24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 189 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juni 2010

Hierbij informeer ik u, overeenkomstig de toezeggingen tijdens het Algemeen Overleg over schuld- en armoedeproblematiek op 17 december 2009 (Kamerstukken II, 2009/2010, 24 515, nr. 175) over drie onderwerpen op het gebied van schuldhulpverlening. Staatssecretaris Klijnsma, die toen nog in functie was, heeft u toegezegd:

  • een beschrijving van de verschillen tussen wettelijke trajecten en minnelijke trajecten van schuldhulpverlening te verstrekken met daarbij ook een overzicht van de slagingspercentages van de minnelijke en wettelijke schuldhulpverlening,

  • u nader te informeren over het initiatief van de gemeente Nijmegen «Eerst verlossen, dan aflossen», en

  • de mogelijkheden van een Postbus 51-campagne over hulp bij schulden te bezien.

In deze brief zal ik eerst ingaan op deze toezeggingen. Daarna zal ik u informeren over de stand van zaken m.b.t. de motie Ortega-Martijn c.s. (Kamerstukken II, 2009/10, 24 515, nr. 166) over het beschikbaar stellen van middelen om de inzet van vrijwilligers bij schuldhulpverlening te bevorderen. Tot slot ga ik kort in op de stand van zaken van certificering van schuldhulpverleners.

1. Verschillen tussen de minnelijke schuldhulpverlening en de wettelijke schuldhulpverlening en de slagingspercentages

Het belangrijkste verschil tussen de minnelijke schuldhulpverlening of buitenrechtelijke schuldregeling en de schuldregeling in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) is de mate waarin schuldeisers gedwongen kunnen worden mee te werken aan de oplossing van de schuldenproblematiek van de schuldenaar. Bij minnelijke schuldhulpverlening is het uitgangspunt dat schuldenaren en schuldeisers in onderling overleg tot een oplossing proberen te komen voor de schuldenproblematiek. Op basis van de Wsnp heeft de rechter de mogelijkheid, indien hij de schuldsaneringregeling op basis van de Wsnp van toepassing verklaart, een schuldregeling aan schuldeisers op te leggen. Uit dit verschil vloeit voort dat de Wsnp – in tegenstelling tot minnelijke schuldhulpverlening – een aantal bepalingen kent waarin de te volgen procedures zijn vastgelegd. Zo is een beroep op de Wsnp pas mogelijk indien uit een met redenen omklede verklaring van het college van B en W blijkt dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen.

Slagingspercentages minnelijke schuldhulpverlening en de Wsnp

Zoals hiervoor toegelicht zijn er belangrijke verschillen tussen de minnelijke schuldhulpverlening en de Wsnp. Deze verschillen moeten betrokken worden bij de beoordeling van de (onderling verschillende) slagingspercentages van de minnelijke schuldhulpverlening en de Wsnp, zoals die hierna zijn opgenomen.

Slagingspercentages minnelijke schuldhulpverlening

Uit gegevens ontleend aan de jaarverslagen van de NVVK (Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren)blijkt dat in de afgelopen jaren het hierna weergegeven aantal zogenaamde minnelijke schuldregelingen succesvol is afgerond:

  • In 2006: 8.783

  • In 2007: 11.897

  • In 2008: 14.547

  • In 2009: 16.247

Een schuldenprobleem kan op een aantal manieren succesvol opgelost worden.

De inzet is om door middel van een advies, herfinanciering of een betalingsregeling de gehele schuld af te betalen.

Als het door de financiële omstandigheden van de schuldenaar niet mogelijk is om de gehele schuldenlast terug te betalen, bemiddelt de schuldhulpverlenende instelling tussen schuldenaar en schuldeiser door elke schuldeiser een voorstel tegen finale kwijting aan te bieden. Dit kan door middel van een saneringskrediet waarbij het overeengekomen bedrag op voorhand verstrekt wordt aan alle schuldeisers, of door middel van het maandelijks reserveren van de beschikbare afloscapaciteit over een periode van 36 maanden. In de hiervoor genoemde slagingspercentages zijn alle gevallen opgenomen waarin er overeenstemming met schuldeisers is bereikt over een betalingsvoorstel tegen finale kwijting van de schulden. Hierin is dus niet meegenomen of de schuldenaar er ook slaagt zich gedurende in het algemeen 3 jaar aan zijn verplichtingen te houden.

