uitgaven

In de decemberbrief is gemeld dat naar verwachting een aantal in de planning opgenomen verplichtingen tot een bedrag van f 2,0 mln niet in 1995 tot uitgaven zouden leiden. In tegenstelling tot die verwachting werden de committeringsbrieven toch nog tijdig door de ontvangende partijen geaccepteerd waardoor daarmee samenhangende betalingen alsnog konden worden geëffectueerd zodat géén onderschrijding is opgetreden. Per saldo resteert een opwaartse slotwetmutatie van f 0,081 mln.

Cat. If Artikel 03.05 Deskundigenprogramma's

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995116 800116 800
2e suppletore begroting– 9 411– 11 700
Mutatie544– 1 419
Stand Slotwet 1995107 933103 681

De mutaties worden hierna op sub-artikelniveau gespecificeerd en toegelicht.

Cat. If.1 Artikel 03.05.01 Voorbereiding, opleiding en begeleiding

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19959 0009 000
2e suppletore begroting– 1 400– 1 400
Mutatie– 857– 857
Stand Slotwet 19956 7436 743

Algemeen

Ten laste van de voor voorbereiding deskundigen beschikbare fondsen werden naast de gebruikelijke reiskosten voor sollicitanten tevens de kosten van het in 1995 24 maal verschenen DGIS-vacatureblad alsmede een zestal advertentiecampagnes in dagbladen en vaktijdschriften gefinancierd. Ook werd voor 166 sollicitanten een psychologisch onderzoek aangevraagd.

In het kader van aanvullende opleidingen voor uit te zenden deskundigen namen 180 personen deel aan voorlichtingactiviteiten, terwijl 47 personen deelnamen aan de Voorbereidings- en Acculturatiecursus. Aanvullende taaltrainingen (Frans, Engels, Spaans en Portugees) werden georganiseerd voor 105 personen voor een totaal van circa 425 weken. Aan bijscholingscursussen tijdens verlofperioden in Nederland werd door circa 110 personen deelgenomen.

Tenslotte maakten 49 teruggekeerde deskundigen gebruik van de studieverlofregeling.

Verplichtingen en uitgaven

Bij de tweede suppletore begroting zijn de verplichtingen- en uitgavenraming verlaagd met f 1,4 mln in verband met lager uitvallende voorbereidingsuitgaven en een geringere behoefte aan middelen voor taaltrainingen, met name door een relatief groter aantal heruitzendingen. Deze effecten bleken nog iets groter dan geraamd, zodat een verdere onderschrijding is ontstaan van f 0,857 mln leidend tot een dienovereenkomstige neerwaartse slotwetmutatie.

Cat. If.2 Artikel 03.05.02 Uitzending deskundigen

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995107 800107 800
2e suppletore begroting– 8 011– 10 300
Mutatie1 401– 562
Stand Slotwet 1995101 19096 938

Algemeen

De uitzending van verkiezingswaarnemers en deskundigen voor noodhulp/rehabilitatie, met name voor Rwanda en Zaïre, is in 1995 sterk toegenomen. Er zijn ruim 100 verkiezings-waarnemers en bijna 70 deskundigen, meest rechercheurs voor het Internationale Rwanda Tribunaal en veiligheidsfunctionarissen voor de vluchtelingenkampen in Zaïre, uitgezonden.

Het voorgenomen beleid met betrekking tot uitzending van deskundigen is grotendeels uitgevoerd. Een begin is gemaakt met het plaatsen van assistentdeskundigen bij door consultants/ instituten uitgevoerde, maar niet door het Directoraat Generaal Internationale Samenwerking (DGIS) gefinancierde, projecten van multilaterale instellingen. Het nieuwe beleid met betrekking tot tropenartsen is uiteengezet in een nieuwe, ook aan de Kamer toegezonden Suppletie-artsen notitie. Tijdens de vier regionale workshops voor sectorspecialisten is – naast de uitwisseling van meer specifiek sectorale en regionale ervaringen – overleg gevoerd tussen de Haagse staf en ambassades over de consequenties van de herijking en delegatie voor het werk op de posten.

De herziene selectiemethodiek, waarbij de aanvrager van een deskundige meer betrokken wordt in de selectie, wordt in januari 1996 ingevoerd. Tevens is de brochure met informatie over uitzendmogelijkheden en sollicitatie bijgewerkt. Het personeelsbeleid is enigszins aangepast: naast specifieke aandacht voor DGIS-contractanten en vrouwen wordt nu ook meer aandacht gegeven aan allochtonen en DGIS-wachtgelders.

In het hierna opgenomen overzicht «Volume en prestaties», zijn de in 1995 gerealiseerde uitzendingen in mensjaren en de kosten per mensjaar voor de verschillende categorieën van deskundigen vermeld. De relatief grootste afwijking (17%) ten opzichte van de ramingen in de ontwerp-begroting deed zich voor in de kosten voor de multilaterale assistentdeskundigen. Van deze 17% afwijking is 14% het gevolg van lagere kosten per mensjaar die voornamelijk veroorzaakt worden door een lagere dollarkoers dan bij de begrotingsvoorbereiding geraamd.

Volume en prestaties 1995

Artikel 03.05.02 (bedragen x f 1 000)

Ontwerpbegroting 1995Realisatie 1995  
 aantal mens-jarenkosten per mensjaarTotaalaantal mens-jarenkosten per mensjaarTotaal
BAD9013011 7008412610 544
MAD34014047 60033112039 511
SUP19015529 45017716228 715
SSP6230518 91060*30118 033
Div.  140 135 
Totaal  107 800  96 938

* In deze kosten zijn begrepen de kosten van de personele (secretariaat en assistent) en materiële ondersteuning ad ca. f 40 000,- per sectorspecialist.

BAD: bilaterale assistentdeskundigen

MAD: multilaterale assistentdeskundigen

SUP: suppletiedeskundigen

SSP: sectorspecialisten

Verplichtingen

In de tweede suppletore begroting werd de verplichtingenraming verlaagd met f 8,011 mln in verband met een lagere koers van de US$ bij de betalingen aan VN-organisaties inzake multilaterale assistentdeskundigen. De realisatie van de verplichtingen resulteerde uiteindelijk in een geringe overschrijding van f 1,401 mln en dus in een dienovereenkomstige slotwetmutatie.

Uitgaven

In de tweede wijzigingswet werd de uitgavenraming verlaagd met f 10,3 mln, in verband met de bij «Verplichtingen» vermelde dollarkoers en iets geringer aantal, dan geraamde, uitzendingen. De definitieve realisatie bedraagt f 96,938 mln hetgeen resulteert in een neerwaartse slotwetmutatie van f 0,562 mln.

Cat. Ig Artikel 03.34 Programma-ondersteuning en -vernieuwing

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199548 10049 000
1e suppletore begroting4 0004 000
2e suppletore begroting7 550– 700
Mutatie49– 2 477
Stand Slotwet 199559 69949 823

De mutaties worden hierna op sub-artikelniveau gespecificeerd en toegelicht.

Cat. Ig.1 Artikel 03.34.01 Project- en programmavoorbereiding en begeleiding

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19953 8003 500
2e suppletore begroting– 600
Mutatie622– 682
Stand Slotwet 19954 4222 218

Algemeen

In totaal werden in 1995 uitgaven verricht op circa 45 activiteiten op het gebied van programma-ondersteuning en -vernieuwing tot een totaalbedrag van f 2,218 mln. Verplichtingen werden aangegaan voor circa 30 activiteiten tot een totaal van f 4,422 mln. De in omvang belangrijkste verplichtingen betroffen een meerjarige voorziening op het terrein van inkoopactiviteiten voor de bilaterale ontwikkelingssamenwerking (f 1,5 mln), de uitvoering van accountantscontroles in 1996 op door Nederland gefinancierde, door consultants uitgevoerde projecten (f 1,6 mln) en een meerjarige voorziening met betrekking tot de advisering inzake de Aids-problematiek (f 0,46 mln). Andere activiteiten betroffen onder andere seminars, publicaties, advisering en vertalingen ter begeleiding van programma's. Hiermee was in 1995 f 0,76 mln aan verplichtingen gemoeid.

Verplichtingen

Het beroep op financiering van activiteiten in dit programma was groter dan geraamd. Per saldo is een overschrijding ontstaan van f 0,622 mln, leidend tot een opwaartse slotwetmutatie van deze omvang.

Uitgaven

Bij de tweede suppletore begroting werd, op basis van het aantal activiteiten in uitvoering in dit – vraagafhankelijke – programma, het beschikbare bedrag verlaagd met f 0,6 mln. In de decemberbrief werd een verdere onderschrijding met f 0,9 mln aangekondigd als gevolg van het feit dat declaraties en afrekeningen langzamer dan verwacht werden ontvangen. De definitieve uitgavenrealisatie is op f 2,218 mln uitgekomen zodat een neerwaartse slotwetmutatie van f 0,682 mln het gevolg is.

Cat. Ig.2 Artikel 03.34.02 KAP-programma

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199518 00018 000
1e suppletore begroting1 0001 000
2e suppletore begroting– 1 500– 1 500
Mutatie2 437– 221
Stand Slotwet 199519 93717 279

Algemeen

Het programma omvat de onderdelen:

– Kleine Ambassade Projecten (KAP);

– Ambassade Doelbijdragen (ADB);

– Beurzen voor Studie in de Regio (SIR).

Dit programma stelt groepen mensen of een regio in staat de eigen ontwikkeling te bevorderen door middel van kleinschalige en lokale initiatieven. Snelle en flexibele financiering zorgt ervoor dat een breed scala aan activiteiten kan worden ondersteund.

Het voor 1995 beschikbare bedrag werd verdeeld over 128 landen die ressorteren onder 64 Nederlandse vertegenwoordigingen. Er werden activiteiten gecommitteerd tot een bedrag van f 19,9 mln en uitgaven verricht tot een bedrag van f 17,3 mln.

De ambassades berichtten dat de uitgebreidere financieringsmogelijkheden in een grote behoefte voorzien en een duidelijke bijdrage leverden aan een vergroting van het aantal ondersteuningen. In 1995 werden 304 Ambassade Doelbijdragen gecommitteerd. Voorts werden in 1995 37 Beurzen voor Studie in de Regio gefinancierd. Voor wat betreft de Kleine Ambassade Projecten bedroeg het aantal committeringen in 1995 1189 activiteiten.

De toevoeging van de transitielanden aan de landenlijst heeft een bescheiden bijdrage geleverd aan de verhoging van het uitgavenniveau van dit programma. De uitgaven voor deze groep van landen nam toe van circa f 0,24 mln in 1994 naar circa f 0,62 mln in 1995.

Verplichtingen

In verband met een verwachte overschrijding als gevolg van de uitbreiding van de landenlijst met onder andere landen in Oost-Europa en Centraal-Azië én de uitbreiding van het programma met gedelegeerde doelbijdragen, werd in de eerste suppletore wet de verplichtingen- en uitgavenraming verhoogd met f 1,0 mln. Op basis van de bij de tweede wijzigingswet beschikbare informatie over de voortgang van het programma op de posten, werd zowel bij de verplichtingen, als bij de uitgaven een onderschrijding verwacht van f 1,5 mln zodat de ramingen terzake met f 1,5 mln werden verlaagd. Deze verwachting is, zoals blijkt uit de definitieve realisatie, voor wat betreft de verplichtingen niet uitgekomen. De verplichtingenraming toont per saldo een overschrijding van f 2,437 mln, leidend tot een overeenkomstige slotwetmutatie. De uit deze overschrijding voortvloeiende uitgaven zullen in 1996 tot realisatie komen.

Uitgaven

Terzake van de mutaties in de eerste en tweede suppletore begroting wordt verwezen naar het hiervóór bij «Verplichtingen» vermelde. De definitieve realisatie is nagenoeg gelijk aan de raming ten tijde van de tweede suppletore wet. Per saldo is een onderschrijding opgetreden van f 0,221 mln met een dienovereenkomstige slotwetmutatie.

Cat. Ig.3 Artikel 03.34.03 Gemeente-initiatieven en kleine plaatselijke activiteiten

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19956 0006 000
2e Suppletore begroting1 000
Mutatie– 275
Stand Slotwet 19957 0005 725

Algemeen

Dit artikelonderdeel bestaat uit twee onderdelen:

– het programma Gemeente-initiatieven (GI)

– het programma Kleine plaatselijke activiteiten (KPA)

Gemeente-initiatieven

Het programma GI is inmiddels uitgebreid met enkele onderdelen tot het programma Gemeentelijke Samenwerking Ontwikkelingslanden (GSO) dat via een programmafinancieringsovereenkomst is uitbesteed aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Het programma biedt mogelijkheden voor co-financiering van technische en bestuurlijke samenwerking tussen Nederlandse gemeenten en gemeenten in ontwikkelingslanden. Ondersteuning wordt verleend bij de uitzending van Nederlandse gemeente ambtenaren (PUGA), voor stages in Nederland door gemeente ambtenaren uit ontwikkelingslanden, door co-financiering van meerjarige gemeentelijke samenwerkingsprojecten (GI) en Kleine plaatselijke activiteiten in Nicaragua. In het programma zijn in 1995 veertig PUGA-missies uitgevoerd en zijn er 90 stages geweest. Daarnaast werden 19 GI-projecten en ruim 20 KPA-projecten (in Nicaragua) gerealiseerd.

Kleine plaatselijke activiteiten

Het programma Kleine plaatselijke activiteiten is (behalve KPA-Nicaragua dat via het eerdergenoemde programma Gemeente-initiatieven, in verband met de bijzondere stedenband, is uitbesteed aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten) via een programmafinancierings-overeenkomst uitbesteed aan de Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling en verstrekte in 1995 subsidies aan plaatselijke en regionale organisaties die geld inzamelen voor een concreet project in een ontwikkelingsland. De eigen fondswerving kan, tot maximaal f 0,1 mln per project, met een subsidie uit het KPA-programma worden verdubbeld. In 1995 werden in totaal 167 KPA-projecten goedgekeurd, tegen 99 in 1994. Met name organisaties waarin mensen uit culturele minderheden participeren en kerkelijke groepen toonden een toegenomen belangstelling voor concrete kleinschalige projecten in ontwikkelingslanden.

Verplichtingen

Aangezien, conform de met de uitvoerende organisaties gemaakte afspraken, de voor enig jaar in de begroting beschikbare middelen toegezegd dienen te worden vóór de aanvang van dat jaar en dus vastgelegd moeten worden in de verplichtingenadministratie, diende de verplichtingenraming in de begroting voor 1995 te worden verhoogd tot het voor 1996 voor dit programma voorziene bedrag. Hiertoe werd in de tweede suppletore begroting de verplichtingenraming met f 1,0 mln verhoogd.

Uitgaven

De voor het KPA-programma beschikbare middelen van f 2,5 mln zijn volledig besteed.

In het GI-programma heeft vertraging bij de uitvoering van een aantal activiteiten in 1995 geleid tot een onderbesteding. Voor 1995 was een bedrag begroot van f 3,5 mln. Uiteindelijk is hiervan f 3,225 mln gerealiseerd waardoor een neerwaartse slotwetmutatie van f 0,275 mln ontstaat.

Cat. Ig.4 Artikel 03.34.04 Cultuurprogramma

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19953 0003 000
1e suppletore begroting500500
2e suppletore begroting1 000
Mutatie642170
Stand Slotwet 19955 1423 670

Algemeen

De versterking van de culturele identiteit, het behoud van cultureel erfgoed en de overdracht van expertise op het gebied van culturele ontwikkeling vormen de uitgangspunten van het Cultuurprogramma. Daarbij geldt tevens dat interculturele samenwerking en uitwisseling tussen Noord en Zuid bijdragen aan het wederzijdse begrip. In 1995 werden 40 projecten ondersteund, met name in de volgende sectoren: produktie en distributie van films en video's, museale samenwerking, uitgeverijsector en podiumkunsten.

Verplichtingen

In de eerste suppletore begroting (TK 1994–1995, 24 182, nr. 2) is voor een beperkte uitbreiding van het aantal activiteiten de verplichtingen- en uitgavenraming verhoogd met f 0,5 mln.

In de tweede suppletore begroting vond een verdere (technische) verhoging plaats met f 1,0 mln in verband met het feit dat – in voorgaande jaren aangegane – verplichtingen waren vervallen en voor de hierdoor ontstane kasruimte nieuwe verplichtingen zouden worden aangegaan. De definitieve realisatie resulteert in een overschrijding van f 0,642 mln omdat enige ingediende voorstellen, die aan de criteria voor financiering en uitvoering voldoen, sneller tot afronding (en daarmee tot het aangaan van de verplichting) zijn gekomen dan eerder werd verwacht. Een en ander resulteert in een opwaartse slotwetmutatie van f 0,642 mln.

Uitgaven

De verhoging met f 0,5 mln in de eerste suppletore begroting is hiervóór bij «verplichtingen» toegelicht. De uiteindelijke realisatie resulteert in een geringe overschrijding van f 0,170 mln en een dienovereenkomstige slotwetmutatie.

Artikel 03.34.05 Communicatieprogramma

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19953 8004 000
2e suppletore begroting1 4001 400
Mutatie418252
Stand Slotwet 19955 6185 652

Algemeen

Onder de reguliere activiteiten van het communicatieprogramma vallen onder meer de steun aan het internationale persbureau Inter Press Service (IPS) en de Stichting Communicatie Ontwikkelingssamenwerking (SCO).

SCO geeft sinds januari 1994 uitvoering aan een groot deel van het Communicatieprogramma volgens een programmafinancieringsovereenkomst voor een periode van vier jaar. In 1995 werd aan 60 projecten in 27 landen een bijdrage verstrekt voor een totaal bedrag van f 3,12 mln. Gegevens daarover worden opgenomen in het SCO-jaarverslag, dat de Kamer te zijner tijd wordt toegezonden.

De activiteiten van IPS in ontwikkelingslanden worden jaarlijks met een bijdrage van f 1,2 mln ondersteund.

Op het bredere terrein van communicatie en ontwikkeling kreeg voornamelijk de snelle ontwikkeling van de moderne communicatiemiddelen zoals telematica steeds meer aandacht. In 1995 werd begonnen met het in kaart brengen van relevante ontwikkelingen en initiatieven op dit terrein. Hiertoe werd een vergelijkend onderzoek uitgevoerd in een twintigtal landen. Dergelijk onderzoek is mede van belang voor het verder bepalen van de rol van Ontwikkelingssamenwerking op telematica gebied. Nieuwe technologieën bieden goede mogelijkheden voor ontwikkeling. Bijvoorbeeld de aansluiting van zes Afrikaanse universiteiten op het Internet, een project dat in 1995 op de rails gezet is, biedt tal van mogelijkheden van informatievoorziening en -uitwisseling voor voorheen geïsoleerde wetenschappers. Ook voor het midden- en kleinbedrijf, NGO's en afstandsonderwijs zijn vele toepassingen denkbaar.

Om de in Nederland aanwezige kennis op deze terreinen optimaal te benutten zijn in 1995 de mogelijkheden geïnventariseerd voor de oprichting van een klein Communicatieinstituut dat als kenniscentrum op het gebied van communicatie en ontwikkeling zal fungeren.

Verplichtingen

Teneinde tegemoet te kunnen komen aan de toegenomen financierings-behoefte in dit programma, voor zowel door de SCO als door het departement uit te voeren activiteiten, werd in de tweede suppletore begroting de verplichtingen- en de uitgavenraming verhoogd met f 1,4 mln. De uiteindelijke realisatie van het verplichtingenbudget beloopt f 5,618 mln, zodat een opwaartse slotwetmutatie van f 0,418 mln ontstaat.

Uitgaven

Voor de toelichting op de in de tweede suppletore begroting (TK, 1995–1996, 24 521, nr. 2) opgenomen verhoging ad f 1,4 mln wordt verwezen naar het bij «verplichtingen» vermelde. De definitieve realisatie ad f 5,652 mln betekent een overschrijding van f 0,252 mln. Deze wordt onder andere veroorzaakt, zoals toegelicht in de decemberbrief, door een overbruggingsfinanciering aan The Daily Herald op Sint-Maarten na de orkaanramp in 1995.

Artikel 03.34.06 Doelbijdragen en overige

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199512 00012 500
1e suppletore begroting2 0002 000
Mutatie– 1 446– 1 663
Stand Slotwet 199512 55412 837

Algemeen

Het Doelbijdragenprogramma is bestemd voor financiering van (eenmalige) activiteiten die ondersteunend danwel innovatief zijn voor het Nederlands ontwikkelingsbeleid. Het programma kent een vraaggerichte aanpak. Financieringsverzoeken werden ontvangen van internationale en nationale niet-gouvernementele organisaties, multilaterale organisaties, universiteiten en onderwijsinstituten en overheden.

In 1995 vond financiering plaats op circa 70 activiteiten. Verplichtingen zijn aangegaan ten bedrage van f 7,235 mln en uitgaven werden verricht ten bedrage van f 6,266 mln. Eenderde van de activiteiten had betrekking op het faciliteren van deelnemers uit ontwikkelingslanden aan relevante congressen, trainingen en seminars in Nederland en in ontwikkelingslanden, in de vorm van een bijdrage in de reis- en verblijfskosten.

De thema's conflictpreventie en demilitarisering in relatie tot ontwikkeling en ontwikkelingssamenwerking en activiteiten met betrekking tot het internationale rechtssysteem vormen een belangrijk onderdeel van het programma. De activiteiten variëren van een training in mensenrechtendocumentatie voor NGO's, een onderzoek naar de rol van het leger in kleine landen door het Oscar Arias Instituut in Costa Rica tot een cursus voor Afrikaanse overheidsdiensten in het kader van de implementatie van het Chemisch Wapenverdrag.

Op het onderdeel overige werden in 1995 verplichtingen aangegaan ten bedrage van f 5,319 mln en uitgaven verricht ten bedrage van f 6,571 mln. Deze uitgaven hebben betrekking op ruim 60 activiteiten, waarvan er ruim 30 in 1995 werden gestart. Een belangrijke groep van uitgaven betrof de bijeenkomst van de «Global coalition for Africa» in Maastricht en daarmee samenhangende activiteiten zoals een cultureel festival. Belangrijke nieuwe activiteiten betroffen de implementatie van Agenda 21 op lokaal niveau, de financiering van een campagne over hergebruik van geneesmiddelen in ontwikkelingslanden en de voorbereiding van een documentaire over de positie van vrouwen in de Arabische wereld. Verder werd bijgedragen aan internationale NGO-bijeenkomsten, onder meer op het terrein van mensenrechten en vrouwen en ontwikkeling. Evenals in voorgaande jaren werd uit dit onderdeel voorts deelname van vertegenwoordigers uit ontwikkelingslanden aan internationale seminars, congressen en dergelijke gefinancierd.

Verplichtingen

In de eerste suppletore begroting werd de verplichtingen- en uitgavenraming van het artikelonderdeel verhoogd met f 2,0 mln. Deze verhoging had met name betrekking op de voorbereiding van, en activiteiten in het kader van de «Global coalition for Africa»-bijeenkomst te Maastricht in november 1995. Doordat voor enkele voorziene activiteiten de voorstellen niet tijdig zijn ontvangen, zodat deze niet meer in 1995 konden leiden tot het aangaan van een verplichting, is een onderschrijding van de verplichtingenraming ontstaan ten bedrage van f 1,446 mln en dus een dienovereenkomstige slotwetmutatie.

Uitgaven

Terzake van de verhoging in de eerste suppletore begroting, wordt verwezen naar het hiervóór bij «Verplichtingen» vermelde. In de decemberbrief werd een verwachte onderschrijding aangekondigd van per saldo f 2,277 mln, met name als gevolg van het achterblijven van de uitgaven bij de ramingen inzake de afwikkeling van de «Global Coalition for Africa»-bijeenkomst te Maastricht en van de andere activiteiten in dat kader. Een deel van de declaraties terzake leidden – aangezien de conferentie eind 1995 plaatsvond – eerst begin 1996 tot betaling. De definitieve omvang van de onderschrijding is wat kleiner en bedraagt f 1,663 mln hetgeen tot een dienovereenkomstige slotwetmutatie leidt.

Artikel 03.34.07 K & O-programma

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19951 5002 000
1e suppletore begroting500500
2e suppletore begroting5 650
Mutatie– 2 624– 58
Stand Slotwet 19955 0262 442

Algemeen

Met de ratificatie van het VN-verdrag inzake de Rechten van het Kind op 8 maart 1995 erkent Nederland officieel het recht van kinderen op een waardig bestaan, op persoonlijke ontplooiing en ontwikkeling, en op bescherming tegen uitbuiting, misbruik en geweld. De in 1994 verschenen notitie «Beleid in de Kinderschoenen» vormde ook in 1995 de basis voor de uitvoering van het beleid in het programma Kinderen en Ontwikkeling.

In 1995 zijn 34 projecten gesteund, onder meer voor straatkinderen in Brazilië, Mexico en Vietnam. Door middel van een regionaal project is de jeugdzorg en hulpverlening aan gemarginaliseerde kinderen en jongeren in Honduras en Costa Rica op geïntegreerde wijze tot stand gekomen. Voorts zijn er in de Gazastrook «play therapy units» voor getraumatiseerde Palestijnse kinderen gefinancierd, evenals een opvang- en rehabilitatie-centrum voor drugsverslaafde jongeren in Chili.

De IWGCL (International Working Group on Child Labour) kreeg een financiële bijdrage in de vervaardiging van nationale, regionale en globale rapporten, teneinde een internationale strategie te ontwikkelen voor het uitbannen van kinderarbeid. Op het gebied van kinderrechten heeft het programma Kinderen en Ontwikkeling de aanwezigheid van deelnemers uit ontwikkelingslanden mogelijk gemaakt bij bijeenkomsten ter voorbereiding van een nieuw wereldwijd verdrag tot bescherming van kinderen.

Met het Lilianefonds (medische en sociale revalidatie van gehandicapte kinderen in ontwikkelingslanden) is een meerjarige financiering tot 1998 aangegaan. Met Stichting Kinderen in de Knel (Oecumenische organisatie voor hulp aan kinderen in ontwikkelingslanden die niet in gezinsverband leven) was voor 1995 een dergelijke meerjarige financiering voorzien.

Verplichtingen

Ten behoeve van een beperkte uitbreiding van de activiteiten werd in de eerste suppletore begroting de verplichtingen- en uitgavenraming verhoogd met f 0,5 mln. In verband met de voorziene committering van twee méérjarige activiteiten, werd de verplichtingenraming in de tweede suppletore begroting verder verhoogd met f 5,650 mln. Door opgetreden vertraging in de voorbereidingsfase kon één van deze activiteiten niet meer in 1995 worden afgerond. Per saldo leidt de realisatie tot een onderschrijding van de verplichtingenraming met f 2,624 mln en daarmee tot een dienovereenkomstige slotwetmutatie.

Uitgaven

Voor de mutatie in de eerste suppletore begroting wordt verwezen naar het hiervóór bij «Verplichtingen» vermelde. De definitieve realisatie leidde tot een onderschrijding van f 0,058 mln en een dienovereenkomstige slotwetmutatie. Een en ander is onder andere het gevolg van opgetreden koersverschillen en vertraagde ontvangst van projectrapportages.

Landenprogramma (Categorie II)

Cat. IIa.1 Artikel 03.46 Landenprogramma Azië en Oost-Europa

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995333 000384 500
1e suppletore begroting144 30024 315
2e suppletore begroting119 00040 000
Mutatie– 33 514– 15 692
Stand Slotwet 1995562 786433 123

De mutaties worden hierna op sub-artikelniveau gespecificeerd en toegelicht.

Artikel 03.46.01 Azië

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995265 000322 000
1e suppletore begroting135 0007 315
2e suppletore begroting80 00040 000
Mutatie– 60 473– 30 243
Stand Slotwet 1995419 527339 072

Algemeen

Het onderdeel Azië bestaat uit een viertal deelbudgetten, t.w. India, Pakistan, Bangladesh en Overig Azië.

Ter voorbereiding van de versterking van de samenhang van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking in India door clustering van activiteiten is veel aandacht geschonken aan het opstellen van baseline surveys van districten in de deelstaten waar Nederland activiteiten financiert. Hiermee wordt een basis gelegd voor een geleidelijke concentratie van activiteiten naar districtsniveau.

In de verschillende sectoren is uitvoering gegeven aan de in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 aangegeven voornemens. Daarbij heeft de doelstelling van het landenbeleidsplan 1992–1995 om meer aandacht te schenken aan kennisoverdracht en institutionele ontwikkeling in 1995 in alle sectoren vorm gekregen. In de land- en watersector kreeg dit gestalte in deelname door Nederland in de formulering van het projectdocument voor het National Hydrology Project van de Wereldbank. Door financiering van een omvangrijk pakket aan technische assistentie zal Nederland ook actief betrokken zijn bij realisatie van het institutionele raamwerk voor dit project. In de milieusector is invulling gegeven aan institutionele versterking in het kader van het Ganga Action Plan. Met de toegenomen aandacht voor institutionele ontwikkeling in het Nederlandse drinkwaterprogramma wordt het Indiase beleid om de eigen opleidingscapaciteit te versterken en het opleidingsniveau in de sector omhoog te brengen ondersteund. In de watertransportsector heeft de nadruk gelegen op beleidsformulering, waarbij goede afstemming met de Indiase autoriteiten mogelijk bleek. Tevens zijn concrete aanzetten gegeven voor de start van nieuwe activiteiten gericht op training voor de binnenscheepvaart, training in de havens, verbetering van de organisatie van scheepsreparaties en verbetering van de peil- en meetcapaciteit in havens teneinde de vraag naar baggerwerk nauwkeuriger te kunnen bepalen.

In het ontwikkelingssamenwerkingsprogramma met Pakistan is uitvoering gegeven aan de in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 geformuleerde beleidsvoornemens. Het zwaartepunt van de samenwerking ligt nog steeds bij de sector plattelandsontwikkeling, waarbij ook «groene» milieuactiviteiten zijn inbegrepen. In dit verband vond met succes voortzetting plaats van activiteiten op het gebied van «social forestry». Naast diverse overheidsprogramma's wordt in deze sector reeds lange tijd een succesvol, niet-gouvernementeel plattelandsontwikkelingsprogramma ondersteund. In 1995 is een begin gemaakt met financiering van een tweede niet-gouvernementele organisatie die plattelandsontwikkelingsactiviteiten in North West Frontier Province uitvoert. Voorts werd op ruraal gebied voorzien in technische bijstand aan en ondersteuning van diverse voorlichtingsdiensten. Daarbij werd aandacht geschonken aan onder andere geïntegreerd water-beheer en veeteeltvoorlichting.

De verschuiving die de afgelopen jaren plaatsvond ten gunste van grotere aandacht voor basisonderwijs werd in 1995 geconsolideerd. In het kader van het «Social Action Programme» werd f 10,0 mln financiële steun verleend voor verruiming van faciliteiten op het terrein van basisonderwijs in North West Frontier Province en Balochistan met de nadruk op vrouwen en meisjes. Deze programmasteun werd gerealiseerd via de Wereldbank. De samenwerking op het gebied van afstandsonderwijs voor vrouwen en meisjes werd met de Allama Iqbal Open Universiteit voortgezet.

Activiteiten op het gebied van institutionele ontwikkeling vonden plaats op zowel federaal als op provinciaal niveau. Versterking van institutionele capaciteit ter ondersteuning van beleidsformulering is de doelstelling binnen deze activiteiten.

De uitbouw van de samenwerking op milieugebied verloopt traag, vooral door de zwakke institutionele capaciteit op milieugebied aan Pakistaanse zijde. In Balochistan werd eind 1995 de eerste stap gezet voor de uitwerking van de eerder tot stand gekomen «National Conservation Strategy» op provinciaal niveau. In samenwerking met de World Conservation Union (IUCN) zal een beleidskader voor behoud en bescherming van het milieu worden geformuleerd, de «Balochistan Conservation Strategy».

Aan Bangladesh werd in 1995 sectorale begrotingssteun gegeven ten behoeve van het programma van rurale elektrificatie in het kader van integrale plattelandsontwikkeling, economische verzelfstandiging en sociale ontsluiting en modernisering van het platteland. Het samenwerkingspro-gramma met NGO's werd uitgebreid in het kader van duurzame armoede-bestrijding. Deze uitbreiding richtte zich specifiek op de belangen en behoeften van vrouwen.

Op het gebied van geïntegreerd waterbeheer werd in 1995 begonnen met de financiering van een project dat mogelijkheden onderzoekt om land aan te winnen in het zuid-oostelijk kustgebied van Bangladesh en een veelomvattend plan zal opstellen ter bescherming van dit gebied tegen overstromingen en ter verbetering van het interne waterbeheer. Tevens is besloten de overheid van Bangladesh te assisteren bij een verbeterde planning van watersectorinterventies middels steunverlening aan een milieustudie en een project op het gebied van geografische informatiesystemen. De aanhoudende politieke impasse in Bangladesh had een negatief effect op de besluitvorming met betrekking tot hervormingsprogramma's. Hierdoor is een onderschrijding in het samenwerkingsprogramma opgetreden.

Uitvoering van het ontwikkelingsamenwerkingsprogramma met de Filipijnen geschiedde conform planning zoals verwoord in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995. Op het gebied van plattelandsontwikkeling gingen vier activiteiten van start, respectievelijk betreffende agrarische hervormingen, capaciteitsversterking van lokale plattelandorganisaties, rurale infra-structurele planning en de ondersteuning van inheemse volken bij het beheer van «ancestral domains». In al deze projecten is de samenwerking op lokaal niveau tussen overheid, niet-gouvernementele organisaties en basisorganisaties een belangrijk element.

Identificatie op het gebied van family planning leidde tot onderhandelingen met UNFPA over de co-financiering van een project in het kader van het UNFPA «fourth country programme». De beoordeling van deze activiteit zal in 1996 worden afgerond. Ook bij dit project staat de samenwerking tussen de centrale overheid (Department of Health), lokale overheid en niet-gouvernementele organisaties centraal. In 1995 is er een bedrag van f 4,8 mln ten behoeve van de Filipijnen beschikbaar gesteld.

Het ontwikkelingsamenwerkingsprogramma met Nepal vond ook in 1995 plaats via particuliere en multilaterale kanalen, waarbij voor de SNV als uitvoerende organisatie en DGIS-liaison office een belangrijke rol is weggelegd. Conform het in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 uitgezette beleid is vorm gegeven aan een kleinschalige geïntegreerde aanpak van plattelandsontwikkeling. Een nieuwe belangrijke activiteit is het Karnali Local Development Programme, waarin via een procesmatige aanpak wordt gewerkt aan het verkleinen van het isolement van het afgelegen en laag ontwikkelde Karnali district. In dit programma wordt veel aandacht besteed aan participatie, milieu en de positie van vrouwen.

Voor wat betreft Sri Lanka werd in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 nog uitgegaan van de bestandsovereenkomst tussen het LTTE en de Srilankaanse regering. Door een bestandsmonitor uit te zenden toonde Nederland zich bereid actief ondersteuning te geven aan het Srilankaanse vredesproces. Door opzegging van het wapenstilstandsaccoord door het LTTE kwam echter voortijdig een einde aan een mogelijk vredesproces en daarmee tevens aan de voorgenomen werkzaamheden van de monitor. Door deze ontwikkelingen ontstond een ander perspectief voor het samenwerkingsprogramma van Nederland met Sri Lanka. Gehoor gevend aan de wens van de Sri Lankaanse regering zegde Nederland steun toe voor reconstructie en rehabilitatie activiteiten ter waarde van in totaal f 5,0 mln. Overige programma's – waaronder een programma gericht op diversificatie van landbouwsystemen ter verbetering van duurzame levensomstandigheden in rurale gebieden – werden opgestart danwel gecontinueerd.

Het beleid inzake Bhutan zoals verwoord in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 werd conform de voornemens uitgevoerd. Additioneel aan de voor Bhutan bestemde allocatie werd begin 1995 een bedrag van f 6,4 mln goedgekeurd voor het Gedu Wood Manufacturing Corporation (GWMC) project. Doel van het project was door het aflossen van schulden de Bhutaanse overheid in staat te stellen deze multiplex fabricerende fabriek te sluiten vanwege te grote bedrijfsmatige verliezen en een te grote aanslag op het milieu.

In Cambodja ging, conform de beleidsvoornemens, de aandacht uit naar rehabilitatie van de gezondheidszorg en als afgeleide hiervan naar herstel van de drinkwatervoorziening van een vijftal provinciestadjes.

In Cambodja werd in 1995 de steun voortgezet aan het UNDP-programma gericht op de reïntegratie van vluchtelingen en gedemobiliseerde soldaten via het verschaffen van werkgelegenheid, het bieden van vaardigheidstrainingen en het verstrekken van krediet. Door het honoreren van het financieringsverzoek van UNDP kwamen de totale uitgaven voor Cambodja op een bedrag van f 11,9 mln, terwijl oorspronkelijk f 7,0 mln beschikbaar was.

Conform de beleidsvoornemens richtte de Nederlandse steun aan Vietnam zich in 1995 middels projecten op het faciliteren van de transitie van een geleide economie naar een (sociale) vrije markteconomie. Ook werd invulling gegeven aan het institutionele spoor van het transitiebeleid via een tweetal co-financieringsprojecten met UNDP.

De voorgenomen ondersteuning aan de gezondheidszorg werd gerealiseerd door de goedkeuring van een tweetal trainingsprojecten die onderdeel vormen van het grootschalige National Health Project van de Wereldbank en een voedingsproject uitgevoerd door Save the Children Fund.

Macrosteun werd verstrekt door een kwijtschelding van schulden van f 23,2 mln alsmede door betalingsbalanssteun van f 8,25 mln in de vorm van co-financiering van het structurele aanpassingskrediet van de Wereldbank.

Nederland entameerde geen ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten in het kader van de Mekong River Commission. De integratie van Vietnam in Zuid-Oost Azië stond in 1995 volledig in het teken van de toetreding tot ASEAN.

Verplichtingen

Het verplichtingenbudget bedroeg oorspronkelijk f 265,0 mln. Reeds begin 1995 werd de hoogte van dit budget ontoereikend geacht en werd derhalve verhoogd naar f 400,0 mln. Voor f 35,0 mln betrof deze verhoging de overheveling van restant committeringen per 1 januari 1995 van projecten, welke tot en met 1994 ten laste van het programma «Milieubeleid in ontwikkelingslanden» werden gefinancierd. De resterende toevoeging ad f 100,0 mln had betrekking op de veiligstelling van de continuïteit van het programma. Met de tweede suppletore begroting (TK 1995–1996, 24 521, nr.2) werd dit bedrag nogmaals verhoogd tot f 480,0 mln vanwege additionele schuldverlichting aan India en benodigde extra verplichtingen-ruimte ter realisatie van de kasplafonds 1995.

De realisatie voor 1995 bedraagt f 419,5 mln. Belangrijkste reden voor deze onderbesteding (circa f 120 mln) is vertraging in de goedkeuring van een aantal grote projecten. Hier staan een extra schuldkwijtschelding van f 47,5 mln voor India tegenover en voor Bangladesh een hogere dan geplande bijdrage van f 15,0 mln aan rurale electrificatie tegenover.

Uitgaven

In India werd in 1995 in totaal een bedrag van f 153,5 mln besteed. Dit is f 20,5 mln meer dan in de begroting oorspronkelijk was voorzien. Ter algemene ondersteuning van het macro-economisch hervormingsprogramma van de regering Rao werd in 1995 f 77,5 mln van de schuldendienst op de bilaterale verplichtingen kwijtgescholden. Met deze keuze is uiting gegeven aan de door Nederland getoonde waardering voor de uitvoering van het hervormingsprogramma.

De omvang van de bestedingen in de verschillende sectoren toonde een stijging ten opzichte van vorige jaren, maar bleven toch achter bij de planning. Uiteindelijk is f 75,5 mln aan uitgaven voor project- en sectoractiviteiten gerealiseerd.

Zowel in de tweede suppletore wet gemelde verhoging ad f 2,0 mln van het onderdeel Pakistan als de nu gemelde slotwetmutatie van negatief f 1,307 mln betreffen het saldo van optredende onder- en overschrijdingen op lopende activiteiten. De uiteindelijke realisatie met betrekking tot de voor Pakistan gealloceerde middelen over 1995 bedraagt f 48,693 mln.

De aanhoudende politieke impasse in Bangladesh had een negatief effect op de (politieke) besluitvorming en de uitvoering van voorgenomen hervormings-programma's. De uitvoering van het samenwerkingsprogramma liep hierdoor vertraging op. Dit resulteerde in een onderbesteding van f 13,7 mln waarvan f 3,0 mln reeds bij de tweede suppletore wet was gemeld. Deze onderschrijding betrof het saldo van optredende onder- en overschrijdingen van lopende activiteiten op een landenallocatie voor 1995 van f 80,0 mln.

De voor het onderdeel overig Azië gealloceerde middelen zijn bij de eerste suppletore wet verhoogd met f 7,3 mln – ten behoeve van Bhutan – tot f 68,3 mln. Als gevolg van een aantal meevallende uitgaven bedraagt de uiteindelijke realisatie f 70,582 mln. De in de tweede suppletore begroting (TK, 1995–1996, 24 521, nr. 2) voorgestelde verhoging voor dit onderdeel blijkt niet te kunnen worden geëffectueerd.

Artikel 03.46.02 Centraalaziatische Republieken en Oost-Europa

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199568 00062 500
1e suppletore begroting9 30017 000
2e suppletore begroting39 000
Mutatie26 95914 551
Stand Slotwet 1995143 25994 051

Algemeen

De hulp aan Oost-Europa en Centraal-Azië met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking was tot en met 1994 opgenomen in het zogenaamde West-Oost-Zuid programma. Met ingang van 1 januari 1995 is de betreffende hulp onderdeel van het landenprogramma Azië en Oost-Europa.

Verplichtingen

In de eerste suppletore begroting is dit artikelonderdeel verhoogd met f 9,3 mln. Deze verhoging had betrekking op samenwerkingsprogramma's ten behoeve van Georgië, Mongolië, Moldavië en op de financiering van technische assistentie ten behoeve van kiesgroeplanden.

