24 455
Wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, alsmede de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen

nr. 18
AMENDEMENTEN VAN HET LID VAN DE CAMP

Ontvangen 4 april 1996

De ondergetekende stelt de volgende amendementen voor:

In artikel III, onderdeel F, wordt artikel 76u als volgt gewijzigd:

I

In het vierde lid, eerste volzin wordt de zinsnede «wordt de akte onderscheidenlijk de beslissing, tenzij deze een gebouw betreft als bedoeld in artikel 28 van de Overgangswet W.V.O, ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: is het bevoegd gezag een bedrag aan de gemeente verschuldigd, tenzij het bevoegd gezag of de gemeente binnen vier maanden zorg draagt voor inschrijving van de akte onderscheidenlijk de beslissing in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

II

Na het vierde lid worden drie nieuwe leden ingevoegd, luidende:

5. De gemeente stelt het bedrag, bedoeld in het vierde lid, vast op grondslag van de waarde van de gebouwen en terreinen of roerende zaken en de door het bevoegd gezag daarvoor ontvangen vergoedingen of uit eigen middelen bestede gelden.

6. Bij eigendomsovergang van gebouwen en gebouwen en terreinen of roerende zaken ingevolge het vierde lid vergoedt de gemeente, indien gedeelten van de gebouwen, terreinen of roerende zaken uit eigen middelen zijn bekostigd en hiervoor geen vergoeding werd genoten, een door de gemeente naar evenredigheid van de investering uit eigen middelen te bepalen deel van de waarde.

7. Het bepaalde in het vierde en vijfde lid is niet van toepassing op gebouwen en terreinen als bedoeld in artikel 28 van de Overgangswet W.V.O. en waarvoor door het bevoegd gezag van rijkswege slechts een rentevergoeding is ontvangen.

Toelichting

Deze amendementen beogen de bestaande regeling, zoals vastgelegd in artikel 101 WVO, te handhaven. In het voortgezet onderwijs is in het verleden vaak uit eigen middelen geïnvesteerd in gebouwen (uitbreiding, aanpassingen, groot onderhoud, etc.). Zonder herinvoering van de beschrijving van artikel 101 WVO is sprake van geruisloze onteigening. De bescherming van eigen middelen wordt met deze formulering verzekerd door een verplichte afrekening, terwijl het eigendomsvoorbehoud door de gemeente kan worden geblokkeerd, nu zijzelf door inschrijving in de openbare registers de eigendomsovergang kan effectueren. De gemeente kan het economisch claimrecht uitoefenen en de opbrengst van af te stoten onroerende zaken vrijelijk aanwenden, terwijl zij tevens in overleg en met de mogelijkheid tot het stellen van voorwaarden ervoor kan kiezen de eigendom bij het betrokken bevoegd gezag te laten. In dit overleg kan worden afgesproken dat de verkoop door het bevoegd gezag ter hand wordt genomen en dat de opbrengst wordt aangewend voor herinvestering in onderwijsgebouwen. Een dergelijke afspraak sluit aan op de bestaande praktijk, waarbij met succes tot een herschikking van gebouwen en locaties kan worden gekomen.

Van de Camp

Naar boven