Bij de vergelijking van de cijfers over de verschillende jaren moet bedacht worden dat de cijfers beïnvloed zijn door de geleidelijke invoering van de vernieuwde werkwijze van de NVVK. Als gevolg hiervan is de werkwijze van NVVK-leden meer vraag- en resultaatgericht geworden en staat het financiële probleem van de klant centraal. Dit heeft tot gevolg dat in de cijfers naarmate de tijd verstrijkt het aandeel van de adviezen, herfinancieringen of betalingsregelingen groter wordt ten opzichte van het aantal schuldregelingen. Het slagingspercentage van de minnelijke schuldregelingen was in 2009 31%. In 2007 was het slagingspercentage 22% en in 2008 was dit 33%.

Uit het onderzoek «Schulden? De gemeente helpt!» blijkt ook dat effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening in 2007 22% was. Het begrip effectiviteit heeft in dit onderzoek praktisch dezelfde betekenis als het begrip slagingspercentage in de cijfers van de NVVK.

In het slagingspercentage dat de NVVK publiceert zijn niet de gegevens van alle gemeenten verwerkt en in die zin is het geschetste beeld niet volledig. Na aanvaarding en inwerkingtreding van het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening is er een wettelijke basis voor informatievoorziening door het college van B en W aan de minister van SZW. Dit maakt het naar mijn verwachting in de toekomst mogelijk het slagingspercentage vast te stellen dat betrekking heeft op alle gemeenten.

Slagingspercentages wettelijke schuldhulpverlening (Wsnp)

Uit de 5e meting van de Monitor Wsnp blijkt dat de hoofddoelstelling van de Wsnp – het bieden van een schone lei aan schuldenaren die te goeder trouw zijn – evenals ten tijde van de voorgaande metingen in circa 70% van de gevallen wordt gerealiseerd. Deze schuldenaren hebben zich dus gedurende een periode van 3 jaar aan de aan hen door de rechter opgelegde verplichtingen gehouden. Gedurende het bestaan van de Wsnp is het hiervoor genoemde percentage vrijwel gelijk gebleven, zodat sprake is van een consequent positief resultaat (zo wisten in 2008 bijna 10.000 schuldenaren de schone lei te bereiken). Verder wordt in circa 3% van de gevallen een akkoord bereikt tussen de schuldenaar en de schuldeiser en is er in bijna 10% van de gevallen sprake van overige beëindigingen. Van een overige beëindiging is onder andere sprake wanneer de schuld tijdens de regeling alsnog volledig afgelost kan worden, door bijvoorbeeld het ontvangen van een erfenis of het winnen van een loterij. Tot slot eindigt ongeveer 17% van de gevallen met een faillissement.

De hierboven genoemde percentages hebben betrekking op de zaken die zijn gestart tussen 1998 en 2005. Omdat een succesvol schuldsaneringtraject doorgaans drie jaar beslaat, is in de monitor bewust gekeken naar de stand van zaken van de schuldsaneringen die voor 1 januari 2006 zijn gestart.

2. Aanpak jongeren en schulden gemeenten Nijmegen

De gemeente Nijmegen is in januari 2010 van start gegaan met de uitvoering van het initiatief «nu verlossen, later aflossen». De PvdA heeft dit voorstel onder de aandacht gebracht als een mogelijk goed voorbeeld van een aanpak hoe jongeren met schulden geholpen kunnen worden hun studie af te maken.

Het oorspronkelijke plan van de gemeente Nijmegen kwam er op neer dat de gemeente de schuld van de jongere geheel overneemt, zodat de schuldeisers de volledige schuld afgelost zien. De jongere start met aflossen aan de gemeente op het moment dat hij door het vinden van werk, beschikt over voldoende aflossingscapaciteit. Daar tegenover staat dat de jongere zich volledig inzet voor de studie, een budgetcursus volgt en zich intensief laat begeleiden. Het uiteindelijke doel van de pilot is een structurele gedragsaanpassing te bewerkstelligen, waardoor jongeren hun studie kunnen afmaken zonder nieuwe schulden te maken. Voor de gemeente blijft er in het plan een beperkt risico over.

Uit door de gemeente Nijmegen verstrekte informatie blijkt een aantal nieuwe inzichten. Ten eerste is gebleken dat de gemiddelde schuld die gesaneerd moet worden veel hoger is dan verwacht (€ 9000 i.p.v. € 2500). Dat betekent dat het volledig overnemen van de schuld door de gemeente Nijmegen niet meer als haalbaar wordt beschouwd, waardoor gewerkt moet worden met een saneringskrediet. Hierbij moet door de gemeente met schuldeisers overeenstemming bereikt worden over gedeeltelijke aflossing van de schuld. Dat brengt meer onzekerheid met zich mee in die zin dat de kans groter wordt dat een schuldeiser het aanbod niet accepteert.