Naast de in de tweede suppletore begroting voorziene additionele verplichtingen van f 39,0 mln ten behoeve van het aangaan van nieuwe activiteiten heeft tweede ondergetekende eind 1995 besloten – zoals reeds aangekondigd in de «decemberbrief» – tot een financiële toezegging van $ 25,0 mln voor de wederopbouw van Bosnië. Deze bijdrage zal via een door de Wereldbank in te stellen Trustfund worden geleid, hetgeen leidt tot een slotwetmutatie van f 26,9 mln.

Uitgaven

In totaal is er voor onderhavig artikelonderdeel een bedrag van f 94,0 mln besteed. De uitgavenraming werd in 1995 met de eerste wijzigingswet verhoogd met f 17,0 mln, de slotwetmutatie bedraagt f 14,5 mln. Deze verhoging hangt vooral samen met de start van het wederopbouw in Bosnië-Herzegovina na de doorbraak in Dayton met betrekking tot het vredesproces.

Een bedrag van f 42,5 mln had betrekking op macro-economische steun aan de navolgende landen: Armenië, Georgië, Kyrgyzstan, Moldavië en de voormalige Yoegoslavische republiek Macedonië. Ruim f 45,0 mln van de totale uitgaven had betrekking op de uitvoering van specifieke projecten gericht op de ondersteuning van het transitieproces in de betrokken landen in Oost-Europa en Centraal-Azië, waaronder projecten op het terrein van democratisering en mensenrechten. Ruim f 6,0 mln van de totale uitgaven in 1995 had betrekking op doorlopende verplichtingen in het kader van het West-Oost-Zuid programma, waarvoor na 1 januari 1995 geen nieuwe verplichtingen zijn aangegaan.

Landenprogramma Azië en Oost-Europa – Centraalaziatische Republieken en Oost-Europa – Multilateraal

Hoofdstuk IXb (Financiën)

Opbouw uitgaventoerekening vanaf de stand ontwerp-begroting

 toerekening
 1995
Stand ontwerp-begroting 199512 500
Stand Slotwet 199512 500

Het betreft hier een lump sumtoerekening aan de homogene groep Ontwikkelingssamenwerking ad f 12,5 mln van de totale Nederlandse bijdrage aan de Oost-Europabank (EBRD).

Cat. IIa.2 Artikel 03.47 Landenprogramma Afrika

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995650 000650 000
1e suppletore begroting315 00054 000
2e suppletore begroting10 0002 000
Mutatie– 156 6325 948
Stand Slotwet 1995818 368711 948

Algemeen

Voor de regio Nijl en Rode Zee geldt dat de definitieve uitgaven ruim 15,0 mln gulden hoger zijn uitgekomen dan de oorspronkelijke raming van f 157,0 mln gulden. Dit is vooral een gevolg geweest van een beleidsintensivering betreffende het samenwerkingsprogramma met de Palestijnse Gebieden. Tweede ondergetekende besloot, mede gezien het belang van de voortgang in het Midden-Oosten vredesproces, tot additionele bijdragen aan de begroting van de Palestijnse Autoriteit via de Wereldbank en via een fonds van de Verenigde Naties. Voorts werd besloten tot een bijdrage in de financiering van de drukkosten van Palestijnse schoolboeken. Een en ander is eveneens opgenomen in de eerste en tweede suppletore wet. Het samenwerkingsprogramma met Egypte werd volgens schema uitgevoerd. Op verzoek van Egypte heeft Tweede ondergetekende in het najaar toegezegd om een tweede concentratie-regio, gelegen in het arme zuiden van Egypte, toe te voegen aan het bestaande programma. Deze beslissing ondersteunt het Egyptische beleid om de toenemende dualisering in de Egyptische economie tegen te gaan. In Ethiopië kon het Nederlandse samenwerkingsprogramma doorgang vinden zoals gepland. De Nederlandse hulp bestond voor een groot deel uit snel besteedbare programmahulp (kunstmest en medicijnen), naast een aantal geïntegreerde plattelandontwikkelings-projecten gericht op directe armoedebestrijding. Op verzoek van de autoriteiten besloot Tweede ondergetekende om Tigray als derde concentratiegebied toe te voegen aan het samenwerkingsprogramma met als prioritair aandachtsgebied de watersector. De hulp aan Eritrea was in 1995, zoals gepland, gericht op rehabilitatie van de economie en met name de infrastructuur van het land. Vooral de onderwijssector ontving veel aandacht. Daarnaast werd 2,0 mln gulden uitgetrokken ter dekking van de kosten van eerste opvang van vluchtelingen uit de regio naar Eritrea. In Jemen was sprake van doorwerking van de gevolgen van de burgeroorlog in 1994, resulterend in vertraging bij de uitvoering van projecten. Anderzijds was sprake van aanvang van een economisch hervormingsprogramma hetgeen de inzet van macro-economische steun mogelijk maakte. In dit verband werd door Nederland een bijdrage in de vorm van schuldverlichting verleend. De burgeroorlog in Soedan kwam ook in 1995 niet tot een einde. De Nederlandse hulp bestond voornamelijk uit noodhulp.

Het beleid voor de regio Sahel en overig West-Afrika kon in 1995 in belangrijke mate worden gerealiseerd. In de voornaamste samenwerkings-landen heerste, ondanks onrust in andere delen van de regio, een behoorlijke stabiliteit, terwijl ontwikkelingen in de richting van een verdere democratisering en beter bestuur zich in het algemeen voortzetten.

Het kasplafond voor de regio bedroeg aanvankelijk f 149,0 mln. Gedurende het begrotingsjaar besloot tweede ondergetekende dit bedrag te verhogen tot f 159,0 mln teneinde aan Ghana additionele macro-economische steun te kunnen verstrekken.

De voor de regio beschikbare middelen werden in 1995 volledig benut. Per land deden zich enkele afwijkingen voor die het gevolg waren van een tragere dan wel snellere voortgang van activiteiten dan aanvankelijk voorzien. Zo bleven de uitgaven in Mali ca. 10% achter bij de ramingen als gevolg van het feit dat een groot project in de gezondheidszorg later van start ging dan voorzien en veranderingen in de aanpak van het streekontwikkelings-programma in zuid-Mali meer tijd vergden dan verwacht. In Burkina Faso daarentegen bleken de 4 streekontwikkelingsprogramma's in staat meer activiteiten te realiseren dan voorzien, waardoor de bestedingen ten behoeve van dat land ook iets hoger uitvielen.

In de overige landen verliep de uitvoering grotendeels volgens plan, dat wil zeggen met slechts bescheiden afwijkingen van de oorspronkelijke uitvoeringsschema's. Een uitzondering hierop vormden Benin, waar identificatie en formulering van activiteiten in het kader van het verdrag inzake Duurzame Ontwikkeling trager op gang kwamen dan verwacht, en Ghana, waar de beoogde programmahulp ten behoeve van de gezondheidssector nog niet kon worden gerealiseerd. Daarentegen kon wel, zoals hierboven reeds aangegeven, worden overgegaan tot verstrekking van extra macro-economische steun die werd aangewend om de schuldendienst van Ghana jegens het IMF te verlichten.

De voor 1995 gealloceerde middelen voor de regio Oost-Afrika bedroegen f 186,0 mln. Gedurende het begrotingsjaar werd besloten deze met f 10,0 mln te verlagen. Dit bedrag, bestemd voor het landenprogramma Rwanda, werd overgeboekt naar artikel 03.33.01 humanitaire noodsituaties. De gealloceerde middelen ad f 176,0 mln zijn in 1995 geheel gerealiseerd. De totale uitgaven ten laste van dit begrotingsartikel bedroegen voor Kenya f 50,4 mln, Uganda f 25,8 mln, Tanzania f 100,0 mln, Rwanda f 0,08 mln, en voor wat betreft verdere regionale uitgaven f 0,6 mln. De beleidsvoornemens voor de regio Oost-Afrika werden in 1995 grotendeels gerealiseerd.

In Kenya is de afgelopen twee jaar het macro-economisch beleid verbeterd. De situatie op het gebied van behoorlijk bestuur, mensenrechten en democratie bleef echter problematisch. Er kon dan ook niet worden overgegaan tot hervatting van betalingsbalanssteun.

Ter bevordering van behoorlijk bestuur werd door Nederland door middel van een co-financieringsovereenkomst met de Wereldbank bijgedragen aan het lopende Civil Service Reform programma. Er vindt gestage voortgang in de stroomlijning van het projectenprogramma plaats. Nadruk ligt hierbij op integrale/sectorale programma's met een procesmatige benadering. Bevordering van werkgelegenheidsperspectieven krijgt daarbij zowel voor wat betreft plattelandsontwikkeling als urbane armoedebestrijding toenemende aandacht.

In Uganda hebben de aangekondigde verkiezingen in 1995 niet plaats kunnen vinden. Om de voorlichting aan de burgers voor deze verkiezingen in 1996 tijdig te realiseren is het eerste, daartoe bestemde, deel van de Nederlandse bijdrage voor de verkiezingen wel beschikbaar gesteld. Verder zijn in het kader van de programmahulp, zoals voorzien, de laatste fase van het demobilisatie-programma en een nieuw opgericht fonds voor de multilaterale schuldverlichting gecofinancierd.

In het kader van de projectenhulp werd het districtenprogramma in de drie West Nile districten voortgezet en een project voor de ondersteuning van de lokale overheid van het district Arua geformuleerd. De ondertekening van de overeenkomsten voor de aangekondigde geïntegreerde procesmatige districtenprogramma's Lira en Soroti kon niet meer in 1995 plaatsvinden.

In Tanzania hebben in oktober voor de eerste keer presidents- en parlementsverkiezingen onder een meerpartijenstelsel plaatsgevonden. Nederland heeft, samen met een groot aantal donoren, financiële steun aan het verkiezingsproces verleend. Ondanks het feit dat de organisatie van de verkiezingen in met name Dar es Salaam te wensen overliet, heeft Tanzania met deze eerste verkiezingen toch een belangrijke stap op het pad naar verdere democratisering gezet. Bij de verkiezingen voor President en Parlement voor Zanzibar zijn door de internationale waarnemers onregelmatigheden geconstateerd, welke hebben geleid tot spanningen op de eilanden. Het Nederlandse besluit betalingsbalanssteun ter waarde van f 50,0 mln ter beschikking te stellen werd enerzijds ingegeven door de door de internationale organisatie geconstateerde verbeteringen in het macro-economisch beleid en in de genomen maatregelen tot verbetering van het beheer van de eigen middelen en anderzijds door de kosten die Tanzania moet maken voor de opvang van honderdduizenden vluchtelingen uit Rwanda en Burundi.

Het districtenprogramma vormt de kern van het Nederlandse projecten-programma. Hierbij wordt volgens de procesmatige benadering gewerkt. In 1995 is een begin gemaakt met de integratie van de sociale sectoren in de districtenprogramma's.

De oorspronkelijk beschikbare middelen voor het Zuidelijk Afrika Programma bedroegen per 1 januari 1995 f 148,0 mln. Met de eerste wijzigingswet is dit kasplafond met f 40,0 mln verhoogd, waarvan f 15,0 mln ten behoeve van Zuid-Afrika en f 25,0 mln ten behoeve van Mozambique. De verhoging van de Nederlandse hulp aan Zuid-Afrika was bestemd voor het Reconstruction and Development Programme (RDP). De ophoging voor Mozambique was ten behoeve van de ondersteuning van de follow-up van het vredesproces en de wederopbouw van het land.

De uiteindelijke besteding van de kasplafondmiddelen f 191,0 mln was als volgt: Mozambique f 62,0 mln, Namibië f 7,0 mln, Zambia f 33,0 mln, Zimbabwe f 33,0 mln en Zuid-Afrika f 50,0 mln, terwijl f 6,0 mln bestemd was voor regionale, voornamelijk SADC-activiteiten. Deze verdeling is in grote lijnen conform de indicatieve kasplafonds die voor de reguliere samenwerkingslanden vooraf was vastgesteld. Uitgavenniveaus voor Mozambique en de regionale programma's vertoonden een geringe onderschrijding terwijl de bestedingen voor Zambia en Zuid-Afrika een lichte overschrijding lieten zien.

De besteding van de middelen over sectoren, kanalen en hulpvormen vertoonde een grote mate van congruentie met de beleidsintenties in de Memorie van Toelichting op de begroting van 1995. Belangrijkste afwijkingen kwamen voor in de hulprelatie met Mozambique en Zimbabwe. Met betrekking tot Mozambique viel het aandeel van de hulp aan het vredesproces, inclusief noodhulp hoger uit dan was gepland. De voorbereidingen voor de omzetting van macro-economische steun in sectorale begrotingssteun in Zimbabwe vergden meer tijd dan was voorzien. Derhalve bestond de programmahulp aan Zimbabwe in 1995 nog steeds vrijwel uitsluitend uit importsteun.

De in 1995 gerealiseerde uitgaven met betrekking tot overig Afrika liggen hoger dan de oorspronkelijke raming van f 10,0 mln. f 4,0 mln is aangewend voor de ondersteuning van de African Capacity Building Foundation. Anderzijds is in een aantal lopende projecten lagere uitgaven gerealiseerd dan verwacht, waardoor de uiteindelijke jaarrekening is uitgekomen op f 13,0 mln.

Verplichtingen

Het verplichtingenbudget voor het landenprogramma Afrika bedroeg voor 1995 f 650,0 mln. Begin 1995 werd voorzien dat het verplichtingenbudget ontoereikend zou zijn om alle voorziene activiteiten in 1995 te kunnen onderbrengen. Het verplichtingenbudget is bij eerste suppletore wet verhoogd naar f 965,0 mln. Deze verhoging betrof voor f 88,0 mln de overheveling van de restantcommitteringen per 1 januari 1995 van projecten die tot dan toe ten laste van het programma «milieubeleid in ontwikkelingslanden» werden gefinancierd. Voor f 54,0 mln had deze verhoging betrekking op de ondersteuning van de Palestijnse gebieden, Zuid-Afrika, Mozambique en de African Capacity Building Foundation. Voorts was verhoging noodzakelijk om de noodzakelijk geachte projectenportefeuille op peil te houden. Bij tweede suppletore wet is het verplichtingenbudget verder verhoogd tot f 975,0 mln, nadat er nog f 10,0 mln was toegevoegd voor additionele programmahulp aan Ghana.

De realisatie voor 1995 bedraagt f 818,3 mln. Voor deze onderbesteding is een tweetal belangrijke oorzaken te noemen. Enerzijds zijn activiteiten die voorzien waren voor 1995 niet doorgegaan (bv. Drinkwater Yemen: f 42,7 mln, Primary Health Care Yemen: f 19,0 mln, Water, sanitatie, gezondheid en kleinbedrijf/stedelijke armoede Kenya: f 27,5 mln) en anderzijds heeft verplichting van een aantal activiteiten niet in 1995 kunnen plaatsvinden (Districtenprogramma Uganda en Tanzania: f 33,4 mln, SEDAP Zimbabwe: f 10,0 mln) of heeft de activiteit tot een geringere verplichting geleid dan aanvankelijk was voorzien (Watersector en Reïntegratie Mozambique: f 31,7 mln, ESAP/WB Zimbabwe: f 10,0 mln, Programmahulp Kenia en Tanzania: f 18,0 mln).

Uitgaven

Zoals hierboven onder «algemeen» reeds is toegelicht zijn bij eerste suppletore begroting de beschikbare kasmiddelen verhoogd met f 54,0 mln. Deze verhoging betrof voor f 10,0 mln de Bezette Gebieden, voor f 40,0 mln de regio Zuidelijk Afrika en voor f 4,0 mln de African Capacity Building Foundation. Bij de tweede suppletore wet is het beschikbare bedrag verhoogd met nog eens f 2,0 mln. Deze verhoging betrof het saldo van een verlaging van de beschikbare middelen voor de regio Oost-Afrika met f 10,0 mln (zijnde een overheveling van dit bedrag naar art. 03.33.01 Noodhulp ten behoeve van Rwanda), een verhoging van de middelen voor de regio Sahel en Overig West-Afrika met f 10,0 mln ten behoeve van Ghana-Importsupport en een verhoging van de regio Nijl en Rode Zee met f 2,0 mln ten behoeve van Eritrea.

De nu voorliggende slotwetmutatie betreft een bedrag van f 5,9 mln. Deze verhoging betreft het saldo van optredende onderen overschrijdingen op in uitvoering zijnde projecten in de regio's.

Cat. IIa.3 Artikel 03.48 Landenprogramma Latijns-Amerika

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995130 000149 000
1e suppletore begroting93 000
2e suppletore begroting– 30 000– 3 000
Mutatie23 747– 2 507
Stand Slotwet 1995216 747143 493

Algemeen

In El Salvador werd in 1995 voor het eerst beleidsoverleg gevoerd met twee vakdepartementen, t.w. Landbouw en Gezondheid. Dit heeft onder andere geresulteerd in voortgezette steun aan programma's van de Pan American Health Organization (PAHO). Het programma in El Salvador concentreerde zich meer op de stedelijke problematiek, met minder aandacht voor de plattelandssector. Evenals in voorgaande jaren ging in Guatemala in 1995 de aandacht uit naar duurzame plattelandsontwikkeling en naar steun aan inheemse volken. Een onderwijsproject van UNESCO ging van start met als doel een bijdrage te leveren aan het Maya-onderwijssysteem. Voorts vond samenwerking plaats ter ondersteuning van het vredes- en democratiseringsproces. Nederland leverde een bijdrage aan het trust fund van de VN-missie MINUGUA, steunde de mensenrechten-ombudsman en droeg bij aan het verkiezingsproces.

De ondersteuning van de sector micro-bedrijvigheid in Guatemala werd afgebouwd vanwege de weinig succesvolle interventies. Voorts vond de identificatie plaats van een projekt dat de overheid ondersteunt haar decentralisatiebeleid te realiseren.

Tijdens het periodiek Beleidsoverleg Costa Rica in februari 1995 werden de hoofdthema's van uitvoering in het kader van DOV vastgelegd. Als voorlopige aandachtssectoren zijn de volgende onderwerpen geïdentificeerd: duurzame landbouw, beheer van natuurlijke hulpbronnen, industrie/energie en stedelijke ontwikkeling en afvalproblematiek. In de loop van 1995 werd een aanzienlijk aantal kleinere projectvoorstellen met een waarde van om en nabij een half miljoen gulden per project, in deze sectoren goedgekeurd. In Costa Rica wordt voorts een omvangrijk regionaal ontwikkelingsproject uitgevoerd, met bijzondere aandacht voor milieubescherming en landbouwproductieverbetering. Dit project werd in 1995 verlengd.

In Honduras bleef de nadruk liggen op plattelandsontwikkeling en steun aan het micro- en kleinbedrijf. In 1995 werd in samenwerking met FAO een begin gemaakt met hernieuwde activiteiten op het gebied van decentralisatie van bosbeheer en sociale bosbouw. De ondersteuning van de NGO-infrastructuur werd verlengd. Ook de activiteiten op het gebied van mensenrechten werden gecontinueerd. Tenslotte ontving Honduras schuldverlichting, inclusief kwijtschelding van bilaterale hoofdsommen.

Met Nicaragua, dat een belangrijke plaats inneemt binnen het Midden Amerika programma, werd ook in 1995 beleidsoverleg gevoerd. In 1995 vond voortzetting plaats van activiteiten in de sectoren plattelands-ontwikkeling, gezondheid, micro- en kleinbedrijf, bosbouw, visserij, drink-water. Ook werden initiatieven ondersteund op het terrein van «good governance» (ondersteuning van de Kiesraad en de Rekenkamer) en vrouwen.

Met het oog op de aanzienlijke schuldenlast waarmee het land kampt, leverde Nederland een bijdrage aan de kwijtschelding van de schuldendienst voor bilaterale schulden ten bedrage van f 9,7 miljoen. Voorts werd de schuldendienst van Nicaragua aan IDA en IBRD verlicht voor een bedrag van f 17,8 mln en de schuldendienst aan de IDB voor f 16,5 mln. Tenslotte nam Nederland met andere donoren deel aan een IDA-operatie (IDA Debt Reduction Facility) voor het opkopen van commerciële schulden voor een bedrag van f 10,0 mln.

In Jamaica werden werden activiteiten op het terrein van stedelijke armoedebestrijding, gezondheidszorg en ondersteuning van kleinschalige bedrijven onder meer via kredietverlening voortgezet. De aandacht voor plattelandsontwikkeling zal worden verbreed waardoor aandacht zal worden gegeven aan de groeiende milieuproblematiek. In de sector gezondheidszorg werden gestart met nieuwe activiteiten.

Na de terugkeer van President Aristide in Haïti besloot tweede ondergetekende de opgeschorte OS-relatie te hervatten. In de laatste maanden van 1994 en in 1995 werd een aantal activiteiten met het accent op rurale ontwikkeling in brede zin (herkapitalisatie van boerengemeenschappen, gezondheid en milieu) en ondersteuning van het democratiseringsproces gedentificeerd en deels uitgevoerd. Hiervoor was f 3,0 mln beschikbaar. Als kanalen werden gebruikt de VN organisaties en (counterparts van) de Medefinancieringsorganisaties.

Vanwege de relatief goede sociaal-economische beleidsvoornemens van de regering, de grote mate van armoede en de in verhouding gunstige situatie op het gebied van de mensenrechten, nam Bolivia ook in 1995 binnen het Nederlandse ontwikkelingsprogramma weer een bijzondere plaats in. De voornemens verwoord in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995, konden worden gerealiseerd en de eerder gemaakte keuzes van sectoren, thema's en regio's bleven ongewijzigd. Het programma werd in toenemende mate geconcentreerd op een beperkt aantal sectoren en thema's, alsmede op de eerder geselecteerde vier kernregio's. De activiteiten richtten zich op streekontwikkeling, gezondheid en onderwijs. Speciale thema's waren milieu en vrouwen & ontwikkeling. Nieuw was de aansluiting bij de in 1995 in Bolivia gestarte bestuurlijke decentralisatie naar gemeentelijk niveau, besproken tijdens het bezoek van Tweede ondergetekende aan Bolivia, in juli 1995. Inmiddels is bij de Nederlandse ambassade in La Paz een «good governance» fonds in het leven geroepen en is een project voorbereid voor de registratie en versterking van basisorganisaties. Op het gebied van macro-economische steun gaf Nederland een bijdrage aan verlichting van de multilaterale schuldendienst.

Overeenkomstig de beleidsvoornemens, richtte het programma met betrekking tot Ecuador zich op een beperkt aantal armere regio's waarbinnen activiteiten werden uitgevoerd op het gebied van plattelandsontwikkeling en verbetering van de toegang tot gezondheidszorg, inclusief reproduktieve gezondheidszorg en drinkwater. Het aandeel programmahulp in het hulppakket kon niet worden vergroot vanwege de zwakke overheidsstructuur en het tekortschietende sociale beleid. Wel werden twee programma-financieringen toegekend, waarvan één indirect aansloot bij het nationale sociale vangnet. Voorts gingen in 1995 nieuwe activiteiten van start ter ontwikkeling van een nationaal «gender»-beleid, ter versterking van de positie van vrouwengroepen met betrekking tot de handel in produkten afkomstig van de landbouwsector en ter verbetering van de positie van kinderen in moeilijke omstandigheden. Op milieugebied werd een activiteit gestart ter bevordering van duurzaam gebruik van mangrovebossen. In 1995 werd tevens de nog uitstaande bilaterale OS-schuld in zijn geheel kwijtgescholden.

De beleidsvoornemens voor wat betreft Peru zoals verwoord in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 konden worden gerealiseerd. Het samenwerkingsprogramma richtte zich op bevordering van evenwichtige sociaal-economische ontwikkeling van met name de zwakkere groepen in de samenleving. Peru werd tevens schuldverlichting toegekend voor een bedrag van ruim f 12,0 mln. Nieuwe activiteiten of vervolgfasen van lopende activiteiten gingen van start voor landbouwontwikkeling, ondersteuning van micro- en kleinbedrijf, kleinschalige kredietverlening en verbetering van basisgezondheidszorg. Twee mensenrechten-activiteiten betroffen juridische steun aan vrouwelijke slachtoffers van geweld en ondersteuning van een Peruaanse mensenrechtenorganisatie. Hoewel vanouds nadruk lag op plattelandsontwikkeling op de hoogvlakte, kregen vanwege de hoge urbanisatiegraad de steden in toenemende mate aandacht. Op milieugebied werden diverse activiteiten begonnen of voortgezet, met name op het gebied van milieubehoud en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen.

Verplichtingen

De in de eerste suppletore begroting (TK, 1994–1995, 24 182, nr. 2) voorgestelde verhoging van f 93,0 mln betrof de overheveling van de restantcommitteringen per 1 januari 1995 van projecten die tot dan toe werden gefinancierd uit het programma «Milieubeleid in ontwikkelings-landen».

In de tweede suppletore begroting (TK, 1995–1996, 24 521, nr. 2) werd voorgesteld dit artikelonderdeel te verlagen met f 30,0 mln als gevolg van het niet in 1995 in de verplichtingenadministratie opnemen van enkele grotere, meerjarige activiteiten. Uiteindelijk kon een aantal van deze grotere activiteiten toch nog in 1995 worden goedgekeurd, waardoor een slotwetmutatie van f 23,747 mln wordt voorgesteld.

Uitgaven

De uiteindelijke realisatie van dit onderdeel blijkt f 143,5 mln te bedragen. De in de decemberbrief opgenomen onderschrijding van f 3,50 mln blijkt per einde van het boekjaar f 2,507 mln te bedragen.

Cat. IIb Artikel 03.08 Hulp aan Suriname

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995155 000140 871
2e suppletore begroting– 40 100– 50 871
Mutatie17 9671 160
Stand Slotwet 1995132 86791 160

Algemeen

Aan Nederlandse ontwikkelingsactiviteiten in Suriname, die voor het overgrote deel gefinancierd worden uit verdragsmiddelen, is in 1995 in totaal f 91,16 mln besteed. Een deel hiervan werd besteed aan versterking van het overheidsapparaat (Justitie/Politie, Belastingdienst) en aan de financiering van schulden van Suriname bij internationale organisaties. Daarnaast ging de verstrekking van voedselpaketten aan de minstbedeelde Surinamers in het kader van het Sociaal Vangnet van start en werd besloten tot uitbreiding van het Vangnet door verhoging van de Algemene Ouderdomsvoorziening en het verstrekken van uitkeringen aan minst draagkrachtigen ter compensatie van de vermindering van de subsidies voor een aantal basisvoorzieningen.

In de sector infrastructuur werden projecten voor herstel en uitbreiding van de drinkwater- en elektriciteitsvoorziening voortgezet en deels voltooid. Voor de luchtverkeersbeveiliging werd apparatuur geleverd en geïnstalleerd. Het ministerie van Openbare Werken werd versterkt met deskundigen van Gemeentewerken Rotterdam die werken aan de uitvoering van een urgentieprogramma voor het herstel van bruggen, wegen en oevers en voor de ontwatering in Paramaribo. In het kader van de onderwijssamenwerking werden lopende projecten op het gebied van studiefinanciering, leermiddelenvoorziening, beroepsonderwijs en versterking van de universiteit gefinancierd. Met betrekking tot de gezondheidszorg werden projecten gefinancierd m.b.t. de basisgezondheidszorg en de intramurale zorg en werden bedragen beschikbaar gesteld voor de geneesmiddelenvoorziening en voor de behandeling in Nederlandse ziekenhuizen van Surinaamse patiënten met levensbedreigende aandoeningen die in Suriname niet geholpen kunnen worden.

Met betrekking tot het binnenland werd de aanbesteding van de 97 km lange weg Berg en Dal- Pokigron afgerond en werden uit het Fonds Ontwikkeling Binnenland onder meer de opstelling van enkele streekontwikkelingsplannen en faciliteiten voor de bestuursdienst ter ontplooiing van acties in het binnenland gefinancierd. In de agrarische sector werd een noodprogramma voor de rehabilitatie van de oliepalmplantage Patamacca gestart en werd het met het International Fund for Agricultural Development gecofinancierde «Smallholders Support Project» voor ondersteuning van kleine boeren in uitvoering genomen.

Aangezien in 1995 in Suriname langs eigen weg macro-economische stabiliteit gestalte begon te krijgen, leek de eis dat het IMF daarbij alsnog een monitoringsrol zou vervullen niet meer noodzakelijk. Tweede ondergetekende heeft met het oog op de economische verbeteringen besloten verdragsmiddelen ter beschikking te stellen voor ondersteuning van de produktieve sectoren. Door Eerste ondergetekende is in februari 1995 aan Suriname medegedeeld dat vooruitlopend op de totstandkoming van een investeringsfonds Suriname op export gerichte projecten voor financiering kan indienen. In 1995 is één dergelijk project ingediend en goedgekeurd. Tijdens het beleidsoverleg van mei 1995 is toegezegd dat Nederland, op grond van de door Suriname bereikte verbetering van de macro-economische situatie, bereid is een eerste tranche van f 25,0 mln ter beschikking te stellen voor een investeringsfonds dat in totaal minimaal f 100,0 mln zou kunnen bedragen.Suriname is sedertdien doende het fonds juridisch vorm te geven en een projectvoorstel hiervoor te formuleren.

In het verslagjaar is tweemaal beleidsoverleg gevoerd tussen Tweede ondergetekende en de Surinaamse minister van Planning en Ontwikkelings-samenwerking Assen (op 2 mei '95 en op 17 november '95). Eerste ondergetekende bracht in februari, oktober en november bezoeken aan Suriname.

Verplichtingen

De verlaging ad f 40,1 mln van het verplichtingenbedrag bij tweede suppletore wet werd veroorzaakt doordat – op dat moment – minder financieringsverzoeken zijn ontvangen, dan op grond van de beschikbare ruimte mogelijk zou zijn geweest.

De nu voorliggende slotwetmutatie wordt veroorzaakt doordat – na het gevoerde beleidsoverleg – een bedrag van f 18,0 mln, zijnde een vordering van het IMF op Suriname, zal worden kwijtgescholden.

Uitgaven

De verlaging, bij tweede wijzigingswet, met f 50,87 mln werd eveneens – zoals toegelicht onder verplichtingen – veroorzaakt doordat minder financieringsverzoeken zijn ontvangen. De slotwetmutatie ad f 1,16 mln betreft het saldo van een reeks opgetreden onder- en overschrijdingen van lopende projecten.

Artikel 03.43 Garanties Suriname

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995pm4 129
Mutatie1
Stand Slotwet 19954 130

Uitgaven

De in de ontwerp-begroting opgenomen raming met betrekking tot de garantie op een door de ABN in 1987 verstrekte lening is in 1995 volledig betaald.

Ontwikkelingsfinanciering via internationale organisaties (Categorie III)

Cat. IIIa Artikel 03.36 Multilaterale fondsen en programma's

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995424 450496 950
1e suppletore begroting146 200
2e suppletore begroting140 25059 350
Mutatie– 357 308– 14 423
Stand Slotwet 1995353 592541 877

De mutaties worden op sub-artikelniveau gespecificeerd en toegelicht.

Artikel 03.36.01 VN-Ontwikkelingsprogramma (UNDP)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995160 000160 000
2e suppletore begroting10 0005 000
Mutatie– 165 000
Stand Slotwet 19955 000165 000

Algemeen

In 1995 heeft Nederland, als waarnemer in de Uitvoerende Raad van UNDP, een bijdrage geleverd aan de beleidsdiscussie over de strategische richting en prioriteiten van het programma, alsmede aan inspanningen met betrekking tot stroomlijning van de opzet en werkwijze van de Raad op basis van de in de AVVN aangenomen hervormingsresoluties. De vrijwillige bijdrage aan het programma werd structureel opgehoogd, hetgeen het vertrouwen weerspiegelt in de vernieuwing van het beleid en het interne reorganisatieproces dat het programma doormaakt.

Belangrijkste ontwikkelingen betreffen de uitwerking van de nieuwe beleidsplannen van UNDP administrateur Speth. Binnen het oorspronkelijke mandaat van UNDP als fondsenverstrekker voor VN-programma's en cordinator in het veld, besloot de Uitvoerende Raad dat armoedebestrijding het alomvattende doel en de eerste prioriteit van het programma moet zijn. De aandachtsgebieden waarop de activiteiten van UNDP verder gericht dienen te worden, zijn het creëren van werkgelegenheid, vrouwen en ontwikkeling en milieu. Binnen deze aandachtsgebieden dient UNDP zich te concentreren op capaciteitsopbouw en good governance. Bovendien zouden, gezien de grote verschillen die in de loop van de tijd zijn gegroeid tussen de ontwikkelingslanden, meer nog dan in het verleden, de minst ontwikkelde landen (MOL's) en Afrika voorrang dienen te krijgen in het beleid van UNDP.

Tegen de achtergrond van de nieuwe beleidsprioriteiten werden in 1995 ook de onderhandelingen over de zesde programmacyclus afgerond. In de uitwerking van de programmering is afgestapt van de achterhaalde vijfjarenplannen, waarin vaste «trekkingsrechten» voor individuele landen weinig ruimte voor flexibiliteit en beleidsintensivering lieten. In de nieuwe opzet zal worden gewerkt met driejaarlijkse doorlopende planningschema's, die ieder jaar bijgesteld worden. Er wordt een flexibeler systeem voor fondsentoewijzing gehanteerd, bestaande uit middelen die rechtstreeks aan landen worden toegewezen en uit middelen die via regiotoewijzing en speciale wereldwijde programma's naderhand onder landen worden verdeeld. Daarbij is een «beloningssysteem» geïntroduceerd om goed lopende programma's aan te moedigen. Van de landenprogramma's wordt 60% besteed in MOL's.

Voor het biennium 1996–1997 is een begroting goedgekeurd, waarbij de bovengenoemde prioriteiten als leidraad hebben gediend. De trend van bezuinigingen en personeelsbesnoeingen is voortgezet. Enige zorg bestaat over de groeiende onevenwichtigheid binnen het programma tussen de dalende omvang van de algemene bijdragen en de toename in de beschikbaarheid van «gebonden» donorfondsen via «cost-sharing» en «multi-bi programma's». Hoewel door deze ontwikkeling de totale omvang van het programma als geheel licht steeg, betekent deze ontwikkeling dat afbreuk wordt gedaan aan het zuiver multilaterale karakter en daarmee aan de eigen verantwoordelijkheid van het programma, om het door de Uitvoerende Raad gesanctioneerde beleid uit te voeren.

Verplichtingen

In de tweede suppletore begroting was de verplichtingenraming met f 10,0 mln verhoogd, omdat tijdens de «Pledging Conference» van november 1995 Nederland voor 1996 een bedrag zou toezeggen van 165,0 mln, hetgeen een verhoging van f 5,0 mln met zich bracht en vanwege het feit dat een eenmalige extra bijdrage van f 5,0 mln aan het fonds in 1995 werd verstrekt.

De opname van de Nederlandse toezegging voor 1996 in het verplichtingenregister is niet doorgegaan als gevolg van het feit dat de formalisering van de toegezegde bijdrage langer heeft geduurd dan vooraf kon worden voorzien. De formeel aangegane verplichting zal eerst in 1996 worden geregistreerd. Een neerwaartse slotwetmutatie van f 165,0 mln is hiervan het gevolg.

Uitgaven

De in de ontwerp-begroting opgenomen uitgavenraming van f 160,0 mln, inclusief de in de tweede suppletore begroting opgenomen verhoging van f 5,0 mln, is in 1995 gerealiseerd.

Artikel 03.36.02 VN-kapitaalontwikkelingsfonds (UNCDF)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199510 00010 000
1e suppletore begroting– 600
2e suppletore begroting10 6005 600
Mutatie– 15 000
Stand Slotwet 19955 60015 000

Algemeen

In 1995 heeft het UNCDF onder leiding van de Uitvoerend Secretaris, de Deen Poul Grosen, een nieuwe impuls gekregen. Een nieuw ambitieus beleidsplan is halverwege 1995 gepresenteerd, waarmee het fonds, als onderdeel van UNDP, doch afhankelijk van separate vrijwillige bijdrage, zich duidelijker wil positioneren. Aan het beleidsplan zijn meetbare doelstellingen afgezet tegen een tijdshorizon van drie jaar. De organisatie ondergaat een proces van stroomlijning en aanpassingen in management. Daarnaast wordt, in opdracht van de Uitvoerende Raad van UNDP, actief gezocht naar aansluiting bij andere financieringsinstellingen, zoals bijvoorbeeld de Wereldbank en NGO's. Gezien de teruggelopen inkomsten over de afgelopen jaren, heeft herstel en verbreding van de financiële basis van het fonds de hoogste prioriteit: een aantal donoren heeft inmiddels de bijdrage weer verhoogd. Ook Nederland heeft besloten de vrijwillige bijdrage weer terug te brengen naar het oude niveau (f 15,0 mln), als uitdrukking van het vertrouwen in de haalbaarheid van de plannen. Het fonds richt zich in de eerste plaats op armoedebestrijding in rurale gebieden van de minst ontwikkelde landen door middel van kredietverschaffing. Enerzijds wordt aan deze doelstelling gewerkt door versterking van de capaciteit binnen de nationale overheid en door de opleiding van gekwalificeerd kader, anderzijds in samenwerking met lokale overheden, NGO's en andere exponenten van «civil society» door op het laagste niveau («grass-roots level») groepen in staat te stellen zich te organiseren en eigen activiteiten op te bouwen.

Verplichtingen

Bij tweede suppletore begroting is de verplichtingenraming verhoogd met f 10,6 mln. Deze verhoging had voor f 5,0 mln betrekking op een in de ontwerpbegroting 1996 aangekondigde verhoging tot f 15,0 mln. Voor f 5,6 mln had deze verhoging betrekking op een verhoging van de bijdrage in 1995, die daarmee eveneens op f 15,0 mln uitkwam. De door Nederland in de Pledging Conference van november 1995 toegezegde bijdrage van f 15,0 mln zal, als gevolg van het feit dat de formalisering van de toegezegde bijdragen langer heeft geduurd dan was voorzien, gelet op de van toepassing zijnde comptabele regelgeving eerst in 1996 ten laste van het verplichtingenbudget worden gebracht, hetgeen leidt tot een neerwaartse bijstelling van f 15,0 mln.

Uitgaven

Bij eerste suppletore begroting is de uitgavenraming met f 0,6 mln verlaagd. Dit als gevolg van het gegeven dat tijdens de VN Pledging Conference op 1 en 2 november 1994 een bijdrage van f 9,4 mln was toegezegd.

Bij tweede suppletore begroting is de uitgavenraming met f 5,6 mln verhoogd doordat, als gevolg van positieve ontwikkelingen binnen de UNCDF en de nieuwe mogelijkheden in de Consultative Group to Assist the Poorest (CGAP), de bijdrage in 1995 weer op het oude niveau (1993) van f 15,0 mln werd gebracht.

De in 1994 in de verplichtingenadministratie opgenomen reguliere bijdrage voor 1995 van f 9,4 mln alsmede de hierboven onder verplichtingen opgenomen additionele bijdrage van f 5,6 mln zijn in 1995 gerealiseerd.

Artikel 03.36.03 VN-Bevolkingsfonds (UNFPA)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199564 00064 000
1e suppletore begroting300300
2e suppletore begroting16 0005 000
Mutatie– 75 000
Stand Slotwet 19955 30069 300

Algemeen

Het Bevolkingsfonds assisteert landen bij het formuleren en uitvoeren van een bevolkingsbeleid. UNFPA heeft naar aanleiding van de resultaten van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD) die in september 1994 plaatsvond in Kairo in 1995 een begin gemaakt met inhoudelijke, organisatorische en programmatische aanpassingen binnen de organisatie. Er is een discussie gevoerd over prioriteiten in het beleid van het fonds. Dit proces heeft geleid tot de vaststelling van drie programmagebieden die een brede visie op de bevolkingsproblematiek weerspiegelen: reproductieve gezondheid, inclusief gezinsplanning, bevolking en ontwikkelings-strategieën en voorlichting. Daarnaast wordt momenteel bezien of het systeem op grond waarvan wordt bepaald welke landen in aanmerking komen voor programma's en projecten gefinancierd door het Fonds kan worden aangepast. In een dergelijk nieuw systeem zou rekening gehouden kunnen worden met de mate waarin een land de doelstellingen van het Actieprogramma van de ICPD heeft verwezenlijkt. Binnen het VN-systeem heeft UNFPA de taak de uitvoering van het ICPD Actieprogramma te monitoren. In het overleg met de Kamer over de resultaten van de Kairo Conferentie heeft Tweede Ondergetekende aangegeven dat meer middelen beschikbaar dienen te komen voor reproductieve gezondheidszorg, zowel bi- als multilateraal. De Nederlandse bijdrage aan UNFPA is dienovereenkomstig tussentijds verhoogd met f 5,0 mln, zodat de totale Nederlandse bijdrage aan UNFPA in 1995 f 69,3 mln bedroeg.

Verplichtingen

Naast de in de ontwerp-begroting opgenomen verplichtingenraming van f 64,0 mln is met de tweede suppletore begroting (TK 1995–1996, 24 521, nr. 2) ter bevordering van de follow-up van het actieprogramma van de in 1994 in Cairo gehouden Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPP) de raming met f 11,0 mln verhoogd. Daarnaast is de raming verhoogd met f 5,0 mln ten behoeve van een ophoging van de reguliere bijdrage.

De slotwetmutatie van f 75,0 mln is het gevolg van het feit dat de formalisering van de tijdens de Pledging Conference toegezegde bijdrage van f 75,0 mln langer heeft geduurd dat kon worden voorzien. De formeel in 1996 aangegane verplichtingen worden nu in dat jaar in de verplichtingenadministratie opgenomen.

Uitgaven

De uiteindelijke realisatie bedraagt f 69,3 mln en bestaat uit de in 1994 geregistreerde verplichting voor de bijdrage van 1995 van f 64,0 mln, f 0,3 mln voor de in dit artikelonderdeel begrepen bijdragen aan de Population Council en de IUSSP van de UNFPA en f 5,0 mln als verhoging van de bijdrage 1995.

Artikel 03.36.04 Kinderfonds van de Verenigde Naties (UNICEF)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199537 00037 000
2e suppletore begroting10 0005 000
Mutatie– 42 000
Stand Slotwet 19955 00042 000

Algemeen

De voorgenomen hervormingen met betrekking tot de opzet en werkwijze van de Uitvoerende Raad die op basis van de in 1993 in de Algemene Vergadering van de VN aangenomen resolutie 48/162 doorgevoerd dienen te worden, lijken in 1995 hun beslag te hebben gekregen. Mede door toedoen van de nieuwe Uitvoerend Directeur, mw. Carol Bellamy, zijn de debatten zakelijker en levendiger geworden. Voorts is de wisselwerking tussen de Uitvoerende Raad en het secretariaat aanzienlijk verbeterd.

In 1995 is tevens een aanvang gemaakt met hervormingen in de organisatie op basis van het begin 1995 uitgebrachte rapport inzake de Management Review. De Raad heeft zich positief uitgesproken over de aanbevelingen van de Review gericht op versterking van de organisatie van UNICEF. Besloten is dat de opvolging van de aanbevelingen een transparant proces moet zijn, waarbij de Uitvoerende Raad nauw betrokken dient te zijn.

Mede op initiatief van Nederland is in 1995 besloten om een nieuwe procedure in te voeren voor het opstellen en behandelen van landenprogramma's in de Raad. Deze procedure is gebaseerd op delegatie naar het veld, en doet recht aan de overkoepelende taken van de Raad. De nieuwe procedure stelt Nederland in staat in een vroeg stadium via de ambassades een bijdrage te leveren aan de opstelling van de programma's, waarna in de Raad de uiteindelijke landenstrategie besproken wordt.

Een belangrijk programma dat in 1995 door Nederland medegefinancierd is betreft het programma «Children in Especially Difficult Circumstances», gericht op het verlichten van de problemen van o.a. weeskinderen, straatkinderen, jonge vluchtelingen, kinderen in oorlogssituaties en kinderen die sexueel gexploiteerd worden. Naast de reguliere bijdrage heeft Nederland additionele financiering beschikbaar gesteld voor specifieke projecten die onderdeel uitmaken van landenprogramma's. Tevens besteedt Nederland een aanzienlijk bedrag aan de hulpverlening via UNICEF bij het lenigen van nood in gebieden die geteisterd worden door oorlog en interne conflicten.

Verplichtingen

De Nederlandse steun aan UNICEF is in 1995 onverminderd gehandhaafd. Door de in de tweede suppletore begroting goedgekeurde verhoging van de algemene bijdrage aan UNICEF met f 5,0 mln is de bijdrage voor 1995 en 1996 op hetzelfde niveau als in 1994 gebracht, te weten f 42,0 mln. Hiermee is de in 1994 ingezette verhoging structureel geworden. Deze structurele verhoging is gebaseerd op de goede resultaten en waardering voor UNICEF en dient te worden bezien in het licht van de follow-up van de Nederlandse beleidsvoornemens verwoord in de notitie «Beleid in de Kinderschoenen».

De door Nederland in de Pledging Conference van november 1995 toegezegde bijdrage van f 42,0 mln zal, als gevolg van het feit dat de formalisering van de toegezegde bijdrage langer heeft geduurd dan was voorzien, eerst in 1996 in de verplichtingenadministratie worden opgenomen, hetgeen leidt tot een neerwaartse slotwetmutatie van f 42 mln.

Uitgaven

De in 1994 in de verplichtingenadministratie opgenomen bijdrage voor 1995 van f 37,0 mln, alsmede de hierboven onder verplichtingen opgenomen additionele bijdrage van f 5,0 mln zijn in 1995 gerealiseerd.

Artikel 03.36.05 VN-vluchtelingenprogramma (UNHCR)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199543 00043 000
2e suppletore begroting49 0003 000
Mutatie– 46 000
Stand Slotwet 199546 00046 000

Algemeen

Naast de bijdrage aan het algemene programma van UNHCR heeft Nederland in 1995 een groot aantal extra bijdragen (in totaal f 50,2 mln) beschikbaar gesteld voor speciale programma's van UNHCR in ernstige humanitaire noodsituaties (zie hiervoor categorie Ie1) en droeg Nederland f 20,0 mln bij aan het terugkeerprogramma voor vluchtelingen uit Mozambique. De totale Nederlandse bijdrage aan UNHCR in 1995 komt daarmee op ca. f 116,0 mln.

Nederland was daarmee in 1995 de vierde contribuant aan UNHCR, zowel in absolute termen (na de VS, de Europese Commissie en Japan), als per hoofd van de bevolking (na Noorwegen, Zweden en Denemarken).

Het totale aantal vluchtelingen in de wereld daalde in 1995 licht, naar minder dan 15 miljoen. Dit aantal werd echter overtroffen door het aantal binnenlandse ontheemden, dat vermoedelijk de 20 miljoen overstijgt. Vooral voor deze laatste categorie zijn betrouwbare schattingen echter moeilijk te geven. In totaal waren in 1995 wereldwijd 27 miljoen personen (vluchtelingen en ontheemden) op een of andere wijze aan de zorg van UNHCR toevertrouwd.

Hoewel ook 1995 nieuwe vluchtelingenstromen heeft opgeleverd, zijn de grootschalige uittochten die de afgelopen jaren te zien gaven in 1995 uitgebleven. In verschillende delen van de wereld heeft de situatie zich verder gestabiliseerd. In andere gebieden is in 1995 een oplossing naderbij gekomen voor de (gewapende) conflicten die veelal de oorzaak zijn van de vluchtelingenstromen.

Het budget van UNHCR voor 1995 daalde licht ten opzichte van dat voor 1994 van ruim US$ 1,3 miljard naar iets onder de US$ 1,3 miljard.

Verplichtingen

In de ontwerp-begroting voor 1995 was een verplichting opgenomen van f 43,0 mln. In de Memorie van Toelichting bij diezelfde begroting werd aangekondigd dat deze bijdrage met ingang van 1996 zal worden verhoogd tot f 46,0 mln. In tweede suppletore begroting 1995 (TK, 1995–1996, 24 521, nr. 2) werd aangekondigd dat deze verhoging reeds in 1995 zou ingaan. In 1995 bedroeg de Nederlandse vrijwillige bijdrage aan het Algemene programma van UNHCR derhalve f 46,0 mln.

De door Nederland in de Pledging Conference van november 1995 toegezegde bijdrage van f 46,0 mln voor 1996 zal, als gevolg van het feit dat formalisering van de toegezegde bijdrage langer heeft geduurd dan was voorzien, eerst in 1996 in de verplichtingenadministratie worden opgenomen. Hierdoor is een neerwaartse slotwetmutatie van f 46,0 mln noodzakelijk.

Uitgaven

De in 1994 in de verplichtingenadministratie opgenomen bijdrage voor 1995 van f 43,0 mln, alsmede de hierboven onder verplichtingen opgenomen additionele bijdrage van f 3,0 mln zijn in 1995 gerealiseerd.

Artikel 03.36.06 VN-organisatie voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen (UNRWA)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19959 0009 000
2e suppletore begroting11 0001 000
Mutatie– 9 9946
Stand Slotwet 199510 00610 006

Algemeen

Ter ondersteuning van het vredesproces voert UNRWA onder de naam «Peace Implementation Programme» een reeks speciale projecten uit op het gebied van ondermeer onderwijs en gezondheidszorg. Ze hebben gemeen dat ze op korte en middellange termijn kunnen worden gerealiseerd. Deze opzet wordt door de Regering gesteund.

Tijdens de UNRWA-donorconferentie in maart 1995 hebben de gastlanden en grote donoren van UNRWA ad referendum ingestemd met de verhuizing van het UNRWA-hoofdkwartier van Wenen naar Gaza-stad. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties sprak in 1994 reeds steun uit voor dit besluit van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. De verwachting is dat de verhuizing met name ten goede zal komen aan een soepele overdracht te zijner tijd van taken van UNRWA aan de Palestijnse Autoriteit. UNRWA raamt de totale kosten van de verhuizing op 13,5 mln dollar. De Regering heeft hieraan in december 1995 een eenmalige bijdrage geleverd ter hoogte van 2 mln (t.l.v. art. 03.36.09).

Zolang geen oplossing is gevonden voor de kwestie van de Palestijnse vluchtelingen blijft UNRWA een essentiële functie behouden op het gebied van onderwijs, medische zorg, sociale dienstverlening en directe humanitaire hulpverlening aan de Palestijnse vluchtelingen in de door Israël bezette gebieden, Libanon, Jordanië en Syrië.

Verplichtingen

In 1995 heeft de Regering bij tweede suppletore begroting, evenals in 1994, gezien het belangrijke werk van UNRWA, besloten haar jaarlijkse bijdrage aan de reguliere UNRWA-begroting – sedert 1991 jaarlijks f 9,0 mln – incidenteel met f 1,0 mln te verhogen. Met ingang van 1996 is de bijdrage structureel verhoogd tot f 10,0 mln. De tweede suppletore begroting bedraagt derhalve f 11,0 mln.

De neerwaartse slotwetmutatie van f 9,994 mln is het gevolg van het feit dat de in de Pledging Conference van november 1995 toegezegde bijdrage van f 10,0 mln voor 1996 niet tijdig kon worden geformaliseerd. De afronding van de voor 1996 aan de reguliere UNRWA-begroting toe te voegen middelen heeft langer geduurd dan verwacht kon worden. De opname van f 10,0 mln in het verplichtingenregister zal in 1996 plaatsvinden.

Tenslotte is als gevolg van koersverschillen de in de tweede suppletore begroting opgenomen f 1,0 mln voor onverwachte activiteiten in het kader van benodigd studiemateriaal zesduizend gulden duurder uitgevallen.

Uitgaven

De in de ontwerp-begroting opgenomen bijdrage voor 1995 van f 9,0 mln alsmede de kosten verbonden aan het hierboven onder verplichtingen opgenomen studiemateriaal van f 1,0 mln vermeerderd met f 0,006 mln koersverschillen hebben tot een totaal van f 10,006 mln aan uitgaven geleid.

Artikel 03.36.08 Wereld Voedsel Programma en Internationale Noodvoedselhulpreserve (WFP/IEFR)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199572 500
1e suppletore begroting145 000
Mutatie
Stand Slotwet 1995145 00072 500

Algemeen

Evenals in voorafgaande jaren was in 1995 binnen de activiteiten van WFP het aandeel van nood- en humanitaire hulp aanzienlijk groter dan dat van de ontwikkelingsactiviteiten. Door de toename van het aantal noodsituaties in de wereld en de kracht van WFP om adequaat noodhulpactiviteiten uit te voeren, zal de verschuiving van ontwikkelingsactiviteiten naar noodhulpactiviteiten een meer blijvend karakter krijgen. Dit heeft een herorintatie van beleidsprioriteiten noodzakelijk gemaakt.

In het eindrapport van de evaluatie van WFP (in opdracht van Canada, Noorwegen en Nederland in 1994) werd de conclusie getrokken dat de kracht van WFP vooral ligt op het vlak van noodhulp en logistiek. Ontwikkelingsactiviteiten vertonen zwakheden op het gebied van voorbereiding en implementatie en zouden omgebogen moeten worden tot activiteiten die in het verlengde liggen van noodhulp, zoals opbouw en rehabilitatie en preventie van noodsituaties. Het aantal landenkantoren van WFP zou gereduceerd dienen te worden. Nederland heeft bovenstaande aanbevelingen onderschreven en is van mening dat het beleid in deze richting aangepast zou dienen te worden.

De belangrijkste conclusies van de evaluatie worden in grote lijnen door het WFP-secretariaat onderschreven. Hoewel in 1994 een proces van heroriëntatie en prioriteitenstelling in gang werd gezet is Nederland van mening dat nog onvoldoende sprake is van een werkelijke heroriëntatie van beleid in de gewenste richting. Ten aanzien van de reductie van ontwikkelingsactiviteiten ten gunste van noodhulpactiviteiten is tot op heden geen structurele wijziging merkbaar. Wel is de financieringsstructuur voor de verschillende programma-onderdelen van WFP herzien om te komen tot meer transparantie en volledige kostendekking van activiteiten binnen de verschillende programma-onderdelen (noodhulp, vluchtelingen- en ontwikkelingsprojecten). In de nieuwe structuur zijn voor deze programma-onderdelen financieringsloketten met verschillende tarieven voor overheadkosten gecreerd. Hiermee is in feite «earmarking» van donorgelden naar soort activiteit verder geïnstitutionaliseerd en zijn schotten tussen programma-onderdelen versterkt. WFP heeft aangekondigd een groot aantal landenkantoren te zullen sluiten in de komende jaren. Verder zijn voorbereidingen getroffen voor de introductie van een systeem van landenprogramma's in plaats van afzonderlijke projecten, waardoor zowel de onderlinge afstemming van activiteiten alsmede de coördinatie met andere multilaterale organisaties zal worden verbeterd.

Ten vervolge op verschillende resoluties van de Algemene Vergadering van de VN inzake hervormingen is het Committee on Food Policies and Programmes (CFA), het beheersorgaan van WFP, omgevormd tot een Uitvoerende Raad, waarin 36 landen zitting hebben, waaronder Nederland.

De Tweede Ondergetekende zal de omvang en samenstelling van de vrijwillige bijdrage aan het WFP in de toekomst bezien in het licht van de invoering van de wenselijk geachte beleidswijzigingen.

Verplichtingen

In de eerste suppletore begroting (TK, 1994–1995, 24 182, nr. 2) is een verplichtingenraming opgenomen ad f 145,0 mln. Deze mutatie was noodzakelijk geworden doordat de aanvankelijk voor 1994 voorziene toezegging met betrekking tot bijdragen voor 1995 en 1996, eerst in 1995 schriftelijk is bevestigd.

Uitgaven

De geraamde uitgaven zoals toegelicht in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 zijn gerealiseerd.

Artikel 03.36.09 Speciale programma's

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199540 20040 200
1e suppletore begroting900300
2e suppletore begroting14 90016 000
Mutatie– 4 553– 14 668
Stand Slotwet 199551 44741 832

Algemeen

Een belangrijk deel van dit onderdeel had betrekking op jaarlijks terugkerende vrijwillige bijdragen aan fondsen en programma's van de VN en haar gespecialiseerde organisaties en de Bretton Woods-instellingen.

Evenals in voorgaande jaren werden aanzienlijke bijdragen toegekend aan diverse programma's van de WHO (in totaal f 20,4 mln), met name het Global Programme on Aids (f 9,0 mln), het Tropical Diseases Programme (f 2,6 mln), het Programme on Immunization (f 2,3 mln), het Action programme on Essential Drugs (f 2,0 mln) en het Diarrhoeal and Accute Respiratory Control programme (f 1,9 mln).

Daarnaast werden opnieuw bijdragen toegekend aan de regionale VN-organisaties in Latijns-Amerika, Afrika (ieder f 1,0 mln) en Azië (f 3,0 mln) en aan UNCTAD en UNESCO (ieder f 1,0 mln). Ook de bijdrage aan het VN vrijwilligersprogramma (f 0,45 mln) werd voortgezet. Voorts werd f 1,3 mln bijgedragen aan het Poverty Assessment Trust Fund van de Wereldbank.

Incidentele bijdragen betroffen onder meer de viering van het 50-jarig bestaan van de VN (f 1,2 mln) en een verhoging van de bijdrage aan UNRISD (f 0,15 mln) ter voorbereiding van de Sociale Top te Kopenhagen.

Voorts werden bijdragen gecontinueerd aan een aantal kleinere gespecialiseerde VN-organisaties als de ITU, de IMO, de ICAO, de UPU en de WMO, tot een totaal van f 0,25 mln.

Verplichtingen

In de eerste suppletore begroting werd het verplichtingenbedrag met f 0,9 mln verhoogd met het oog op beschikbaarstelling van deskundigheid aan UNDP op het terrein van administratieve verslaglegging (van het UN Aid Accountability Project).

Nieuwe toezeggingen in de loop van 1995, met name aan UNICEF (f 5,0 mln), de Consultancy Group to Assist the Poorest, CGAP, (f 5,0 mln) en de verhuizing van UNRWA (f 2,0 mln) hadden een opwaartse mutatie van f 14,9 mln tot gevolg. Kleinere toezeggingen betroffen extra bijdragen aan het VN vrijwilligersprogramma (f 0,6 mln), het VN Aidsprogramma (f 0,5 mln) het VN Trickle-up programma (f 0,4 mln) en het Human reproduction programme van de WHO (f 0,25 mln).

Het totaal aan verplichtingen kwam daarmee in de tweede suppletore begroting uit op f 56,0 mln. De slotwetmutatie van f 4,552 mln is in hoofdzaak het gevolg van het feit dat de beoordelingsprocedure van de Consultancy Group to Assist the Poorest van f 5,0 mln niet meer in 1995 kon worden afgerond.

Uitgaven

In de eerste wijzigingswet is de uitgavenraming met f 0,3 mln verhoogd ten behoeve van het UN-Aid Accountability Project.

Bij tweede wijzigingswet is de uitgavenraming verder verhoogd met f 16,0 mln. Deze verhoging had betrekking op – additionele – bijdragen ten behoeve van UNICEF, CGAP, UNRWA, het UN-Aidsprogramme en de WHO.

In tegenstelling tot wat op het moment van nieuwe toezeggingen mocht worden aangenomen, bleek eind 1995 dat deze toezeggingen slechts in beperkte mate nog in dat jaar tot uitgaven zouden leiden. In de meeste gevallen werd dit veroorzaakt door de geruime tijd die verstreek tussen het moment van toezegging en het moment waarop door de betreffende organisaties een uitgewerkt projectvoorstel werd ingediend.

Daarnaast leidde in een aantal gevallen vertraging in de uitvoering van lopende activiteiten ertoe dat de financieringsbehoefte achterbleef bij de oorspronkelijke ramingen.

Door genoemde oorzaken viel de definitieve realisatie van uitgaven lager uit dan in de tweede wijzigingswet was voorzien, hetgeen resulteerde in een neerwaartse slotwetmutatie van f 14,668 mln.

Artikel 03.36.10 VN-vredesoperaties in ontwikkelingslanden

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199561 25061 250
2e suppletore begroting18 75018 750
Mutatie239239
Stand Slotwet 199580 23980 239

Algemeen

In 1995 werden in totaal vijftien VN-vredesoperaties uitgevoerd in landen die op grond van de criteria van het Development Assistance Committee van de OESO tot de ontwikkelingslanden worden gerekend.

De betaling van de contributies geschiedt door het ministerie van Defensie ten laste van de daartoe op de begroting van Defensie opgenomen voorziening, waarna het ten laste van het hulpplafond komende deel bij Ontwikkelingssamenwerking wordt gedeclareerd. Op grond van een vaste verdeelsleutel kwam meer dan 90 procent van de Nederlandse bijdrage ten goede aan een vijftal VN-vredesoperaties, te weten de operaties in het voormalige Joegoslavië (UNPROFOR), Rwanda (UNAMIR), Somalië (UNOSOM), Angola (UNAVEM) en Haïti (UNMIH).

Oorzaak van de contributieverhoging was een onverwachte toename van de omvang van taken in het kader van VN-vredesoperaties. Door het onvoorspelbare karakter van vredesoperaties en de wisselende intensiteit ervan zijn uitgaven moeilijk te begroten. De omstandigheid dat het een incidentele verhoging betreft laat onverlet dat zich de komende jaren opnieuw incidentele verhogingen kunnen voordoen.

Verplichtingen en uitgaven

In de ontwerp-begroting voor 1995 was een verplichtingenraming opgenomen van f 61,25 mln. In de tweede suppletore begroting voor 1995 samenhangende met de najaarsnota (TK, 1995–1996, 24 521, nr. 2) werd aangekondigd dat de uitgaven voor vredesoperaties in 1995 vermoedelijk f 80,0 mln zullen bedragen. Met het oog hierop heeft tweede ondergetekende het kasplafond voor vredesoperaties verhoogd met f 18,75 mln. De uiteindelijke realisatie bedraagt f 80,239 mln op grond waarvan een slotwetmutatie wordt voorgesteld van f 0,239 mln.

Cat. IIIb Wereldbank (IBRD) en de Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA)

Opbouw uitgaventoerekening vanaf de stand ontwerpbegroting (IBRD) (x f 1 000)

 toerekening 1995
Stand ontwerp-begroting 1995–.–
Stand Slotwet 1995–.–

Opbouw uitgaventoerekening vanaf de stand ontwerpbegroting (IDA) (x f 1 000)

 toerekening 1995
Stand ontwerp-begroting 1995421 365
2e suppletore begroting– 54 705
Mutatie20 890
Stand Slotwet 1995387 550

Algemeen

De Wereldbank heeft in 1995 voortgang geboekt op weg naar een door Nederland zo belangrijk geacht samenhangend landenbeleid, mede gebaseerd op degelijke studies inzake de armoedesituatie, openbare uitgaven, de particuliere sector en het milieu. Het idee dat economische groei ook arbeidsintensief moet zijn en knelpunten in de toegang van de armsten tot het arbeidsproces daadwerkelijk moeten worden aangepakt, is geleidelijk in meer landenstrategieën terug te vinden. Ook boekt de Bank verdere vooruitgang in het betrekken van de «civil society» bij zijn operaties en analyses. Lokale niet-gouvernementele organisaties worden waar mogelijk geleidelijk bij voorbereiding en uitvoering betrokken.

In dit kader vormde een belangrijk evenement in 1995 de oprichting van de Consultatieve Groep voor de Armsten (CGAP), bedoeld om ervaringen uit te wisselen over steun aan financiering van micro-bedrijven en deze steun te stimuleren. Het secretariaat van de CGAP is ondergebracht bij de Wereldbank. Voor het eerst heeft de Wereldbank zelf gelden uitgetrokken voor directe ondersteuning van NGO's en andere financiële intermediairs voor micro-bedrijven. Nederland heeft oprichting van CGAP actief ondersteund en een bijdrage toegezegd aan het fonds van CGAP.

Een ander belangrijk besluit betrof de beslissing, mede met sterke ondersteuning van Nederland, dat de Wereldbank een belangrijke rol moet spelen in de rehabilitatie-fase na conflictsituaties. De Bank kan dan de grote noden in deze fasen helpen oplossen en tevens de basis leggen voor een goed economisch beleid van het betrokken land. De Bank is thans met rehabilitatie actief in m.n. Rwanda, Bosnië en Hati.

In tegenstelling tot de verwachting welke in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 werd uitgesproken, zijn de onderhandelingen over de elfde middelenaanvulling niet in het najaar van 1995 afgerond. De VS was niet bij de machte om haar bijdrage aan de middelenaanvulling vast te stellen, gezien de onzekere budgettaire situatie in Washington. Daarom is ernaar gestreefd om voor het eerste jaar van de elfde middelenaanvulling (juli 1996-juli 1997) een apart fonds zonder de VS in het leven te roepen. IDA-donoren die niet aan het fonds bijdragen krijgen geen toegang tot de procurement en kunnen niet deelnemen in de besluitvorming.

De in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 vermelde Nederlandse wensen ten aanzien van het functioneren van het Development Committee konden worden gerealiseerd. In oktober 1995 besloot het Committee tot een nieuwe opzet, waar politieke sturing van de activiteiten van de Wereldbank centraal staat.

Naast het stimuleren van Wereldbankactiviteiten in het Midden-Oosten, heeft Nederland in 1995 ook sterke steun verleend aan het voorstel van de regionale partijen in het Midden-Oosten om een regionale ontwikkelingsbank op te richten. Eind 1995 waren de voorbereidingen voor deze Bank bijna afgerond. De Bank zal zich, evenals de Bank voor Oost-Europa, vooral richten op de particuliere sector en veel co-financiering trachten te genereren.

Uitgaven

Bij tweede suppletore begroting is de toerekening verlaagd met f 54,705 mln doordat de afroepen door de IDA later werden ontvangen en lager uitvielen dan aanvankelijk geraamd.

De slotwetmutatie ad f 20,9 mln wordt veroorzaakt doordat – zoals reeds in de «decemberbrief» is vermeld – de termijnbetalingen alsnog in 1995 betaalbaar zijn gesteld.

De Internationale Financieringsmaatschappij (IFC)

Opbouw uitgaventoerekening vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 toerekening 1995
Stand ontwerp-begroting 19959 274
2e suppletore begroting– 1 004
Mutatie1
Stand Slotwet 19958 271

Algemeen

Gedurende 1995 is de, in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 genoemde, discussie over de ontwikkelingsrelevantie van IFC's activiteiten voorgezet. De IFC besteedt in haar evaluaties en rapportages in toenemende mate aandacht aan de ontwikkelings-relevantie van haar activiteiten. Nederland erkent deze vooruitgang maar heeft er gedurende 1995 verder op aangedrongen de ontwikkelingsrelevantie explicieter te analyseren en te rapporteren in termen van werkgelegenheid, milieubescherming en overdracht van kennis en technologie.

Uitgaven

Bij de tweede suppletore begroting is de toerekening verlaagd met f 1,0 mln als gevolg van een ontvangen wijziging van het verzilveringsschema.

Multilateraal Agentschap voor Investeringsgaranties (MIGA)

Opbouw uitgaventoerekening vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 toerekening 1995
Stand ontwerp-begroting 1995p.m.
Stand Slotwet 1995p.m.

Algemeen

Door de snelle expansie van MIGA werd het in juli 1995 noodzakelijk om de statutaire «gearing ratio» van MIGA te verhogen van 2,5 naar 3,5. Nederland had in principe voorkeur voor een kapitaalverhoging van MIGA teneinde de in de Memorie van Toelichting 1995 beschreven kwetsbare financiële situatie van MIGA te versterken. Bij gebrek aan voldoende internationale steun hiervoor, heeft Nederland uiteindelijk ingestemd met verhoging van de «gearing ratio» teneinde de activiteiten van MIGA niet te bemoeilijken.

Regionale Ontwikkelingsbanken en -fondsen

Opbouw uitgaventoerekening vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 toerekening 1995
Stand ontwerp-begroting 199593 380
2e suppletore begroting– 25 201
Mutatie– 4 640
Stand Slotwet 199563 539

Aziatische Ontwikkelingsbank en Aziatische Ontwikkelingsfonds (AsDB/AsDF)

Zoals in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 enigszins bezorgd was geconstateerd, bestond eind 1994 enige onzekerheid bestond over de mate waarin met name regionale leden gecommitteerd waren aan de beleidsaanbevelingen van het Management van de Bank met betrekking tot de vierde kapitaalverhoging. Management is er echter in geslaagd in 1995 een aantal belangrijke beleidsstukken, o.m. op het gebied van goed bestuur, onvrijwillige hervestiging, inspectie en onderzoek, door de Raad van Bewindvoerders aanvaard te krijgen. Vooral aan het stuk inzake goed bestuur is door Nederland veel waarde gehecht. Ook is het milieubeleid verder aangescherpt. Dit proces zal in 1996 verder worden voortgezet. Er zal een beleid ten aanzien van inheemse volkeren worden geformuleerd.

Nederland heeft vooral via zijn bewindvoerder in de Bank, die mede Canada en de Scandinavische landen vertegenwoordigt, sterk de nadruk gelegd op het belang van een goede integratie van armoedebestrijding, bescherming van het milieu en verbetering van de positie van de vrouw in de operaties van de AsDB. De Bank heeft wat dit betreft vooruitgang geboekt, maar ziet in zijn operaties voornoemde aangelegenheden, die door de niet-regionale leden als essentieel worden gezien, nog te vaak als een bijzaak beschouwd bij het proces van versterking van de economische capaciteit van een land.

In november 1995 vond in Amsterdam de eerste ronde plaats van de onderhandelingen betreffende de zevende middelenaanvulling van het Aziatische Ontwikkelingsfonds. Duidelijk was dat gezien de budgettaire situatie in een aantal donorlanden alleen een middelenaanvulling van een redelijke omvang bereikt zal kunnen worden als de niet-lenende landen in de regio behoorlijk gaan bijdragen.

Afrikaanse Ontwikkelingsbank en Afrikaans Ontwikkelingsfonds (AfDB/AfDF)

De onderhandelingen over de zevende middelenaanvulling van het Afrikaans Ontwikkelingsfonds (AfDF), inmiddels onder Zwitsers voorzitterschap, zijn in 1995 nog niet afgerond. De hoogte van de middelenaanvulling en de verdeling van de bijdragen onder de donoren is het laatste grote obstakel. Door de moeilijke budgettaire situatie in de Verenigde Staten en het vasthouden door de meeste andere donoren aan de bestaande bijdragesleutel dreigt de middelenaanvulling veel kleiner uit te vallen dan oorspronkelijk de bedoeling was. Er wordt nu rekening gehouden met een middelenaanvulling van ongeveer 1,5 mrd USD. Uitgaande van deze waarschijnlijke onderhandelingsuitkomst moet voor de komende jaren rekening gehouden worden met lagere uitgaven dan oorspronkelijk begroot voor het AfDF. Tengevolge van een geringere liquiditeitsbehoefte van het AfDF is de Nederlandse bijdrage gedurende 1995 lager uitgevallen dan oorspronkelijk begroot.

De Bank is in de laatste maanden van 1995 ingrijpend gereorganiseerd langs de lijnen zoals aangegeven door de donoren, inclusief Nederland. De nieuwe president van de Bank (Kabbaj) draagt deze reorganisatie en is vastbesloten dit proces tot een goed einde te brengen. De operationele afdelingen zijn versterkt, overlappende bevoegdheden tussen afdelingen geëlimineerd en het personeelsbestand is teruggebracht van 1200 naar 1000 personen. Over de in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 genoemde verscherping van de beleidslijnen met betrekking tot de kredietwaardigheidsbeoordeling en het projectportefeuillebeheer is in 1995 overeenstemming bereikt. De situatie met betrekking tot de achterstallige betalingen op de leningen is in 1995 ondanks verscherpte maatregelen verder verslechterd. Dit is de erfenis van een te ruimhartig kredietbeleid in het verleden, op korte termijn is dit probleem niet op te lossen.

Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB) en het Fonds voor Speciale Operaties (FSO)

Algemeen

De kapitaalverhoging en de middelenaanvulling van het FSO zijn in 1995 goedgekeurd door het parlement. Tengevolge van de late ratificatie in een aantal Latijns-Amerikaanse landen moest het voorgenomen betalingsschema van de Nederlandse bijdragen aan de Bank iets vertraagd worden. De Bank heeft in 1995 de nieuwe streefcijfers met betrekking tot armoedebestrijding licht overschreden. Daarnaast zijn belangrijke vorderingen gemaakt met de, door Nederland bepleite, prioriteiten op het gebied van beleidsontwikkeling in de sociale sector, specifiek op het gebied van armoedebestrijding en modernisering van de overheid.

De Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij (IIC)

Algemeen

Door de houding van de VS kon geen overeenstemming bereikt worden over een kapitaalverhoging van IIC. In het voorjaar van 1995 is overeenstemming bereikt over een driejarig actieplan, waarbij de IIC de mogelijkheid krijgt extra gelden aan te trekken voor het verstrekken van leningen aan bedrijven of deelname in het aandelenkapitaal van bedrijven. Deze extra middelen waren nodig omdat de IIC de afgelopen jaren door gebrek aan middelen op een te kleine schaal moest opereren waardoor de kosten relatief te hoog waren en IIC zich niet voldoende kon profileren. Deze verhoging van de inleencapaciteit van IIC leidde ertoe dat, zoals voorzien, gedurende 1995 geen donormiddelen nodig waren voor IIC. Door sterk aandringen van Nederland is de ontwikkelingsrelevantie van de activiteiten van de IIC gehandhaafd.

Toerekening

Bij tweede suppletore begroting is de toerekening verlaagd met f 25,2 mln als gevolg van lagere afroepen dan uit de aanvankelijk ontvangen verzilveringschema's kon worden afgeleid.

De voorliggende slotwetmutatie wordt veroorzaakt – zoals ook in de decemberbrief is vermeld – doordat van Financiën bericht werd ontvangen dat de contributie aan het IDB f 1,2 mln lager uitviel en de termijnbetaling aan het AfDF met f 3,39 mln lager is uitgevallen dan aanvankelijk werd geraamd.

Artikel 03.12.01 Caribische Ontwikkelingsbank (CDB)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199512 0004 070
2e suppletore begroting– 12 000
Stand Slotwet 19954 070

Algemeen & verplichtingen

De in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 (TK, 1994–1995, 23 900 V, nr. 2) aangehaalde onderhandelingen over een middelenaanvulling van het Special Development Fund zijn in het najaar van 1995 zo goed als afgerond. Nederland zal naar alle waarschijnlijkheid (afhankelijk van de nog te bepalen bijdrage van een drietal landen in de regio) de komende jaren een bedrag van 6,3 mln USD bijdragen aan het SDF. Deze bijdrage is iets lager dan de afgelopen jaren omdat de totale omvang van de nieuwe middelenaanvulling van het SDF ook kleiner is. Nederland heeft zich tijdens deze onderhandelingen sterk gemaakt voor behoud van de concentratie op armoedebestrijding en meer aandacht gevraagd voor de man/vrouw verhoudingen in het beleid van de Bank.

Uitgaven

De Nederlandse bijdrage aan het SDF voor 1995 is conform de begroting overgemaakt.

Artikel 03.12.02 Internationaal Fonds voor Landbouwontwikkeling (IFAD)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199548 0004 984
2e suppletore begroting116
Mutatie– 48 00035
Stand Slotwet 19955 135

Algemeen

Het in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 (TK, 1994–1995, 23 900 V, nr. 2) genoemde proces van herstructurering van de stemmen- en bijdragestructuur van IFAD heeft, mede door een stimulerende rol van Nederland, geleid tot een positief besluit in januari 1995 van de Raad van Gouverneurs. Besloten werd onder meer dat, in tegenstelling tot in het verleden, de bijdrage van de OESO-landen niet meer gebonden hoeft te zijn aan die van de OPEC-landen. Daarnaast zullen de stemmen voor een deel worden verdeeld aan de hand van de totaal door een land verstrekte bijdragen in de middelenaanvullingen van IFAD. De wijzigingen worden effectief zodra over de vierde middelenaanvulling overeenstemming is bereikt. Ondanks de in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 gewekte verwachting, bleek afronding van de middelenaanvulling in 1995 niet mogelijk; deze hangt thans op de bijdrage van de VS, die door de onzekere budgettaire situatie in Washington nog niet kon worden vastgesteld.

De aan de Raad van Gouverneurs voorgelegde summiere evaluatie van IFAD's activiteiten prees de interventies in het algemeen, doch plaatste daarbij wel een aantal kanttekeningen, onder meer wat betreft de duurzaamheid. In 1995 is een Plan of Action opgesteld dat onder meer een stroomlijning van de projectcyclus beoogt, meer geeft aan de uitvoeringsfase van projecten, o.m. door beperkte eigen supervisie, een centralere plaats voor evaluatie in het beleidsproces en het ontwikkelen van een samenhangend landenbeleid. Ook moet IFAD systematisch kennis gaan opbouwen inzake rurale ontwikkeling, mede ten behoeve van andere donoren.

Naast de in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 genoemde aandachtspunten met betrekking tot het beleid, heeft Nederland zich in 1995 in het kader van genoemd Plan of Action sterk gemaakt voor versterking van de uitvoeringsfase van de projectcyclus. Tevens heeft Nederland zich ingezet voor een verschuiving van IFAD's instrumentarium van projecten naar programma's ter ondersteuning van het eigen beleid van de ontvangende landen ten opzichte van de kleine boeren, dit in het kader van het te ontwikkelen samenhangende landenbeleid.

Verplichtingen

De neerwaartse mutatie van f 48,0 mln is het gevolg van het feit dat de onderhandelingen voor de vierde middelenaanvulling van het fonds (IFAD-IV) tot op heden niet met een positief resultaat afgerond konden worden. De onderhandelingen worden in 1996 voortgezet.

Uitgaven

Het laatstelijk ontvangen voorzieningsschema van IFAD noopt tot een slotwetmutatie van f 0,035 mln. De uiteindelijke realisatie bedraagt thans f 5,135 mln.

Artikel 03.12.03 Uitgebreide Structurele Aanpassingsfaciliteit (ESAF/IMF)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199527 500
Stand Slotwet 199527 500

Verplichtingen en uitgaven

Het beleid en betalingen van in totaal f 27,5 mln is uitgevoerd conform Memorie van Toelichting op de begroting 1995.

Cat. IIIc Artikel 03.11 Europees Ontwikkelingsfonds (EOF)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995p.m.256 000
1e suppletore begroting– 41 400
2e suppletore begroting1 407 000– 24 100
Mutatie83 041123
Stand Slotwet 19951 490 041190 623

Algemeen

De Mid Term Review van de Conventie van Lomé IV is eind 1995 afgerond. Eén van de belangrijkste wijzigingen betreft de opname van een mensenrechtenclausule die in geval van ernstige schendingen in dit opzicht opschorting van hulp mogelijk maakt. Voorts is m.b.t. de programmering van de hulp, waarmee in 1996 wordt begonnen, bepaald dat de financiële middelen voor de ACS-landen niet in twee tranches beschikbaar worden gesteld. De hoogte van de tweede tranche is afhankelijk van het tempo van besteding van de eerste tranche. In 1995 bleek opnieuw dat de uitputting van het Europees Ontwikkelingsfonds vertraging opliep, hetgeen mede kan worden verklaard door de complexe procedures en het gebrek aan absorptiecapaciteit in een aantal van de ontvangende landen.

Gekoppeld aan de herziening van Lomé IV is ook een nieuw Europees Ontwikkelingsfonds ingesteld, (EOF VIII). Het beschikbare bedrag voor de ACS-landen is verhoogd tot meer dan 13 miljard ECU voor een periode van 5 jaar. De Nederlandse bijdrage (670 miljoen ECU) is in absolute termen iets gestegen maar in relatieve termen gelijk gebleven.

Op het gebied van handel zijn geen nieuwe preferenties aan de ACS-landen verleend. Wel zijn bestaande regelingen op enkele punten versoepeld.

Naast de herziening van de Lomé Conventie is eveneens het bijbehorende Intern Akkoord tussen de Lid-Staten van de Unie herzien. In dit akkoord worden interne procedures voor uitvoering van de Lomé Conventie geregeld, waaronder de taakverdeling tussen de Lidstaten en de Commissie bij de inhoudelijke programmering van het Europees Ontwikkelingsfonds. Voor het eerst is de mogelijkheid geschapen voor een actieve deelname van de Lid-Staten aan de programmering van de middelen voor de ACS-landen. Ook bepaalt het Intern Akkoord de goedkeuringsprocedures van de Unie voor projectvoorstellen, zoals de stemverhoudingen tussen de Lidstaten.

Verplichtingen

Met verwijzing naar hetgeen in de tweede suppletore begroting 1995 (TK, 1995–1996, 24 521, nr. 2) was opgenomen bedraagt het Nederlandse deel van het EU-aanbod met betrekking tot EOF-VIII na verwerking van koerscorrecties tussen de Nederlandse gulden en ECU f 1 440,5 mln (670 MECU) in plaats van f 1 407,0 mln. Tevens heeft een aantal correcties met betrekking tot EOF-VII geleid tot een opwaartse mutatie van f 49,541 mln. De looptijd van het EOF-VIII bedraagt vijf jaar.

Uitgaven

Het uitgavenverloop is in 1995 met eerste en tweede suppletore begroting van f 256,0 mln (ontwerp-begroting) teruggebracht naar f 190,5 mln.

Het in de ontwerp-begroting op de financieringsbehoefte van het EOF gebaseerde bedrag kon voor de eerste maal neerwaarts worden bijgesteld in verband met de kaspositie van het EOF. De tweede neerwaartse aanpassing kon worden doorgevoerd omdat de hoogte van de afroep lager uitviel dan uit de eerste opgaven van de Europese Commissie kon worden opgemaakt. De uiteindelijke realisatie van de uitgavenraming bedraagt f 190,623 mln wat een slotwetmutatie met zich meebrengt van f 0,123 mln.

Samenwerking met de landen in Azië en Latijns-Amerika (ALA)

EU-toerekening

Ontwerp-begroting49 800
2e suppletore begroting– 2 100
Realisatie47 700

De meerjarenbegroting voor de samenwerking met landen in Azië en Latijns Amerika (ALA) was vastgesteld tot 1995. In 1995 werd verwacht dat een nieuwe meerjarenbegroting door de Commissie op de agenda zou worden geplaatst en dat hierover eveneens in 1995 een besluit zou worden genomen. Bij afwezigheid van een commissie-voorstel terzake, werd in 1995 alleen een nieuw bedrag vastgesteld voor 1996. Deze wijkt overigens niet noemenswaardig af van dat voor de voorgaande jaren.

De samenwerking met ALA landen rust op twee pijlers: ontwikkelingshulp (ten behoeve van vooral de armste landen in beide regio's) en economische samenwerking. In 1995 werd ongeveer 85% aangewend voor ontwikkelingshulp en ongeveer 15% voor economische samenwerking. Ongeveer 30% van de financiële middelen werd besteed in Latijns Amerika, 70% in Azië. De belangrijkste sectoren waarin projecten en programma's werden gefinancierd waren: plattelandsontwikkeling, gezondheid, bosbouw en milieu, onderwijs en stedelijke armoedebestrijding.

Sedert 1994 stelt de Commissie landenbeleidsplannen op waarin de prioriteiten worden geschetst voor de samenwerking met de verschillende ALA landen. Het idee tot het opstellen van deze landenbeleidsplannen is ontstaan nadat een nieuwe ALA-verordening werd aangenomen. Deze landenbeleidsplannen vormen de basis voor de programma's en projecten die in het kader van de samenwerking worden ontwikkeld. In het ALA- Comité werden verder landenbeleidsplannen besproken voor El Salvador, Sri Lanka, Nicaragua en de Filipijnen.

Samenwerking EU/Middellandse Zee-landen

EU-toerekening

Ontwerp-begroting56 200
2e suppletore begroting– 1 000
Realisatie55 200

Tijdens de Conferentie van Barcelona op 27/28 november 1995 heeft de EU samen met de verschillende landen in het Middellandse Zee-gebied een nieuw Middellandse Zee-beleid vastgesteld. Kern van het nieuwe beleid is een Euro-Mediterrane vrijhandelszone die in 2010 gestalte moet krijgen. Hierin geldt een vrij verkeer van industrieprodukten en wordt de handel in landbouwprodukten geleidelijk en op wederzijdse basis vrijgemaakt. Daarnaast is voor de periode 1995–1999 een hulppakket beschikbaar van 4,7 miljard ECU aan schenkingen, aangevuld met leningen van de Europese Investerings Bank. Nederland heeft tijdens de onderhandelingen benadrukt dat voor de (middeninkomens)landen in kwestie handel belangrijker is dan hulp en in dat verband steeds aangedrongen op vergroting van markttoegang voor met name landbouwprodukten uit de doelgroeplanden.

In 1995 zijn de samenwerkingsakkoorden met Tunesië, Israël en Marokko afgerond, evenals de douane-unie met Turkije. Hierin worden onder meer de handelspreferenties voor betreffende landen op de EU-markt nader uitgewerkt. Het hulpprogramma voor de Middellandse Zee-regio wordt uitgewerkt in een nieuwe verordening, waarover de onderhandelingen in 1995 zijn begonnen. In tegenstelling tot de huidige situatie worden in de nieuwe verordening de beschikbare fondsen per land slechts op indicatieve basis vastgesteld en is verdere invulling afhankelijk van de behoefte, prestatie en absorptiecapaciteit.

In 1995 is voor f 54,0 mln ECU gecommitteerd aan projecten in de Palestijnse Gebieden die met name tot doel hadden het zelfbestuur te ondersteunen en de economische groei te bevorderen. Verschillende projecten beoogden de institutionele capaciteit van de Palestijnse Autoriteit te verstevigen, niet alleen op centraal niveau maar ook door ondersteuning van gemeentebesturen. Daarnaast werd bijgedragen aan een ziekenhuis in de Gazastrook, aan de ontwikkeling van de particuliere sector, afvalverwerking en onderwijs. Ook werd een bijdrage geleverd aan het terugdringen van het begrotingstekort van de Palestijnse Autoriteit.

Ten slotte werd, ter voorbereiding van de verkiezingen die in januari 1996 zijn gehouden in de Palestijnse Gebieden, door de Europese Unie bijgedragen aan trainingen en materialen hiervoor.

De in 1995 goedgekeurde projecten/programma's voor landen uit de Middellandse Zee-regio zijn vooral gericht op plattelandsontwikkeling, structurele aanpassing, ontwikkeling van de private sector, gedecentraliseerde samenwerking en milieubeleid. De toegekende leningen betreffen met name projecten op het gebied van energievoorziening, industriële ontwikkeling en milieu.

Noodhulp en specifieke maatregelen tot samenwerking met ontwikkelingslanden

EU-toerekening

Ontwerp-begroting99 200
2e suppletore begroting29 400
Realisatie128 600

De noodhulp van de EU is ten opzichte van 1994 gedaald van 764 MECU naar 692 MECU. Deze verlaging wordt voornamelijk veroorzaakt door lagere bijdragen aan hulp-operaties in het voormalige Joegoslavië (235 MECU) en de Grote Meren Regio, o.a. Rwanda en Burundi (127 MECU). De hulpverlening van deze regio's wordt nu medegefinancierd uit andere hulpprogramma's zoals die voor rehabilitatie. Behalve aan deze regio's is een aanzienlijk deel van de noodhulp (137 MECU) ten goede gekomen aan de voormalige Sovjet republieken.

De Nederlandse bijdrage aan de EU-noodhulp van f 128,6 mln valt ook, gelijk aan voorgaande jaren, in 1995 hoger uit dan het in de begroting 1995 opgenomen bedrag van f 99,2 mln. De additionele toerekening van f 29,4 mln, welke met de suppletore begroting (TK 1995–1996, 24 521 nr. 2) was aangemeld, kon pas plaatsvinden nadat de Raad in een aparte commissievergadering tot aanwending van de reserves die beschikbaar zijn voor noodhulp had besloten.

Het noodhulpprogramma van de Commissie ontbeert nog steeds een rechtsbasis. In 1995 heeft de Raad van ministers voor ontwikkelingssamenwerking zich gebogen over een ontwerp-verordening die de reikwijdte en de bevoegdheden van de noodhulporganisatie van de Commissie, ECHO, moet vastleggen. Vanuit de internationale instellingen en NGO's, alsmede de lidstaten bestond kritiek op het functioneren van ECHO. De kritiek richtte zich op omslachtige procedures en de behoefte van de Commissie het Europese karakter van de hulp zichtbaar te maken. In de verordening, waarover ultimo 1995 na eerste lezing een gemeenschappelijk standpunt is vastgesteld, wordt de verhouding van de Commissie met de lidstaten alsmede met de internationale instellingen en NGO's vastgelegd. Naar verwachting zal de goedkeuring van de verordening in 1996 kunnen worden afgerond. Opgemerkt moet worden dat vooruitlopend op de inwerkingtreding van de verordening, ECHO inmiddels de belangrijke committeringsbeslissingen aan de lidstaten voorlegt.

Ook ten aanzien van een aantal andere programma's die vallen onder specifieke maatregelen heeft de Raad van ministers voor ontwikkelings-samenwerking een aantal ontwerp-verordeningen behandeld. Over twee verordeningen (gedecentraliseerde samenwerking en co-financiering met NGO's) kon geen overeenstemming worden bereikt. Het belangrijkste probleem bij de besprekingen was gelegen in de besluitvormingsprocedures voor de tenuitvoerlegging van de verordeningen. Wel werd een gemeenschappelijk standpunt bepaald over de ontwerp-verordeningen voor de hulp aan ontheemden in Azië en Latijns-Amerika, de ontwikkelingssamenwerking met Zuid-Afrika en het rehabilitatieprogramma. De verordening voor maatregelen op het gebied van tropische bossen werd door de Raad na verwerking van een deel van de door het Europees Parlement voorgestelde amendementen aanvaard.

Voedselhulp

EU-toerekening

Ontwerp-begroting66 500
2e suppletore begroting– 4 100
Realisatie62 400

De Raad van ministers voor ontwikkelingssamenwerking is in 1995 een gemeenschappelijk standpunt overeengekomen over de nieuwe kaderverordening voor voedselhulp en voor acties ter ondersteuning van voedselzekerheid. De nieuwe verordening vervangt een aantal oude verordeningen op het terrein van voedselhulp en voedselzekerheid, met name ook de kaderverordening uit 1986.

De nieuwe verordening betekent een duidelijke verbetering ten opzichte van de oude situatie. De nadruk is meer komen te liggen op voedselzekerheid dan op voedselhulp, waarvan de mogelijk schadelijke neveneffecten wordt erkend. Ofschoon geen prioriteitstelling is opgenomen, biedt de nieuwe tekst meer dan voorheen de mogelijkheid waar wenselijk voedsel lokaal of triangulair aan te kopen. In de uitvoering handelt de Europese Unie reeds in de geest van de nieuwe verordening.

Een belangrijke vernieuwing in de verordening is de mogelijkheid in plaats van voedsel ook geld beschikbaar te stellen voor de uitvoering van een nationaal voedselzekerheidsbeleid.

Een andere noodzakelijke aanpassing in de verordening is de uitbreiding van de voor hulp in aanmerking komende landen. In 1994 en 1995 ontving een aantal voormalige Sovjet republieken voedselhulp die werd gefinancierd uit de landbouwgarantiefondsen omdat het voedselhulpprogramma nog niet beschikbaar was voor deze landen. De landenlijst van de nieuwe verordening is nu met deze landen uitgebreid.

In 1995 is voor totaal 467 mln ECU aan voedselhulpactiviteiten gefinancierd, iets meer dan was begroot. De voornaamste begunstigde landen waren Ethiopië, Angola, Rwanda, en Bangladesh. Ongeveer 40% van het voedsel is lokaal aangekocht.

Samenwerking met Midden- en Oost-Europa en onafhankelijke staten ex Sovjetunie

EU-toerekening

Ontwerp-begroting100 000
Realisatie100 000

De toerekening van de EU-uitgaven aan het hulpplafond bedraagt voor onderhavig programma in 1995 f 100,0 mln. De EU is in Middenen Oost-Europa en in de voormalige Sovjetunie de grootste donor op het gebied van technische assistentie. Het programma voor Middenen Oost-Europa (inclusief Baltische Staten) heet «PHARE». Het programma voor de Nieuwe Onafhankelijke Staten (NOS), de landen die zijn voortgekomen uit de voormalige Sovjetunie (inclusief Mongolië, exclusief Baltische Staten) heet «TACIS». Beide programma's vallen onder de EU-regelgeving en worden gefinancierd uit de centrale EU-begroting. Als lidstaat van de EU en als contribuant aan de EU-begroting heeft Nederland zitting in de PHARE- en TACIS beheerscomite's waarin de lidstaten zich kunnen uitspreken over de voornemens van de Europese Commissie.

Het PHARE-programma wordt regelmatig aangepast aan de ontwikkelingen. De PHARE-verordening van 1993 maakte de weg vrij voor meerjarenplanning, grensoverschrijdende projecten en een grotere concentratie van de beschikbare middelen in minder sectoren. Naast oorspronkelijk vormen van technische assistentie kent het PHARE-programma nu ook investerings-bevorderende maatregelen en financieringsmechanismen. Sedert de Europese Raad van Essen in december 1994 kan maximaal 25% van het totale PHARE-budget worden ingezet voor rechtstreekse investeringen in infrastructurele projecten.

In 1995 kenmerkt het PHARE-programma zich door voortgaande decentralisatie en veel aandacht voor de toekomstige toetreding tot de EU van de landen in Midden- en Oost-Europa (LMOE), die een associatie-akkoord met de EU hebben gesloten. De decentralisatie van PHARE-bevoegdheden vanuit Brussel naar de EU-delegatie in de LMOE, moet leiden tot minder bureaucratie en een grotere verantwoordelijkheid van deze landen voor hun eigen toekomst. In de LMOE is de door PHARE verleende steun steeds meer gericht op het toetredingsproces. Dit betekent dat deze landen vooral moeten worden voorbereid op deelname aan de interne markt en dat, vooral in grensregio's, de infrastructuur moet worden ontwikkeld. Tijdens de Europese top van Cannes in juni 1995 presenteerde de Commissie een witboek, waarin belangrijke delen van het acquis communautair, waaraan voor toetreding moet zijn voldaan, staan vermeld. Ter ondersteuning van dit proces heeft de Commissie een Technical Assistance Information Exchange Office (TAIEO) in het leven geroepen in Brussel, dat de LMOE van de nodige informatie en assistentie kan voorzien.

De landen die in aanmerking komen voor PHARE-projecten zijn: Albanië, Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Tjechië.

De PHARE-hulp aan Joegoslavië werd in 1991 opgeschort. De voormalige Joegoslavische republiek Macedonië ontving in 1991 al PHARE-hulp. Sinds begin 1996 is deze republiek officieel opgenomen in het PHARE-programma. Ook in Bosnië-Herzegovina werd in 1996 tot het programma toegelaten. De PHARE-hulp aan Kroatië, die medio 1995 werd opgeschort, is vooralsnog niet hervat.

Het TACIS-programma ondersteunt het proces van hervormingen in de Sovjetunie met technische assistentie, dat moet leiden tot een marktgericht economie en een democratische samenleving. Overeengekomen is dat 10% van de TACIS-middelen kan worden gebruikt voor kleinschalige infrastructuurprojecten in verband met grensovergangen en het oprichten van joint-ventures in het middenen kleinbedrijf.

De landen die in aanmerking komen voor TACIS-projecten zijn: Armenië, Azarbaidzjan, Georgië, Kazachstan, Kyrgyzstan, Moldavië, Oekraïne, Oezbekistan, Russische Federatie, Tadzjikistan, Turkmenistan en Mongolië. Behalve Mongolië worden deze landen ook wel de «Nieuwe Onafhankelijke Staten (NOS) genoemd.

Over de periode 1991 – juni 1995 is inmiddels over het totaal budget van 2,2 miljard ECU, 1,7 miljard ECU gecommitteerd, 1,2 miljard ECU gecontracteerd en 0,6 miljard ECU uitbetaald.

De PHARE en TACIS nucleaire veiligheidsprogramma»s zijn nauw op elkaar afgestemd en worden behandeld in gecombineerde vergaderingen van beide comite's. Binnen de PHARE-begroting werd in 1995 20 MECU gereserveerd voor nucleaire veiligheid, binnen de TACIS-begroting 96 MECU.

Cat. IIId Artikel 03.12.04 Gemeenschappelijk Grondstoffenfonds

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19956 973
Mutatie24– 6
Stand Slotwet 1995246 967

Uitgaven

De definitieve realisatie heeft tot een onderschrijding geleid van zesduizend gulden.

Artikel 03.12.06 Ontwikkelingsprojecten met betrekking tot grondstoffen

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995900900
2e suppletore begroting100100
Mutatie439– 715
Stand Slotwet 19951 439285

Verplichtingen

Meer activiteiten dan waarin de verplichtingenraming voorzag – met de tweede suppletore begroting was deze reeds f 0,1 mln opwaarts bijgesteld – dienden zich aan voor financiering uit dit artikelonderdeel. De uiteindelijke realisatie bedraagt f 1,439 mln zodat een slotwetmutatie wordt voorgesteld van f 0,439 mln.

Uitgaven

De slotwetmutatie van f 0,715 mln is het gevolg van een gefaseerde betaling van f 1,0 mln aan de Internationale Jute Organisatie (IJO). Deze betaling zou oorspronkelijk in zijn geheel in 1995 hebben plaatsgevonden. Hiertoe is met de tweede suppletore begroting de uitgavenraming verhoogd tot f 1,0 mln. Als gevolgd van de te late contra-signering van het project-arrangement tussen Nederland en de IJO (Bangladesh) is er een vertraging ontstaan ten aanzien van de betaling voor 1996 lastens boekjaar 1995. De betaling voor 1996, alsmede de betaling voor een gedeelte van 1997, zal, naar het zich laat aanzien, lastens de begroting van 1996 worden gebracht.

Medefinanciering van programma's van particuliere organisaties en van het programma van SNV (Categorie IV)

Cat. IVa-d Artikel 03.13 Medefinanciering van projecten van particuliere organisaties

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995516 400516 400
1e suppletore begroting9 4009 635
2e suppletore begroting68 0105 600
Mutatie– 1 2232
Stand Slotwet 1995592 587531 637

De mutaties worden hierna op sub-artikelniveau gespecificeerd en toegelicht.

Cat. IVa Artikel 03.13.01 Het Medefinancieringsprogramma (MFP)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995436 600436 600
1e suppletore begroting9 4009 635
2e suppletore begroting60 0104 600
Mutatie– 1 223
Stand Slotwet 1995504 787450 835

Algemeen

De omvang van de bijdrage aan de Medefinancieringsorganisaties bedroeg in 1995 7% van het hulpplafond minus f 30,0 mln (Programma Voedselzekerheid en Voedingsverbetering). Dit komt overeen met 8,8% zijnde f 450,835 mln van de begrote netto-ODA. Daarnaast hebben de vier MFO's (CEBEMO, HIVOS, ICCO en NOVIB) voorstellen tot financiering van activiteiten ingediend uit andere begrotingscategorieën zoals categorie II (landenprogramma's), de programma's van categorie I (speciale programma's) en categorie Ie (noodhulp).

In 1995 zijn enige landenstudies uitgevoerd waarbij de rol van de NGO's in kaart wordt gebracht met het oog op een betere structurering van de door de MFO's gesteunde ontwikkelingsprogramma's. Het betreft studies van de landen Tanzania, Bangladesh, Uganda en Bolivia.

In 1995 hebben programma-evaluaties plaatsgevonden op het gebied van inkomengenererende activiteiten in de Filipijnen. In Afrika hebben programma-evaluaties plaatsgevonden op het gebied van onderwijs in Kenia, Uganda en Zimbabwe en gezondheidszorg in Ghana. In India werd een evaluatie op het gebied van gezondheidszorg uitgevoerd.

De eindrapportage over de follow-up van de in 1991 gepubliceerde Impactstudie kreeg in 1995 zijn beslag. Hieruit blijkt dat de MFO's de kritische opmerkingen uit de Impactstudie verwerken in maatregelen ter verhoging van de kwaliteit van hun werk op verschillende niveaus. Dit betreft de formulering en analyse van beleid, zowel geografisch als thematisch, mede gestoeld op een beleidsdialoog met een aantal van de belangrijkste partners in het zuiden. De hierbovengenoemde landenstudies passen in dit kader.

Verplichtingen

De in de eerste suppletore begroting aangemelde verhoging met f 9,4 mln was het gevolg van een stijging van het NNI, als gevolg waarvan de bijdrage aan de medefinancieringsorganisaties met f 9,4 mln moest worden verhoogd. De in de tweede suppletore begroting gemelde verhoging met f 60,0 mln heeft betrekking op de in de Memorie van Toelichting op de begroting 1996 toegelichte nieuwe wijze van vaststelling van de bijdrage aan de MFO's voor 1996. Deze bijdrage zal worden verhoogd om 8,8% van de begrote netto-ODA tot 9,25% en vervolgens jaarlijks met 0,25% groeien tot 1999. Dit resulteerde in een verhoging van het verplichtingenbedrag met f 60,0 mln. De slotwetmutatie heeft betrekking op dat deel van de bijdrage aan de MFO's, wat in onderling overleg, bestemd is voor de financiering van evaluaties. Het hiermee gemoeide bedrag ad f 1,5 mln is niet volledig in de verplichtingenadministratie opgenomen, hetgeen tot een neerwaartse bijstelling leidt van f 1,2 mln.

Uitgaven

Zoals in de eerste en tweede suppletore begrotingen is toegelicht hadden de verhogingen van respectievelijk f 9,635 mln en f 4,6 mln betrekking op opwaartse bijstellingen van de bijdrage aan de MFO's als gevolg van nieuwe, toen bijgestelde, NNI-ramingen uit hoofde van CEP en MEV.

Cat. IVb Artikel 03.13.02 Programma Voedselzekerheid en Voedingsverbetering (VPO)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199530 00030 000
Stand Slotwet 199530 00030 000

Algemeen

Het VPO-programma wordt uitgevoerd door de NOVIB, de Stichting Oecumenische Hulp en de Stichting Mensen in Nood, die ieder f 10,0 mln ter beschikking krijgen om activiteiten in het kader van dit programma uit te voeren. Het Internationaal Agrarisch Centrum is belast met de technische advisering bij activiteiten vanaf f 0,25 mln.

In 1995 heeft de eerste programma-evaluatie in een serie van drie plaatsgevonden met als thema «voedselzekerheid in stedelijke gebieden» met partnerorganisaties in Latijns Amerika. Het beleid, zoals aangekondigd in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 (TK, 1994–1995, 23 900 V, nr. 2) is volledig gerealiseerd.

Cat. IVc Artikel 03.13.03 Programma Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden (PSO)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199529 80029 800
2e suppletore begroting7 0003 000
Stand Slotwet 199536 80032 800

Algemeen

Het aantal uitzendingen en de kosten per uitzending zijn in 1995 gestegen, onder meer als gevolg van de aanpassing van de uitzendvoorwaarden per 1 juli 1994. Om aan de vraag uit ontwikkelingslanden voor personele samenwerking te kunnen blijven voldoen, zijn de financiële middelen voor PSO bij tweede suppletore begroting voor 1995 (TK, 1995–1996, 24 521, nr. 2) verhoogd met f 3,0 mln tot f 32,8 mln. Voorts ontving PSO een bijdrage uit de middelen voor Noodhulp ten behoeve van de 120 uitzendingen in het kader van noodhulp van f 3,48 mln. Het grootste deel van deze inzetten waren gerelateerd aan de burgeroorlog in Rwanda.

Gegevens inzake de prestatie zijn vervat in het PSO-jaarverslag, dat de Tweede Kamer wordt toegezonden.

Verplichtingen

De in de tweede wijzigingswet gemelde verhoging met f 7,0 mln werd voor f 3,0 mln veroorzaakt doordat de uitzendkosten, als gevolg van herziening van de uitzendvoorwaarden hoger zijn uitgevallen. De resterende f 4,0 mln had betrekking op de structurele verhoging van het PSO-programma voor 1996, waarvan de toezegging nog in 1995 schriftelijk is bevestigd.

Uitgaven

Zoals hiervoor is toegelicht is de bijdrage in 1995 met f 3,0 mln verhoogd als gevolg van een herziening van het pakket uitzendvoorwaarden.

Cat. IVd Artikel 03.13.04 Vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199520 00020 000
2e suppletore begroting1 000– 2 000
Mutatie2
Stand Slotwet 199521 00018 002

Algemeen

De Stichting «Wij en Zij» (FNV) en de «Actie Kom Over» (CNV) zijn uitvoerders van het VMP. De omvang van het budget voor dit programma was f 20,0 mln, waarvan de FNV 70% en het CNV 30% heeft ontvangen.

In 1995 werden afspraken gemaakt over beleidsevaluaties, die analoog aan de programma-evaluaties in het kader van het Medefinancieringsprogramma, samen met het DGIS uitgevoerd zullen worden. De eerste evaluatie heeft in 1995 plaatsgevonden en had betrekking op de scholingsactiviteiten van FNV in Zuid-Amerika.

Verplichtingen

De in de tweede suppletore begroting gemelde verhoging met f 1,0 mln heeft betrekking op de in de ontwerpbegroting 1996 gemelde verhoging met f 1,0 mln.

Uitgaven

Van het bedrag van f 14,0 mln dat voor de Stichting 'Wij en Zij' van de FNV ter beschikking is gesteld, is f 2,0 mln niet gebruikt voor de uitvoering van dit programma, aangezien bij de uitvoering van een aantal projecten vertraging is opgetreden. Deze vertraging heeft te maken met het feit dat men met een nieuw model van meerjarenfinanciering is begonnen in 1995. Deze verlaging heeft reeds in de tweede suppletore begroting zijn beslag gekregen. De uitvoering van deze nieuwe methode is arbeidsintensief gebleken, waarbij aanvragen voor activiteiten in de 'informele sector' voor de FNV een nieuw werkterrein zijn, wat enige 'aanloopproblemen' veroorzaakte.

Cat. IVe Artikel 03.14 SNV Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199588 03088 030
2e suppletore begroting– 3 000– 3 000
Stand Slotwet 199585 03085 030

De mutaties worden hierna op sub-artikelniveau gespecificeerd en toegelicht.

Algemeen

Conform de voornemens is in 1995 door SNV gewerkt aan verdere implementatie van de beleidsvoornemens zoals vastgelegd in de beleidsnota «Duidelijk op weg». Dit betekent een accent op procesmatige programma's waarin het genderperspectief en de milieu-aspecten integraal worden meegewogen in de formulering van doelstellingen en activiteiten. Eind 1995 was ruim de helft van de SNV-activiteiten te karakteriseren als procesmatige programma's.

De, in de Memorie van Toelichting op de begroting 1995 genoemde, instrumenten voor resultaatgericht management functioneren in de gehele organisatie. Het betreft naast de instrumenten voor delegatie ook de instrumenten voor planning en control. Moeilijk blijft een voldoende heldere formulering van beoogde c.q. behaalde resultaten in concrete termen. De aansluiting van inhoudelijke en financiële beheers-instrumenten en de genoemde benoeming van resultaten vormen aandachtspunten voor de toekomst.

De systematiek voor Monitoring & Evaluatie begint zich af te tekenen. Er is een coördinator aangesteld die een inventarisatie opstelt van ervaringen op dit terrein binnen de organisatie. In dat licht moeten ook de gestarte IOV-evaluaties in een drietal SNV-veldgebieden (Benin, Bolivia en Nepal) worden gezien. In 1996 zal SNV twee SNV-landenprogramma's (Kenia en Nicaragua) evalueren. Teneinde tegemoet te komen aan de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer omtrent de scheiding van beleid en toezicht in de relatie tussen het Ministerie en SNV zijn maatregelen van organisatorische aard in voorbereiding. Het beleid wordt rechtstreeks door dan wel namens de minister verwoord in het overleg met SNV. Het toezicht op SNV zal plaatsvinden door een afzonderlijk organisatie-onderdeel.

Cat. IVe.1 Artikel 03.14.01 SNV-programma

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199584 00084 000
2e suppletore begroting– 3 000– 3 000
Stand Slotwet 199581 00081 000

Algemeen

In 1995 is in het SNV-programma geen grote verschuiving opgetreden. De landen waar SNV activiteiten ontplooide begin 1995 zijn op dit moment nog dezelfde. In tegenstelling tot wat de verwachtingen waren zijn de SNV-activiteiten in Rwanda vrij snel weer opgepakt. In samenwerking met de Disaster Relief Agency (DRA) en Novib wordt daar gewerkt aan een programma van wederopbouw. Op de begroting voor 1995 was een bedrag van f 84,0 mln opgenomen voor het SNV-programma. Hiervan is een bedrag van f 81,0 mln gerealiseerd. Op 31 december 1995 bedroeg het totaal aantal werknemers van SNV 596. Op 1 januari van dat jaar was dit 594. Het aandeel van Nederlandse ontwikkelingswerkers daarbinnen is afgenomen van 426 naar 400. Het totaal aantal stafleden is nagenoeg gelijk gebleven en steeg van 100 naar 102. Het aantal lokale ontwikkelingswerkers is gestegen van 68 naar 94. Conform de planning is in 1995 het nieuwe arbeidsvoorwaardenpakket ingevoerd. Voor het vrijwilligers programma van de VN, UNV, had SNV per 31 december 37 personen onder contract.

In 1995 is, als reactie op ontwikkelingen binnen en buiten de organisatie gestart met de formulering van een Bedrijfsplan. De exercitie is bedoeld om de visie van SNV aan te scherpen en om adequaat te reageren op de veranderende maatschappelijke eisen die aan ontwikkelingssamenwerking worden gesteld. Bovendien worden de veranderingen die gestalte krijgen middels de herijking van het Nederlandse Buitenlands beleid daarin meegewogen. In 1996 zal het Bedrijfsplan haar beslag krijgen.

Verplichtingen en uitgaven

Buiten de in de tweede suppletore begroting opgenomen neerwaartse bijstelling van de verplichtingen- en uitgavenramingen, als gevolg van de lagere dollarkoers en minder uitzendingen dan voorzien, is het beleid ten aanzien van onderhavig programma volledig uitgevoerd.

Cat. IVe.2 Artikel 03.14.02 KSP-programma

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19953 0003 000
Stand Slotwet 19953 0003 000

Algemeen

In 1995 is het rapport verschenen van de Algemene Rekenkamer inzake de waarborgen bij het departement ter beoordeling van de rechtmatigheid van de bestedingen van SNV. In dit rapport is onder meer in overweging gegeven om de middelen van het programma van Kleine SNV-projecten (KSP-programma) te integreren in het SNV-programma. Als gevolg daarvan wordt op het moment van het verschijnen van deze beleidsverantwoording geen onderscheid meer gemaakt binnen dit artikel.

Cat. IVe.3 Artikel 03.14.03 Overige uitgaven

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19951 0301 030
Stand Slotwet 19951 0301 030

Op advies van de Algemene Rekenkamer heeft SNV bij de uitvoering van haar programma de artikelen 03.14.03 en 03.14.01 tezamen genomen. De beleidsverantwoording is opgenomen bij art. 03.14.01.

Samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba (Categorie V)

Cat. Va

Toerekening vanuit Hoofdstuk IV (Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken) en Hoofdstuk VIII (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen)

 toerekening 1995
Ontwerpbegroting 1995211 547
1e suppletore begroting32 252
2e suppletore begroting998
Mutatie– 50 831
Realisatie 1995193 966

Algemeen

Het jaar 1995 stond voor wat betreft ontwikkelingssamenwerking en de Nederlandse Antillen in het teken van de ramp op Sint Maarten. De per saldo opgetreden onderschrijding ad f 46,3 mln op de toerekening van KabNA aan de homogene groep Ontwikkelingssamenwerking wordt mede door de orkaan «Luis» veroorzaakt. Daarnaast is de onderschrijding veroorzaakt door de opgetreden vertraging bij de totstandkoming van de Antilliaanse kustwacht.

Toerekening

De voor het onderdeel Samenwerkingsprogramma's beschikbare middelen waren in de ontwerpbegroting 1995 opgenomen voor een bedrag ad f 211,547 mln. Hiervan had één mln betrekking op een toerekening van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Voor wat betreft een verantwoording van de uitgaven wordt verwezen naar de respectieve memories van toelichting op de Rekening van de hoofdstukken IV en VIII.

Bij de eerste suppletore begroting is de toerekening vanuit hoofdstuk IV verhoogd met f 32,252 mln. Deze verhoging betrof de toepassing van de bandbreedte waardoor, als gevolg van een opgetreden onderschrijding in 1994 van f 64,504 mln, een bedrag ad f 32,252 mln (50%) kon worden toegevoegd.

Bij de tweede suppletore begroting is daarna nog een bedrag van ca f 1 mln toegevoegd. Het betrof hier een verhoging van de bandbreedte die, na controle van de accountantsdienst van KabNA, resulteerde in een opwaartse bijstelling van de bandbreedte met dit bedrag.

De uiteindelijke slotwetmutatie bedraagt een neerwaartse bijstelling van f 50,8 mln. Tezamen met de opwaartse slotmutatie zoals vermeld bij categorie VI h (overige uitgaven KabNA en Rentesubsidies KabNA) bedraagt de totale onderschrijding op de toerekening van Hoofdstuk IV aan de homogene groep Ontwikkelingssamenwerking f 46,3 mln. Dit bedrag zal – door toepassing van de bandbreedte aan de KabNA-middelen – worden toegevoegd voor de jaren 1996 t/m 1998.

Overige uitgaven ten laste van Ontwikkelingssamenwerking (Categorie VI)

Cat. VIa

Cat. VIa. 1 Subsidies en bijdragen ten behoeve van opvang en begeleiding van buitenlandse werknemers en (voormalige) Rijksgenoten

Opbouw uitgaventoerekening vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 toerekening 1995
Stand ontwerp-begroting 1995117 600
Stand Slotwet 1995117 600

Dit onderdeel is een forfaitaire toerekening aan de homogene groep Ontwikkelingssamenwerking. Hiervan heeft f 48 mln betrekking op uitkeringen ten laste van de begroting van Sociale Zaken & Werkgelegenheid. f 16,9 mln en f 52,7 mln hebben betrekking op uitgaven ten behoeve van minderheden door VWS en uitkeringen uit het Gemeentefonds.

Cat. VIa.2 Artikel 03.15 Opvang van vluchtelingen en asielgerechtigde alsmede asielzoekers in Nederland

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995441 440441 440
Stand Slotwet 1995441 440441 440

Verplichtingen en uitgaven

De mutaties worden hierna op sub-artikelniveau gespecificeerd en toegelicht.

Artikel 03.15.02 Opvang in Nederland van toegelaten vluchtelingen via ministerie VWS

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199524 74024 740
Stand Slotwet 199524 74024 740

Verplichtingen en uitgaven

Ten laste van dit artikelonderdeel is de bijdrage beschikbaar gesteld aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor de kosten van overbrenging, opvang, begeleiding en introductie van toegelaten vluchtelingen uit ontwikkelingslanden.

Cat. VIa.3 Artikel 01.01, 03.15.03 t/m .06 Opvang in Nederland van asielzoekers

Opbouw uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 Uitgaven en toerekening 1995
Stand ontwerp-begroting 1995420 200
Stand Slotwet 1995420 200

De toelichting op het onderdeel «opvang in Nederland van asielzoekers» volgt na artikelonderdeel 03.15.06. De toerekening van artikel 01.01 bedraagt f 3,5 mln.

Artikel 03.15.03 Opvang in Nederland van asielzoekers; door VWS te declareren

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995318 900318 900
Tweede suppletore begroting–/– 318 900–/– 318 900
Stand Slotwet 1995nihilnihil

Artikel 03.15.04 Opvang in Nederland van asielzoekers; door Justitie te declareren

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199571 00071 000
Tweede suppletore begroting318 900318 900
Stand Slotwet 1995389 900389 900

Artikel 03.15.05 Opvang in Nederland van asielzoekers; door Binnenlandse Zaken te declareren

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199525 00025 000
Stand Slotwet 199525 00025 000

Artikel 03.15.06 Opvang in Nederland van asielzoekers; door VROM te declareren

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19951 8001 800
Stand Slotwet 19951 8001 800

Verplichtingen en uitgaven

De kosten van opvang in Nederland van asielzoekers bedragen in Nederland meer dan de bijdrage van Ontwikkelingssamenwerking aan de departementen die zijn belast met de opvang van asielzoekers en de administratieve afwikkeling van de (toekenning van de) verblijfsvergunningen. De directe kosten van eerstejaars-opvang in Nederland kunnen als ODA worden gekwalificeerd.

Bij tweede suppletore begroting is een bedrag van f 318,9 mln overgeboekt van art. 03.15.03 naar 03.15.04 als gevolg van het besluit van de Regering de kosten die zijn verbonden aan de subsidiëring van het Centraal Orgaan Opvang asielzoekers, dat is belast met de uitvoering van de opvang van asielzoekers, op te nemen in de begroting van Justitie.

Overigens wordt verwezen naar de respectieve rekeningen van Justitie, Binnenlandse Zaken en VROM voor wat betreft de beleidsmatige verantwoording van dit programma.

Opbouw toerekeningen vanaf de stand ontwerpbegroting van de hoofdstukken VIII (Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) en XIV (Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) (x f 1 000)

 toerekening 1995
Stand ontwerp-begroting 199575 000
Stand Slotwet 199575 000

Het bedrag ad f 75,0 mln betreft een lump sum-toerekening aan de homogene groep Ontwikkelingssamenwerking met betrekking tot de kosten van onderwijs aan asielzoekers.

Cat. VIc Artikel 03.17 Rentesubsidies en apparaatskosten NIO/FMO

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995308 000313 000
1e suppletore begroting– 302 747– 20 000
2e suppletore begroting– 253– 10 000
Mutatie– 636– 10 895
Stand Slotwet 19954 364272 105

De mutaties worden hierna op sub-artikelniveau gespecificeerd en toegelicht.

Cat.VIc.1 Artikel 03.17.01 en 02 Rentesubsidies en apparaatskosten NIO

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995308 000308 000
1e suppletore begroting– 302 747– 20 000
2e suppletore begroting– 253– 10 000
Mutatie– 636– 10 895
Stand Slotwet 19954 364267 105

Verplichtingen

In de eerste suppletore begroting is de verplichtingenraming verlaagd met f 302,7 mln doordat in 1994 de geraamde totale verplichting uit hoofde van rentesubsidies – tot aan het eind van de looptijd van de leningen – is opgenomen in de verplichtingenadministratie. De voor 1995 voorziene raming ad f 302,7 mln kon daarmee vervallen.

Bij de tweede suppletore begroting bleek dat uit hoofde van doorlopende verplichtingen de verplichtingenraming verder kon worden verlaagd met f 0,253 mln.

De slotwetmutatie van f 0,636 mln heeft betrekking op de definitieve bijstelling in de voor 1995 geraamde apparaatskosten en rentesubsidies van de NIO.

Uitgaven

Naast de in de eerste en tweede suppletore begroting opgenomen neerwaartse bijstelling van f 20,0 resp. f 10,0 mln blijkt nu de definitieve realisatie, conform hetgeen is gemeld in de «decemberbrief», f 267,105 mln te bedragen op grond waarvan een laatste neerwaartse aanpassing van de uitgavenraming dient plaats te vinden van f 10,895 mln.

Artikel 03.17.03 Rentesubsidies en apparaatskosten FMO

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19955 000
Stand Slotwet 19955 000

Uitgaven

De vergoeding aan de FMO voor rentesubsidies en apparaatskosten conform de bepalingen van de op 20 maart 1991 gesloten overeenkomst tussen de Staat en de FMO is voor het aandeel 1995 overgemaakt.

Cat. VIc.2 Artikel 03.22 Garanties op de door de NIO verstrekte leningen vanaf 1971

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19951 17035 000
1e suppletore begroting10 567
Mutatie– 6 419– 15 883
Stand Slotwet 19955 31819 117

Verplichtingen

Bij eerste suppletore begroting is een bedrag van f 10,6 mln toegevoegd. Dit bedrag houdt verband met de toevoeging – door toepassing van de bandbreedte – van f 10,6 mln kapitaalmarktmiddelen aan de homogene groep Ontwikkelingssamenwerking. De verlaging met f 6,419 mln is het gevolg van lagere opnames van gelden op door de Staat gegarandeerde leningen in met name het programma voor ontwikkelingsrelevante exporttransacties (ORET) dan het daarvoor beschikbare bedrag.

Uitgaven

In de decemberbrief werd reeds gewag gemaakt van een vermoedelijke onderschrijding van f 10,0 mln. Thans blijkt deze onderschrijding f 15,883 mln te bedragen, waardoor het laatstgenoemde bedrag als slotwetmutatie wordt voorgesteld.

EIB

Toerekening vanuit Hoofdstuk IXb (Financiën)

 toerekening 1995
Ontwerpbegroting 19950
2e suppletore begroting1 125
Mutatie879
Stand Slotwet 19952 004

Het betreft hier garantiebetalingen door Financiën op door de Staat gegarandeerde leningen aan Lomélanden.

Cat. VId Internationale apparaatskosten/VN en haar gespecialiseerde organisaties

Toerekening van artikel 02.01 en de ministeries van Verkeer & Waterstaat en Landbouw, Natuurbeheer & Visserij

Opbouw uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 toerekening 1995
Stand ontwerp-begroting 199581 741
1e suppletore begroting–/– 1 759
2e suppletore begroting–/– 242
Mutatie–/– 130
Stand Slotwet 199579 610

Voor wat betreft de toelichting van de uitgaven van Hoofdstuk V (f 68,270 mln) wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 02.01.

Bij eerste suppletore wet is voor wat betreft de toerekening vanuit hoofdstuk XII verhoogd met f 0,45 mln doordat de IMO-bijdrage 1994 eerst in 1995 is overgemaakt. De toerekening van hoofdstuk XIV is verlaagd met f 0,894 mln als gevolg van de lagere dollarkoers bij de overmaking van de FAO-bijdrage. Bij tweede suppletore begroting is de toerekening van hoofdstuk XII verlaagd met f 0,233 mln als gevolg van de lagere dollarkoers.

OESO

Toerekening van artikel 02.03.01

Opbouw uitgaventoerekening vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 toerekening 1995
Stand ontwerp-begroting 19951 000
Stand Slotwet 19951 000

De toelichting op deze toerekening is opgenomen bij artikel 02.03.01.

Cat. VIe Nationale Apparaatskosten: Personele en materiële kosten (DBZ), diverse artikelen H.V.

Opbouw toerekening vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 toerekening 1995
Stand ontwerp-begroting 1995303 232
1e suppletore begroting6 197
2e suppletore begroting3 914
Mutatie– 11 391
Stand Slotwet 1995301 952

De mutaties inzake de nationale apparaatskosten worden toegelicht bij de artikelsgewijze toelichting van de beleidsvelden 01 en 05.

Artikel 03.18.01 Huisvestingskosten ministerie en SNV

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199512 94212 942
1e suppletore begroting– 342– 342
Mutatie– 367– 367
Stand Slotwet 199512 23312 233

Verplichtingen en uitgaven

In de eerste suppletore begroting is een neerwaartse mutatie voorgesteld ad f 0,342 mln. Deze werd veroorzaakt doordat als gevolg van een daling van de beschikbare middelen bij de RGD, die de betreffende kosten aan Ontwikkelingssamenwerking in rekening brengt, de toe te rekenen objectkosten lager uit zouden vallen. De uiteindelijke toe te rekenen objectkosten bedragen uiteindelijk f 12,233 in casu een neerwaartse slotwetmutatie ad f 0,367 mln.

Artikel 03.19 Nationale Apparaatskosten: Inspectie Ontwikkelingssamenwerking/IOV

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19953 4003 500
2e suppletore begroting2 578400
Mutatie1 702– 2
Stand Slotwet 19957 6803 898

Algemeen

In 1995 waren de volgende evaluaties in uitvoering. In het kader van de herijking werden 28 evaluatierapporten die de IOV tussen 1984 en 1994 heeft uitgebracht samengevat en gesynthetiseerd. Dit onderzoek werd medio 1995 voltooid. De evaluatie van de Nederlandse kunstmesthulp werd eind 1995 afgerond en zal, na door de minister van een beleidsreactie te zijn voorzien, door hem in 1996 aan het parlement worden aangeboden.

In multilateraal verband participeerde de IOV in de joint evaluatie van de in internationaal verband aan Rwanda verstrekte noodhulp, de door de lidstaten en de Commissie gezamenlijk uitgevoerde evaluatie van de programma-voedselhulp van de Europese Unie en de evaluatie van de hulp van de Europese Unie aan Afrika, de Pacific en Azië (ACP), Azië en de Latijns Amerikaanse regio (ALA)en de Zuidelijke Mediterrane Regio (MED). Binnen het kader van de «Expert Group on Aid Evaluation» werd geparticipeerd in het onderzoek op het gebied van participatieve ontwikkeling en goed overheidsbeleid, waarbij de IOV verantwoordelijk was voor het onderdeel »human rights« en in het onderzoek naar »success rating systems«.

In 1995 werd een aanvang gemaakt met de landenstudies Egypte, Bangladesh en Bolivia, het evaluatie-onderzoek naar het Vrouwen en Ontwikkelingsbeleid en naar de landenprogramma's van de SNV in Benin en Nepal, alsmede de evaluatie van het European Centre for Development Policy Management (ECDPM). Tevens werden voorbereidingen getroffen voor het onderzoek naar de co-financiering met de Wereldbank en de evaluatie van het programma van het Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI).

In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de aantallen in 1995 lopende en afgeronde onderzoeken. Tevens is een uitsplitsing gegeven naar kosten van inschakeling van externe expertise en overige kosten. De hogere dan geraamde uitgaven voor 1995 hangen samen met een concentratie van nieuwe onderzoeken in dat jaar en de uitvoering van de relatief dure veldfase van een groot aantal onderzoeken in de tweede helft van 1995.

Volume en prestatie (x f 1000)

Artikel 03.191995 Ontwerp-begroting1995 Realisatie
lopende onderzoeken1015
– waarvan afgerond c.q. af te ronden onderzoeken62
Kosten inschakeling consultants (f mln)2.903.25
Overige kosten (f mln)0.600.65
Totaal3.503.90

inclusief reis- en verblijfkosten ** inclusief bijdragen aan multilaterale evaluaties

Verplichtingen

Bij tweede suppletore begroting is de verplichtingenraming verhoogd met f 2,578 mln. Deze verhoging had betrekking op in de verplichtingen-administratie op te nemen nieuwe onderzoeken. De slotwetmutatie van f 1,702 mln heeft betrekking op de meer dan in de tweede suppletore begroting werd aangenomen gecommitteerde nieuwe onderzoeken.

Uitgaven

Bij tweede suppletore begroting is het beschikbare bedrag verhoogd met f 0,4 mln. Deze verhoging was noodzakelijk in verband met het gelijktijdig aanvangen van de duurdere «veldfase» van onderzoek van meerdere onderzoeksactiviteiten tegelijk. De uiteindelijke realisatie bedraagt f 3,898 mln, waardoor een slotwetmutatie wordt voorgesteld van tweeduizend gulden.

Accountantscontrole OS-activiteiten

Opbouw uitgaventoerekening vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 toerekening 1995
Stand ontwerp-begroting 19953 000
Mutatie–/– 66
Stand Slotwet 19952 934

Algemeen

In 1995 is, nagenoeg conform de begroting, bijna f 3,0 mln uitgegeven ten behoeve van controle-opdrachten aan openbare accountantskantoren. Dit betreft enerzijds de kosten van lokale controle van eigen beheer-projecten en anderzijds de kosten van accountantscontrole in Nederland. De controlewerkzaamheden werden verricht onder verantwoordelijkheid van de departementale accountantsdienst.

Cat. VIf Subsidies aan instituten en cursussen van internationaal onderwijs en onderzoek Diversen Hoofdstuk V / Hoofdstuk VIII (Onderwijs, Cultuur & Wetenschappen), Hoofdstuk XI (VROM) en Hoofdstuk XIV (Landbouw, Natuurbeheer en Visserij)

Opbouw uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 Uitgaven en toerekening 1995
Stand ontwerp-begroting 1995123 310
1e suppletore begroting1 831
2e suppletore begroting3 190
Mutatie402
Stand Slotwet 1995128 733

Van dit bedrag wordt f 37 mln toegelicht bij artikel 03.20 en f 1,0 mln bij subartikel 03.18.02. Overigens betreft het hier toerekeningen van de hoofdstukken VIII, XI en XIV.

Artikel 03.20 Subsidies aan Instituten

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199535 84135 841
1e suppletore begroting– 4 857863
2e suppletore begroting30 244314
Mutatie– 2 06812
Stand Slotwet 199559 16037 030

Algemeen

Ten aanzien van de subsidies aan Instituten hebben zich in de loop van het begrotingsjaar geen wijzigingen voorgedaan anders dan aanpassingen ten gevolge van loon/salarismaatregelen, zoals die voor die sector gelden. Op basis van politieke besluitvorming zijn afspraken gemaakt met het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij met betrekking tot een gezamenlijke bijdrage aan de huisvestingskosten van het CTA na verhuizing naar Wageningen in 1995.

Deze bijdrage bedraagt f 50 000,- en komt ten laste van de homogene groep Ontwikkelingssamenwerking.

Verplichtingen

De dit jaar toegezegde bijdragen aan instituten van internationaal onderwijs en onderzoek hebben het uiteindelijke niveau bereikt van f 59,160 mln. Bij eerste suppletore begroting (TK, 1994–1995, 24 182, nr. 2) is de verplichtingenraming verlaagd met f 4,8 mln omdat de verplichting inzake de bijdrage voor 1995 in de aflossing van de annuïteitenlening voor de kosten van herhuisvesting van het KIT voor 1995 en latere jaren reeds in 1994 integraal in de verplichtingenadministratie werd opgenomen. Bij tweede suppletore begroting (TK, 1995–1996, 24 521, nr. 2) is de verplichtingenraming verhoogd met f 30,2 mln, waarvan f 29,9 mln betrekking had op de nog in 1995 in de verplichtingenadministratie opgenomen bijdragen aan instituten van internationaal onderwijs en onderzoek.

Uitgaven

Als gevolg van een laatste verhoging met betrekking tot de prijsbijstelling ten behoeve van de instellingen Afrika Studie Centrum, het KIT en het RNTC wordt thans een slotwetmutatie voorgesteld van f 0,012 mln.

Artikel 03.18.02 Huisvestingskosten IRC/IHE/IHS/ITC

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19951 2331 233
Mutatie– 184– 184
Stand Slotwet 19951 0491 049

Verplichtingen en uitgaven

De uiteindelijke bijdragen voor de huisvestingskosten van het IHE, IRC, IHS en ITC ten laste van de begroting voor ontwikkelingssamenwerking komen uit op totaal f 1,049 mln, in casu een neerwaartse slotwetmutatie van f 0,184 mln.

Cat. VIg Artikel 03.21 Voorlichting, bewustwording en advisering inzake ontwikkelingssamenwerking

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199528 90028 900
2e suppletore begroting7 910110
Mutatie1 879– 126
Stand Slotwet 199538 68928 884

De mutaties worden hierna op sub-artikelniveau gespecificeerd en toegelicht.

Artikel 03.21.01 Nationale commissie Voorlichting en Bewustwording Ontwikkelingssamenwerking (NCO)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199517 20017 200
2e suppletore begroting1 800
Stand Slotwet 199519 00017 200

Algemeen

Conform het beleid zoals vastgelegd in het meerjarenbeleidsplan 1994–1998 stond in 1995 het thema ontwikkeling en conflict centraal in het beleid. Het stimuleringsbeleid richtte zich in 1995 in het bijzonder op de vierde VN-vrouwenconferentie in Beijing, 50 jaar Verenigde Naties en de herijking. De voor 1995 beschikbare bijdrage van f 17,2 mln werd volledig besteed. In 1995 zijn de fusiebesprekingen tussen de NCO en het Platform Duurzame Ontwikkeling (PDO) afgerond en werd besloten met ingang van 1 januari 1996 als volledig gefuseerde Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) van start te gaan.

Verplichtingen

De ten behoeve van het VBO-programma (Voorlichting, Bewustwording Ontwikkelingssamenwerking) opgenomen verplichtingenraming is in 1995 volledig gerealiseerd. De verhoging valt samen met de onder «Algemeen» genoemde fusie met PDO.

Artikel 03.21.02 Voorlichtingsactiviteiten Ontwikkelingssamenwerking

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19953 5003 500
2e suppletore begroting180180
Mutatie1919
Stand Slotwet 19953 6993 699

Algemeen

De Voorlichtingsdienst Ontwikkelingssamenwerking heeft in 1995 een nieuw meerjarenbeleid ontwikkeld. Gewijzigde opvattingen over het voorlichtings-beleid van de overheid alsmede de discussie over de herijking van het buitenlands beleid noopten tot een herformulering van het voorlichtings-beleid. Bij de uitvoering van het nieuwe meerjarenbeleid wordt meer nadruk gelegd op de strategische rol dan op de uitvoerende rol. In het algemeen wordt gestreefd naar een intensievere samenwerking met de NGO's, zoals die in 1995 al gestalte kreeg tijdens de door de voorlichtingsdienst aangestuurde campagne «Afrika in Beeld», ter gelegenheid van de Global Coalition for Africa. Door de toename van de verschillende soorten media en de dienovereenkomstige vraag zal de persvoorlichting worden geïntensiveerd. Ook de beleidsvoorlichting aan organisaties in het middenveld zal toenemen. De productie van voorlichtingsmiddelen voor einddoelgroepen, zoals jongeren binnen en buiten het onderwijs, blijft een belangrijke taak voor de voorlichtingsdienst. Het maandblad Internationale Samenwerking behoudt zijn prominente plaats binnen de werkzaamheden van de voorlichtingsdienst.

Verplichtingen en uitgaven

In de decemberbrief was als gevolg van het betalen van declaraties op in 1995 aangegane verplichtingen een mutatie aangemeld van f 0,020 mln. De uiteindelijke realisatie van zowel het verplichtingenbudget als het uitgavenbudget maakt een slotwetmutatie van f 0,019 mln noodzakelijk. De afwijking ten opzichte van de decemberbrief blijkt in dit geval marginaal: f 0,001 mln.

Artikel 03.21.05 Periodieken Samsam en Internationale Samenwerking / Scherpenzeelstichting

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19955 5005 500
2e suppletore begroting– 180– 180
Mutatie2020
Stand Slotwet 19955 3405 340

Volume en prestatie (x f 1000)

Artikel 03.21.0519951995
 BegrotingRealisatie
Samsam3 6003 306
Internationale Samenwerking1 7001 837
Stichting Scherpenzeel200197
Totaal5 5005 340

Algemeen

Het jongerenblad Samsam vierde in 1995 zijn twintigjarig bestaan onder andere met een fototentoonstelling in het Museon. Het blad heeft een maandelijkse oplage van ca. 500 000 exemplaren en is hoofdzakelijk bestemd voor leerlingen van de hogere klassen van het basisonderwijs. De begeleidingscommissie werd uitgebreid met een onderwijskundige en voorts werd een bescheiden onderzoek gestart teneinde vast te stellen of het blad nog voldoende aansluit bij de belevingswereld van de doelgroep.

De Dick Scherpenzeelstichting heeft als doelstelling het analyseren en bevorderen van de berichtgeving over ontwikkelingslanden in de Nederlandse media. De stichting kende een aantal subsidies toe voor journalistiek onderzoek en organiseerde een symposium over de berichtgeving over Suriname in de Nederlandse media. De Dick Scherpenzeel persprijs werd in 1995 toegekend aan Jeroen Akkermans voor zijn tv-reportages over het conflict in Tsjetsjenië, uitgezonden door RTL-Nieuws.

Verplichtingen en uitgaven

De in de tweede suppletore wet voorgestelde verlaging met f 0,18 mln had betrekking op een nieuwe beheersmaatregel inzake de wijze waarop Samsam zal worden afgerekend. De nu opgetreden overschrijding is het gevolg van enerzijds hoger uitvallende kosten met betrekking tot Internationale Samenwerking en anderzijds de hoger uitvallende onderschrijding op het onderdeel Samsam en heeft geleid tot een opwaartse slotwetmutatie van f 0,02 mln.

Artikel 03.21.03 Natuur- en Milieu-educatie (NME)

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19952 0002 000
2e suppletore begroting6 000
Mutatie1 958– 47
Stand Slotwet 19959 9581 953

Algemeen

Het NME-onderwijsproject heeft tot doel de kennis en aandacht voor NME te verankeren in de onderwijsprogramma's van het basis- en voortgezet onderwijs. In 1995 werden met de bijdrage van ontwikkelingssamenwerking activiteiten gefinancierd gericht op structurele inbedding in het onderwijs van de aandacht voor duurzame ontwikkeling en internationaal milieubeleid. Dit geschiedde aan de hand van onderwijsmaterialen en methoden die speciaal daarvoor ontworpen werden.

Verplichtingen

Het in 1995 aangegane contract met een looptijd van 4 jaar waarin uitvoering zal worden gegeven aan het kaderplan Natuur- en Milieu-educatie (TK, 1993–1994, nr. 20 487, nr. 13) betrof een totale verplichting van f 8,0 mln. In de tweede suppletore begroting was hiervoor additioneel f 6,0 mln opgenomen. De slotwetmutatie van f 1,958 mln betreft het saldo van een overig aantal niet in de begroting opgenomen verplichtingen.

Artikel 03.21.04 NAR en RAWOO

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerpbegroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995700700
2e suppletore begroting110110
Mutatie– 118– 118
Stand Slotwet 1995692692

Algemeen

Dit sub-artikel bestaat uit twee onderdelen, NAR en RAWOO waarvoor in de ontwerp-begroting respectievelijk f 0,450 mln en f 0,250 mln was opgenomen.

Het in geringe mate achterblijven van de uitgaven voor de RAWOO bij de planning volgens suppletore begroting moge niet verhullen dat in 1995 door de RAWOO een grote activiteit werd ontplooid. Het in november 1994 uitgebrachte advies over «Meerjarenperspectief op onderzoek voor ontwikkeling» werd in 1995 in het Engels uitgegeven en leidde tot een eerste overleg met betrekking tot een Noord-Zuid samenwerkingsprogramma voor gezondheidsonderzoek, in overleg met de Raad voor Gezondheidsonderzoek. Hetzelfde geldt voor onderzoek over Biodiversiteit in samenwerking met de andere sectorraden voor Milieu- en Natuuronderzoek en voor Landbouwkundig onderzoek. Het met een conferentie, diverse studies, en schriftelijke raadpleging van een groot aantal adviseurs uit het Zuiden voorbereide advies over «Opbouw en versterking van onderzoekscapaciteit in ontwikkelingslanden» werd eind december 1995 vastgesteld. Ook de voorbereiding van een advies over de verhouding Nederlands-Europees onderzoekbeleid werd in 1995 grotendeels afgerond. Een advies over voortzetting van de werkzaamheden van de RAWOO werd uitgebracht en met tweede ondergetekende besproken met een positieve conclusie.

De Nationale Adviesraad voor Ontwikkelingssamenwerking (NAR) heeft tot taak de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, en via hem of haar de regering, op verzoek of uit eigen beweging, van advies te dienen over de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. De Raad brengt ook samenvattingen van adviezen uit, levert commentaar op voor ontwikkelingssamenwerking belangwekkende (internationale) rapporten en organiseert studieconferenties en seminars over actuele thema's. De Raad telde eind 1995 60 leden, acht minder dan in het begin van het jaar, en stond onder voorzitterschap van professor dr E.W. Hommes. Vice-voorzitters zijn mevrouw dr O.B.R.C. van Cranenburgh en professor dr W. Tims.

De NAR bracht in 1995 voor twee van de zes in behandeling genomen onderwerpen een advies uit, namelijk een advies over de herijking van het buitenlands beleid en een advies ter voorbereiding op de vierde Wereldvrouwenconferentie te Beijing. De overige, niet met een advies afgeronde onderwerpen zijn sociale ontwikkeling, technologie, de World Economic Outlook van het IMF en het Human Development Report 1995. Het is de Raad niet mogelijk gebleken de andere activiteiten in dit jaar af te ronden met een advies. Ten behoeve van de Sociale Top heeft de Raad tussentijds een bijdrage geleverd voor de Nederlandse delegatie naar de VN-wereldconferentie over Sociale Ontwikkeling. Werkzaamheden aan het advies, welke mede de follow up van deze conferentie betreffen, zullen in 1996 worden afgerond. De werkgroep die een advies op eigen initiatief van de Raad in voorbereiding heeft genomen over technologie en ontwikkelingssamenwerking, is er niet in geslaagd nog in 1995 zijn werkzaamheden af te ronden. Het advies zal naar verwachting in 1996 verschijnen. Een fors deel van de financiële middelen op de begroting van de Raad is door het temporiseren van deze werkzaamheden niet benut.

Voor twee onderwerpen werd een commentaar van de Raad uitgebracht. Het betreft het in maart uitgebrachte commentaar op de «World Economic Outlooks» van het IMF over de jaren 1993 en 1994 alsmede een commentaar op Het Human Development Report 1995, met als centraal thema de niet aflatende strijd voor gender gelijkheid.

Na de UNCED, de wereldconferentie over milieu en armoedebestrijding in Rio de Janeiro, had de Raad besloten de ontwikkelingen aangaande de uitvoering van Agenda 21 op de voet te volgen. Daartoe is binnen de Raad een permanente referentiegroep milieu en ontwikkeling ingesteld. Besloten werd een studieconferentie te organiseren over produktie- en consumptiepatronen. Eind '95 is een stagiaire bereid gevonden de voorbereide werkzaamheden te verrichten, welke in 1996 moeten leiden tot een advies.

In tegenstelling tot eerdere aankondigingen heeft de Raad in 1995 geen verzoek ontvangen om een advies uit te brengen over conflict en ontwikkeling. Daarop heeft de Raad besloten op eigen initiatief een advies uit te brengen over dit onderwerp. De werkzaamheden zijn pas na 1995 gestart.

Verplichtingen en uitgaven

Met de tweede suppletore begroting is het onderdeel NAR verlaagd met f 0,100 mln in verband met het achterblijven van uitgaven ten behoeve van de ondersteuning Raad en secretariaat. Het onderdeel RAWOO is verhoogd met f 0,210 mln als gevolg van het in uitvoering nemen van extra activiteiten.

De feitelijke realisatie bedraagt voor het onderdeel NAR f 0,26 mln en voor het onderdeel RAWOO f 0,43 mln en leidt tot een neerwaartse slotwetmutatie van f 0,118 mln.

Cat. VIh Overige uitgaven inzake samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba

Toerekening vanuit Hoofdstuk IV (KabNa)

 toerekening 1995
Ontwerpbegroting 199530 055
Mutatie4 461
Realisatie 199534 516

Doordat binnen hoofdstuk IV een herschikking heeft plaatsgevonden is de toerekening verhoogd met f 4,4 mln. Een corresponderende verlaging is aangebracht op categorie Va «Samenwerkingsprogramma's».

Rentesubsidies Nederlandse Antillen en Aruba

Toerekening vanuit Hoofdstuk IV (KabNa)

 toerekening 1995
Ontwerpbegroting 199534 300
Mutatie97
Realisatie 199534 397

Hoofdstuk 3. Financieel beheer

3.1. Accountantsverklaring

De ingeslagen weg om het financieel beheer binnen BZ op een adequaat kwaliteitsniveau te brengen en te behouden heeft een stevig fundament gekregen. De departementale Accountantsdienst heeft bij de financiële verantwoording over 1995 wederom een goedkeurende verklaring afgegeven. De bevindingen en aandachtspunten uit de rapportages van de Accountantsdienst en de interne controle-afdelingen ter verbetering van het financieel beheer worden systematisch onder de aandacht gebracht van directies en posten opdat tijdig maatregelen worden genomen.

3.2. Rechtmatigheidsonderzoek 1994 Algemene Rekenkamer

De Algemene Rekenkamer kwam tot een overwegend positief oordeel over de financiële verantwoording 1994 van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De belangrijkste opmerkingen van de Rekenkamer betroffen de navolgende punten:

– op het gebied van het financieel beheer bij het directoraat-generaal Internationale Samenwerking (DGIS) werd meer aandacht gevraagd voor het toezicht op ontwikkelingssamenwerkingprojecten die worden uitgevoerd en beheerd door organisaties zonder winstoogmerk (de zogenaamde modaliteit 3-projecten). Een projectgroep onderzoekt momenteel de mogelijkheid om de raamovereenkomsten met internationale organisaties aan te passen voor wat de rapportage en de controle op de projecten betreft, waarbij verbetering van de opzet van financiële rapportages als ook accountantscontrole aandacht krijgen;

– voor een toereikend toezicht door ambassades acht de Rekenkamer een kwantitatief en kwalitatief voldoende bezetting van de financiële beheersfunctie op de ambassades nodig. De plaatsing van een aantal controllers op ambassades en de diverse cursussen op het gebied van financieel beheer dienen in deze context te worden gezien. Daarnaast mag worden verwacht dat na de Herijkingsoperatie meer financiële specialisten op de ambassades zullen worden geplaatst. Met deze maatregelen wordt verwacht dat de financiële functie op de posten op een voldoende kwaliteitsniveau wordt gebracht;

– enige tekortkomingen werden geconstateerd in het extracomptabele voorschottenbeheer. Deze tekortkomingen waren in belangrijke mate te wijten aan begripsdefinities waardoor niet in alle gevallen voorschotten op eenduidige wijze werden verantwoord. Inmiddels is de voorschotdefinitie verduidelijkt en ingevoerd. Aansluitend zijn alle voorschotstanden geanalyseerd en waar nodig is corrigerende actie ondernomen. De voorschottenproblematiek zal ook in de komende jaren onder de aandacht van het ministerie blijven;

– ten aanzien van de opbrengstenverantwoording van afgegeven paspoorten en visa had de Rekenkamer geen zekerheid over de volledigheid. Met de in voorbereiding zijnde wijziging van de Wet op de Kanselarijrechten wordt een vereenvoudiging tot stand gebracht. Deze wijziging betekent dat de grote diversiteit in de tarieven komt te vervallen en de wijziging zal naar verwachting de uitvoering van de wet sterk vergemakkelijken. Daardoor zal vermoedelijk de volledigheid van de verantwoording van de ontvangsten sterk verbeterd worden;

– gezien de opmerkingen van de Rekenkamer met betrekking tot de inhoudelijke toelichting op de verschillen tussen begroting en realisatie bij een tweetal artikelen (03.26 Milieubeleid in ontwikkelingslanden en 02.04 Subsidies en bijdragen) zal de onderbouwing van zulke afwijkingen een continu aandachtspunt zijn;

– de wijze waarop de inrichting en de vormgeving van het fonds Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden zijn geregeld beoordeelde de Rekenkamer als overwegend positief;

– hetzelfde oordeel gaf de Rekenkamer ten aanzien van de administratieve verwerking van verplichtingen in de saldibalans. Met betrekking tot dit punt is in 1994 een grote verbetering tot stand gebracht ten opzichte van 1993.

3.3. Administratieve organisatie en Interne Controle

De komende reorganisatie in het kader van de Herijking vergt grote aanpassingen in de Administratieve Organisatie (AO) van Buitenlandse Zaken. Besloten is de ontwikkeling van handboeken aan te houden totdat er meer duidelijkheid is geschapen over de uitkomsten van de reorganisatie. De reorganisatie wordt aangegrepen om bestaande procedures tegen het licht te houden en optimaal af te stemmen op de praktijk. Vergaande delegatie van verantwoordelijkheden naar de ambassades staat hierbij voorop.

Als gevolg van deze ontwikkelingen zal na afronding van de Herijking een forse inhaalslag gemaakt worden. Wel is er zorg gedragen voor de competentietabellen (dit zijn de bevoegdhedenlijsten en de handtekeningen- en parafenlijsten) van de betreffende dienstonderdelen tijdig werden geactualiseerd, zodat deze steeds een juist en volledig beeld hebben gegeven van de toegewezen bevoegdheden aan de verschillende functies met de daarbij behorende interne taakverdeling.

De interne controle binnen het DGIS kon in 1995 verder worden gerationaliseerd. De omvang van de detailcontroles is teruggebracht voor die onderdelen waar de risico's kleiner zijn. Bij het voorschotbeheer is uitvoerig stilgestaan. Dit was voor verbetering vatbaar. In het laatste kwartaal van het jaar zijn in een gezamenlijke actie met de controlling bureaus de openstaande voorschotten opgeschoond.

De uitgevoerde controles waren onder meer gericht op de rechtmatigheid van de bestedingen/ontvangsten. Daarnaast werden controles uitgevoerd naar opzet, bestaan en werking van financiële processen. Tevens werd een EDP-audit uitgevoerd naar het MFA (Ministeriële Financiële Administratie)- rekencentrum en werd een controle uitgevoerd naar de geautomatiseerde jaarovergang decentraal DELFI.

Voordat de definitieve rapportage wordt opgesteld vindt afstemming plaats met de post/directie over de geconstateerde knelpunten. De eventueel uit de rapportage voortkomende aanbevelingen worden middels de in 1995 opgezette voortgangsrapportage bewaakt. In deze voortgangsrappportage zijn ook de aanbevelingen van de ACD opgenomen.

Departementsbreed heeft er in 1995 door de controller-afdelingen een dertigtal controlemissies plaatsgevonden.

3.4. Kengetallen

De mogelijkheden voor opname van volume- en prestatiegegevens op de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn zeer beperkt. Voor een beschrijving van de problematiek voor wat betreft het opstellen van volume- en prestatiegegevens voor beleidsveld 2 (Internationale betrekkingen), beleidsveld 3 (Samenwerking met ontwikkelingslanden) en beleidsveld 4 (Afdracht aan de Europese Unie) wordt verwezen naar de begroting 1996 (paragraaf 7 van hoofdstuk X en paragraaf 5.3 van hoofdstuk XI). Waar mogelijk en relevant zijn wel de apparaatskosten (beleidsveld 1 en 5) en de ontvangsten met volume- en prestatiegegevens toegelicht. In de begroting 1996 is bovendien de toelichting bij de opgenomen volumeen prestatiegegevens verbeterd.

In 1995 is voorts aandacht besteed aan de kwaliteit van de presentatie van kengetallen in de rekening. In de eerste plaats zijn ten opzichte van de vorige rekening in de artikelsgewijze toelichting volume- en prestatiegegevens opgenomen bij de apparaatsuitgaven en de ontvangsten. Voor wat betreft inhoud en presentatie van deze volume- en prestatiegegevens is zoveel mogelijk aangesloten bij de (verbeterde) opzet zoals gehanteerd in de begroting 1996. Verder zijn in het algemene deel van de toelichting bij de rekening verbeteringen gerealiseerd in de kwaliteit van de gepresenteerde kengetallen in het hoofdstuk met betrekking tot personeel, organisatie en op het gebied van Ontwikkelingssamenwerking.

3.5. Verzelfstandiging Posten

In 1995 is opnieuw nadrukkelijk aandacht besteed aan de verbetering van het financieel beheer op de buitenlandse vertegenwoordigingen. In het verleden zijn hiertoe reeds enige maatregelen in gang gezet, zoals het organiseren van speciale trainingen voor ambassademedewerkers, het opnemen van beheersmodules in reguliere opleidingen en het (tijdelijk) plaatsen van «financial controllers» op een aantal grote en middelgrote posten met werkzaamheden op het gebied van Ontwikkelingssamenwerking. Deze activiteiten zijn in 1995 gecontinueerd. In 1995 is bovendien verder inhoud gegeven aan het proces van verzelfstandiging van de bedrijfsvoering op de posten door delegatie van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden op beheersmatig terrein. In de eerste plaats zijn er, mede naar aanleiding van een enquête onder een aantal posten, enige maatregelen genomen die de handelingsvrijheid van de posten binnen de door het departement vastgestelde kaders enigszins kunnen vergroten. Verder zijn er voorbereidingen getroffen voor de uitvoering van een proefproject, waarbij vier posten (New Delhi, San José, Parijs en Los Angeles) worden betrokken. Dit proefproject moet uitwijzen in hoeverre de implementatie van een nieuw delegatie-/verantwoordingsmodel tussen post en departement met betrekking tot de apparaatszorg kan leiden tot kwaliteitsverbetering van het beheer en verhoging van de doelmatigheid. Het genoemde delegatiemodel is met ingang van 1 januari 1996 bij de vier proefposten ingevoerd.

Op een aantal posten is een controller geplaatst belast met de stroomlijning van het financieel beheer.

De verzelfstandiging van de posten, waarbij de rol van het departement verschuift naar sturen «op afstand» en «op hoofdlijnen», vereist de ontwikkeling van geschikte beheers- en verantwoordingsinstrumenten. Hiertoe is onder meer een model ontwikkeld dat bijdraagt aan de beoordeling van de kwaliteit van de bedrijfsvoering op een post. In 1995 is voor de eerste keer wereldwijd met dit model proefgedraaid. Het beeld van de kwaliteit van de bedrijfsvoering dat uit deze proef naar voren kwam was grotendeels positief. In het kader van de herijkingsoperatie zal nadrukkelijk aandacht besteed worden aan de wijze waarop het toezicht op de kwaliteit van de bedrijfsvoering op de Posten en het daarbij te hanteren instrumentarium in het verdere verzelfstandigingstraject van de Posten verder inhoud kan worden gegeven.

3.6. Misbruik en Oneigenlijk gebruik

Er is sprake van gevoeligheid voor Misbruik en Oneigenlijk gebruik (M&O) zodra de aanspraak op een uitkering, de verplichting om een heffing te betalen en/of de hoogte van een uitkering of heffing afhankelijk is van gegevens die door een derde verstrekt moeten worden. Betalingen voor aan het Rijk geleverde goederen of diensten worden niet als M&O-gevoelig beschouwd.

Bij het ministerie van Buitenlandse Zaken speelt M&O-gevoeligheid een rol bij de volgende regelingen:

1) Subsidies (meerdere artikelen; zie hiervoor de subsidiebijlage bij de begroting 1995);

2) Besluit Tegemoetkoming Ziektekosten Rijkspersoneel (BTZR) (art. 01.01.01 en 05.01.01);

3) Wachtgeldenregeling (art. 01.03);

4) Uitgifte paspoorten en visa tegen verlaagd tarief (art. 05.02).

In de artikelsgewijze toelichting is bij de betreffende artikelen een nadere toelichting opgenomen op M&O ten aanzien van het Besluit Tegemoetkoming Ziektekosten Rijkspersoneel, de Wachtgeldenregeling en de uitgifte van paspoorten en visa tegen verlaagd tarief. Aangezien de subsidiebedragen over meerdere artikelen zijn verspreid wordt hieronder ingegaan op de M&O-gevoeligheid van subsidies.

In het kader van het geïntegreerd subsidiebeleid van 1993 werd geconstateerd dat ten aanzien van de subsidies van het ministerie van Buitenlandse Zaken een adequaat M&O-beleid wordt gehanteerd. In 1995 heeft het ministerie een overzicht opgesteld van alle M&O-gevoelige regelingen, inclusief subsidies, en de maatregelen die zijn getroffen om mogelijk M&O af te dekken. Voorts zal elke subsidieregeling van Buitenlandse Zaken – in lijn met het rijksbrede subsidiebeleid – tenminste eenmaal in de vijf jaar worden geëvalueerd.

Hoofdstuk 4. Personeel en Organisatie

4.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt in de eerste plaats ingegaan op enkele ontwikkelingen in 1995 op personeelsgebied. De peildatum is 31 december 1995 en de gegevens zijn ontleend aan het personeelsbestand. Wijzigingen die met terugwerkende kracht zijn geëffectueerd ná het opstellen van deze toelichting zijn derhalve niet meegenomen in deze gegevens.

In de tweede plaats wordt in dit hoofdstuk de ontwikkeling in 1995 ten aanzien van het netwerk van de posten in het buitenland beschreven.

Tot slot wordt er in dit hoofdstuk ingegaan op de ontwikkeling in 1995 ten aanzien van automatisering.

4.2. Formatie en bezetting

Het aantal formatieplaatsen per eind 1995 bedroeg 3705,5 (in f.t.e.'s). Eind 1994 was dit 3703,5.

Formatieplaatsen

departement 1742 

posten (t.b.v. uitgezonden personeel) 1122 

posten (t.b.v. lokaal personeel) 841,5

3705,5

formatieplaatsen eind 1995 (f.t.e.'s)

* departement 1 742,0

* posten (t.b.v. uitgezonden personeel)* 1 122,0

* posten (t.b.v. lokale werknemers)  841,5

totaal 3 705,5

* excl. 69 functies voor sectorspecialisten

kst-24844-7-1.gif

verdeling van de functies over de verschillende functieniveaus

functieniveau:departementposten (t.b.v. uitgezonden personeel)
2006
1944
18121
171130
162450
151554
1465,549
1387,583
12174,595
11282123,5
1015764
913266
8180,583
71-5364
6152,5130,5
5135,5120
415069
3610
2110
1  0  0
 1 7421 122
kst-24844-7-2.gif

4.3. Mannen en vrouwen

In 1994 bedroeg het percentage vrouwen 43,7 %. In 1995 is dit cijfer gestegen naar 44,1 %. De stijging vond plaats in de categorieën personeelsleden die op het departement zijn geplaatst en lokaal geworven personeel op de post. Voor wat betreft verdeling over de rangen vond de stijging met name plaats bij de schalen 6 tot 15. Het aantal vrouwen in de schalen 15 en hoger bleef gelijk (8), bij een dalend aantal mannen (200 in 1995 tegenover 205 in 1994).

personeelsbezetting naar aantallen mannen en vrouwen per 31-12-95

 mannen%vrouwen%totaal
-departement1 03057,4876242,521 792
— uitgezonden naar een post64565,5533934,45984
— lokaal41343,0754656,93959
totaal2 08855,901 64744,103 735

verdeling vrouwen en mannen per rang/salarisniveau (departementen uitgezonden naar een post)

 mannenvrouwentotaal
schaal 1–5117363480
schaal 6–9478443921
schaal 10–11408198606
schaal 12–1447289561
schaal 15 en hoger2008208
totaal1 6751 1012 776
kst-24844-7-3.gif

4.4. In- en uitstroom 1995

In tegenstelling tot 1994 is het saldo indiensttredingen/uitdiensttredingen, negatief: het aantal personeelsleden dat vertrok (143) is over 1995 groter dan het aantal nieuw aangestelde medewerkers (102). Dit aantal is beduidend lager dan in 1994, toen de instroom 180 medewerkers betrof. Dit verschil is het gevolg van de vacaturestop die begin 1995 is ingesteld. In 1994 nam het aantal personeelsleden per saldo met 16 toe. In 1995 is er een daling te zien met 41 personen.

in- en uitdiensttredingen

BT = tijdelijke dienst voor bepaalde tijd

TD = tijdelijke dienst voor een proeftijd of ter 1e opl.

VD = vaste dienst

AO = arbeidsovereenkomst

totaal (excl. lokale medewerkers)

 AOBTTDVDtotaal
aantal indiensttredingen 36615102
aantal uitdiensttredingen2401784143
saldo– 2– 444– 79– 41

4.5. Ziekteverzuim

Het totale ziekteverzuim van BZ in 1995 bedroeg 3,8%. In vergelijking tot 1994 betreft dit een daling met 0,2% punt. 81,4% van het totale verzuim betrof het zogenaamde korte verzuim (0–7 dagen). Dit is 0,5% punt hoger dan in 1994.

ziekteverzuim 1995 totaal ministerie (inclusief lokaal personeel van Nederlandse nationaliteit

 mannenvrouwen1totaal 2
— gemiddelde bezetting1 8641 4943 358
— verzuimpercentage2,743,8
— meldingsfrequentie1,21,71,4
— gemiddelde verzuimduur in dagen    
– per zieke werknemer9,814,813,9
– per ziektegeval8,69,4

totaal departement

 mannenvrouwen1totaal 2
— gemiddelde bezetting1 0457501 795
— verzuimpercentage3,24,53,9
— meldingsfrequentie1,62,21,8
— gemiddelde verzuimduur in dagen    
– per zieke werknemer11,616,514,1
– per ziektegeval7,97,57,1

posten (uitgezonden personeel)

 mannenvrouwen1totaal 2
— gemiddelde bezetting6583451 003
— verzuimpercentage1,21,71,4
— meldingsfrequentie0,60,8
— gemiddelde verzuimduur in dagen    
– per zieke werknemer4,46,35,1
– per ziektegeval6,66,4

1 exclusief zwangerschap 2 inclusief zwangerschap

4.6. Het Postennetwerk

Het netwerk van posten in het buitenland

In 1995 werden een (zelfstandige) ambassade te Amman (Jordanië) en een ambassade te Almaty (Kazachstan) (o.l.v. een TZ, ressorterend onder de hoofdpost Moskou) geopend. Tevens werd een ambassadekantoor te Kigali (Rwanda) geopend (o.l.v. een TZ en onder de hoofdpost Nairobi). De Delegatie bij de OVSE is thans een Permanente Vertegenwoordiging.

Eind 1995 bestond het netwerk van posten in het buitenland, voor zover daaraan uitgezonden personeelsleden van de DBZ waren verbonden, uit 136 posten:

97 ambassades

3 ambassadekantoren (te Abuja, Berlijn en Kigali)

9 zelfstandige Permanente Vertegenwoordigingen

26 beroepsconsulaire posten

alsmede de vertegenwoordiging bij de EPA/Jericho

Overigens zijn aan 6 honorair consulaire posten uitgezonden medewerkers verbonden.

Omvang van de posten

Grote posten

Er zijn 10 posten met 30 of meer formatieplaatsen (voor uitgezonden en plaatselijk in dienst genomen personeelsleden te zamen), t.w.: de ambassades te Jakarta, Washington, Parijs, Brussel, Londen, Bonn, New Delhi, Paramaribo en Moskou alsmede de permanente vertegenwoordiging bij de EU te Brussel.

Middelgrote posten

Daarnaast zijn er 32 posten met 15 tot 30 formatieplaatsen, t.w.: de ambassades te Bangkok, Madrid, Nairobi, Tokio, Kairo, Rome, Peking, Pretoria, Ankara, Dar es Salaam, Dhaka, Lagos, Ottawa, Praag, Rabat, Tel Aviv, Warschau, Athene, Wenen, Islamabad, Boedapest, Bogotá, Damascus, Lissabon, Rhyad, San José en Teheran, alsmede de consulaten-generaal te New York en Dusseldorp en de permanente vertegenwoordigingen bij de VN te New York, de VN te Genève en de NAVO te Brussel.

Kleine posten

De overige posten hebben minder dan 15 formatieplaatsen (voor uitgezonden en plaatselijk in dienst genomen personeelsleden te zamen.)

4.7. Automatisering

Opleidingen

In totaal waren er in 1995 1155 cursisten die een opleiding in de automatisering volgden. Het betrof voornamelijk basis pc-opleidingen. Daarnaast is gestart met de cursus «Gebruikersondersteuning Kantoor-automatisering» voor medewerkers op de posten. Deze cursus is grotendeels in eigen beheer ontwikkeld en uitgevoerd. In 1995 is deze opleiding twee keer uitgevoerd.

Organisatie

De in de MvT genoemde uitgangspunten (flexibiliteit en doelmatigheid) zijn in het begrotingsjaar als leidraad gehanteerd. De aangekondigde maatregelen op het gebied van delegatie m.b.t de bedrijfsvoering en instelling van controllers zijn in gang gezet.

De aangekondigde reorganisatie van de centrale directie O&I heeft plaatsgevonden. De hervorming van de beheersorganisatie teneinde te komen tot kwaliteitsverbetering is nog in volle gang.

Het voornemen bijzondere aandacht te besteden aan de inrichting van de financiële functie zal in 1996 leiden tot een grondige herinrichting. Deze moet overigens geplaatst worden in de totale reorganisatie in het kader van de uitvoering van de Nota Herijking Buitenlands Beleid.

De projecten ter verbetering van de kwaliteit van de consulaire functie zijn voor het merendeel succesvol afgerond.

De Hoofdafdeling Vertalingen is op basis van een geactualiseerde taakstelling in omvang teruggebracht.

Naast de aangekondigde projecten zijn maatregelen genomen ter bevordering van de efficiency en kostenverlaging bij met name de ondersteunende diensten op het departement. De hierdoor vrijvallende middelen zijn deels structureel van aard en worden aangewend ter compensatie van bezuinigingstaakstellingen uit het Regeerakkoord en Kaderbrief 1994.

Informatievoorziening

Ten aanzien van het beheer en de verdere ontwikkeling van geautomatiseerde informatievoorziening bij het Ministerie is het beleid, zoals verwoord in Begroting 1995, in de loop van het begrotingsjaar 1995 niet gewijzigd. In grote lijnen zijn de doelstellingen uit de begroting gerealiseerd.

Op een aantal punten zijn er omstandigheden of nieuwe ontwikkelingen geweest waardoor prioriteiten in de uitvoering zijn verlegd of accenten zijn verschoven. Dat betreft de volgende onderwerpen:

Informatievoorziening bedrijfsvoering

In de loop van 1995 werd duidelijk dat de Herijking van het buitenlandbeleid ingrijpende gevolgen zou hebben voor de interne informatievoorziening van het Ministerie, zowel intern op het departement als voor de informatiestromen tussen departement en posten in het buitenland. De aangekondigde projectmatige verdere integratie van geautomatiseerde instrumenten voor bedrijfsvoering is om die reden in 1995 enigszins getemporiseerd in afwachting van te nemen besluiten over de mate van integraal management. Het accent is in dat jaar verlegd naar het verder ontwikkelen van algemene bedrijfsapplicaties, met name voor de posten in het buitenland, zoals de modernisering van basiskantoorautomatisering, relatiebeheer e.a.

Nieuwe media

De beleidsvoornemens ten aanzien van de introductie van nieuwe media richtte zich in de begroting voor 1995 vooral op nieuwe softwaretechnieken (multimedia, hypertext) en opslagmedia (CDROM). Hoewel daarmee aanzienlijke vorderingen zijn gemaakt is de prioriteit in de loop van het jaar vooral gelegd op de voorbereidingen voor het gebruik van Internet bij het Ministerie.

Het Nationaal Actieplan Electronische Snelwegen en ontwikkelingen in de informatische omgeving van het Ministerie waren daartoe belangrijke impulsen. De snelle vlucht die Internet in de wereld heeft genomen heeft gezorgd dat de informatie en diensten van dit net steeds interessanter worden voor het functioneren van het Ministerie. Met name voor de posten in het buitenland is Internet een zinvolle aanvulling van hun informatiebehoeften.

Kwaliteitsbeleid

In het streven om de systematische kwaliteitzorg voor de informatie-voorziening te verhogen, is in de loop van 1995 afgezien van het plan om door middel van omvangrijk vooronderzoek een alomvattend meerjarenkwaliteitsplan te ontwikkelen. Het wordt effectiever geacht vanuit de praktijk op zich daarvoor lenende terreinen concrete kwaliteits-verbeteringen te realiseren in een groeimodel. In 1995 is gekozen voor de komende tijd het accent te leggen op het gericht ontwikkelen van kwaliteitsnormen en standaarden voor processen en producten, vooralsnog in de systeemontwikkeling als onderdeel van de totale informatievoorziening.

Meerjarenplanning

Voor een beter verloop van departementale besluitvorming over de informatievoorziening is in 1995 een nieuwe overleg- en besluitvormings-structuur bij het Ministerie ingesteld. In deze structuur worden voor meer jaren op aansturing van het gezamenlijk lijnmanagement de functionele behoeften, beleidsrichting en voorwaarden vastgesteld voor de departementale informatievoorziening.

Hoofdstuk 5. Begrotingsuitvoering 1995

In dit hoofdstuk wordt de uitvoering van de begroting 1995 op hoofdlijnen weergegeven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het deel Buitenlandse Zaken en het onderdeel Ontwikkelingssamenwerking. Voor een toelichting op voornoemde mutaties wordt verwezen naar het gestelde bij de desbetreffende artikelen in de artikelsgewijze toelichting.

Buitenlandse Zaken

Hieronder wordt de Rekening 1995 voor het deel Buitenlandse Zaken (voor de uitgaven exclusief beleidsveld 03 «Samenwerking met ontwikkelingslanden) in het kort weergegeven.

(bedragen x f 1 000)

 UitgavenOntvangsten
BEGROTING 19953 663 73999 081
a. mutaties 1e SW– 1 257 0773 189
b. mutaties 2e SW21 6411 255
c. mutaties Slotwet– 70 1476 688
Totaal mutaties 1995– 1 305 58311 132
REKENING 19952 358 156110 213

Bovenstaand uitvoeringsbeeld wordt grotendeels bepaald door de mutatie van f 1,3 miljard bij de afdracht aan de EU (vierde eigen middel). De belangrijkste oorzaak van deze mutatie is de forse onderuitputting bij de EU-begroting in 1994 die doorwerkt in de afdrachten van de lidstaten in 1995. Voor de Nederlandse afdracht aan de EU die op de BZ-begroting wordt verantwoord (vierde eigen middel) leidt dit tot een meevaller in 1995 van f 1 miljard. Daarnaast leidde de vertraging van de ratificatie van het nieuwe Eigen Middelenbesluit tot een meevaller van f 293 mln op dit artikel. Voor een nadere toelichting op de mutaties met betrekking tot de afdracht aan de EU wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting, artikel 04.01.

Als wordt afgezien van de mutatie bij het Vierde eigen middel ontstaat het volgende uitvoeringsbeeld 1995:

(bedragen x f 1 000)

 UitgavenOntvangsten
BEGROTING 1995886 73999 081
a. mutaties 1e SW11 9233 189
b. mutaties 2e SW7 6411 255
c. mutaties Slotwet– 25 5436 688
Totaal mutaties 1995– 5 97911 132
REKENING 1995880 760110 213

Het totaalbeeld laat relatief beperkte mutaties zien tussen de ontwerp-begroting 1995 en de realisatie, die zowel bij de uitgaven als bij de ontvangsten resulteren in een meevaller.

De ombuiging uit de Kaderbrief ad f 5,8 mln (exclusief OS) is conform de in de ontwerp-begroting 1995 voorgestelde invulling gerealiseerd met uitzondering van het terugdringen van overwerk, waarvoor een opbrengst van f 464 000 was geraamd. Deze is slechts gedeeltelijk gerealiseerd. Dit deel van de taakstelling is elders binnen de BZ-begroting gedekt.

Bij de uitgaven is, het vierde eigen middel niet meegerekend, op het BZ-deel van de begroting sprake van een onderuitputting ad f 6 mln ten opzichte van het oorspronkelijk vastgestelde begrotingsbedrag.

Deze onderuitputting wordt met name veroorzaakt door de volgende mutaties:

– vertraging verbouwing Vredespaleis;

– onderuitputting MATRA-programma;

– lagere huren personeelswoningen, deels te verklaren door gunstige wisselkoersen (met name lagere dollarkoers);

– een meevaller bij de uitgaven ten behoeve van de Weu/Donau-missie. Tussen de lidstaten van de WEU is geen overeenstemming bereikt over de versleuteling van de operationele kosten. Hierdoor worden deze uitgaven niet versleuteld over de lidstaten; er vindt dus geen verrekening achteraf plaats. De hiervoor op de begroting getroffen voorziening is dus niet aangesproken.

De ontvangstenrealisatie is 11,2% hoger dan wat oorspronkelijk was begroot (f 99,1 mln). Deze meevaller is voornamelijk het gevolg van hogere ontvangsten door terugstortingen van in vorige jaren verstrekte voorschotten met betrekking tot Ontwikkelingssamenwerkingsprojecten. Deze ontvangsten zijn geen onderdeel van het OS-plafond.

In de hiernavolgende overzichten worden voor het deel Buitenlandse Zaken de oorspronkelijk vastgestelde uitgavenbegroting 1995 en de uitgavenrealisatie 1995 weergegeven. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in apparaatskosten (de beleidsvelden 01 en 05), contributies en subsidies (beleidsveld 02) en vierde eigen middel (beleidsveld 04).

kst-24844-7-4.gifkst-24844-7-5.gif

Ontwikkelingssamenwerking

Nacalculatie OS-plafond 1995

Sinds 1991 geldt voor de bepaling van de hoogte van het OS-plafond een systeem van nacalculatie. Deze nacalculatie vindt tweemaal gedurende het begrotingsjaar plaats: de eerste maal bij de Voorjaarsnota en de tweede maal een definitieve berekening van de omvang van het plafond bij Miljoenennota, nader te verwerken in de tweede wijzigingswet n.a.v. de Najaarsnota.

Als gevolg van de besluitvorming met betrekking tot de Voorjaarsnota 1995 (TK, 1994–1995, 24 178, nr. 1) werd bij de eerste wijzigingswet (TK, 1994–1995, 24 182, nrs 1 en 2) het OS-plafond ten opzichte van de stand bij de ontwerpbegroting 1995 (TK, 1993–1994, 23 900 V, nrs 1 en 2) verhoogd met f 186,120 mln, waarvan f 10,567 mln kapitaalmarktmiddelen. Deze verhoging vormde het saldo van ten eerste een verhoging van het plafond met f 109,500 mln uit hoofde van de herraming van het NNI tegen factorkosten, zoals opgenomen in het Centraal Economisch plan 1995 van het CPB van maart 1995, en de toevoeging van f 25 mln van de negatieve stelpost en ten tweede de toevoeging van de bandbreedte ex 1994 ad f 51,620 mln, waarvan f 10,567 mln kapitaalmarktmiddelen. Het voor Ontwikkelingssamenwerking beschikbare bedrag voor 1995 bedroeg na deze eerste wijzigingswet f 6 869,28 mln, waarvan f 11,737 mln kapitaalmarktmiddelen.

Bij de tweede wijzigingswet (TK, 1995–1996, 24 521, nrs 1 en 2) werd het OS-plafond met een bedrag van f 66,998 mln verhoogd tot f 6 936,278 mln. Deze verhoging was het gevolg van de herraming van het NNI, zoals opgenomen in de MEV van september 1995. Daarnaast werd een verhoging toegepast met f 0,998 mln. Deze betrof een correctie op de bandbreedte ex 1994 nadat de accountantsdienst van KABNA een correctie op de rekening H.IV had aangebracht.

De definitieve omvang van de compensabele ontvangsten bedraagt f 1,705 mln, waarmee de beschikbare middelen voor 1995 definitief kunnen worden vastgesteld op f 6 937,983 mln.

In onderstaande tabel is deze opbouw van de beschikbare middelen schematisch weergegeven.

Stand ontwerpbegroting 1995 f 6 683,160 mln, w.v.f  1,170 mlnk.m.m.*
Bijstelling NNI o.b.v. CEP+f   134,500 mln, w.v.f  –,– mlnk.m.m.
Deel van de negatieve stelpost+f    25,000 mln, w.v.f  –,– mlnk.m.m.
Bandbreedte ex 1994+f    51,620 mln, w.v. +f 10,567 mlnk.m.m.
Stand eerste wijzigingswet f 6 869,280 mln, w.v.f 11,737 mlnk.m.m.
Bijstelling NNI o.b.v. MEV+f    66,000 mln, w.v.f  –,– mlnk.m.m.
Correctie bandbreedte ex 1994 f    0,998 mln, w.v.f  –,– mlnk.m.m.
Stand tweede wijzigingswet f 6 936,278 mln, w.v.f 11,737 mlnk.m.m.
Compensabele ontvangsten+f    1,705 mln, w.v.f  –,– mlnk.m.m.
Stand slotwet 1995 f 6 937,983 mln, w.v.f 11,737 mlnk.m.m.

* = Kapitaalmarktmiddelen

Ingevolge de daarover met de Tweede Kamer in het verleden gemaakte afspraken, werd in de brief van tweede ondergetekende aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 18 december 1995, de zogenoemde decemberbrief, een aantal nog te realiseren mutaties binnen het totaal van de beschikbare middelen in het OS-plafond vermeld ten opzichte van de stand in de tweede wijzigingswet.

Realisatie OS-plafond 1995

In totaal hebben de uitgaven onder het OS-plafond voor 1995 f 6 960,110 mln bedragen, waarvan f 6 954,792 mln begrotingsmiddelen en f 5,318 mln kapitaalmarktmiddelen. Dit betekent een overschrijding van de beschikbare begrotingsmiddelen met f 28,546 mln en een onderschrijding van de beschikbare kapitaalmarktmiddelen met f 6,419 mln. Deze onderschrijdingen worden conform de bandbreedte-systematiek voor respectievelijk 50%, 25% en 25% verrekend met de beschikbare middelen voor 1996 tot en met 1998.

In een als annex bij deze toelichting opgenomen overzicht, zijn voor de gehele homogene groep Ontwikkelingssamenwerking – overeenkomstig de indeling van de extracomptabele staat – alle mutaties uit hoofde van respectievelijk de eerste wijzigingswet (n.a.v. de Voorjaarsnota), de tweede wijzigingswet (n.a.v. de Najaarsnota) en de Slotwet vermeld.

In het navolgende overzicht zijn voor de gehele homogene groep Ontwikkelingssamenwerking – overeenkomstig de indeling van de extracomptabele staat – alle mutaties uit hoofde van respectievelijk de eerste wijzigingswet (n.a.v. de Voorjaarsnota), de tweede wijzigingswet (n.a.v. de Najaarsnota) en de Slotwet vermeld.

UITVOERING BEGROTING 1995 (in duizenden guldens)

   Begr.EersteSaldoTweedeSaldoSlot-Saldo
   1995wijz.1995wijz.1995wet1995
ISpeciale programma's1 238 023121 0491 359 07299 5541 458 626117 5661 576 192
IILandenprogramma's1 341 48678 3151 419 801– 11 8711 407 930– 11 0521 396 878
IIIOntwikkelingsfinanciering via Internationale Organisaties1 693 096– 41 4001 651 696– 23 2441 628 4521  2651 629 717
IVMedefinanciering van projecten van partikuliere organisaties en SNV-programma604 4309 635614 0652 600616 6650 002616 667
VSamenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba211 54732 252243 7990 998244 797– 50 831193 966
VIOverige uitgaven ten laste van Ontwikkelingssamenwerking1 594 578– 13 7311 580 847– 1 5031 579 344– 32 6531 546 691
Totaal Ontwikkelingssamenwerking6 683 160186 1206 869 28066 5346 935 81424 2976 960 111
          
 w.v. leningen (kap.mrkt.middelen)1 17010 56711 737 11 737– 6 4195  318
 w.v. schenkingen (begrotingsmiddelen)6 681 990175 5536 857 54366 5346 924 07730 7166954 793
          
 Hulpplafond excl. bandbreedte6 665 750134 5006 800 25066 0006 866 250 6 866 250
 Bandbreedte 1992 kap.mrkt.middelen0 200 0 200 0 200 0 200
 Bandbreedte 1992 begrotingsmiddelen10 600 10 600 10 600 10 600
 Bandbreedte 1993 kap.mrkt.middelen0 970 0 970 0 970 0 970
 Bandbreedte 1993 begrotingsmiddelen5 640 5 640 5 640 5 640
 Bandbreedte 1994 kap.mrkt.middelenp.m.10 56710 567 10 567 10 567
 Bandbreedte 1994 begrotingsmiddelenp.m.41 05341 0530 99842 051 42 051
 Compensabele ontvangstenp.m.    1 7051 705
Totaal begrotingsmiddelen6 681 990175 5536 857 54366 9986 924 5411 7056 926 246
Totaal kap.mrkt.middelen1 17010 56711 737 11 737 11 737
Totaal middelen6 683 160186 1206 869 28066 9986 936 2 781 7056 937 983
 onbesteed, leningen0 000     6 419
 onbesteed, schenkingen  0 000 0 464 – 28 547

CATEGORIE I: Speciale programma's (in duizenden guldens)

  Begr.EersteSaldoTweedeSaldoSlot-SaldoBegr.hfd.
  1995wijz.1995wijz.1995wet1995st./art.
a.1Milieubeleid in ontwikkelingslanden         
 – bilaterale activiteiten110 00015 000125 000– 10 000115 000– 6 7571 08 243V-03.45.01
 – multilaterale bijdragen45 000– 15 00030 000– 2 50027 500– 1 22526 275V-03.45.02
 – MILIEV-programma40 000– 5 50034 500– 33 0001 5000 8912 391V-03.45.03
a.2Onderzoek49 000 49 000 49 0000 86249 862V-03.27/XIV
a.3Vrouwen en ontwikkeling25 0007 45032 45012 00044 450– 2 25242 198V-03.28
a.4Stedelijke armoedebestrijding8 000 8 0002 00010 000– 0 6459 355V-03.29
          
b.Programma's Bedrijfsleven en Ontwikkeling         
b.1Middelenvoorziening FMO         
 – begrotingsmiddelen110 000 110 000 110 000 110 000V-03.30.01
b.2Speciale programma's FMO26 000 26 0004 00030 000 30 000V-03.30.02
b.3PUM-programma9 400 9 400 9 4000 3119 711V -03.30.03
b.4– Bevordering van de export van ontwikkelingslanden (CBI)11 5002 20013 700 13 7000 05913 759V-03.30.04
 – ITC-bijdrage via CBI2 000 2 0001 0003 000 3 000V-03.30.07
b.5– Wet Herverzekering Investeringen (WHI)p.m. p.m. p.m.  IX-B
 – Particuliere Ontwikkelings en Participatie Maatschappijen (POPM)p.m. p.m. p.m.  V-03.30.08
b.6Ontwikkelingsrelevante exporttransacties        
 – leningen0 68410 56711 251 11 251– 6 4574 794V-03.22.03
 – schenkingen115 000 115 000– 15 20099 800– 20 39879 402V-03.30.06
b.7Bedrijfsmatige technische bijstand2 000 2 000– 0 5001 500– 0 4181 082V-03.30.05
          
c.Internationaal onderwijs         
c.1Medefinanciering van Hoger Onderwijs Samenwerking (M.H.O.)38 000 38 0002 00040 0000 03840 038V-03.37.01
c.2Directe steun aan opleidingsinstituten in ontwikkelingslanden (DSO)27 400 27 400– 0 10027 300– 2 57024 730V-03.37.02
c.3Samenwerking met Internationaal Onderwijs Instituten (S.I.O.)67 556 67 5561 78469 340– 2 22467 116V-03.37.03 VIII
          
dBetalingsbalanssteun en schulden         
 – schenkingen99 68372 332172 01576 450248 465123 0193 71 484V-03.32.01
 – begrotingsleningen (consolidaties)p.m. p.m. p. m. p.m.V-03.32.02
          
e.Noodhulp         
e.1Humanitaire noodhulp265 00030 000295 00074 020369 02039 129408 149V-03.33.01
e.2Noodhulp niet DAC-landen10 000 10 000 10 0000 01810 018V-02.06
e.3Activiteiten m.b.t. mensenrechten en democratiseringsprocessen11 000 11 000 11 0000 08111 081V-03.33.03
          
f.Deskundigenprogramma's         
f.1Voorbereiding/opleiding en begeleiding9 000 9 000– 1 4007 600– 0 8576 743V-03 .05.01
f.2Uitzending deskundigen107 800 107 800– 10 30097 500– 0 56296 938V-03.05.02
          
g.Programmaondersteuning en -vernieuwing         
g.1Project- en programmavoorbereiding en begeleiding3 500 3 500– 0 6002 900– 0 6822 218V-03 .34.01
g.2KAP-programma18 0001 00019 000– 1 50017 500– 0 22117 279V-03.34.02
g.3Gemeente-initiatieven en kleine plaatselijke activiteiten6 000 6 000 6 000– 0 2755 725V-03. 34.03
g.4Doelbijdragen en speciale activiteiten         
 – culturele programma's3 0000 5003 500 3 5000 1703 670V-03.34.04
 – communicatieprogramma4 000 4 0001 4005 4000 2525 652V-03.34.05
 – doelbijdragen en overige12 5002 00014 500 14 500– 1 66312 837V-03.34.06
 – Ondersteuning kinderen in moeilijke omstandigheden (K & O)2 0000 5002 500 2 500– 0 0582 442V-03 .34.07
Totaal categorie I1 238 023121 0491 359 07299 5541 458 626117  5661 576 192 

CATEGORIE II: Landenprogramma's (in duizenden guldens)

  Begr.EersteSaldoTweedeSaldoSlot-SaldoBegr.hfd.
  1995wijz.1995wijz.1995wet1995st./art.
a.Landenprogramma        
a.1Landenprogramma Azië- en Oost Europa         
 – Azië322 0007 315329 31540 000369 315– 30 243339 072V-03.46.01
 – Centraal Aziatische Rep. & Oost Europa        
 – bilateraal62 50017 00079 500 79 50014 55194 051V-03.46.02
 – multilateraal12 500 12 500 12 500 12 500XIII
a.2Landenprogramma Afrika         
 – leningen0 486 0 486 0 4860 0380 524V-03.22
 – schenkingen650 00054 000704 0002 000706 0005 948711 948V-03.47
a.3Landenprogramma Latijns Amerika149 000 149 000– 3 000146 000– 2 507143 493V-03.48
          
b.Hulp aan Suriname140 871 140 871– 50 87190 0001 16091 160V- 03.08
 Garanties Suriname4 129 4 129 4 1290 0014 130V-03.43
Totaal categorie II1 341 48678 3151 419 801– 11 8711 407 930–  11 0521 396 878 
Specificatie Azië (IIa.1)
  Begr.EersteSaldoTweedeSaldoSlot-Saldo 
  1995wijz.1995wijz.1995wet1995 
Bangladesh80 000 80 000– 3 00077 000– 10 72 466 276  
India133 000 133 00028 300161 300– 7 77915 3 521  
Pakistan48 000 48 0002 00050 000– 1 30748 693 
Overig Azië61 0007 31568 31512 70081 015– 10 43370 582 
Totaal Azië322 0007 315329 31540 000369 315– 30 243339 072 
          
Specificatie Afrika (IIa.2)
  Begr.EersteSaldoTweedeSaldoSlot-Saldo 
  1995wijz.1995wijz.1995wet1995 
regio Nijl en Rode Zee         
 – lening0 486 0 486 0 4860 0380 524 
 – schenking157 00010 000167 0002 000169 0003 576172 576 
regio Sahel en overig West Afrika149 000149 000 10 000159 0000 078159 078 
regio Oost Afrika186 000 186 000– 10 000176 0001 155177 155 
regio Zuidelijk Afrika148 00040 000188 000 188 0002 491190 491 
Overig Afrika10 0004 00014 000 14 000– 1 35212 648 
Totaal Afrika         
 – lening0 486 0 486 0 4860 0380 524 
Totaal Afrika         
 – schenkingen650 00054 000704 0002 000706 0005 948711 948 
          
Specificatie Latijns Amerika (IIa.3)
  Begr.EersteSaldoTweedeSaldoSlot-Saldo 
  1995wijz.1995wijz.1995wet1995 
regio Midden Amerika74 000 74 000– 3 00071 000– 0 25870 742 
regio Andes75 000 75 000 75 000– 2 24972 751 
Totaal Latijns Amerika149 000 149 000– 3 000146 000– 2 507143 493 

CATEGORIE III: Ontwikkelingsfinanciering via internationale organisaties (in duizenden guldens)

  Begr.EersteSaldoTweedeSaldoSlot-SaldoBegr.hfd.
  1995wijz.1995wijz.1995wet1995st./art.
a.Multilaterale fondsen en programma's         
 – VN-ontwikkelingsprogramma (UNDP)160 000 160 0005 000165 000 165 000V-03.36.01
 – VN-kapitaalontwikkelingsfonds (UNCDF)10 000– 0 6009 4005 60015 000 15 000V-03.36.02
 – VN-bevolkingsfonds (UNFPA)64 0000 30064 3005 00069 300 69 300V-03.36.03
 – VN-kinderfonds (UNICEF)37 000 37 0005 00042 000 42 000V-03.36.04
 – VN-vluchtelingenprogramma (UNHCR)43 000 43 0003 00046 000 46 000V-03.36.05
 – VN-vluchtelingenprogramma (UNRWA)9 000 9 0001 00010 0000 00610 006V-03.36.06
 – Wereldvoedselprogramma en Internationale noodvoedselhulpreserve (WFP/IEFR)72 500 72 500 72 500 72 500V-03.36.08
 – Speciale programma's40 2000 30040 50016 00056 500– 14 66841 832V-03.36.09
 – OS-bijdrage in contributies VN-vredes-operaties in ontwikkelingslanden61 250 61 25018 75080 0000 23980  239V-03.36.10
          
b.Multilaterale financiële instellingen         
 – Wereldbank (IBRD)–.- –.- –.- –.-IX-B
 – Internationale Ontwikkelings Associatie(IDA)421 365 421 365– 54 705366 66020 890387 550IX-B
 – Internat. Financieringsmaatschappij (IFC)9 274 9 274– 1 0048 2700 0018 271IX-B
 – Multilateraal Agentschap voor Investeringsgaranties (MIGA)p.m. p.m. p.m. p.m.IX-B
 – Regionale ontwikkelingsbanken en -fondsen93 380 93 380– 25 20168 179– 4 64063 539IX-B
 – Caribisch Ontwikkelingsfonds4 070 4 070 4 070 4 070V-03.12.01
 – Int.Fonds voor Agrarische Ontwikkeling(IFAD)4 984 4 9840 1165 1000 0355 135V-03.12.02
 – Uitbreiding struct.aanpassingsfac.(ESAF/IMF)27 500 27 500 27  500 27 500V-03.12.03
          
c.EG-hulpverlening        
 – Europees Ontwikkelingsfonds (EOF)256 000– 41 400214 600– 24 100190 5000 123190 623V-03.11
 – Samenwerking met ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en Azië49 800 49 800– 2 10047 700 47 700EU
 – Middellandse Zee-gebied56 200 56 200– 1 00055 200 55 200EU
 – Noodhulp en specifieke maatregelen tot samenwerking met ontwikkelingslanden99 200 99 20029 400128 600 1 28 600EU
 – Voedselhulp66 500 66 500– 4 10062 400 62 40 0EU
 – Samenwerking met Midden- en Oost Europa en onafhankelijke staten ex Sovjet Unie100 000 100 000 100 000 100 000EU
          
d.– Gemeenschappelijk Grondstoffenfonds6 973 6 973 6 973– 0 0066 967V-03.12.04
 – Financiering grondstoffenvoorradenp.m. p.m. p.m. p.m.V-03.12.05
 – Ontwikkelingsprojecten m.b.t. grondstoffen0 900 0 9000 1001 000– 0 7150 285V-03. 12.06
Totaal categorie III1 693 096– 41 4001 651 696– 23 2441 628 4521 2651 629 717 

CATEGORIE IV: Medefinanciering van projecten van particuliere organisaties en SNV-programma (in duizenden guldens)

  Begr.EersteSaldoTweedeSaldoSlot-SaldoBegr.hfd.
  1995wijz.1995wijz.1995wet1995st./art.
a.Medefinancieringsprogramma436 6009 635446 2354 600450  835 450 835V-03.13.01
          
b.Programma Voedselzekerheid en Voedingsverbetering (VPO)30 000 30 000 30 000 30 000V-03.13.02
Totaal Medefinancieringsprogramma466 6009 635476 2354 600480 835 480 835  
          
c.Programma Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden (PSO)29 800 29 8003 00032 800 32 800V-03.13.03
          
d.Medefinancieringsprogramma van de Vakbonden (VMP)20 000 20 000– 2 00018 0000 00218 002V-03.13.04
          
e.SNV-programma         
e.1Uitzendingen84 000 84 000– 3 00081 000 81  000V-03.14.01
e.2KSP-programma (kleine SNV-projecten)3 000 3 000 3 000 3 000V-03.14.02
e.3Overige uitgaven1 030 1 030 1 030 1 030V-03.14.03
Totaal categorie IV604 4309 635614 0652 600616 6650 002616 667 

CATEGORIE V: Samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba (in duizenden guldens)

  Begr.EersteSaldoTweedeSaldoSlot-SaldoBegr.hfd.
  1995wijz.1995wijz.1995wet1995st./art.
a.Samenwerkingsprogramma's*211 54732 252243 7990 998244 797– 50 831193 966IV/VIII
          
 — incl.bandbreedte ex 1992– 0 075 – 0 075 – 0 075 – 0 075 
 ex 19930 577 0 577 0 577 0 577 
 ex 1994p.m.32 25232 2520 99833 250 33 250 

CATEGORIE VI: Overige uitgaven ten laste van Ontwikkelingssamenwerking (in duizenden guldens)

  Begr.EersteSaldoTweedeSaldoSlot-SaldoBegr.hfd.
  1995wijz.1995wijz.1995wet1995st./art.
a.1Subsidies en bijdragen t.b.v. opvang en begeleiding van buitenlandse werknemers en (voormalige) Rijksgenoten117 600 117 600 117 600 117 600XV/XVI Gem.fonds
a.2Opvang in Nederland van toegelaten vluchtelingen24 740 24 740 24 740 24 740V-03.15.01/02
a.3Opvang in Nederland van asielzoekers         
 – Directe kosten van opvang420 200 420 200 420 200 420 200V-03.15.03/06
 – Onderwijs t.b.v. asielzoekers75 000 75 000 75 000 75 000VII I/XIV
          
c.1– Rentesubsidies en apparaatskosten – NIO –308 000– 20 000288 000– 10 000278 000– 10 895267 105V-03.17.01/02
 – FMO –5 000 5 000 5 000 5 000V-03.17.03
c.2Garantiebetalingen(minus ontvangsten)         
 – uit hoofde van hulpleningen NIO35 000 35 000 35 000– 15 88319 117V-03.22/.23
 – uit hoofde van EIB-leningenp.m.  1 1251 1250 8792 004IXB
          
d.Internationale apparaatskosten         
 – VN en haar gespecialiseerde organisaties81 741– 1 75979 9820 22280 204– 0 59479 610V-02.01 XII/XIV
 – OESO1 000 1 000 1 000 1 000V-02.03.01
          
e.Nationale apparaatskosten         
 – personele en materiële kosten geïntegreerde dienst (DBZ)303 2326 197309 4293 914313 343– 11 390301 953Div.V
 – kosten Inspectie Ontw.samenwerking (IOV)3 500 3 5000 4003 900– 0 0023 898V-03.19
 – kosten accountantscontrole OS-activiteiten3 000 3 000 3 000– 0 0662 934V- 01.01.03
          
f.Subsidies aan instituten en cursussen van internationaal onderwijs en onderzoek123 3101 831125 1413 190128 3310 402128 733Di v.V/VIII XI en XIV (zie annex I)
          
g.Voorlichting, bewustwording en advisering inzake Ontwikkelingssamenwerking         
 – Nat.Comm.Voorlichting en Bewustwording (NCO)17 200 17 200 17 200 17 200V-03.21.01
 – Voorlichtingsactiviteiten OS3 500 3 5000 1803 6800 0193 699V-03.21.02
 – Sam Sam en IS / Scherpenzeelsticht.5 500 5 500– 0 1805 3200 0205 34 0V-03.21.05
 – Natuur- en Milieu-educatie (NME)2 000 2 000 2 000– 0 0471 953V-03.21.03
 – NAR en RAWOO0 700 0 7000 1100 810– 0 1180 692V-03.21.04
          
h.Overige uitgaven inzake samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba30 055 30 055 30 0554 46134 516IV
 Rentesubsidies Ned.Antillen en Aruba34 300 34 300 34 3000 09734 397IV
Totaal categorie VI1 594 578– 13 7311 580 847– 1 5031 579 344– 32 6531 546 691 

ANNEX I: Instituten en Cursussen (in duizenden guldens)

 Begr.EersteSaldoTweedeSaldoSlot-Saldo
 1995wijz.1995wijz.1995wet1995
Instituten en Cursussen      4 165
Afrika Studiecentrum       
Institute of Social Studies (ISS)13 8150 19114 0060 52714 5330 09914 632
Internationaal Agrarisch Centrum (IAC)5 852 5 8520 1205 972 5 972
Internationaal Instituut voor Landaanwinning en Cultuurtechniek (ILRI)1 889 1 8890 0481 937 1 937
International Reference Centre for Watersupply (IRC)0 840 0 840 0 840 0 840
International Training Centre for Aerial Surveys (ITC)34 2960 68034 9761 19436 1700 21136 381
Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT)26 9050 68327 5880 26427 8520 00327 855
Huisvestingsvoorzieningen KIT5 720 5 720 5 720 5 720
Netherlands University Foundation for International Cooperation (NUFFIC)23 1900 07523 2650 88724 1520 19924 351
Opleidingscentrum Wereldomroep (RNTC)2 1700 1722 3420 0172 359– 0 0012 358
Stichting voor Wetenschappelijk Onderzoek voor de Tropen (WOTRO)1 000 1 000 1 000 1 000
Landbouwuniversiteit Wageningen 0 500 0 500 0 500 0 500
IAH Larenstein, locatie Deventer 0 788 0 788 0 788 0 788
Bibliotheekfonds Carnegie-stichting 1 135 1 135 1 135 1 135
Huisvesting IHE/IRC 1 046 1 046 1 0460 0031 049
Huisvesting IHS 0 159 0 159 0 159– 0 159 
Huisvesting ITC 0 028 0 028 0 028– 0 028 
Huisvesting CTA       0 050
Totaal 123 3101 831125 1413 190128 3310 402128 733

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Beleidsveld 01 Algemeen

Artikel 01.01 Personeel en Materieel

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995229 331229 331
1e suppletore begroting13 78814 976
2e suppletore begroting– 700– 700
Mutatie– 2 500– 5 874
Stand slotwet 1995239 919237 733

Verplichtingen en uitgaven

Voor een toelichting wordt verwezen naar hetgeen vermeld is bij de artikelonderdelen 01.01.01, 01.01.02 en 01.01.03.

Artikel 01.01.01 Actief regulier personeel

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995136 627136 627
1e suppletore begroting9 8249 824
2e suppletore begroting1 0251 025
Mutatie– 1 501– 1 501
Stand slotwet 1995145 975145 975

Verplichtingen en uitgaven

De toename van de uitgaven op dit artikelonderdeel ad f 9,3 miljoen worden voor f 4,9 miljoen veroorzaakt door de verwerking van de bij 1e en 2e suppletore wet uitgedeelde loonbijstelling.

Daarnaast zijn bij 1e suppletore wet de (bij ontwerpbegroting) op dit artikel verwerkte ombuigingstaakstellingen voor f 6,7 miljoen gecompenseerd uit het artikel materieel (01.01.03). Bij de 2e suppletore wet werd reeds rekening gehouden met f 0,8 miljoen onderschrijding als gevolg van het terughoudend aannamebeleid. Ook de uiteindelijke onderuitputting van f 1,5 mln is hier een gevolg van.

Volume- en prestatiegegevens

A) Doel en toelichting

De hieronder weergegeven grafieken geven inzicht in de uiteindelijke omvang en samenstelling van de gerealiseerde volumes en gemiddelde loonkosten over de jaren 1994 en 1995. In grafiek 1 is het gemiddelde personeelsvolume opgenomen (hoeveelheids-component), terwijl grafiek 2 de gerealiseerde gemiddelde loonkosten (de prijscomponent) weergeeft. In beide grafieken is een onderverdeling gemaakt naar de verschillende sectoren, waarbij onder de sector PLVS tevens de gegevens betreffende de bewindslieden zijn opgenomen.

B) Kerncijfers

Grafiek 1***

kst-24844-7-6.gif

Grafiek 2***

kst-24844-7-7.gif

C) Conclusies en bevindingen

Uit grafiek 1 kan worden afgeleid dat de personeelsbezetting op het departement, ondanks onderlinge verschillen per sector, in totaliteit slechts met 0,9 vte (vte: voltijdequivalent) is gestegen. Dit is het gevolg van een terughoudend aanname-beleid in 1995, vooruitlopend op de ombuigingstaakstellingen 1996 e.v. Grafiek 2 geeft de ontwikkeling van de gemiddelde loonkosten weer als gevolg van loonrondes en incidentele loonontwikkeling.

M&O-problematiek

Het Besluit Tegemoetkoming Ziektekosten Rijkspersoneel (BTZR), de opvolger van de Interimregeling Ziektekosten (IRZK), is in principe gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O). Bij de uitkering in het kader van het BTZR wordt immers gebruik gemaakt van de opgaven van derden.

Met ingang van 1 april 1994 zijn in de uitvoering van de regeling een aantal veranderingen doorgevoerd om een gerichter M&O-beleid mogelijk te maken. Vanaf deze datum krijgen personeelsleden een formulier met hun geregistreerde gegevens toegestuurd en moeten eventuele veranderingen met behulp van bewijsstukken (de polis) worden aangetoond. Ook nieuwe personeelsleden dienen hun aanvraag met bewijsstukken te onderbouwen. Tevens is ieder personeelslid verplicht bewijsstukken te overleggen wanneer een controlerende instantie, zoals de personeelsdienst, daarom verzoekt. In het kader van het controlebeleid ten aanzien van misbruik en oneigenlijk gebruik wordt jaarlijks, binnen de gedefinieerde risicogroep (gevormd door personeelsleden in tariefgroep twee van de loonbelasting die aanspraak maken op een tegemoetkoming voor de partner), een dergelijke additionele controle uitgevoerd.

In november 1994 werd aan de hand van bewijsstukken (de polis) een systematische controle uitgevoerd bij genoemde risicogroep (in totaal 243 personen). Tevens werden van 25 willekeurig gekozen personen uit deze groep de inkomensgegevens van de partner opgevraagd. Bij geconstateerde onjuistheden werd tot terugvordering van het teveel betaalde overgegaan.

In augustus 1995 werd onder de risicogroep opnieuw een controle uitgevoerd, waarbij in totaal 84 mensen waren betrokken. Aan de hand van de polis werd nagegaan of de geregistreerde aanspraken in overeenstemming zijn met de afgesloten verzekeringen. Daarnaast werden ook in dit onderzoek bij een aantal personeelsleden de inkomsten van de partner gecontroleerd. In incidentele gevallen is naar aanleiding van de uitkomsten van de controle de uitkering voor de partner stopgezet en nader onderzoek ingesteld naar de situatie in het verleden.

Tenslotte heeft de Dienst Informatievoorziening Overheidspersoneel (IVOP) van het ministerie van Binnenlandse Zaken op verzoek van de interdepartementale Werkgroep Salaris-Informatiesysteem (WSI) met ingang van december 1995 bestandskoppelingen tot stand gebracht teneinde nader onderzoek naar dubbele uitkeringen bij overheidspersoneel mogelijk te maken. In een aantal gevallen gaven de resultaten van een eerste controle-onderzoek aanleiding tot stopzetting van de uitkering.

Artikel 01.01.02 Overige personele uitgaven m.u.v. postactieven

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199511 16511 165
1e suppletore begroting1 4471 447
2e suppletore begroting2 1692 169
Mutatie– 946– 946
Stand slotwet 199513 83513 835

Verplichtingen en uitgaven

Ten opzichte van de ontwerp-begroting 1995 is sprake van additionele uitgaven ad f 2,7 miljoen op dit artikelonderdeel. Bij de 2e suppletore wet is f 2,2 mln toegevoegd aan dit artikelonderdeel in verband met de uitgaven voor de inhuur van externen in de financiële functie. De uiteindelijke onderschrijding heeft voor f 0,6 miljoen betrekking op het niet gebruiken van de toegevoegde f 2,2 miljoen.

Onderstaand overzicht geeft een nadere specificatie ten aanzien van de verschillende onderdelen van dit artikelonderdeel.

 Ontw.begr.RealisatieVerschil
Loonkosten NBV1 894 0001 820 000– 74 000
Langdurig zieken1 000 0002 486 0001 486 000
Personele kosten WSO863 000699 000– 164 000
Opleidingen4 774 0003 881 000– 893 000
Reiskosten forensen850 0001 661 000811 000
Uitkering bij overlijden60 000145 00085 000
Overige1 724 0001 361 000– 363 000
Sub-totaal11 165 00012 053 000888 000
IFM–-1 782 0001 782 000
Totaal11 165 00013 835 0002 670 000

De onderschrijding met betrekking tot de opleidingen is onder meer het gevolg van een temporisering van het opleidingstraject. Zo is uit doelmatigheidsoogpunt besloten minder regionale conferenties (groeps-opleidingen t.b.v. posten) te houden.

Ten aanzien van het budget voor langdurig zieken was er in de ontwerp-begroting een stelpost opgenomen. In werkelijkheid zijn de uitgaven voor langdurig zieken aanzienlijk hoger uitgevallen.

De reiskosten forensen zijn, als gevolg van het in werking treden van het BZ-vervoerplan, flink toegenomen. Dit vervoerplan houdt in dat de werkgever het reizen met het openbaar vervoer aantrekkelijk maakt voor de ambtenaren. De extra uitgaven betreffen de kosten van deze regeling.

Artikel 01.01.03 Materieel

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199581 53981 539
1e suppletore begroting2 5173 705
2e suppletore begroting– 3 894– 3 894
Mutatie– 53– 3 427
Stand slotwet 199580 10977 923

Verplichtingen en uitgaven

Bij de eerste suppletore wet werd het artikel verhoogd onder meer ten behoeve van hoger verwachtbare uitgaven op het gebied van automatisering, kosten van dienstreizen, alsmede t.b.v. nog doorlopende verplichtingen uit 1995 (o.m. eindafrekening telefooncentrale).

Bij de tweede suppletore wet vond een herverdeling plaats van een deel van de automatiseringsbudgetten over materieel en overige personele uitgaven, resulterend in een overhevening naar art 01.01.02 (f 1,917 mln). Daarnaast was sprake van een heroverweging van de automatiseringsuitgaven in verband met de te verwachten noodzakelijke aanpassing van de geautomatiseerde systemen om de werkprocessen na de Herijking en de daarmee gepaard gaande reorganisatie te kunnen ondersteunen. Dientengevolge werd een aantal automatiseringsprojecten aangehouden.

Bij Slotwet vind een verlaging plaats die het saldo betreft van vele grote en kleine mutaties op een groot aantal budgetten. De onderuitputting betreft met name de voorziening voor dienstreizen OS. Oorzaken voor de onderschrijding op deze voorziening zijn een minder aantal dienstreizen, goedkopere tickets en een lagere dollarkoers. Voorts heeft de onderuitputting met name betrekking op de voorziening voor onderhoud automatisering. In dit kader is minder onderhoud noodzakelijk gebleken dan waarmee rekening was gehouden. Daarnaast doet zich een onderuitputting met name voor in de beheerssector als gevolg van o.m. een lagere tarifering van vrachttransporten tussen departement en posten en meevallers op de budgetten voor telecommunicatie en representatie.

Met betrekking tot de uitgaven voor aanschaffingen en externe adviezen automatisering werden projecten aangehouden totdat meer inzicht bestond in de eisen die de reorganisatie herijking aan de automatiseringsinfrastructuur stelt. Ook een voorziening die in 1995 werd opgenomen ten behoeve van inspraak en informatie personeel met betrekking tot de herijking werd in 1995 nog niet benut.

Artikel 01.03 Post-actieven

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199525 77625 776
1e suppletore begroting121121
2e suppletore begroting379379
Mutatie– 1 001– 1 001
Stand slotwet 199525 27525 275

Verplichtingen en uitgaven

Ten opzichte van de ontwerp-begroting 1995 vindt er op dit artikel een onderuitputting plaats van f 0,5 mln. De grootste bijstelling heeft betrekking op het aantal wachtgelders in de sector Buitenlandse Zaken dat op jaarbasis minder toenam dan was geraamd. Dit was onder meer het gevolg van het achterblijven van de instroom van contractanten en de kortere duur van de uitkering als gevolg van het aanvaarden van een andere werkkring.

Bij de tweede suppletore begroting werd rekening gehouden met een overschrijding bij de sector Stichting Nederlandse Vrijwilligers van f 0,7 mln, waarvan uiteindelijk f 0,4 mln niet werd gerealiseerd. Daarnaast werd rekening gehouden met een onderschrijding bij de sector Buitenlandse Zaken van f 0,4 mln, die uiteindelijk f 0,6 mln hoger uitkwam.

Volume- en prestatiegegevens

A) Doel en toelichting

Onderstaande tabel beoogt inzicht te geven in de realisaties t.a.v. het post-actieve personeel over de jaren 1994 en 1995, en wel door middel van het presenteren van de gemiddelde aantallen (geen voltijdequivalenten) uitkeringsgerechtigden en de gemiddelde kosten per gerechtigde. De gegevens zijn onderverdeeld in de diverse categorieën van voormalig personeel.

B) Kerncijfers

 Realisatie 1994Realisatie 1995
 AantalGem.kostenAantalGem.kosten
Wachtg. BZ14553 64115451 792
Wachtg. OS17145 31018039 844
Wachtg. SNV20438 63228230 145
FLO-uitk. 2035 3502334 652
Onderstand189 7221911 622

C) Conclusies en bevindingen

Uit bovenstaande tabel kan worden geconcludeerd dat hoewel de aantallen uitkeringsgerechtigden in 1995 hoger zijn dan in het daaraan voorafgaande jaar, de gemiddelde kosten een daling te zien geven. Voor de drie wachtgeldregelingen moet de oorzaak daarvan gezocht worden met name in het hebben van neveninkomsten door de uitkeringsgerechtigden.

Voor wat betreft de onderstanden bij wijze van pensioen geldt dat jaarlijks een aanpassing plaatsvindt op grond van diverse omstandigheden; voor enkelen wordt aangepast aan de hand van de salarisontwikkeling in Nederland, terwijl voor anderen aanpassing plaatsvindt op basis van gemiste AOW-jaren of de loonontwikkeling in het land waar men woonachtig is.

Dienst Uitvoering Ontslaguitkeringen

De Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van de uitkerings- en wachtgeldregelingen voor het Rijkspersoneel. De feitelijke uitvoering vond in 1995 plaats door de Dienst Uitvoering Ontslaguitkeringen (DUO). Het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft over 1995 ingevolge deze regelingen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken een bedrag van f 22,3 mln in rekening gebracht. De Accountantsdienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft een verklaring afgegeven bij het totaal van de op grond van deze regelingen betaalde uitkeringen. In deze verklaring is aangegeven dat er sprake is van zowel onrechtmatigheden als onzekerheden ten aanzien van een gedeelte van de uitkeringen. De hiermee gemoeide bedragen zijn naar evenredigheid toegerekend aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

M&O-problematiek

Een aantal van de uitkerings- en wachtgeldregelingen is ten aanzien van de aspecten arbeidsverleden en neveninkomsten gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O). Door onjuiste gegevens te verstrekken over deze aspecten kunnen aanvragers immers onrechtmatig uitkeringen of wachtgelden ontvangen. Zoals hierboven onder «Dienst Uitvoering Ontslaguitkeringen» is vermeld, is deze dienst van het ministerie van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk voor de toekenning, de uitbetaling, de administratie, de doorbelasting naar de departementen alsmede de uitvoering van het M&O-beleid ten aanzien van arbeidsverleden en neveninkomsten.

Artikel 01.04 Staatsbezoekenen ontvangsten op uitnodiging van de Minister-President

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19952 0602 060
2e suppletore begroting2 5402 540
Mutatie– 427– 427
Stand slotwet 19954 1734 173

Verplichtingen en uitgaven

In de tweede suppletore begroting werd dit artikel met f 2,540 mln verhoogd in verband met de vele onvoorziene bezoeken, het uitgebreide Staatsbezoek van H.M. de Koningin aan Indonesië en de bezoeken van de Minister-President met de Minister van Buitenlandse Zaken aan diverse Aziatische landen.

De slotwetmutatie, een verlaging ad f 0,427 mln, wordt deels verklaard uit het niet doorgaan van het inkomende bezoek van Roemenië. Voorts is van belang dat een deel van de kosten voor de genoemde bezoeken kon niet meer ten laste van 1995 worden gebracht.

Artikel 01.08 Onvoorziene Uitgaven

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995300300
Mutatie– 59– 59
Stand slotwet 1995241241

Verplichtingen en uitgaven

Het artikel onvoorziene uitgaven heeft per definitie het karakter van een stelpost. Er worden uitgaven verantwoord die niet aan andere begrotingsartikelen toe te rekenen zijn.De realisatie maakt een verlaging van f 59 000 mogelijk.

Artikel 01.09 Loonbijstelling

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19952 7122 712
1e suppletore begroting– 1 532– 1 532
2e suppletore begroting– 1 180– 1 180
Stand slotwet 199500

Verplichtingen en uitgaven

Het bedrag van de loonbijstelling ad f 2,712 mln (netto) werd bij de ontwerp-begroting 1995 vooralsnog toegevoegd aan dit artikel. In de eerste suppletore begroting werd deze bijstelling aan de loongevoelige begrotingsartikelen toegedeeld volgens onderstaand overzicht.

Verdeling loonbijstelling (x f 1000)

Art.OmschrijvingVerplichtingen 1995Uitgaven 1995
01.01Personeel en Materieel1 0211 021
01.03Post-actieven88
02.04Subsidies en bijdragen2929
05.01Personeel en Materieel1 6541 654
  2 7122 712
01.09Loonbijstelling– 2 712– 2 712
  00

Voornoemde bijstelling betrof de structurele doorwerking van de eerste loonbijstelling 1994.

De structurele doorwerking van de aanvullende loonbijstelling 1994 werd in de eerste suppletore begroting zonder gebruik te maken van onderhavig artikel, rechtstreeks toegevoegd aan de loongevoelige begrotingsartikelen volgens het hiernavolgende overzicht.

Verdeling aanvullende loonbijstelling (x f 1000)

Art.OmschrijvingVerplichtingen 1995Uitgaven 1995
01.01Personeel en Materieel884884
01.03Post-actieven109109
02.04Subsidies en bijdragen114114
05.01Personeel en Materieel1 5021 502
Totaal 2 6092 609

Tenslotte werd in de eerste suppletore begroting de eerste loonbijstelling 1995 ad f 1,180 mln (netto) vooralsnog aan dit artikel toegevoegd. De verdeling hiervan over de loongevoelige artikelen vond plaats in de tweede suppletore begroting volgens onderstaand overzicht.

Verdeling loonbijstelling (x f 1000)

Art.OmschrijvingVerplichtingen 1995Uitgaven 1995
01.01Personeel en Materieel408408
01.03Post-actieven6161
02.04Subsidies en bijdragen6565
05.01Personeel en Materieel646646
  1 1801 180
01.09Loonbijstelling– 1 180– 1 180
  00

De aan Buitenlandse Zaken toegekende tweede loonbijstelling 1995 betrof de eerste aanvulling op de bij de eerste suppletore wet 1995 ontvangen loonbijstelling uit hoofde van de zogenaamde pseudo premies.

Het bedrag van f 0,555 mln (netto) werd in de tweede suppletore begroting rechtstreeks zonder gebruik te maken van dit artikel, toegevoegd aan de loongevoelige begrotingsartikelen volgens onderstaand overzicht.

Verdeling loonbijstelling (x f 1000)

Art.OmschrijvingVerplichtingen 1995Uitgaven 1995
01.01Personeel en Materieel208208
02.04Subsidies en bijdragen2121
05.01.01Actief regulier personeel buitenland326326
Totaal 555555

Artikel 01.11 Koersverschillen en bankkosten

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19951 9641 964
Mutatie– 1 823– 1 823
Stand slotwet 1995141141

Uitgaven en verplichtingen

Voor koersverschillen was voor 1995 een bedrag van f 1,860 mln aan uitgaven voorzien. In 1995 was, evenals in vorige jaren, sprake van een netto appreciatie van de gulden ten opzichte van verreweg de meeste andere valuta's, met name t.o.v. de US Dollar. Omdat de administratiekoersen van het ministerie, waartegen de uitgaven naar de begrotingsartikelen worden geboekt, altijd achter de ontwikkelingen op de markten aanlopen, leidt een appreciatie van de gulden tot structurele koerswinsten. Deze winsten worden slechts voor een klein deel gecompenseerd door koersverliezen ten gevolge van herwaardering van bestaande geldvoorraden in vreemde valuta's.

Voor bankkosten werd voor 1995 aanvankelijk een bedrag van f 34 000 geraamd. Door middel van een technische correctie binnen het artikel werd dit bedrag met f 70 000 verhoogd tot een budget van f 104 000 (zie ook ontwerp-begroting 1996, kamerstukken II, 1995–1996, 24 400 hfdst. V, nr 2, blz. 426). De realisatie hiervan bleek f 37 000 hoger uit te komen dan de laatst bijgestelde raming. De oorzaak hiervan is gelegen in grotere aantallen transacties.

De bankkosten ad f 0,141 mln zijn op dit artikel verantwoord, hetgeen voor dit artikel resulteert in een slotwetmutatie ad f 1,823 mln. Omdat er sprake is van een koerswinst, is het bedrag van de koerswinst ad f 0,843 mln verantwoord op het onderdeel «Diverse ontvangsten ministerie» van ontvangstenartikel 01.01 (zie ook de toelichting bij dat artikel).

Beleidsveld 02 Internationale betrekkingen

Artikel 02.01 Uitgaven samenhangende met de Verenigde Naties en de daarmee samenhangende organisaties en het Internationale Rode Kruis

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199564 37076 895
1e suppletore begroting267– 1 445
2e suppletore begroting455455
Mutatie– 706– 707
Stand slotwet 199564 38675 198

Verplichtingen en uitgaven

Per saldo is de verplichtingenraming ten opzichte van het oorspronkelijk vastgestelde begrotingsbedrag slechts met een miniem bedrag ad f 15 000 gemuteerd.

Per saldo is de uitgavenraming ten opzichte van het oorspronkelijk vastgestelde begrotingsbedrag met 2,2% gemuteerd zijnde een verlaging ad f 1,697 mln. Dit bedrag heeft met name betrekking op hetgeen hierna wordt toegelicht.

De verlaging ad f 1,445 mln in de eerste suppletore begroting betrof het saldo van tegenvallers, grotendeels door een stijging van de contributie aan de VN, als gevolg van een wijziging in de contributieschaal, en meevallers als gevolg van het feit dat de contributiebetalingen plaatsvinden tegen een lagere dollarkoers dan de gehanteerde ramingskoers bij de ontwerp-begroting 1995.

De mutatie in de tweede suppletore begroting ad f 0,455 mln had betrekking op extra kosten in het kader van het Rwanda en Joegoslavië-tribunaal.

De slotwetmutatie, een verlaging ad f 0,7 mln, heeft met name betrekking op de OPCW. Dit onderdeel bevat de contributie van Nederland aan de Voorbereidende Commissie van de OPCW en de kosten voor inschakeling van TNO (Prins Maurits Laboratorium) ten behoeve van vergaderingen van de Voorbereidende Commissie. Deel II van de contributie dient te worden betaald wanneer 65 landen het verdrag hebben geratificeerd. Dit aantal is in 1995 niet behaald. Dit verklaart het verschil met betrekking tot de OPCW.

Artikel 02.02 Uitgaven samenhangende met de Atlantische samenwerking en veiligheidszaken

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199515 20515 205
2e suppletore begroting1 3351 335
Mutatie– 736– 738
Stand slotwet 199515 80415 802

Verplichtingen en uitgaven

NAVO

Het begrotingsbedrag voor de NAVO-NASR conferentie is destijds vastgesteld op f 2 mln. Bij tweede suppletore begroting werd verwacht dat de uitgaven voor deze conferentie f 3,3 mln zouden bedragen tengevolge van omvangrijker wordende delegaties alsmede – en vooral – de kosten voor de pers, die niet in die f 2 mln waren opgenomen.

De slotwetmutatie, een verlaging ad f 0,738 mln, heeft met name betrekking op de jaarlijkse herberekening van de NAVO contributie.

Artikel 02.03 Uitgaven samenhangende met de Europese Samenwerking, waaronder de OESO en de Raad van Europa

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199515 71415 714
1e suppletore begroting6 7516 751
2e suppletore begroting– 235– 235
Mutatie– 2 610– 2 610
Stand slotwet 199519 62019 620

Verplichtingen en uitgaven

Bij eerste suppletore begroting werd dit artikel per saldo met f 6,751 mln verhoogd, waarvan f 5,262 mln betrekking had op een raming van de uitgaven voor de WEU/Donau missie en de EG monitoring missie. In deze raming was opgenomen de Nederlandse bijdrage in de apparaatskosten van de WEU van voorgaande jaren. Ten tijde van de raming was het tijdstip van betaling met betrekking tot dit deel nog niet zeker. Achteraf is gebleken dat de ca f 2 mln niet meer tot betaling zou komen in 1994. Het tijdstip van betaling is afhankelijk van politieke besluitvorming in Brussel.

Artikel 02.04 Subsidies en bijdragen

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199515 33932 078
1e suppletore begroting343– 4 684
2e suppletore begroting1 06386
Mutatie19 528– 3 490
Stand slotwet 199536 27323 990

Verplichtingen

In de tweede suppletore begroting werd de verplichtingenraming van dit artikel met f 1,063 mln verhoogd, waarvan de belangrijkste mutatie brandpreventieve maatregelen m.b.t. de Carnegiestichting betrof. Door de Carnegiestichting was aangegeven dat op last van de brandweer enkele onvermijdelijke brandpreventieve maatregelen dienden te worden genomen.

De slotwetmutatie is tweeledig: enerzijds is er sprake van een verlaging ad f 0,472 mln en anderzijds is er sprake van een verhoging ad f 20 mln. De verlaging ad f 0,472 mln is het saldo van een aantal mutaties (overschrijdingen en onderschrijdingen) op diverse budget-onderdelen binnen dit artikel. De mutatie ad f 20 mln is van boekhoudkundige aard en heeft betrekking op de financiering van de vestiging Organisatie voor het verbod van Chemische Wapens (OPCW). Het betreft een toezegging in 1993 van jaarlijks f 5 mln die in 1995 in de verplichtingenadministratie is opgenomen. Omdat deze verplichtingenmutatie een boekhoudkundig karakter heeft, zijn er geen gevolgen voor de beschikbare kasmiddelen.

Uitgaven

In de eerste suppletore begroting werd de kasraming van dit artikel per saldo met f 4,684 mln verlaagd, waarvan de belangrijkste mutatie de verbouwing van het Vredespaleis betrof. Uit de liquiditeitsplanning van de Carnegiestichting bleek dat als gevolg van een vertraging in het tempo van de verbouwing van het Vredespaleis, de uitgaven in verband met de brandpreventieve maatregelen binnen het beschikbare budget konden worden opgevangen. Ook de slotwetmutatie is voor een belangrijk deel hierop terug te voeren.

Artikel 02.05 Voorlichting en internationale culturele betrekkingen

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19958 5248 524
1e suppletore begroting1 4931 493
Mutatie– 367– 715
Stand slotwet 19959 6509 302

Verplichtingen en uitgaven

Bij eerste suppletore begroting werd dit artikel verhoogd met f 1,493 mln in verband met voorlichting, journalistenuitwisseling, netwerk-subsidies, vooronderzoek en dergelijke in het kader van de verbetering van de Europese Samenwerking. Uiteindelijk is in dit verband een onderuitputting ontstaan, waarop de slotwetmutatie met name betrekking heeft.

Artikel 02.06 Hulp in noodsituaties

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199510 00010 000
Mutatie– 1218
Stand slotwet 19959 98810 018

Verplichtingen en uitgaven

Dit begrotingsartikel komt voort uit het amendement Van Leyenhorst (kamerstukken II, 1994–1995, 23 400 V, nr. 20) dat bepaalde dat na het opheffen van de Wellink-faciliteit in april 1993, f 10 mln ter beschikking moest blijven van de Minister van Buitenlandse Zaken voor noodhulp in niet-DAC landen.

Gedurende 1995 werden ten laste van dit artikel onder meer projecten uitgevoerd ten behoeve van oorlogsslachtoffers in Tsjetsjenië en voormalig Joegoslavië, ten behoeve van de bestrijding van de watersnood in Kharkiv (Oekraïne) en ten behoeve van de verbetering van de volksgezondheid in de Republieken van de voormalige Sovjet-Unie.

De lichte overschrijding van de kasuitgaven was het gevolg van veranderingen in de gulden/dollar-wisselkoers aan het eind van het jaar.

Artikel 02.07 Rentesubsidies voortvloeiende uit door de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO) onder garantie van de Staat verstrekte leningen aan Turkijë

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995 58
Mutatie – 40
Stand slotwet 1995 18

Uitgaven

Voor de rentesubsidies met betrekking tot de zachte leningen aan Turkije wordt een groot aantal ministeries aangeslagen volgens een vaste verdeelsleutel. Administratie geschiedt door het Ministerie van Economische Zaken. De onderschrijding ad f 40 000 betreft een boekhoudkundige mutatie.

Artikel 02.12 MATRA-programma

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199525 80025 800
1e suppletore begroting– 2 400– 2 000
2e suppletore begroting – 1 000
Mutatie– 208– 1 143
Stand slotwet 199523 19221 657

Verplichtingen en uitgaven

Het MATRA programma bestaat voor een belangrijk deel uit projecten met een looptijd van meerdere jaren. De neerwaartse bijstelling bij de 1e suppletore begroting betreft een regulier overheveling van f 2 mln (kas & verplichtingen) naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken in het kader van de uitvoering van de subsidieregeling voor politieke partijen, alsmede de formele afronding van een eerdere schuif van f 0,4 mln kasgeld naar 1994. Hoofdoorzaken van de daadwerkelijke onderuitputting zijn een langzamer kasritme van de projecten dan aanvankelijk was voorzien en onvoldoende aanbod van geschikte projectvoorstellen om bij onverhoopt niet doorgaan van reeds geplande projecten alternatieve projecten daarvoor in de plaats te stellen. Voor een overzicht van de diverse in 1995 uitgevoerde projecten onder het MATRA-programma wordt verwezen naar de recentelijk aan de Tweede Kamer gezonden Voortgangsnotitie Oost-Europafaciliteit.

Artikel 02.13 Joegoslavië Tribunaal

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995
1e suppletore begroting 182
2e suppletore begroting115115
Mutatie320319
Stand slotwet 1995435616

Verplichtingen en uitgaven

Buitenlandse Zaken neemt de installatie en het onderhoud van de beveiligingsvoorzieningen voor de woonhuizen van de rechters en enige andere hoogwaardigheidsbekleders van het Joegoslavië Tribunaal voor zijn rekening. Aangezien er geen harde indicaties voor uitgaven in 1995 waren, werd geen reservering gemaakt op de ontwerp-begroting 1995.

In 1994 waren verplichtingen aangegaan voor een bedrag van ruim f 182 000, die evenwel door vertraging bij de benoeming van rechters en bij de selectie van woonhuizen niet meer in dat jaar tot uitgaven konden leiden, zodat de uitgaven in 1995 werden gedaan. Deze mutatie is bij de 1e suppletore begroting 1995 verwerkt.

Bij de 2e suppletore begroting werd een bedrag van f 115 000 opgenomen in verband met voorziene uitgaven voor beveiliging van woonhuizen.

Aan het eind van het jaar werd nog een mutatie nodig van f 319 000, met name ten behoeve van werkzaamheden met betrekking tot de verbouwing van het Tribunaal.

Beleidsveld 03 Samenwerking met ontwikkelingslanden

Voor een toelichting op dit beleidsveld wordt verwezen naar het deel Ontwikkelingssamenwerking in hoofdstuk 2 «Beleidsuitvoering 1995».

Beleidsveld 04 Afdracht aan de EU

Artikel 04.01 Vierde eigen middel

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 19952 777 0002 777 000
1e suppletore begroting– 1 269 000– 1 269 000
2e suppletore begroting14 00014 000
Mutatie– 44 604– 44 604
Stand slotwet 19951 477 3961 477 396

Verplichtingen en uitgaven

De mutatie in de eerste suppletore begroting werd veroorzaakt door de volgende bijstellingen:

– Ten eerste werd de BNP-afdracht over 1995 met ca f 600 mln verlaagd omdat sprake was van een incidentele onderuitputting in het jaar 1994 op de EU-begroting die met name werd veroorzaakt door onderuitputting bij de besteding van gelden voor het landbouwbeleid en de structuurfondsen. De betreffende gelden werden vervolgens overgeschreven naar 1995 hetgeen resulteerde in een lagere BNP-afdracht.

– Ten tweede werd een bijstelling aangebracht van ca f 400 mln in de Rijksbegroting van 1995. Dit bedrag was bestemd voor de financiering van het Nederlandse aandeel in het negatieve saldo van de EU uit 1993. Omdat de EU-begroting in 1994 echter een relatief groot overschot vertoonde, is deze negatieve saldo-problematiek opgelost binnen de begrotingsuitvoering van 1994.

– Ten derde was er sprake van een bijstelling van ca f 293 mln omdat het nieuwe Eigen Middelenbesluit nog niet was geratificeerd door alle Lidstaten. Bij de ramingen voor 1995 is hier echter wél van uit gegaan. Omdat de vastgestelde EU-begroting is gebaseerd op het nu geldende Eigen Middelenbesluit treedt een verschuiving op tussen de BNP-afdrachten en de BTW-afdrachten. Deze verschuiving vindt zijn oorzaak in het feit dat bij het vigerende Eigen Middelenbesluit relatief minder BNP-afdrachten plaatsvinden dan bij het nieuwe Eigen Middelenbesluit.

Per saldo betekende het voorgaande een verlaging van de BNP-afdracht van ca f 1269 mln.

De mutatie in de tweede suppletore begroting werd ingegeven door een tweetal ontwikkelingen:

– De eerste betrof een verlaging van de BNP-afdracht 1995 van f 47 mln. Zoals reeds aangegeven wordt de BNP-afdracht gebaseerd op de geraamde opvraag in de lopende EU-begroting van 1995. Omdat de reserves (begroot op f 110 mln) niet volledig werden opgevraagd, werd bij de tweede suppletore begroting de raming met f 47 mln neerwaarts bijgesteld. Hierna resteerde nog f 63 mln aan begrote reserves.

– De tweede verklarende factor betrof een correctie op de BNP-afdracht over de periode 1988–1994. Dit is een pure technische ex post herberekening van de afdrachten van Lidstaten. Deze correctie bedroeg f 61 mln.

Per saldo resulteerden bovengenoemde ontwikkelingen in een verhoging van f 14 mln.

De slotwetmutatie is een gevolg van het feit dat van de oorspronkelijke f 110 mln aan begrote reserves uiteindelijk slechts f 21 mln is opgevraagd. Dit betreft alleen de reserve voor leningen/garanties.

Beleidsveld 05 Diplomatieke Vertegenwoordigingen

Artikel 05.01 Personeel en Materieel

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995364 504364 504
1e suppletore begroting13 68613 686
2e suppletore begroting3 6453 645
Mutatie149 615– 6 833
Stand slotwet 1995531 450375 002

Voor een toelichting wordt verwezen naar hetgeen vermeld is bij de artikelonderdelen 05.01.01, 05.01.02 en 05.01.03.

Artikel 05.01.01 Actief regulier personeel

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995140 434140 434
1e suppletore begroting6 8336 833
2e suppletore begroting– 21– 21
Mutatie248248
Stand slotwet 1995147 494147 494

Verplichtingen en uitgaven

De mutatie in de 1e suppletore wet had betrekking op enerzijds toevoeging van middelen samenhangende met de structurele doorwerking van de eerste loonbijstelling 1994 en de aanvullende loonbijstelling 1994 (ad f 4,4 mln). Daarnaast heeft bij 1e suppletore wet toevoeging van middelen plaatsgevonden met betrekking tot prijsbijstelling 1995 (ad f 2,4 mln) in verband met stijging lonen lokaal personeel ten gevolge van de lokale loon- en prijsontwikkelingen.

De mutatie in de 2e suppletore wet betrof het saldo van toevoegingen uit hoofde van de eerste loonbijstelling 1995 en de aanvullende loonbijstelling 1995 (samen f 1,4 mln), een toevoeging ten behoeve van de opening van de post Kigali ad f 0,2 mln en een verlaging ad f 1,6 mln in verband met een lagere bezetting van uitgezonden personeel.

Volume- en prestatiegegevens

A) Doel en toelichting

Onderstaande grafieken pogen inzicht te geven in de omvang en samenstelling van de in 1995 gerealiseerde personeelsvolumes en loonkosten ten behoeve van het personeel op de diplomatieke vertegenwoordigingen, waarbij deze vergeleken worden met die in 1994. Grafiek 1 toont de hoeveelheidscomponent, d.w.z. de gemiddelde gerealiseerde personeels-volumes over beide jaren. Grafiek 2 geeft de gerealiseerde gemiddelde loonkosten weer (de prijscomponent). In beide grafieken worden de gegevens betreffende zowel de uitgezonden personeelsleden als de lokale krachten van Nederlandse nationaliteit weergegeven. De volumes en loonkosten van het lokale personeel van vreemde nationaliteit zijn hierin niet verwerkt.

B) Kerngegevens

Grafiek 1***

kst-24844-7-8.gif

Grafiek 2***

kst-24844-7-9.gif

In de bij de grafiek genoemde cijfers met betrekking tot het Nederlands lokaal personeel is geen rekening gehouden met de verschillen die zijn ontstaan als gevolg van de afwijkingen tussen de lokale en de Nederlandse loon- en prijsontwikkelingen.

C) Conclusies en bevindingen

Grafiek 1 geeft aan dat bij de personeelsbezetting voor de gehele groep van personeel van Nederlandse nationaliteit in totaal een daling met ruim 8 vte's (vte: voltijdequivalent) heeft plaatsgevonden.

De stijging van de gemiddelde loonkosten, zoals in grafiek 2 weergegeven, is het gevolg van loonrondes en incidentele loonontwikkeling.

Artikel 05.01.02 Personeel, vergoedingen buitenland

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 1995124 764124 764
1e suppletore begroting5 9255 925
2e suppletore begroting– 1 137– 1 137
Mutatie– 2 623– 2 623
Stand slotwet 1995126 929126 929

Verplichtingen en uitgaven

De hogere uitgaven op dit artikel ten opzichte van de ontwerp-begroting 1995 bedragen f 2,2 mln.

Bij 1e suppletore wet werd op basis van de verwachte meerkosten als gevolg van aanpassingen van het voorzieningenstelsel en loonen prijsontwikkelingen met betrekking tot het lokale personeel een bijstelling ad f 5,175 mln verwerkt. Daarnaast werd in de 1e suppletore wet het budget van de aanloopvoorschotten verhoogd met f 0,750 mln onder een gelijktijdige verhoging van het desbetreffende ontvangstenartikel 05.01.

De 2e suppletore wet bevatte een mutatie van f 0,131 mln i.v.m. de opening van de post Kigali, alsmede een negatieve bijstelling ad f 1,268 mln als gevolg van verwachte meevallende wisselkoerseffecten.

Uiteindelijk blijkt sprake van een onderuitputting ad 2,6 miljoen, grotendeels (voor f 2,2 mln) veroorzaakt door gunstige wisselkoersen die leiden tot lagere uitgaven voor lokaal personeel en voor het prijsgevoelige deel van de vergoedingen buitenland. Verder is er een onderschrijding op het budget van de aanloopvoorschotten van f 0,9 mln en een overschrijding met betrekking tot het budget voor honoraire consuls van f 0,5 mln.

Artikel 05.01.03 Materieel

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199599 30699 306
1e suppletore begroting928928
2e suppletore begroting4 8034 803
Mutatie151 990– 4 458
Stand slotwet 1995257 027100 579

Verplichtingen

De gewijzigde systematiek die wordt gehanteerd voor de administratie van huurverplichtingen leidt tot een opwaartse slotwetmutatie van grote omvang. Deze mutatie is van boekhoudkundige aard en heeft voornamelijk betrekking op hetgeen onderstaand wordt toegelicht.

De bestaande huurverplichtingen met betrekking tot de kanselarijen en dienstwoningen in het buitenland werden tot en met 1994 geregistreerd op basis van het beginsel «verplichtingen = kas». In 1995 is een aanvang gemaakt met het registreren van de aangegane huurverplichtingen in de administratie. Doel van deze boekhoudkundige exercitie is vastleggen van het het meerjarig kasbeslag van de aangegane huurverplichtingen van kanselarijen en dienstwoningen in het buitenland in de financiële administratie. De hieruit voortvloeiende verhoging van de verplichtingenbegroting bedraagt f 153,969 mln. Omdat deze verplichtingenmutatie een boekhoudkundig karakter heeft, zijn er geen gevolgen voor de beschikbare kasmiddelen.

Uitgaven

De slotwetmutatie, een verlaging ad f 4,458 mln, is met name het gevolg van wisselkoerseffecten waarbij de lagere dollar een grote rol speelt (lagere huren personeelswoningen en kanselarijen in guldens).

Artikel 05.02 Gebouwen buitenland

Opbouw verplichtingen- en uitgavenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 VerplichtingenUitgaven
 19951995
Stand ontwerp-begroting 199543 05859 922
1e suppletore begroting206206
2e suppletore begroting– 12 9002 201
Mutatie2 902– 387
Stand slotwet 199533 26661 942

Verplichtingen

Bij eerste en tweede suppletore begroting werd dit artikel per saldo verlaagd met f 12,694 mln. Deze hield verband met onderhandelingen over de contracten met betrekking tot bouwkundige projecten in het buitenland die minder voorspoedig verliepen dan aanvankelijk werd verwacht.

De slotwetmutatie ad f 2,902 mln is het gevolg van een gewijzigde prioriteitenstelling met betrekking tot de uitvoering van de projecten. De overschrijding die het gevolg hiervan is, is binnen het artikel gecompenseerd uit de onderschrijding op de inrichtingsactiviteiten.

Uitgaven

De mutatie bij de uitgaven ad f 2,201 mln in de tweede suppletore begroting had betrekkking op de opening van een post in Kigali en investeringen ten behoeve van de huisvesting van een post in Quito.

Volume- en prestatiegegevens

A. Doel en toelichting

Het gepresenteerde overzicht beoogt inzicht te verschaffen in de allocatie van de beschikbare kasmiddelen naar de diverse projecten zoals dit gedurende 1995 is geschied.

Ten behoeve van deze informatie is een classificatie gemaakt van alle in uitvoering zijnde projecten gerelateerd aan de uitgaven die in 1995 lastens deze projecten hebben plaats gevonden.

Opgemerkt wordt dat het hier projecten betreft die vóór en gedurende 1995 in uitvoering zijn genomen. Dit impliceert dat eveneens projecten zijn betrokken die zich min of meer in de afrondingsfase bevinden maar waarvoor gedurende 1995 nog, in het kader van een definitieve afronding, uitgaven hebben plaats gevonden. Voorts wordt opgemerkt dat het budget voor bouwkundige projecten een onderdeel vormt van artikel 05.02. Lastens dit artikel zijn eveneens uitgaven gedaan in het kader van planmatig en ad hoc onderhoud aan de panden en inventarisaanschaffingen buiten projectverband.

B. Kerncijfers

Volume- en prestatiecijfers 1995
Uitgaven 1995 (X)Aantal projectenTotaal
X < f 1 mln50f  7 041 187
f 1 mln < = X < f 5 mln8f 15 871 821
f 5 mln < = X < f 15 mln1f  9 748 616
X > = f 15 mln1f 15 780 940
Totaal60f 48 442 563

C. Conclusies en bevindingen

Uit het gegeven overzicht kan worden afgeleid dat gedurende 1995 aan een groot aantal kleine projecten prioriteit is toegekend voor zowel de opstart, de uitvoering als de afronding hiervan. Een substantieel kasbeslag is gelegd door de projecten in de categorie uitgaven tussen f 1,0 mln en f 5,0 mln. Slechts 2 projecten met een uitgavenniveau boven f 5,0 mln (Paramaribo) respectievelijk f 15,0 mln (Washington) hebben het totale kasbudget in 1995 voor ca. 53 % belast. Beide projecten leiden tot de opening van een nieuw ambassadegebouw gedurende het eerste halfjaar in 1996.

Wetsartikel 2 (ontvangsten)

Beleidsveld 01 Algemeen

Artikel 01.01 Personeel en Materieel

Opbouw ontvangsten vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1 000)

 Ontvangsten
 1995
Stand ontwerp-begroting 1995581
Mutatie2 058
Stand slotwet 19952 639

Van de slotwetmutatie op dit artikel heeft f 0,843 mln betrekking op de meevaller uit voordelige koersverschillen die leidt tot een positief saldo op het uitgavenartikel 01.11 «Koersverschillen en bankkosten». Voor een toelichting op de koerswinst wordt verwezen naar het gestelde daaromtrent onder uitgavenartikel 01.11.

Het restant ad f 1,215 mln heeft voornamelijk betrekking op een opschoning van de rekening lonen lokaal personeel 1993/1994. Het positieve verschil tussen daadwerkelijk betaalde lonen lokaal personeel en de in de administratie opgenomen lonen lokaal personeel is verantwoord ten gunste van onderhavig ontvangstenartikel. Daarnaast is onvoorzien een afrekening van NBV over 1993 en een terugstorting van Clingendael ontvangen.

Artikel 01.03 Rente-ontvangsten over banksaldi alsmede over verleende voorschotten aan het personeel

Opbouw ontvangstenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 ontvangsten
 1995
Stand ontwerp-begroting 1995660
1e suppletore begroting– 260
Mutatie– 74
Stand slotwet 1995326

Door de voortgaande introductie bij de posten van de nieuwe financieringsmethodiek middels trekkingen werd een verdere verlaging van de gemiddeld uitstaande saldi liquide middelen mogelijk geacht. Dit zou leiden tot een vermindering van de rente-ontvangsten. Met het oog hierop werd de ontvangstenraming in de eerste suppletore begroting neerwaarts bijgesteld met f 260 000. Behalve door bovengenoemde factor werd deze ontvangstenpost ook nog negatief beïnvloed door de ontwikkeling van de rentestanden in de wereld. De uiteindelijke realisatie bleef met f 74 000 achter bij de bijgestelde doelstelling.

Artikel 01.06 Doorberekening subsidies en bijdragen aan andere ministeries

Opbouw ontvangstenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 ontvangsten
 1995
Stand ontwerp-begroting 19956 386
1e suppletore begroting101
Mutatie– 379
Stand slotwet 19956 108

De mutatie in de eerste suppletore begroting ad f 0,101 mln betrof een verhoging van de Defensie-bijdrage aan het NBV.

De slotwetmutatie, een verlaging ad f 0,379 mln, heeft met name betrekking op de doorberekening van Defensie voor Clingendael. Bij de begrotingsvoorbereiding is er van uitgegaan dat Buitenlandse Zaken deze kosten zou financieren en van Defensie terug zou ontvangen, hetgeen op dit ontvangstenartikel verantwoord zou worden. Als gevolg van door Defensie rechtstreeks betaalde kosten voor Defensiemedewerkers bij Clingendael is er in 1995 ca f 0,3 mln minder van Defensie ontvangen.

Beleidsveld 02 Internationale betrekkingen

Artikel 02.03 Restituties bijdragen aan internationale organisaties

Opbouw ontvangstenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 ontvangsten
 1995
Stand ontwerp-begroting 1995Memorie
1e suppletore begroting560
2e suppletore begroting115
Mutatie166
Stand slotwet 1995841

De verhoging in de eerste suppletore begroting ad f 0,560 mln werd verklaard door de over de jaren tot en met 1994 ontvangen restituties op contributiebetalingen aan internationale organisaties.

Bij tweede suppletore begroting werd deze raming bijgesteld in verband met een verwachte meeropbrengst ad f 0,115 mln in verband met restituties op in voorgaande jaren gedane betalingen aan de VN.

Uiteindelijk zijn de meerontvangsten nog f 0,166 mln hoger uitgevallen.

Beleidsveld 03 Internationale samenwerking

Artikel 03.02 Inkomsten uit leningen verstrekt aan ontwikkelingslanden

Opbouw ontvangsten vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1 000)

 Ontvangsten
 1995
Stand ontwerp-begroting 199540 316
Mutatie– 664
Stand slotwet 199539 652

De daadwerkelijk ontvangen bedragen hebben betrekking op de door debiteurenlanden nagekomen betalingsverplichtingen. Het totaal ontvangen bedrag ad f 39,652 mln omvat f 33,276 mln aflossingen op begrotingsleningen en f 6,376 mln rente op begrotingsleningen. In 1995 is geen rente op garantiebetalingen ontvangen. Dit resulteert in de slotwetmutatie van f 0,664 mln.

Artikel 03.03 Restituties door NIO van garantiebetalingen in afgesloten dienstjaren

Opbouw ontvangsten vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1 000)

 Ontvangsten
 1995
Stand ontwerp-begroting 1995Memorie
Mutatie1 781
Stand slotwet 19951 781

De NIO heeft onvoorzien alsnog betalingsverplichtingen van debiteuren uit voorgaande jaren ontvangen die door de NIO bij Buitenlandse Zaken in die jaren geclaimd zijn als achterstallige betalingen. De NIO heeft de ontvangen garantiebetalingen overgemaakt naar Buitenlandse Zaken hetgeen resulteert in de slotwetmutatie van f 1,781 op onderhavig artikel.

Artikel 03.05 Diverse ontvangsten

Opbouw ontvangstenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 ontvangsten
 1995
Stand ontwerp-begroting 199514 330
1e suppletore begroting2 038
2e suppletore begroting1 140
Mutatie3 979
Stand slotwet 199521 487

De totale verhoging van f 7,157 mln wordt veroorzaakt door extra terugstortingen van in voorgaande jaren verstrekte voorschotten.

Beleidsveld 05 Diplomatieke Vertegenwoordigingen

Artikel 05.01 Personeel en Materieel

Opbouw ontvangstenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 ontvangsten
 1995
Stand ontwerp-begroting 19959 000
1e suppletore begroting750
Mutatie– 1 412
Stand slotwet 19958 338

In verband met de verhoging van de uitgaven voor aanloopvoorschotten, werd dit artikel in de eerste suppletore begroting met f 0,750 mln verhoogd. Het begrotingsbedrag op dit artikel heeft ten aanzien van de diverse ontvangsten op de posten een stelpostkarakter. De oorzaak voor de slotwetmutatie is als zodanig dan ook niet te specificeren.

Artikel 05.02 Kanselarijrechten en paspoortgelden

Opbouw ontvangstenramingen vanaf de stand ontwerp-begroting (x f 1000)

 ontvangsten
 1995
Stand ontwerp-begroting 199527 808
Mutatie1 233
Stand slotwet 199529 041

 Stand ontwerp-RealisatieMutatie
 begroting 19951995Slotwet
Kanselarijrechten21 50020 191– 1 309
Visumrechten a.d. grens20025959
Paspoortgelden5 8588 1622 304
Legalisatierechten250429179
Totaal27 80829 0411 233

De slotwetmutatie betreft met name extra ontvangsten op afgifte van paspoorten in het buitenland. Tevens is de slotwetmutatie een gevolg van de minder-opbrengsten uit visumverlening in verband met de inwerkingtreding in 1995 van het Verdrag van Schengen.

Volume- en Prestatiegegevens

KANSELARIJRECHTEN:

Doel en toelichting

De hieronder gepresenteerde gegevens dienen ter onderbouwing van de begrotingscijfers.

De inkomsten verkregen op basis van de Wet op de Kanselarijrechten bestaan voornamelijk uit inkomsten verkregen uit visumverlening op de Nederlandse Vertegenwoordigingen in het buitenland.

De overige ontvangsten op dit artikel ontstaan uit de overige consulaire dienstverlening.

Kerncijfers (x f 1 000)

 OntvangstenbudgetRealisatie
 19951995
Kanselarijrechten21 50020 191
Visumrechten a/d grens200259

De in genoemde wet vastgelegde visumprijzen zijn:

SoortPrijs
Transitvisumf 21,50
Visum voor 1 maandf 48,50
Visum voor 3 maanden (meerdere reizen)f 64,50
Visum voor 1 jaar (meerdere reizen)f 81,00
Gratis visum op basis van overeenkomst dan wel ex Wet op de kanselarijrechten 

Het uitgangspunt bij de vaststelling van de tarieven voor visa is kostendekkendheid. De uiteindelijke hoogte van de visumtarieven wordt echter mede bepaald door afspraken in internationaal kader (Benelux en Schengen).

Historisch overzicht van de ontvangsten aan visumrechten en de aantallen behandelde visumaanvragen (Er wordt op gewezen dat niet iedere visumaanvraag leidt tot een visumafgifte en per definitie tot een ontvangst.):

JaarOntvangstenAantallen
 (x f 1 000) 
199214 543445 065
199314 979473 912
199416 278522 244
199518 350451 146

Het onderzicht hieronder toont het effect van de invoering van het Verdrag van Schengen.

PeriodeAantal behandelde visumaanvragen
26-03-1994 t/m 31-12-1994398 103
26-03-1995 t/m 31-12-1995364 757
verschil33 346

Conclusies

Uit vorenstaande cijfers blijkt dat het aantal in 1995 afgegeven visa lager ligt dan geraamd, terwijl de opbrengst ervan stijgt.

De daling van het aantal visa is deels te verklaren door effecten van de invoering van het Verdrag van Schengen. Uit de cijfers blijkt dat in 1995 in totaal 71 098 minder visa zijn aangevraagd. In de periode na de datum waarop het Verdrag van Schengen in werking trad (26 maart 1995), werden er ten opzichte van dezelfde periode in 1994 in totaal 33 346 minder visa aangevraagd.

De opbrengsten uit visumverlening zijn daarentegen in 1995 hoger dan in 1994. Een mogelijke oorzaak voor de stijging van de opbrengst is een sterke daling van de afgifte van – goedkope – doorreisvisa binnen het Schengengebied en een toename van afgifte visa uit een duurdere categorie (bijv. 3 mnd meerdere reizen). Daarnaast is een deel van de stijging van de opbrengst het gevolg van het feit dat in 1995 voor 3 landen de gratis visumverlening afgeschaft is, t.w. voor Iran, Irak en de Filippijnen; het betreft hier de afgifte van ca 15 000 visa.

Het ramen van opbrengsten uit visumverlening in enig jaar blijft een moeilijke zaak als gevolg van het niet te voorspellen reisgedrag van individuen en niet te beïnvloeden politieke factoren.

PASPOORTGELDEN

Doel en toelichting

De weergave van de opbrengsten uit paspoortafgifte alsmede de aantallen afgegeven paspoorten in voorgaande jaren dient ter onderbouwing van de begrotingscijfers.

De tarieven voor de paspoorthandelingen in het buitenland zijn vastgelegd in het Besluit Paspoortgelden en houden gelijke tred met de in Nederland door de Gemeenten geheven tarieven. De mate van kostendekkendheid wordt bepaald door het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Kerncijfers (x f 1 000)

Ontvangstenbudget 1995 (x f 1 000)Realisatie 1995 (x f 1 000)
5 8588 162

Historisch overzicht van de ontvangsten paspoortafgifte en het aantal afgegeven paspoorten:

JaarOntvangstenAantal
 (x f 1 000) 
19927 34683 286
19937 56286 402
19947 49882 048
1995 (aantallen t/m 3e kwartaal)*8 16266 775
Idem Europese Id. kaart 2 618

* De gegevens voor het 4e kwartaal 1995, welke van de ambassades ontvangen worden, zijn nog niet voorhanden.

Conclusies

In 1995 werd de Europese identiteitskaart ingevoerd. Kosten van een Europese identiteitskaart bedragen f 35,– en zijn dus beduidend lager dan de kosten voor een nationaal paspoort ad f 94. Ten gevolge van de invoering van voornoemde kaart werd een daling aan paspoortonvangsten verwacht. De invoering van deze kaart heeft echter geen invloed gehad op het inkomstenpatroon. Het blijkt moeilijk in te schatten in welke mate men de voorkeur zal geven aan de – goedkopere – Europese Identiteitskaart boven een nationaal reisdocument.

LEGALISATIERECHTEN

Doel en toelichting

De hieronder gepresenteerde gegevens dienen ter onderbouwing van de begrotingscijfers.

Kerncijfers

Ter uitvoering van art.1, lid 2 van de Wet van 26 juni 1991 houdende regels inzake de heffing van rechten voor de legalisatie van handtekeningen, is kostendekkendheid als uitgangspunt van het tarief genomen. Dit heeft geresulteerd in het huidige tarief van f 10.

Ontvangstenbudget 1995Realisatie 1995
(x f 1 000)(x f 1 000)
250429

Historisch overzicht van ontvangsten en aantallen legalisaties

JaarOntvangst (x f 1 000)Aantal
199231928 700
199344437 657
199444141 747
199542939 650

Conclusie:

Het aantal te verrichten legalisaties is de laatste jaren redelijk constant.

M&O-problematiek

Het Besluit Paspoortgelden biedt in artikel 8 de mogelijkheid een paspoort uit te geven tegen een verlaagd tarief. De mogelijkheid van een verlaagd tarief wordt geboden indien de aanvrager daarom schriftelijk verzoekt en niet in staat is om het normale tarief te betalen.

Een verzoek wordt alleen in behandeling genomen indien de aanvrager een vaste woonplaats heeft in het ressort van de consulaire vertegenwoordiging. Bij de schriftelijke aanvraag dient de aanvrager voorts een aantal bescheiden mee te zenden, zoals loonstroken en belastingaangiftes. Ook kan de betrokken consulair ambtenaar een onderzoek ter plaatse instellen. Gezien het zeer geringe aantal paspoorten dat tegen verlaagd tarief wordt afgegeven acht het ministerie deze controlemaatregelen toereikend.

De Wet op de Kanselarijrechten biedt de mogelijkheid om visa tegen verlaagd tarief te verstrekken. De aanvrager dient in dat geval zijn onvermogen met bewijsstukken aannemelijk te maken. Er bestaan geen aanwijzingen dat bij deze regelingen sprake is van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Daarnaast heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op grond van genoemde wet de bevoegdheid voor onderdanen van andere mogendheden visumrechten op te heffen of te wijzigen. Tevens worden bijvoorbeeld in geval van culturele uitwisselingen gratis visa verstrekt. Dit geschiedt echter uitsluitend op basis van reciprociteit; de mogelijkheid tot M&O is hier vrijwel uitgesloten. Vanwege de onwaarschijnlijkheid van M&O en het zeer geringe financiële belang wordt een apart M&O-beleid met betrekking tot de uitgifte van visa tegen verlaagd tarief niet noodzakelijk geacht.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

SALDIBALANS PER 31 DECEMBER 1995 EN TOELICHTING

I. Saldibalans per 31 december in miljoenen f

Activa    Passiva  
  19951994  19951994
1Uitgaven ten laste van de begroting  2Ontvangsten ten gunste van de begroting  
1.1Oude dienstjaren7 583,87 053,52.1Oude dienstjaren144,3230,8
1.2Lopend dienstjaar7 509,87 583,82.2Lopend dienstjaar 110,2   144,3
  15 093,614 637,3  254,5375,1
        
3Liquide middelen9,211,24Rijkshoofdboekhouding14 821,314 258,0
        
5Intra-comptabele vorderingen 18,4 30,96Intra-comptabele schulden 45,4 46,3
 Intra-comptabele activa15 121,214 679,4 Intra-comptabele passiva15 121,214 679,4
            
8Extra-comptabele vorderingen397,7415,98aT.r. extra-comptabele vorderingen397,7415,9
10Extra-comptabele voorschotten2 068,01 315,110aT.r. extra-comptabele voorschotten2 068,01 315,1
11aT.r. openstaande verplichtingen15 763,114 987,911Openstaande verplichtingen15 763,114 987,9
Extra-comptabele activa18 228,816 718,9 Extra-comptabele passiva18 228,816 718,9
            
Totaal activa33 350,031 398,3Totaal passiva33 350,031 398,3
            

II. Inleiding

1. Algemeen

De saldibalans is een financiële staat waarop de standen van de intra- en extra comptabele rekeningen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden verantwoord.

Het intra-comptabele deel van de saldibalans geeft inzicht in de kasstromen. Het gaat hier met name om de uitgaven en ontvangsten van lopende en oude dienstjaren, i.c. dienstjaar 1995 en 1994, welke nog met het Ministerie van Financiën moeten worden verrekend. Na goedkeuring van de Rijksrekening vindt de verrekening plaats. De tegenrekening van de uitgaven en ontvangsten is de post «Rijkshoofdboekhouding», de rekening-courant tussen de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën. Onder het intra-comptabele deel zijn ook de liquide middelen van het Ministerie opgenomen. De uitgaven en ontvangsten buiten begrotingsverband, die met derden zullen worden verrekend en niet ten laste c.q. ten gunste van de begroting zijn gebracht, zijn verantwoord onder de intra-comptabele vorderingen en schulden.

Het extra-comptabele deel van de saldibalans geeft inzicht in de standen van de uitstaande vorderingen en voorschotten welke in het verleden tot kasstromen hebben geleid (ten laste c.q. ten gunste van de begrotingen van voorgaande jaren). De post openstaande verplichtingen geeft inzicht in de toekomstige kasstromen en kunnen leiden tot uitgaven ten laste van begrotingen van volgende jaren. De extra-comptabele rekeningen worden met behulp van diverse tegenrekeningen in evenwichtsverband geboekt.

De saldibalans per 31 december 1995 en de toelichting zijn op een aantal onderdelen ten opzichte van de saldibalans ultimo 1994 aangepast. Het betreffen een aantal vereenvoudigingen en de wijze van vastlegging van een aantal balansposten. De saldibalans en de toelichting daarop zijn opgesteld conform de richtlijnen in de HAFIR.

2. Waarderingsgrondslagen

Vreemde valuta zijn op de balans gewaardeerd tegen de geldende administratiekoersen per 31 december 1995, welke een afspiegeling zijn van de werkelijke koersen per die datum.

3. Wijzigingen in de vastlegging van een aantal balansposten

Vereenvoudigingen

De saldibalans wordt gepresenteerd volgens het standaardmodel van HAFIR. In de toelichting wordt een specificatie gegeven van de balansposten. Per balanspost wordt een toelichting gegeven indien een onderdeel van de balanspost meer dan 5% of meer dan f 50 mln van de totale balanspost bedraagt. Voorts is een aantal niet verplichte bijlagen, die in de toelichting op de saldibalans ultimo 1994, voorkwamen, in de toelichting op de saldibalans per 31 december 1995 niet meer opgenomen. Daarbij is beoordeeld of de niet verplichte bijlagen relevante informatie opleveren voor de externe verslaglegging. Dit betreffen de herkomst en besteding van middelen, realisatie per betalingssysteem en de GVKA controleverbanden.

Extra-comptabele voorschotten

De voorschotdefinitie voor de administratieve vastlegging van voorschotten in de R-sector is in 1995 bijgesteld, zodat de definitie beter aansluit bij de diversiteit van contractuele bepalingen met betrekking tot verrekening. In samenhang met de bijstelling van de voorschotdefinitie is in 1995 een aantal opschoningsacties gestart ter actualisering van de voorschotadministratie. Voor een toelichting ter zake wordt verwezen naar het betreffende onderdeel.

(Huur)waarborgsommen

Sinds 1993 worden huurcontracten op naam van de ambassade gesteld in plaats van op naam van de betreffende ambtenaar. De (huur)waarborgsommen waren vanaf dat jaar ten onrechte onder de intra-comptabele vorderingen opgenomen, terwijl deze strikt genomen onder de extra-comptabele vorderingen thuis horen. In 1995 heeft overboeking naar de extra-comptabele vorderingen plaatsgevonden, waarbij een eenmalige begrotingsbelasting van het totaal openstaande saldo heeft plaatsgevonden. In het vervolg vindt bij het ontstaan van de vordering belasting van het uitgavenartikel plaats. Restitutie zal plaatsvinden ten gunste van het uitgavenartikel dan wel ten gunste van het ontvang-stenartikel.

DEB extra-comptabele vorderingen

In het DEB-systeem zijn onder meer vorderingen opgenomen die strikt genomen als extra-comptabele vordering dienen te worden opgenomen. Dit betreft invorderingen van werkvoorschotten van consultants. Aangezien in het DEB-systeem geen functionaliteit voor extra-comptabele vorderingen is opgenomen, zijn deze vorderingen middels een correctieboeking op de intra-comptabele vorderingen, extra-comptabel zichtbaar gemaakt.

Multilaterale Assistent Deskundigen (MAD)-verplichtingen

Naar aanleiding van een opmerking van de Departementale Accountantsdienst is de vastlegging van toezeggingen/committeringen inzake het MAD-programma aangepast. Voorheen werd het verplichtingen=kas-beginsel toegepast, met ingang van 1996 zal de gehele toezegging/committering als een verplichting worden opgenomen.

Huurverplichtingen

In 1995 is – ter verbetering van de Ministeriële Financiële Administratie (MFA) – een aanvang gemaakt met het vastleggen van de totale individuele huurverplichtingen. Tot en met 1994 werden deze verplichtingen geregistreerd op basis van het zogenaamde verplichtingen=kas principe. Voor een toelichting ter zake wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij de rekening artikel 05.01.03 Materieel.

III. Toelichting op de saldibalans per 31 december 1995 (in miljoenen guldens)

Ad 1. Uitgaven ten laste van de begroting (debet f 15 093,6 mln)

Onder deze post zijn de gerealiseerde uitgaven opgenomen van de jaren 1994 en 1995. Na goedkeuring van de slotwet door de Staten-Generaal worden deze bedragen verevend met het Ministerie van Financiën. Het saldo is als volgt opgebouwd:

Uitgaven dienstjaar 19937 053,5  
Uitgaven dienstjaar 19947 583,8(saldibalans post 1.1)
Te verevenen per 1 januari 199514 637,3  
   
Af: In 1995 verevende uitgaven dienstjaar 1993– 7 053,5 
Bij: Uitgaven dienstjaar 19957 509,8(saldibalans post 1.2)
Te verevenen per 31 december 199515 093,6 
     

Voor een nadere specificatie van de uitgaven 1995 wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij de rekening 1995.

Ad 2. Ontvangsten ten gunste van de begroting (credit f 254,5 mln)

Onder deze post zijn de gerealiseerde ontvangsten opgenomen van de jaren 1994 en 1995. Na goedkeuring van de slotwet door de Staten-Generaal worden deze bedragen verevend met het Ministerie van Financiën. Het saldo is als volgt opgebouwd:

Ontvangsten dienstjaar 1993– 230,8  
Ontvangsten dienstjaar 1994– 144,3(saldibalans post 2.1)
Te verevenen per 1 januari 1995– 375,1  
   
Af: In 1995 verevende ontvangsten dienstjaar 1993230,8  
Bij: Ontvangsten dienstjaar 1995– 110,2(saldibalans post 2.2)
Te verevenen per 31 december 1995– 254,5 
   

Voor een nadere specificatie van de ontvangsten 1995 wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij de rekening 1995.

Ad 3. Liquide middelen (debet f 9,2 mln)

De liquide middelen omvatten girale en chartale gelden, alsmede gelden onderweg en hebben betrekking op het Departement en de Vertegenwoordigingen in het buitenland. Het treasury-beleid is er in dit kader op gericht, m.b.t. de gelden van Hoofdstuk V van de Rijksbegroting, te komen tot een optimale beheersing van de geldomvang, alsmede te komen tot een kostenminimalisatie t.a.v. bankkosten en rentederving. Hierbij spelen aspecten als liquiditeitenbeheer, valutarisicobeheer, debiteuren- en crediteurenbeheer een grote rol.

Specificatie31 december 199531 december 1994
3.1 Kassaldi1,41,6
3.2 Banksaldi18,217,5
3.3 Girosaldipmpm
3.4 Gelden onderweg– 10,4– 7,9
Totaal9,211,2

Ten behoeve van de bijdragen aan internationale organisaties, zoals VN, UNIDO, UNESCO, WHO etc., welke in US-dollars dienen te worden voldaan, is op 9 oktober 1995 een valutatermijncontract afgesloten met De Nederlandse Bank NV. Het contract had een waarde van $ 28.4 mln tegen een termijnkoers van f 1,5759 per US $ bij levering per 16 januari 1996.

Ad 3.1. Kassaldi (debet f 1,4 mln)

Uit oogpunt van een adequaat liquiditeitenbeheer wordt ernaar gestreefd de hoogte van de kassaldi zoveel mogelijk te beperken. Op een beperkt aantal Vertegenwoordigingen worden contanten in voorraad gehouden (zgn. noodreserves) i.v.m. eventuele calamiteiten. Per 31 december 1995 bedroegen deze Noodreserves f 0,3 mln. Voorts zijn er enkele Vertegenwoordigingen die in dit kader een verhoogd kassaldo aanhouden. Enkele Vertegenwoordigingen worden regelmatig voorzien van contanten, omdat giraal bankverkeer niet mogelijk is. Het merendeel van de kassaldi wordt in vreemde valuta bijgehouden.

Ad 3.2. Banksaldi (debet f 18,2 mln)

Specificatie31 december 199531 december 1994
Banksaldi buitenland27,422,8
Banksaldi binnenland– 9,2– 5,3
Totaal18,217,5

Van de banksaldi binnenland betreft f 56,7 mln de Vertegenwoordigingen en f 65,9 mln het Departement. De bankrekeningen die de Vertegenwoordigingen in Nederland aanhouden zijn tezamen met bankrekeningen van het Departement ondergebracht in een pool, waarbij saldo nul het uitgangspunt is. Deze Vertegenwoordigingen kunnen op basis van een vooraf ingediende liquiditeitsplanning zelfstandig gelden uit de pool overtrekken naar de lokale bankrekeningen.

Van de in het buitenland aanwezige bankgelden bedroeg het tegoed in Nederlandse guldens f 7,4 mln en het equivalent van de vreemde valuta f 20,0 mln.

Ad 3.4. Gelden onderweg (credit f 10,4 mln)

Specificatie31 december 199531 december 1994
Overmakingen van het Ministerie naar de Vertegenwoordigingen– 0,3– 0,5
Kruisposten0,6– 0,1
Overmakingen tussen de Vertegenwoordigingenpm0,1
Betalingsopdrachten Vertegenwoordigingen– 10,7– 7,4
Totaal– 10,4– 7,9

In 1995 is door het departement aan 133 Vertegenwoordigingen in totaal f 474,4 mln overgemaakt. De stortingen in het kader van de KLM-financieringen zijn opgenomen onder de balanspost intra-comptabele schulden.

Ad 4. Rijkshoofdboekhouding (credit f 14 821,3 mln)

Op de Rekening-courant met de Rijkshoofdboekhouding is de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën weergegeven.

Specificatie31 december 199531 december 1994
4.1 Rekening-courant RHB14 819,514 258,0
4.2 Te verrekenen RHB1,8pm
Totaal14 821,314 258,0

Het verschuldigde saldo op de Rekening-courant met de Rijkshoofdboekhouding is in overeenstemming met de opgave van de RHB.

Ad 5. Intra-comptabele vorderingen (debet f 18,4 mln)

Onder deze post zijn de vorderingen opgenomen, die zijn ontstaan als gevolg van uitgaven ten behoeve van derden.

Specificatie31 december 199531 december 1994
5.1 Ministeries8,411,6
5.2 Persoonlijke rekeningen1,71,9
5.3 Externe debiteuren1,74,3
5.4 Overige vorderingen6,613,1
Totaal18,430,9

Van de totale f 18,4 mln aan vorderingen per 31 december 1995 is f 2,7 mln opgenomen in de Debiteurenadministratie, in 1994 bedroeg dat saldo f 4,8 mln. Het betreffen Ministeries, Persoonlijke rekeningen en Externe debiteuren.

De afname van het saldo van de intra-comptabele vorderingen met f 12,5 mln wordt onder andere veroorzaakt door:

– in 1995 heeft overboeking van de (huur)waarborgsommen ad f 3,7 mln naar de extra-comptabele vorderingen plaatsgevonden. Zie verder onder 5.4 Overige vorderingen;

– de vorderingen in de debiteurenadministratie zijn afgenomen met f 2,1 mln;

– ultimo 1995 staan er f 3,2 mln minder in te dienen verrekenstukken open;

– ter plaatse te verrekenen uitgaven zijn afgenomen door o.a. de restitutie van BTW ad f 1,5 mln.

Ad 5.1. Ministeries (debet f 8,4 mln)

Specificatie31 december 199531 december 1994
Nog in te dienen verrekenstukken8,010,9
Geschillen met andere Ministeries0,20,7
Ingediende verrekenstukken0,2
Totaal8,411,6

De nog in te dienen verrekenstukken per 31 december 1995 betreffen de volgende ministeries:

Defensie2,7
Landbouw en Visserij1,8
Sociale Zaken1,7
Overige1,8
 8,0
  

De vorderingen zijn niet ouder dan drie maanden.

Ad 5.2. Persoonlijke rekeningen (debet f 1,7 mln)

Deze categorie vorderingen heeft betrekking op ambtenaren. Het betreft geldverstrekkingen die zowel op het Departement als op de Vertegenwoordigingen plaatsvinden. De invordering vindt op het Departement plaats via de debiteurenadministratie, danwel door inhouding op het salaris.

Specificatie31 december 199531 december 1994
Te verrekenen met derden OS-sector1,11,1
Diverse vorderingen0,60,8
Totaal1,71,9
OuderdomsanalyseTotaal1995199419931992 en ouder
Te verrekenen met derden OS-sector1,10,80,2pm0,1
Diverse vorderingen0,60,40,1pm0,1
Totaal1,71,20,3pm0,2

Ad. Te verrekenen met derden OS-sector

Te verrekenen met derden OS-sector betreffen salarisvoorschotten en waarborgsommen van OS-deskundigen. De vorderingen uit 1994 en oudere jaren betreffen salarisvoorschotten en huurwaarborgsommen.

Ad 5.3. Externe debiteuren (debet f 1,7 mln)

Deze categorie vorderingen heeft betrekking op derden zoals particulieren, bedrijven e.d. Het betreft onder meer vorderingen die ontstaan zijn m.b.t. uitgaven in het kader van dienstverlening danwel afrekeningen van projecten in de OS-sector. Deze vorderingen ontstaan zowel op het Departement als op de Vertegenwoordigingen in het buitenland. De invordering vindt plaats op het Departement via de Debiteurenadministratie.

Specificatie31 december 199531 december 1994
Vorderingen op bedrijven1,33,4
Diverse vorderingen0,40,9
Totaal1,74,3
OuderdomsanalyseTotaal1995199419 931992 en ouder
Vorderingen op bedrijven1,31,10,2pmpm
Diverse vorderingen0,40,2pmpm0,2
Totaal1,71,30,2pm0,2

Ad. Diverse vorderingen

Diverse vorderingen van 1992 en ouder betreffen privacy-gevoelige debiteuren.

Ad 5.4. Overige vorderingen (debet f 6,6 mln)

Onder deze categorie worden vorderingen opgenomen die niet in de overige categorieën vallen. Hieronder vallen ook vorderingen ontstaan naar aanleiding van een uitgave, die ter plaatse op de Vertegenwoordiging verrekend wordt.

Specificatie31 december 199531 december 1994
Ter plaatse te verrekenen uitgaven buitenland2,25,0
Te vorderen BTW2,11,3
Vorderingen SNV inzake salarissen1,41,2
Diverse vorderingen0,95,6
Totaal6,613,1
OuderdomsanalyseTotaal1995199419931992 en ouder
Ter plaatse te verrekenen uitgaven buitenland2,21,40,30,10,4
Te vorderen BTW2,12,1
Vorderingen SNV inzake salarissen1,41,4
Diverse vorderingen0,90,80,1
Totaal6,65,70,40,10,4

Ad 6. Intra-comptabele schulden (credit 45,4 mln)

Hieronder vallen schulden ontstaan door ontvangsten en inhoudingen die met derden verrekend zullen worden.

Specificatie31 december 199531 december 1994
Nationalisaties28,128,7
Loonheffing en premies14,413,3
Diverse overige schulden2,94,3
Totaal45,446,3
OuderdomsanalyseTotaal1995199419931992 enouder
Nationalisaties28,120,37,8
Loonheffing en premies14,414,4
Diverse overige schulden2,92,3pm0,20,4
 45,437,07,80,20,4

Ad. Nationalisaties

Het saldo van de Nationalisaties per 31 december 1995 heeft betrekking op eventueel uit te keren schadeclaims m.b.t. Indonesië.

Verloop19951994
Beginsaldo per 1 januari28,711,6
Af: Uitkeringen– 12,9– 12,9
Af: Afdracht aan Financiën– 8,0– 8,0
Bij: Ontvangen rente en aflossing20,341,3
Af: Overboeking t.g.v. de begroting– 3,3
Saldo per 31 december28,128,7

De te ontvangen rente en aflossing krachtens de «Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Indonesië inzake de tussen de beide landen nog bestaande financiële vraagstukken» van 7 september 1966 bedraagt per balansdatum f 136,9 mln. De nog verschuldigde uitkeringen krachtens de Rijkswet van 15 maart 1969 art 10 4e lid bedraagt op balansdatum f 103,1 mln. Jaarlijks wordt het restant van de jaartermijn, na aftrek van een reserve van momenteel ruim f 0,1 mln voor mogelijke rechthebbenden (consignatiekas art. 12 Rijkswet), afgedragen aan het Ministerie van Financiën. Het nog af te dragen jaarsaldo aan het Ministerie van Financiën bedraagt op balansdatum f 7,4 mln. Met ingang van 1996 zal het bedrag dat resteert na uitkering aan de rechthebbenden en aftrek van een reserve van f 0,1 mln, worden afgedragen aan Financiën.

Ad. Loonheffing en premies

Loonheffing en premies betreffen de op de salarissen van december 1995 ingehouden loonheffing en premies. De totale loonheffing en premies zijn in 1995 afgedragen.

Ad. Diverse overige schulden

Onder de diverse overige schulden is een bedrag ad f 0,3 mln opgenomen met betrekking tot stortingen in het kader van de KLM-financiering. Deze stortingen werden voorheen verantwoord onder de balanspost Gelden onderweg.

Ad 8. Extra-comptabele vorderingen (debet f 397,7 mln)

Dit betreffen vorderingen die reeds ten laste van de begroting zijn gebracht en extra-comptabel worden bewaakt. Deze vorderingen hebben vaak een langdurig karakter.

Specificatie31 december 199531 december 1994
Te ontvangen aflossingen op begrotingsleningen263,0286,6
Verrichte garantiebetalingen NIO77,573,9
Stichting ECDPM40,540,5
Diverse extra-comptabele vorderingen16,714,9
Totaal397,7415,9
OuderdomsanalyseTotaal1995199419 931992 en ouder
Te ontvangen aflossingen op begrotingsleningen263,09,78,8244,5
Verrichte garantiebetalingen NIO77,519,114,818,724,9
Stichting ECDPM40,540,5
Diverse extra-comptabele vorderingen16,76,96,53,3
Totaal397,735,721,330,8309,9

Ad Te ontvangen aflossingen op begrotingsleningen

Saldo per 1 januari 1995 286,6
Consolidatielening Kameroen 1995 9,7
  296,3
Aflossingen in 1995– 30,0  
Kwijtschelding in 1995– 3,3 
  – 33,3
Saldo per 31 december 1995 263,0
   

N.a.v. het akkoord dat de Club van Parijs op 25 maart 1994 met Kameroen heeft gesloten is in september 1995 een nieuwe begrotingslening afgesloten ad f 9,7 mln. Deze lening is voor f 9,4 mln gefinancierd uit de garantielening. Het overige deel betreft de achterstallige rente.

Overeenkomstig het in de leningsovereenkomsten vastgestelde aflossingsschema zal het saldo per 31 december 1995 in de volgende jaren door OS-landen worden afgelost. Hierbij is geen rekening gehouden met eventuele toekomstige kwijtscheldingen.

199632,7
199731,3
199831,3
199932,4
200031,2
na 2000104,1
 263,0
  

Ad Verrichte garantiebetalingen Ned. Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO)

Saldo per 1 januari 1995 73,9
Overmakingen aan de NIO in 1995 59,5
  133,4
Ontvangsten van de NIO in 1995– 10,3  
Kwijtscheldingen in 1995– 36,2 
Consolidatielening Kameroen– 9,4 
  – 55,9
Saldo per 31 december 1995 77,5
   

Ad Stichting ECDPM

De Minister van Ontwikkelingssamenwerking heeft in 1986 besloten in totaal f 40,5 mln ter belegging aan de Stichting European Centre for Development Policy Management ter beschikking te stellen. De opbrengst van de belegde middelen zullen worden aangewend ter dekking van de personeels- en exploitatiekosten van de Stichting. Het is de Stichting verboden de beschikbaar gestelde bedragen te beleggen in risicodragend vermogen. De overeenkomst eindigt uiterlijk op 1 januari 1997. Bij beëindiging van deze overeenkomst staan de belegde middelen ter beschikking van de Staat.

Ad Diverse extra-comptabele vorderingen

Diverse extra-comptabele vorderingen bestaan onder meer uit de te ontvangen rente begrotingsleningen en garantiebetalingen (f 7,8 mln), de (huur)waarborgsommen (f 4,1 mln) en de achtergestelde lening SNV (f 4,0 mln).

De diverse extra-comptabele vorderingen uit 1993 en 1994 betreffen de achtergestelde lening SNV, de te ontvangen rente begrotingsleningen en garantiebetalingen en buiten invordering gestelde debiteurenposten.

Ad 10 Extra-comptabele voorschotten (debet f 2 068,0 mln)

Dit betreffen nog openstaande voorschotten, waarvan de uitgaven reeds ten laste van de begroting zijn gebracht. Afwikkeling vindt plaats op basis van ontvangen verantwoordingen.

Specificatie31 december 199531 december 1994
Voorschot subsidies cat. 1 en 21 530,2820,9
Voorschotten aan lokale organisaties104,7114,0
Werkvoorschotten consultants107,3117,4
Medefinanciering organisaties (MFO's)148,3174,4
Voorschot UVM-1 via de NIO57,4
Diverse voorschotten R-sector56,546,9
Subtotaal R-sector2 004,41 273,6
Voorschot subsidies instellingen en organisaties52,227,3
Diverse voorschotten M-sector11,414,2
Subtotaal M-sector63,641,5
Totaal2 068,01 315,1

Ten opzicht van het voorgaande jaar is het voorschottensaldo met f 752,9 mln toegenomen. De belangrijkste oorzaak voor die toename is de bijgestelde voorschotdefinitie in de R-sector.

Deze bijgestelde definitie luidt:

Iedere betaling die verband houdt met verrichte en nog te verrichten prestaties waarbij t.z.t., voor zover van toepassing, de door het Rijk definitief verschuldigde bedragen o.b.v. een afrekening worden vastgesteld.

Deze definitie is toegepast vanaf de betalingen in 1995. Alleen Voorschot UVM-1 via de NIO geeft het het voorschotsaldo aan bij continue toepassing van de nieuwe definitie, dus ook betalingen in voorgaande jaren.

Door het hanteren van de ruimere definitie werd van de betalingen in 1995 bij benadering f 600 mln als voorschot geboekt, die voorheen om niet werden geboekt.

Ter actualisering van de administratie, mede in relatie tot het voorschottenbeheer en van de bijbehorende dossiers, is in lijn met de aanbevelingen door de Accountantsdienst en de Algemene Rekenkamer, een aantal opschoningsakties gestart. Hierbij werden lopende activiteiten zonder raming na 1994 en laatste uitgaven vóór 1995, al dan niet met een saldo voorschot, gecontroleerd, geanalyseerd, gerappelleerd en waar mogelijk opgeschoond. Daarnaast zijn ook de activiteiten, waarvan de tussentijdse rapportagedata zijn verstreken, in kaart gebracht, waarbij de desbetreffende instanties en of instellingen zijn gerappelleerd.

Het resultaat van deze akties is dat circa 94% van de oude activiteiten is geïnventariseerd en dat het saldo oude voorschotten is teruggebracht van f 389,0 mln tot f 243,4 mln. De bovengenoemde akties zullen in 1996 worden voortgezet en afgerond.

Ad Voorschot subsidies categorie 1 en 2

Het saldo per 31 december 1995 vertoont ten opzichte van 1994 een stijging van f 709,3 mln. Hiervan kan bij benadering f 500 mln verklaard worden door het hanteren van de bijgestelde definitie. Veel bijdragen die in het verleden om niet werden geboekt, zijn nu als voorschot geboekt. De rest van het bedrag kan verklaard worden door minder ontvangen verantwoordingen.

Ad Voorschotten aan lokale organisaties

De belangrijkste oorzaak voor de afname van f 9,3 mln ligt in het feit dat er minder voorschotten zijn verstrekt en meer verantwoordingen zijn ontvangen.

Ad Werkvoorschotten consultants

De afname van f 10,1 mln wordt voornamelijk veroorzaakt doordat twee voorschotten met een totaalbedrag van f 6,5 mln konden worden afgeboekt.

Ad Medefinanciering organisaties (MFOs)

De afname van f 26,1 mln heeft te maken met het feit dat er in 1995 meer verantwoordingen zijn ontvangen dan in 1994.

Ad Diverse voorschotten R-sector

Dit betreffen onder andere voorschot subsidies categorie 3 tm 6 (f 35,8 mln), MFOs noodhulp (f 12,9 mln) en eigen beheer projecten (f 4,7 mln).

Ad Diverse voorschotten M-sector

Dit betreft onder andere verstrekkingen uitgezonden personeel ( f 8,2 mln).

Ouderdomsanalyse R-sector:

De huidige geautomatiseerde financiële systemen bieden geen ondersteuning bij het opstellen van een ouderdomsanalyse, zoals deze is voorgeschreven in de Geïntegreerde rijksbegrotingsaanschrijving en -voorschriften. Gezien de omvang van de voorschotten R-sector was het opstellen van een ouderdomsanalyse niet haalbaar, aangezien dit een zeer arbeidsintensieve aktie zou hebben betekend. In het project Herziening Ministeriële Financiële Administratie (MFA) zullen voorzieningen worden getroffen voor het ondersteunen van het opstellen van een ouderdomsanalyse.

Om toch inzicht te geven in de openstaande voorschotten wordt in het navolgende overzicht aangegeven per eindjaar van de activiteit in het MIDAS welke voorschotten nog openstaan. Hierbij wordt ervan uit gegaan dat indien de einddatum verstreken is, er sprake is van achterstand in de ontvangst/verwerking van de verantwoordingen en dus de administratieve afwikkeling van openstaande voorschotten. De einddatum in MIDAS geeft een indicatie van het einde van de looptijd van de activiteit.

Eindjaar activiteitAantalBedrag
geen79148,5
199020,8
199183,3
19924810,4
199313758,8
199424290,7
1995 en volgende jaren2 3881 665,7
Activiteiten in MIDAS2 9041 978,2
Activiteiten niet in MIDAS7526,2
Totaal activiteiten2 9792 004,4

De aktiviteiten in MIDAS zonder einddatum betreffen bijdragen. Bijdragen hebben een gemiddelde looptijd van 2 jaar. De einddatum van het contract valt voor deze categorie in 1995 en 1996.

Van de 437 activiteiten met eindjaar 1990 tm 1994 betreffen 289 activiteiten een restant van de eerder genoemde opschoningsakties. Naar verwachting zullen de in 1995 gerappelleerde verantwoordingen in 1996 worden ontvangen, zodat het grootste deel hiervan kan worden afgeboekt. 148 activiteiten met eindjaar 1990 tm 1994 lopen nog door in 1995 en 1996, met andere woorden deze activiteiten overschrijden de looptijd zoals deze is vastgelegd in MIDAS.

Een aantal activiteiten (categorie VI) is niet in MIDAS opgenomen, hiervan is dan ook geen einddatum bekend.

Ouderdomsanalyse M-sector:

Ouderdomsanalyse M-sectorTotaal1995199419931992 en ouder
Voorschotten subs. inst. en org.52,225,425,60,80,4
Diverse voorschotten M-sector11,41,79,7
Totaal63,627,135,30,80,4

Ad Voorschotten subsidies instellingen en organisaties

Deze voorschotten hebben een meerjarig karakter.

Ad Diverse voorschotten M-sector

Diverse voorschotten M-sector uit 1994 betreft voor f 8,8 mln verstrekkingen uitgezonden personeel. Dit zijn aanloopvoorschotten die in twee jaar worden terugbetaald. F 0,9 mln betreft voorschotten aanneemsommen.

Ad 11. Openstaande verplichtingen (credit f 15 763,1 mln)

Openstaande verplichtingen per 1 januari 1995 14 987,9
Aangegane verplichtingen in 1995 9 182,9
  24 170,8
Uitgaven ten laste van de begroting 1995– 7 509,8  
Negatieve bijstellingen vorige begrotingsjaren –  897,9 
  – 8 407,7
Openstaande verplichtingen per 31 december 1995 15 763,1
     

Toelichting acute en garantieverplichtingen:

a. Openstaande acute verplichtingen beleidsveld 1,2,4 en 5 (credit f 230,0 mln)

Dit betreffen de geregistreerde acute verplichtingen voor de beleidsvelden «Algemeen», «Internationale betrekkingen», «Afdracht aan de EG» en «Diplomatieke vertegenwoordigingen».

Het verloop van de acute verplichtingen gedurende 1995 geeft het volgende beeld:

Openstaande acute verplichtingen per 1 januari 1995 100,7
Aangegane verplichtingen in 1995 2 491,2
  2 591,9
Uitgaven ten laste van de begroting 1995– 2 358,1 
Negatieve bijstellingen vorige begrotingsjaren  – 3,8 
  – 2 361,9
Openstaande acute verplichtingen beleidsveld 1,2,4 en 5 per 31 december 1995 230,0

b. Openstaande acute verplichtingen beleidsveld 3 (credit f 10 377,8 mln)

Dit betreffen de geregistreerde acute verplichtingen voor het beleidsveld «Samenwerking met ontwikkelingslanden».

Het verloop van de acute verplichtingen gedurende 1995 geeft het volgende beeld:

Openstaande acute verplichtingen per 1 januari 1995  9 318,6
Aangegane verplichtingen in 1995  6 686,4
   16 005,0
Uitgaven ten laste van de begroting 1995 – 5 128,5 
Negatieve bijstellingen vorige begrotingsjaren:    
– Conversie van milieu-kbes– 215,6   
– Bijstelling NIO rente-subsidies– 77,8  
– Herwaardering EOF-verplichting– 67,4   
– Overige oorzaken– 137,9  
  – 498,7 
   – 5 627,2
Openstaande acute verplichtingen beleidsveld 3 per 31 december 199510 377,8
      

In de jaarrekening 1994 bedroegen de acute verplichtingen beleidsveld 3 per 31 december 1994 f 9 332,0 mln. Per 1 januari 1995 bedragen deze verplichtingen f 9 318,6 mln. Het verschil wordt veroorzaakt door de garantieverplichting Suriname Spoorweg die in 1994 ten onrechte onder de acute verplichtingen was opgenomen.

De overige oorzaken van negatieve bijstellingen zijn:

– bij de reguliere beëindiging van een aantal projecten zijn de totale kosten verbonden aan de uitvoering lager uitgevallen dan oorspronkelijk begroot;

– een aantal projecten werd voortijdig beëindigd;

– bij een aantal projecten vonden projectonderdelen geen doorgang.

De specificatie van de openstaande acute verplichtingen van beleidsveld 3 per 31 december 1995 luidt als volgt:

Europees ontwikkelingsfonds (EOF)2 408,8
NIO rentesubsidie2 404,8
Financieringsmaatschappij voor ontwikkelingslanden (FMO)939,9
Medefinancieringsorganisatie (MFO)489,5
ESAF/IMF bijdrage 1988 t/m 1997133,5
WB Global Environment Facility (GEFF)121,8
IFAD62,0
India dollar clausule50,7
Overige openstaande verplichtingen (< f 50 mln per verplichting)3 766,8
 10 377,8   

c. Openstaande garantieverplichtingen (credit f 5 155,3 mln)

Dit betreffen door de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingssamenwerking (NIO) onder staatsgarantie verstrekte kapitaalmarktleningen aan ontwikkelingslanden en de garantiestelling inzake de raffinaderij Staatsoliemaatschappij en Spoorweg Suriname.

Het verloop van de garantieverplichtingen gedurende 1995 geeft het volgende beeld:

Openstaande garantieverplichtingen per 1 januari 1995  5 568,6
Aangegane verplichtingen in 1995   5,3
   5 573,9
Uitgaven ten laste van de begroting 1995 – 23,2  
Negatieve bijstellingen vorige begrotingsjaren   
– Aflossingen ontwikkelingslanden– 204,9   
– Kwijtscheldingen Ontwikkelingslanden– 202,5   
– Overige mutaties12,0  
  – 395,4 
   – 418,6
Openstaande garantieverplichtingen per 31 december 19955 155,3
       

De specificatie van de openstaande garantieverplichtingen per land per 31 december 1995 luidt als volgt:

India1 595,0
Indonesië1 580,0
Pakistan208,3
China193,9
Kenya181,0
Jamaica156,5
Egypte154,9
Sri Lanka123,4
Ghana118,3
Nicaragua116,4
Angola113,5
Peru110,8
Zimbabwe82,4
Tunesië72,9
Kameroen65,5
Overige landen (< f 50 mln per verplichting) 221,2
Subtotaal5 094,0
Garantstelling Suriname 61,3
Totaal5 155,3
    

Niet uit de saldibalans blijkende verplichtingen:

De verplichtingen uit hoofde van politieke besluitvorming, waarvan het meerjarige karakter niet is vastgelegd, te weten:

– De jaarlijks ten laste van de homogene groep OS komende bijdrage ten behoeve van de opvang van en onderwijs aan asielzoekers. Deze bijdrage is (politiek) gemaximeerd op f 420,2 mln voor de opvang en f 75 mln ten behoeve van onderwijs. De omvang (duur) van de verplichting is niet bekend.

– De bijdrage vanuit de OS-begroting aan de internationale vredesoperaties. De omvang (duur) en het volume van deze verplichting zijn niet bekend.

Het restant van de verplichting uit hoofde van de verdragsmiddelen Suriname ad f 675,5 mln per 31 december 1995. Voor dit restant zijn nog geen activiteiten gecommitteerd.

Het Ministerie van Financiën heeft ter compensatie van de in de Club van Parijs kwijtgescholden leningen aan ontwikkelingslanden een claim ingediend ten laste van de OS-begroting. De discussie met het Ministerie van Financiën over de hoogte van deze claim is inmiddels afgerond. In het kader van de herijking van het buitenlands beleid zijn afspraken gemaakt over kwijtscheldingen van schulden in de Club van Parijs. Deze kwijtscheldingen, ontstaan door niet afgeloste exportkredieten aan landen die door het DAC op deel I van de zogenaamde DAC-lijst zijn geplaatst, worden vanaf 1996 voor de nominale waarde aan de Nederlandse ODA-presentatie toegerekend. Afgesproken is dat de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking voortaan het uiteindelijke standpunt zal vaststellen over voorstellen in de Club van Parijs met betrekking tot de kwijtschelding van schulden die als ODA worden gekwalificeerd.

Mutatieoverzicht verplichtingen in duizenden guldens

ArtOmschrijvingOpenstaande verplichtingen per 1-1-95Aangegane verplichtingen in 1995Uitgaven t.l.v. de begroting 1995Negatieve bijstellingen 1995Openstaande verplichtingen per 31-12-95
BELEIDSVELD 1     
       
1Personeel en materieel4 718239 919237 7326766 229
3Andere uitgaven tbv personeel025 27525 27500
4Staatsbezoeken etc.04 1734 17300
7Geheime uitgaven0313100
8Onvoorzien024024000
9Loonbijstelling00000
11Koersverschillen en bankkosten014114100
TOTAAL BELEIDSVELD 14 718269 779267 5926766 229
BELEIDSVELD 2
1Uitg. samenh. met de VN10 81264 38575 19700
2Uitg. samenh. met Atl.samenw.2215 80415 801223
3Uitg. samenh. met OESO/RVE019 62019 62000
4Subsidies en bijdragen26 12636 27223 990738 401
5Voorlichting en int.cult.betr.1429 6499 30115475
6Hulp in noodsituaties3539 98710 01859263
7Rentesubsidie Turkije44017027
12Matra programma9 24023 19221 65711510 660
13Joegoslavië Tribunaal18243461600
TOTAAL BELEIDSVELD 246 921179 343176 21721849 829
BELEIDSVELD 4     
       
1Vierde eigen middel01 477 3951 477 39500
TOTAAL BELEIDSVELD 401 477 3951 477 39500
BELEIDSVELD 5     
       
1Personeel en materieel0531 449375 0020156 447
2Gebouwen buitenland49 09233 26561 9412 92817 488
TOTAAL BELEIDSVELD 549 092564 714436 9432 928173 935
TOTAAL BELEIDSVELD 1, 2,  4 + 5100 7312 491 2312 358 1473 822229 993
BELEIDSVELD 3 (Excl. garantieverplichtingen)     
5Deskundigenprogramma's26 511107 933103  6804 06626 698
8Hulp aan Suriname252 548132 86691 1591 500292 755
11Europees ontwikkelingsfonds1 176 7481 490 041190 62367 3602 408 806
12Specif.multilaterale initiatieven267 4371 46343 9570224 943
13Medefin. proj. part. organis.515 408592 586531 6362 022574 336
14SNV-programma085 03085 03000
15Opvang vlucht. en asielzoekers0441 440441 44000
17Rentesubs. app.kstn. NIO/MFO2 760 4034 364272 10477 8382 414 825
18Huisvesting OS013 28113 28100
19Insp. ontw. samenw. te velde2 1427 6793 8984955 428
20Subsidies aan instituten51 48259 15937 029073 612
21Voorl. bewustw. en adv. OS17 20038 68928 883027 006
27Onderzoekprogramma81 13675 97048 8614 418103 827
28Vrouwen en ontwikkeling14 32149 68342 1981 38620 420
29Stedelijke armoedebestrijding10 16012 8269 35520213 429
30Bedrijfsleven en ontwikkeling1 234 459319 127246 9531 8411 304 792
32BBS schenkingen78 770361 362371 484068 648
33Noodhulp28 626463 116419 2303 00669 506
34Progr-onderst. en vernieuwing33 55959 69949 8223 74539 691
36Multilat. fonds en progr.284 478353 592541 877696 187
37Internationaal onderwijs127 845191 292130 4844 403184 250
45Milieubeleid in OS-landen599 900227 348136 909227 885462 454
46Landenprogramma Azië700 894562 786433 12318 779811 778
47Landenprogramma Afrika868 860818 367711 94762 271913 009
48Landenprogramma Lat.Amerika185 712216 747143 49217 536241 431
TOTAAL BELEIDSVELD 3 (Excl. garantieverplichtingen)9 318 5996 686 4465 128 455498 75910 377 831
TOTAAL ACUTE VERPLICHTINGEN9 419 3309 177 6777 486 602502 58110 607 824
BELEIDSVELD 3 Garantieverplichtingen     
22Gar. NIO verstr. leningen O.S.5 496 1845 31819 116393 9325 088 454
23Ov. garantieleningen OS-landen7 009001 4075 602
43Garanties tbv Suriname65 38204 129061 253
TOTAAL BELEIDSVELD 3 Garantieverplichtingen5 568 5755 31823 245395 3395 155 309
TOTAAL VERPLICHTINGEN14 987 9059 182 9957 509 847897 92015 763 133

XNoot
1

Conferentie inzake Milieu- en Ontwikkeling (UNCED), Rio de Janeiro (1992); Wereldconferentie Mensenrechten, Wenen (1993); Wereldconferentie Bevolking, Caïro (1994); Wereldtop inzake Sociale Ontwikkeling, Kopenhagen (1995); Wereldvrouwenconferentie, Peking (1995).

Naar boven