Daarnaast is gebleken dat in het plan meer intensieve aandacht nodig is voor gedragsverandering bij de jongeren. De gemeente is daarom bezig het project op een aantal punten aan te passen. Alhoewel ik het doel van het plan van harte ondersteun is het in deze fase te vroeg om uitspraken te doen over de effectiviteit van deze werkwijze.

3. Postbus 51-spotjes

De CDA-fractie pleit voor een Postbus 51-spotje om de drempel te verlagen voor mensen die te maken krijgen met betalingsproblemen waardoor zij tijdig hulp en advies durven te vragen. Ik deel het belang om mensen met problematische betalingsachterstanden actief op de mogelijkheid tot hulp te blijven wijzen. Daarom zal SZW ook de komende tijd communicatieactiviteiten inzetten, vooral gericht op preventie. Het is echter wel van belang om goed na te denken over de vormgeving van de campagne en de doelgroepen die bereikt moeten worden.  

Van 2007 tot 1 januari 2010 liep de Postbus 51-campagne genaamd «Blijf Positief!». Het doel van deze campagne was de bewustwording van het eigen financiële gedrag, het wijzen op de mogelijkheden die er zijn om te voorkomen dat men echt in de problemen raakt en het bespreekbaar maken van de risico’s van schulden. Deze campagne is geëvalueerd. Hieruit is gebleken dat een brede campagne, daar waar het gaat om schuldhulpverlening, minder effectief is. Een doelgerichte communicatie zal meer effectief zijn in vergelijking met een massamediale aanpak. Daarom heeft de inzet van doelgerichte communicatieactiviteiten mijn voorkeur. Hierover zal ik u na de zomer nader informeren.

4. Motie Ortega-Martijn

Op 13 oktober 2009 heeft uw kamer de motie Ortega-Martijn c.s. aangenomen. Deze motie beoogt het werk van vrijwilligersorganisaties in de schuldhulpverlening te bevorderen. Uit de € 130 miljoen extra middelen voor de jaren 2009 t/m 2011, heeft het kabinet € 5 miljoen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van deze motie. Na voorbereidende gesprekken is aan 14 organisaties gevraagd een projectplan in te dienen. Deze organisaties zijn:

Stichting Christelijke Schuldpreventie (SCS)

Humanitas

Ihsan

Leger des Heils

ICCO/Kerk in actie

Vluchtelingenwerk Nederland

Landelijk Katholiek Diaconaal Beraad

Nibud

Evangelische Alliantie

Nederlandse Rode Kruis

Vincentius Vereniging

ANBO

Samen Kerk in Nederland

PCOB

Het is de bedoeling dat de projecten in samenwerking met één of meer gemeenten ontwikkeld en uitgevoerd worden en dat deze projecten vóór de zomer starten. Het zal daarbij gaan om de volgende aspecten:

  • de rol die vrijwilligers in de keten van schuldhulpverlening kunnen spelen;

  • de samenwerking met de professionele hulpverlening;

  • de toerusting van de vrijwilligers.

Uitgangspunt is dat de beschikbaar gestelde middelen ook daadwerkelijk in de genoemde periode (2009 t/m 2011) worden besteed en dat de projecten binnen deze periode worden afgerond. Het is van belang dat zowel gemeenten als maatschappelijke organisaties kennis nemen van de ervaringen die met deze projecten worden opgedaan. Het kabinet zal de voortgang van de projecten nauwgezet volgen en de resultaten ervan bundelen en breed verspreiden.

5. Stand van zaken certificering

In recente Algemene Overleggen in uw Kamer is door u stilgestaan bij de stand van zaken van de certificering van schuldhulpverleners binnen de sector schuldhulpverlening.

Op basis van verkregen informatie van het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN), beheerder van de normen voor schuldhulpverlening, en een aantal leden van de NEN-normcommissie, is duidelijk geworden dat de NEN-normcommissie in haar laatste vergadering het voorstel van de NVVK heeft aanvaard om de norm inzake de maximale lengte van de looptijd van een schuldregeling te bepalen op 36 maanden. Eveneens heeft de normcommissie een voorstel van de leden van Divosa en de VNG aanvaard om te komen tot een ontkoppeling tussen persoons- en procescertificering. Op deze besluiten zal een openbare kritiekronde volgen van de aangepaste normen, vervolgens zal de ingebrachte kritiek besproken worden in de NEN-normcommissie. Na overeenstemming binnen de NEN-normcommissie zal de nieuwe versie van de normen gepubliceerd worden. De verwachting is dat dit in het komende najaar zal zijn.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven