Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24455 nr. 1;2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24455 nr. 1;2 |
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, alsmede de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen.
De toelichtende memorie (en bijlagen), die het Wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in het kader van de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs alsmede de Wet op het voortgezet onderwijs in die zin te wijzigen dat beslissingen omtrent deze voorzieningen geheel bij de gemeentebesturen worden gelegd en deze niet meer aan de goedkeuring van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn onderworpen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In de Wet op het basisonderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:
Artikel 51, wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt in de eerste volzin na «van deze titel» toegevoegd: met uitzondering van afdeling 3.
2. Het derde lid wordt gewijzigd als volgt:
a. In onderdeel a wordt na «vergoeding voor kosten» ingevoegd: van de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding.
b. Onderdeel b vervalt.
c. De onderdelen c en d worden verletterd tot b en c.
Artikel 52 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervallen de onderdelen b en c.
2. De onderdelen d en e worden verletterd tot b en c.
3. Het tweede lid vervalt, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
In hoofdstuk I, titel IV, wordt afdeling 3 vervangen door:
AFDELING 3. VOORZIENING IN DE HUISVESTING
Artikel 65. Voorziening in huisvesting door de gemeenteraad
1. De gemeenteraad draagt ten behoeve van de door de gemeente in stand gehouden scholen en ten behoeve van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen zorg voor de voorzieningen in de huisvesting op het grondgebied van de gemeente overeenkomstig het bepaalde in deze afdeling. Hij behandelt daarbij de door de gemeente in stand gehouden scholen en de niet door de gemeente in stand gehouden scholen op gelijke voet.
2. Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder een niet door de gemeente in stand gehouden school mede begrepen een op het grondgebied van de gemeente gelegen nevenvestiging van een school waarvan de hoofdvestiging op het grondgebied van een andere gemeente is gelegen.
Artikel 66. Onderscheid voorzieningen in de huisvesting
Voor de toepassing van deze afdeling worden onder voorzieningen in de huisvesting begrepen:
a. voor blijvend onderscheidenlijk voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:
1°. nieuwbouw, een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan, verplaatsing van een bestaand gebouw of van een gedeelte daarvan, terreinen, alsmede eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair,
2°. uitbreiding van de onder 1 bedoelde voorzieningen, en
3°. medegebruik van een ruimte voor het onderwijs;
b. voorzieningen, bestaande uit:
1°. technische en functieverbeterende aanpassingen voor zover het de buitenzijde van het gebouw dan wel het terrein betreft, en
2°. vervanging binnenkozijnen en binnendeuren inclusief hang- en sluitwerk, algehele vervanging radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming, alsmede onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw met uitzondering van het buitenschilderwerk;
c. herstel van constructiefouten aan het gebouw, alsmede herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden.
Artikel 67. Vaststelling door gemeenteraad van bedrag voor nieuwe voorzieningen in de huisvesting
1. De gemeenteraad stelt jaarlijks ten behoeve van het eerstvolgende jaar voor een door hem te bepalen tijdstip het bedrag vast, tot welke de voorzieningen in de huisvesting voor scholen voor vergoeding in aanmerking kunnen worden gebracht voor:
a. scholen,
b. scholen voor speciaal onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs, scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs dan wel instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, en
c. scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs.
2. Het bedrag wordt zodanig vastgesteld dat redelijkerwijs kan worden voorzien in de huisvesting van de in het eerste lid bedoelde scholen op het grondgebied van de gemeente.
Artikel 68. Indiening aanvraag
1. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat een voorziening in de huisvesting wenst, dient een aanvraag voor opneming van die voorziening op het programma, bedoeld in artikel 69, in bij burgemeester en wethouders.
2. De gemeenteraad kan ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 66 een vergoeding toekennen ter zake van de kosten van bouwvoorbereiding.
3. De gemeenteraad stelt vast, voor welk tijdstip de aanvraag wordt ingediend en aan welke voorwaarden deze dient te voldoen.
Artikel 69. Programma huisvestingsvoorzieningen
1. De gemeenteraad stelt, na overleg met de bevoegde gezagsorganen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente, jaarlijks ten behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hem te bepalen tijdstip een programma als bedoeld in het tweede lid vast. Het programma heeft betrekking op scholen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, onderdelen a, b en c.
2. Het programma omvat de voorzieningen in de huisvesting, bedoeld in artikel 66, die in het jaar na de vaststelling van het programma voor vergoeding in aanmerking zullen worden gebracht voor niet door de gemeente in stand gehouden scholen alsmede voorzieningen die nodig zijn voor door de gemeente in stand gehouden scholen.
3. De gemeenteraad neemt uitsluitend voorzieningen in de huisvesting in het programma op, voor zover:
a. met de voorzieningen in het kalenderjaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma redelijkerwijs een aanvang kan worden gemaakt dan wel de voorzieningen in het desbetreffende kalenderjaar kunnen worden gerealiseerd, en
b. niet een van de weigeringsgronden, genoemd in artikel 74, van toepassing is.
4. Indien het bedrag, bedoeld in artikel 67, niet toereikend is, worden die voorzieningen in het programma opgenomen die uit dat bedrag kunnen worden bekostigd, waarbij de volgorde wordt bepaald met inachtneming van de criteria, bedoeld in artikel 76, eerste lid, onderdeel c.
5. De beslissing van de gemeenteraad kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere voorziening dan gewenst omvatten.
6. De gemeenteraad kan aan de opneming in het programma voorwaarden verbinden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.
7. De gemeenteraad neemt bij de vaststelling van het programma de criteria, bedoeld in artikel 76, eerste lid, onderdeel c, in acht.
8. Binnen vier weken na de vaststelling van het programma treden burgemeester en wethouders met het bevoegd gezag in overleg over de wijze van uitvoering. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, delen burgemeester en wethouders het bevoegd gezag mede dat zij niet kunnen instemmen met de door het bevoegd gezag gewenste wijze van uitvoering.
De gemeenteraad stelt gelijktijdig met het programma, bedoeld in artikel 69, ten behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hem te bepalen tijdstip een overzicht vast van die voorzieningen die zijn aangevraagd dan wel nodig zijn, die niet op het programma zijn opgenomen. Daarbij wordt aangegeven waarom de desbetreffende voorzieningen niet zijn opgenomen. Het overzicht wordt ter inzage gelegd. Het overzicht heeft betrekking op scholen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, onderdelen a, b en c.
Artikel 71. Geen vaststelling van programma en overzicht
De gemeenteraad stelt geen programma als bedoeld in artikel 69 en geen overzicht als bedoeld in artikel 70 vast, indien geen voorziening in de huisvesting nodig is noch een aanvraag is ingediend voor scholen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, onderdelen a, b en c..
Artikel 72. Beschikkingen op aanvragen met een spoedeisend karakter
1. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat een voorziening in de huisvesting wenst die niet in het programma, bedoeld in artikel 69, is opgenomen, maar die gelet op de goede voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, dient een aanvraag om vergoeding van die voorziening in bij burgemeester en wethouders.
2. De beschikking kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere voorziening dan gewenst omvatten. De gemeenteraad wijst de aanvraag af, indien:
a. de beslissing over de voorziening kan worden genomen bij de vaststelling van het eerstvolgende programma, of
b. een van de weigeringsgronden, genoemd in artikel 74, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van toepassing is.
Artikel 73. Tijdstip aanvang bekostiging; vervallen aanspraak op vergoeding
1. De gemeenteraad beslist bij beschikking met ingang van welk tijdstip in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma, bedoeld in artikel 69, de vergoeding van een voorziening die in het programma is opgenomen, daadwerkelijk een aanvang kan nemen, onverminderd het bepaalde in artikel 75.
2. De aanspraak op vergoeding van een voorziening vervalt, indien niet binnen een door de gemeente in de verordening op basis van artikel 76 te bepalen termijn na de beschikking, bedoeld in het eerste lid, met betrekking tot de voorziening een bouwopdracht is gegeven dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten.
1. Een voorziening in de huisvesting wordt slechts geweigerd, indien:
a. niet is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 68, derde lid,
b. de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 66,
c. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de aard en de omvang van de voorzieningen waarover de school reeds beschikt, voor zover deze uit de openbare kas zijn bekostigd, gelet op de normen, bedoeld in artikel 76, eerste lid, onderdeel b,
d. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de te verwachten ontwikkeling van het aantal leerlingen of onderwijskundige ontwikkelingen, zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 76, eerste lid, onderdelen c en d,
e. op andere wijze dan wordt gewenst redelijkerwijs in de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien, onder meer doordat binnen redelijke afstand van de gewenste plaats van de voorziening gebruik dan wel medegebruik mogelijk is, of een reeds voor bekostiging in aanmerking gebracht gebouw of deel daarvan beschikbaar komt, of
f. het bedrag, bedoeld in artikel 67, niet toereikend is voor de te verstrekken voorzieningen voor scholen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, van dat artikel.
2. Een voorziening in de huisvesting kan tevens worden geweigerd, indien de voorziening als gevolg van het verwijtbaar nalaten van noodzakelijk onderhoud in een slechte bouwkundige staat verkeert of indien de voorziening nodig is voor herstel van schade die is veroorzaakt door schuld of toedoen van het bevoegd gezag.
Artikel 75. Toetsing i.v.m. wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden
Voorzieningen die in het programma, bedoeld in artikel 69, zijn opgenomen, komen voor vergoeding in aanmerking, mits op het tijdstip dat daarvoor op grond van artikel 73, eerste lid, is vastgesteld,
a. is voldaan aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en
b. de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert, ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma niet ingrijpend zijn gewijzigd.
Artikel 76. Gemeentelijke regeling
1. De gemeenteraad stelt bij verordening een regeling vast met betrekking tot:
a. de voorzieningen die ingevolge artikel 66 voor vergoeding in aanmerking kunnen worden gebracht,
b. de oppervlakte en de indeling van schoolgebouwen,
c. de urgentiecriteria,
d. de prognosecriteria,
e. de termijn bedoeld in artikel 73,
f. de procedure met betrekking tot verhuur en het medegebruik van ruimten voor het onderwijs, en
g. de gegevens bedoeld in artikel 87.
2. De regeling wordt zodanig vastgesteld dat kan worden voldaan aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van scholen in de gemeente stelt.
3. De gemeenteraad stelt normen vast aan de hand waarvan de bedragen worden vastgesteld voor de toegekende voorzieningen in de huisvesting.
4. Burgemeester en wethouders stellen volgens door hem te stellen regels de bedragen beschikbaar aan de hand van de door de gemeenteraad gestelde normen.
5. De gemeenteraad stelt de regeling, bedoeld in het eerste lid, dan wel een wijziging daarvan, niet vast dan nadat daarover overleg is gevoerd met door de schoolbesturen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente aan te wijzen vertegenwoordigers. De gemeenteraad stelt daartoe een procedure vast.
1. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school geeft opdracht de voorziening in de huisvesting waartoe op grond van de artikelen 69 en 72 kan worden overgegaan, tot stand te brengen met daartoe door de gemeente beschikbaar te stellen gelden, tenzij het met burgemeester en wethouders overeenkomt dat de gemeente deze voorziening tot stand brengt.
2. Indien de gemeente de voorziening in de huisvesting van een niet door de gemeente in stand gehouden school tot stand heeft gebracht, worden gebouw en terrein aan het bevoegd gezag in eigendom overgedragen, tenzij burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag anders overeenkomen.
3. Indien de voorziening in de huisvesting, bedoeld in het tweede lid, niet voldoet aan de eisen voor eigendomsoverdracht, geven burgemeester en wethouders deze aan het bevoegd gezag in gebruik.
Artikel 78. Goedkeuring eigen bouwplannen voor een niet door de gemeente in stand gehouden school
Tenzij het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat aanspraak heeft op vergoeding van een voorziening in de huisvesting, met burgemeester en wethouders overeenkomt dat de gemeente deze voorziening tot stand brengt, dient het de bouwplannen en de desbetreffende begrotingen ter goedkeuring in bij burgemeester en wethouders.
Artikel 79. Totstandbrenging voorziening voor een niet door de gemeente in stand gehouden school
De gemeente brengt een voorziening in de huisvesting van een niet door de gemeente in stand gehouden school slechts tot stand, indien tussen burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag overeenstemming bestaat over de bouwplannen en de wijze van uitvoering.
Artikel 80. Onderhoudsplicht; verbod tot vervreemding en bezwaring
1. Het bevoegd gezag is verplicht het gebouw en terrein, alsmede de roerende zaken waarvoor vergoeding wordt genoten, behoorlijk te gebruiken en te onderhouden.
2. Vervreemding door het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school anders dan op grond van artikel 36 dan wel vervreemding door het bevoegd gezag van een openbare school dat met toepassing van artikel 63b, tweede lid, de daar bedoelde rechten heeft verkregen van gebouwen, terreinen en roerende zaken waarvoor vergoeding wordt genoten, of bezwaren met een zakelijk recht door het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school van zodanige gebouwen en terreinen, is zonder toestemming van burgemeester en wethouders nietig.
3. Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van het recht van opstal ten behoeve van een door de gemeente te plaatsen tijdelijke voorziening in de huisvesting op grond die eigendom is van het bevoegd gezag van de betrokken school.
1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een gedeelte van een gebouw of terrein dat tijdelijk of gedurende een gedeelte van de dag niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd als huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet zijnde basisonderwijs, of voor basiseducatie aan volwassenen dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden te bestemmen. Het voorgenomen gebruik dient zich te verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening of expressie-activiteiten een gebouw of terrein dan wel een gedeelte daarvan dat tijdelijk gedurende gedeelten van de dag of in het geheel niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd als huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet zijnde basisonderwijs, of voor basiseducatie aan volwassenen dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden te bestemmen.
2. Indien het gebouw of terrein in gebruik is voor een niet door de gemeente in stand gehouden school plegen burgemeester en wethouders vooraf overleg met het bevoegd gezag en, voor zover van toepassing, ook met het bevoegd gezag van die school of nevenvestiging waarvoor de huisvesting is bestemd.
Artikel 82. Verhuur en medegebruik gebouw of terrein
1. Voor zover artikel 81 geen toepassing vindt, kan het bevoegd gezag een gedeelte van een gebouw of terrein in gebruik geven ten behoeve van uit de openbare kas bekostigd onderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Voor zover niet nodig voor uit de openbare kas bekostigd onderwijs, kan het bevoegd gezag een gedeelte van het gebouw of terrein verhuren aan een derde, voor zover het gehuurde niet bestemd zal zijn als woon- of bedrijfsruimte als bedoeld in de artikelen 1623a, tweede lid, en 1624, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. Indien het een niet door de gemeente in stand gehouden school betreft, is daarvoor verhuur toestemming van burgemeester en wethouders vereist.
2. De ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid eindigt:
a. indien burgemeester en wethouders gebruik maken van hun bevoegdheid op grond van artikel 81 zonder dat enige schadeplicht ontstaat, of
b. indien het in gebruik gegeven dan wel verhuurde deel nodig is voor gebruik door de eigen school.
3. Ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid geschiedt niet indien het voorgenomen gebruik zich niet verdraagt met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school.
4. Op de ingebruikgeving en verhuur ingevolge het eerste lid zijn de bepalingen van de Huurwet niet van toepassing.
5. Het zonder toestemming van burgemeester en wethouders verhuren van een gebouw of terrein door het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school alsmede elk met dit artikel strijdig beding opgenomen in een huurovereenkomst met betrekking tot schoolgebouwen, is nietig.
Artikel 83. Voorziening niet ten laste van de gemeente
Voorzieningen aan gebouwen of terreinen in verband met verhuur krachtens de artikelen 82 of 84 door het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school komen niet ten laste van de gemeente.
Artikel 84. Einde gebruik gebouw of terrein door een niet door de gemeente in stand gehouden school
1. Burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van het gebouw en terrein, kunnen in een gezamenlijke akte verklaren dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken.
2. Gedeputeerde staten kunnen in geval van een geschil omtrent de toepassing van het eerste lid desgevraagd beslissen dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken. De aanvraag om de beslissing wordt gedaan door burgemeester en wethouders of door het bevoegd gezag van de school. Alvorens op de aanvraag te beslissen, horen gedeputeerde staten de wederpartij.
3. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat voornemens is gebouwen of terreinen, of een gedeelte daarvan, blijvend niet meer voor de school te gebruiken, doet hiervan onverwijld mededeling aan burgemeester en wethouders.
4. Zodra de in het eerste lid bedoelde akte door beide partijen is getekend, of de in het tweede lid bedoelde beslissing van gedeputeerde staten onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is bepaald dat de uitspraak van de rechter, inhoudende een beslissing als bedoeld in het tweede lid eerste volzin, in de plaats treedt van het vernietigde besluit, wordt de akte onderscheidenlijk de beslissing, tenzij deze een gebouw betreft als bedoeld in artikel E 33 van de Overgangswet WBO, ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Door de inschrijving verkrijgt de gemeente de eigendom.
5. Burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van het schoolgebouw, kunnen in een gezamenlijke akte verklaren dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar is voor eigendomsoverdracht, blijvend niet meer voor het onderwijs nodig zal zijn.
6. Gedeputeerde staten kunnen in geval van een geschil omtrent de toepassing van het vijfde lid desgevraagd beslissen dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar is voor eigendomsoverdracht, blijvend niet meer voor het onderwijs nodig zal zijn. De aanvraag om de beslissing wordt gedaan door burgemeester en wethouders of door het bevoegd gezag van de school. Alvorens op de aanvraag te beslissen, horen gedeputeerde staten de wederpartij.
7. Zodra de in het vijfde lid bedoelde akte door beide partijen is getekend, of de in het zesde lid bedoelde beslissing van gedeputeerde staten onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is bepaald dat de uitspraak van de rechter, inhoudende een beslissing als bedoeld in het zesde lid eerste volzin, in de plaats treedt van het vernietigde besluit, kan het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school het desbetreffende gedeelte van het gebouw met toestemming van burgemeester en wethouders verhuren.
8. De toestemming, bedoeld in het zevende lid, wordt verleend voor een tijdvak van ten hoogste 3 jaren. Op verzoek van het bevoegd gezag kan dit tijdvak telkens worden verlengd met een termijn van ten hoogste 3 jaren.
9. De Huurwet is niet van toepassing op de verhuur, bedoeld in het zevende lid.
Artikel 85. Jaarlijks bedrag voor huisvestingskosten van een niet door de gemeente in stand gehouden school
In afwijking van het bepaalde in deze afdeling kan de gemeenteraad met het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school, onder door de gemeenteraad te stellen voorwaarden, overeenkomen dat de gemeenteraad aan het bevoegd gezag ten behoeve van de door het bevoegd gezag op het grondgebied van die gemeente in stand gehouden school een jaarlijks bedrag voor huisvestingskosten verschaft.
Artikel 86. Gebruik en vergoeding door gemeente inzake lichamelijke oefening
1. De gemeenteraad stelt na overleg met de bevoegde gezagsorganen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening vast het aantal klokuren dat ten hoogste per groep leerlingen voor vergoeding in aanmerking komt.
2. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening ontvangt jaarlijks van de gemeente op wiens grondgebied de ruimte is gelegen, een vergoeding. De vergoeding bestaat uit een bedrag voor de vaste kosten en een bedrag voor het aantal klokuren dat op grond van het eerste lid is vastgesteld. De hoogte van de vergoeding voor de vaste kosten onderscheidenlijk per klokuur wordt bepaald door de vergoedingsbedragen die golden voor het aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaar aan te passen aan de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in laatstgenoemd jaar en het prijsniveau in het jaar waarvoor de vergoeding geldt.
Artikel 87. Informatieverstrekking aan gemeente
Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school is gehouden aan de gemeente alle inlichtingen te verschaffen die de gemeente voor een adequate uitvoering van de bepalingen in deze afdeling noodzakelijk acht.
Artikel 92, vierde en vijfde lid, wordt vervangen door:
4. De in het eerste lid onder b bedoelde bedragen worden berekend door de bedragen op basis van het prijsniveau in het jaar waarin de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, dient plaats te vinden, aan te passen aan de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in dat jaar en het prijsniveau in het daaropvolgende jaar.
5. Alvorens de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld, vraagt Onze minister advies aan een door hem in te stellen adviesgroep waarin zijn vertegenwoordigd organisaties van gemeente- en schoolbesturen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent taak, samenstelling en werkwijze. Het advies wordt gevraagd voorafgaand aan het horen van de Onderwijsraad en de Raad voor de gemeentefinanciën zoals bedoeld in artikel 93, derde lid.
6. De ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt binnen vier weken na de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, bekendgemaakt in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, onder gelijktijdige overlegging aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. De ministeriële regeling treedt niet in werking dan nadat vier weken zijn verstreken na het overleggen aan de Tweede Kamer en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens tot overleg over de ministeriële regeling te kennen wordt gegeven, dan wel met de Tweede Kamer overleg is gevoerd.
7. Naar aanleiding van het overleg met de Tweede Kamer kunnen wijzigingen in de programma's van eisen worden aangebracht. Indien de in de eerste volzin van het eerste lid bedoelde termijn is overschreden, kunnen deze wijzigingen er slechts op uitdrukkelijke wens van de Tweede Kamer toe leiden dat voorzieningen die voorkomen in de programma's van eisen die gelden voor het jaar waarin de vaststelling diende plaats te vinden, niet of niet volledig in de programma's van eisen worden opgenomen en dat de overeenkomstig het eerste lid vastgestelde bedragen worden verlaagd. De wijzigingen worden bekendgemaakt in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Artikel 93, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel a 1° wordt vervangen door:
1°. onderhoud,.
2. Onderdeel a 2° wordt vervangen door:
2°. technische en functieverbeterende aanpassingen,.
3. In onderdeel b 3° vervalt: «en onderhoud meubilair».
4. De onderdelen b 4°, b 5° en b 6° worden vernummerd tot de onderdelen b 5°, b 6° en b 7°.
5. Na onderdeel b 3° wordt ingevoegd:
4°. vervanging, onderhoud en aanpassing meubilair,.
Artikel 97 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het opschrift wordt vervangen door: Artikel 97. Vergoeding voor belastingen ter zake van onroerende zaken.
2. Het eerste en het tweede lid alsmede de lidaanduiding van het derde lid vervallen.
Artikel 98 vervalt.
In artikel 105d, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het derde lid, onderdeel a, wordt «eerste lid onder b 4°» vervangen door: eerste lid onder b 5°.
2. Na het vierde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende als volgt: 4a. Bij het vaststellen van de bedragen bedoeld in het eerste lid, onder c, mogen voorzieningen die volgens de desbetreffende Rijksvergoeding een afschrijvingstermijn van ten minste 20 jaar hebben, over ten hoogste 20 jaar worden aangemerkt als jaarlijkse uitgaven op grond van rente op basis van een fictieve lening met een looptijd van ten hoogste 20 jaar en een lineaire aflossing.
In artikel 105e, eerste lid, wordt «eerste lid onder b 4°» vervangen door: eerste lid onder b 5°.
In artikel 109, tweede lid, wordt «Artikel 88» vervangen door: Artikel 84.
Artikel 111 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt «voor vergoeding in aanmerking komen» vervangen door: voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komen.
2. Het derde lid wordt vervangen door:
3. Indien de gemeente een collectieve verzekering heeft afgesloten voor de vergoeding van schade, ontstaan aan gebouwen, terreinen of roerende zaken van een niet door de gemeente in stand gehouden school, heeft het bevoegd gezag van de desbetreffende school jegens de gemeente geen aanspraak op vergoeding van dergelijke schade, voor zover die collectieve verzekering de schade dekt.
4. Indien schade, ontstaan aan gebouwen, terreinen of roerende zaken van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komt, treedt de gemeente op het moment van een uitdrukkelijk besluit tot vergoeding in alle rechten die het bevoegd gezag ter zake van die schade tegen derden mocht hebben.
In artikel 113a, eerste lid, vervalt «voor de voorziening in de huisvesting, voor voorzieningen als bedoeld in artikel 74, tweede lid, of».
De inhoudsopgave wordt gewijzigd als volgt:
1. De opschriften van de artikelen 64a tot en met 91 worden vervangen door:
Artikel 65. Voorziening in huisvesting door de gemeenteraad
Artikel 66. Onderscheid voorzieningen in de huisvesting
Artikel 67. Vaststelling door gemeenteraad van bedrag voor nieuwe voorzieningen in de huisvesting
Artikel 68. Indiening aanvraag
Artikel 69. Programma huisvestingsvoorzieningen
Artikel 70. Overzicht
Artikel 71. Geen vaststelling van programma en overzicht
Artikel 72. Beschikkingen op aanvragen met een spoedeisend karakter
Artikel 73. Tijdstip aanvang bekostiging; vervallen aanspraak op vergoeding
Artikel 74. Weigeringsgronden
Artikel 75. Toetsing i.v.m. wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden
Artikel 76. Gemeentelijke regeling
Artikel 77. Bouwheerschap
Artikel 78. Goedkeuring eigen bouwplannen voor een niet door de gemeente in stand gehouden school
Artikel 79. Totstandbrenging voorziening voor een niet door de gemeente in stand gehouden school
Artikel 80. Onderhoudsplicht; verbod tot vervreemding en bezwaring
Artikel 81. Vorderingsrecht
Artikel 82. Verhuur en medegebruik gebouw of terrein
Artikel 83. Voorziening niet ten laste van de gemeente
Artikel 84. Einde gebruik gebouw of terrein door een niet door de gemeente in stand gehouden school
Artikel 85. Jaarlijks bedrag voor huisvestingskosten van een niet door de gemeente in stand gehouden school
Artikel 86. Gebruik en vergoeding door gemeente inzake lichamelijke oefening
Artikel 87. Informatieverstrekking aan gemeente
Artikel 88. (vervallen)
Artikel 89. (vervallen)
Artikel 90. (vervallen)
Artikel 91. (vervallen).
2. Het opschrift van artikel 97 wordt vervangen door:
Artikel 97. Vergoeding voor belastingen ter zake van onroerende zaken.
3. Het opschrift van artikel 98 wordt vervangen door:
Artikel 98. (vervallen).
In de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:
Artikel 59, wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt in de eerste volzin na «van deze titel» ingevoegd: met uitzondering van afdeling 3.
2. Het derde lid, wordt gewijzigd als volgt:
a. In onderdeel a wordt na «vergoeding voor kosten» ingevoegd: van de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding.
b. Onderdeel b vervalt.
c. De onderdelen c en d worden verletterd tot b en c.
Artikel 59b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervallen de onderdelen b en c.
2. De onderdelen d en e worden verletterd tot b en c.
3. Het tweede lid vervalt, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
In titel IV wordt afdeling 3 vervangen door:
AFDELING 3. VOORZIENING IN DE HUISVESTING
Artikel 73. Voorziening in huisvesting door de gemeenteraad
1. De gemeenteraad draagt ten behoeve van de door de gemeente in stand gehouden scholen en ten behoeve van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen zorg voor de voorzieningen in de huisvesting op het grondgebied van de gemeente overeenkomstig het bepaalde in deze afdeling. Hij behandelt daarbij de door de gemeente in stand gehouden scholen en de niet door de gemeente in stand gehouden scholen op gelijke voet.
2. Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder een niet door de gemeente in stand gehouden school mede begrepen een op het grondgebied van de gemeente gelegen nevenvestiging van een instelling, genoemd in artikel X van de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 319), waarvan de hoofdvestiging op het grondgebied van een andere gemeente is gelegen.
Artikel 74. Onderscheid voorzieningen in de huisvesting
Voor de toepassing van deze afdeling worden onder voorzieningen in de huisvesting begrepen:
a. voor blijvend onderscheidenlijk voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:
1°. nieuwbouw, een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan, verplaatsing van een bestaand gebouw of van een gedeelte daarvan, terreinen, alsmede eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair,
2°. uitbreiding van de onder 1 bedoelde voorzieningen, en
3°. medegebruik van een ruimte voor het onderwijs, dan wel een bad voor watergewenning of bewegingstherapie;
b. voorzieningen, bestaande uit:
1°. technische en functieverbeterende aanpassingen voor zover het de buitenzijde van het gebouw dan wel het terrein betreft, en
2°. vervanging binnenkozijnen en binnendeuren inclusief hang- en sluitwerk, algehele vervanging radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming alsmede onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw met uitzondering van het buitenschilderwerk;
c. herstel van constructiefouten aan het gebouw, alsmede herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden;
d. overige voor de school noodzakelijke voorzieningen in de huisvesting voor zover deze niet op grond van de artikelen 89 en 90 voor bekostiging in aanmerking komen.
Artikel 75. Vaststelling door gemeenteraad van bedrag voor nieuwe voorzieningen in de huisvesting
1. De gemeenteraad stelt jaarlijks ten behoeve van het eerstvolgende jaar voor een door hem te bepalen tijdstip het bedrag vast, tot welke de voorzieningen in de huisvesting voor scholen voor vergoeding in aanmerking kunnen worden gebracht voor:
a. scholen,
b. scholen voor basisonderwijs,
c. scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs.
2. Het bedrag wordt zodanig vastgesteld dat redelijkerwijs kan worden voorzien in de huisvesting van de in het eerste lid bedoelde scholen in op het grondgebied van de gemeente.
Artikel 76. Indiening aanvraag
1. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat een voorziening in de huisvesting wenst, dient een aanvraag voor opneming van die voorziening op het programma, bedoeld in artikel 77, in bij burgemeester en wethouders.
2. De gemeenteraad kan ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 74 een vergoeding toekennen ter zake van de kosten van bouwvoorbereiding.
3. De gemeenteraad stelt vast, voor welk tijdstip de aanvraag wordt ingediend en aan welke voorwaarden deze dient te voldoen.
Artikel 77. Programma huisvestingsvoorzieningen
1. De gemeenteraad stelt, na overleg met de bevoegde gezagsorganen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente, jaarlijks ten behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hem te bepalen tijdstip een programma als bedoeld in het tweede lid vast. Het programma heeft betrekking op scholen als bedoeld in artikel 75, eerste lid, onderdelen a, b en c.
2. Het programma omvat de voorzieningen in de huisvesting, bedoeld in artikel 74, die in het jaar na de vaststelling van het programma voor vergoeding in aanmerking zullen worden gebracht voor niet door de gemeente in stand gehouden scholen en voorzieningen die nodig zijn voor door de gemeente in stand gehouden scholen.
3. De gemeenteraad neemt uitsluitend voorzieningen in de huisvesting in het programma op, voor zover:
a. met de voorzieningen in het kalenderjaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma redelijkerwijs een aanvang kan worden gemaakt dan wel de voorzieningen in het desbetreffende kalenderjaar kunnen worden gerealiseerd, en
b. niet een van de weigeringsgronden, genoemd in artikel 82, van toepassing is.
4. Indien het bedrag, bedoeld in artikel 75, niet toereikend is, worden die voorzieningen in het programma opgenomen die uit dat bedrag kunnen worden bekostigd, waarbij de volgorde wordt bepaald met inachtneming van de criteria, bedoeld in artikel 84, eerste lid, onderdeel c.
5. De beschikking van de gemeenteraad kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere voorziening dan gewenst omvatten.
6. De gemeenteraad kan aan de opneming in het programma voorwaarden verbinden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.
7. De gemeenteraad neemt bij de vaststelling van het programma de criteria, bedoeld in artikel 84, eerste lid, onderdeel c, in acht.
8. Binnen vier weken na de vaststelling van het programma treden burgemeester en wethouders met het bevoegd gezag in overleg over de wijze van uitvoering. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, delen burgemeester en wethouders het bevoegd gezag mede dat zij niet kunnen instemmen met de door het bevoegd gezag gewenste wijze van uitvoering.
De gemeenteraad stelt gelijktijdig met het programma, bedoeld in artikel 77, ten behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hem te bepalen tijdstip een overzicht vast van die voorzieningen die zijn aangevraagd dan wel die nodig zijn, die niet op het programma zijn opgenomen. Daarbij wordt aangegeven waarom de desbetreffende voorzieningen niet zijn opgenomen. Het overzicht wordt ter inzage gelegd. Het overzicht heeft betrekking op scholen als bedoeld in artikel 75, eerste lid, onderdelen a, b en c.
Artikel 79. Geen vaststelling van programma en overzicht
De gemeenteraad stelt geen programma als bedoeld in artikel 77 en geen overzicht als bedoeld in artikel 78 vast, indien geen voorziening in de huisvesting nodig is noch een aanvraag is ingediend voor scholen als bedoeld in artikel 75, eerste lid, onderdelen a, b en c.
Artikel 80. Beschikkingen op aanvragen met een spoedeisend karakter
1. Het bevoegd gezag van een niet een door de gemeente in stand gehouden school dat een voorziening in de huisvesting wenst die niet in het programma, bedoeld in artikel 77, is opgenomen, maar die gelet op de goede voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, dient een aanvraag om vergoeding van die voorziening in bij burgemeester en wethouders.
2. De beschikking kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere voorziening dan gewenst omvatten. De gemeenteraad wijst de aanvraag af, indien:
a. de beslissing over de voorziening kan worden genomen bij de vaststelling van het eerstvolgende programma, of
b. een van de weigeringsgronden, genoemd in artikel 82, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van toepassing is.
Artikel 81. Tijdstip aanvang bekostiging; vervallen aanspraak op vergoeding
1. De gemeenteraad beslist bij beschikking met ingang van welk tijdstip in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma, bedoeld in artikel 77, de vergoeding van een voorziening die in het programma is opgenomen, daadwerkelijk een aanvang kan nemen, onverminderd het bepaalde in artikel 83.
2. De aanspraak op vergoeding van een voorziening vervalt, indien niet binnen een door de gemeente in de verordening op basis van artikel 84 te bepalen termijn na de beschikking, bedoeld in het eerste lid, met betrekking tot de voorziening een bouwopdracht is gegeven dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten.
1. Een voorziening in de huisvesting wordt slechts geweigerd, indien:
a. niet is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 76, derde lid,
b. de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 74,
c. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de aard en de omvang van de voorzieningen waarover de school reeds beschikt, voor zover deze uit de openbare kas zijn bekostigd, gelet op de normen, bedoeld in artikel 84, eerste lid, onderdeel b,
d. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de te verwachten ontwikkeling van het aantal leerlingen of onderwijskundige ontwikkelingen, zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 84, eerste lid, onderdelen c en d,
e. op andere wijze dan wordt gewenst redelijkerwijs in de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien, onder meer doordat binnen redelijke afstand van de gewenste plaats van de voorziening gebruik dan wel medegebruik mogelijk is, of een reeds voor bekostiging in aanmerking gebracht gebouw of deel daarvan beschikbaar komt, of
f. het bedrag, bedoeld in artikel 75, niet toereikend is voor de te verstrekken voorzieningen voor scholen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, van dat artikel.
2. Een voorziening in de huisvesting kan tevens worden geweigerd, indien de voorziening als gevolg van het verwijtbaar nalaten van noodzakelijk onderhoud in een slechte bouwkundige staat verkeert of indien de voorziening nodig is voor herstel van schade die is veroorzaakt door schuld of toedoen van het bevoegd gezag.
Artikel 83. Toetsing i.v.m. wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden
Voorzieningen die in het programma, bedoeld in artikel 77, zijn opgenomen, komen voor vergoeding in aanmerking, mits op het tijdstip dat daarvoor op grond van artikel 81, eerste lid, is vastgesteld,
a. is voldaan aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en
b. de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert, ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma niet ingrijpend zijn gewijzigd.
Artikel 84. Gemeentelijke regeling
1. De gemeenteraad stelt bij verordening een regeling vast met betrekking tot:
a. de voorzieningen die ingevolge artikel 74 voor vergoeding in aanmerking kunnen worden gebracht,
b. de oppervlakte en de indeling van schoolgebouwen,
c. de urgentiecriteria,
d. de prognosecriteria,
e. de termijn bedoeld in artikel 81,
f. de procedure met betrekking tot verhuur en het medegebruik van ruimten voor het onderwijs, en
g. de gegevens bedoeld in artikel 88g.
2. De regeling wordt zodanig vastgesteld dat kan worden voldaan aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van scholen in de gemeente stelt.
3. De gemeenteraad stelt normen vast aan de hand waarvan de bedragen worden vastgesteld voor de toegekende voorzieningen in de huisvesting.
4. Burgemeester en wethouders stellen volgens door hem te stellen regels de bedragen beschikbaar aan de hand van de door de gemeenteraad gestelde normen.
5. De gemeenteraad stelt de regeling, bedoeld in het eerste lid, dan wel een wijziging daarvan, niet vast dan nadat daarover overleg is gevoerd met door de schoolbesturen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente aan te wijzen vertegenwoordigers. De gemeenteraad stelt daartoe een procedure vast.
1. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school geeft opdracht de voorziening in de huisvesting waartoe op grond van de artikelen 77 en 80 kan worden overgegaan, tot stand te brengen met daartoe door de gemeente beschikbaar te stellen gelden, tenzij het met burgemeester en wethouders overeenkomt dat de gemeente deze voorziening tot stand brengt.
2. Indien de gemeente de voorziening in de huisvesting van een niet door de gemeente in stand gehouden school tot stand heeft gebracht, worden gebouw en terrein aan het bevoegd gezag in eigendom overgedragen, tenzij burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag anders overeenkomen.
3. Indien de voorziening in de huisvesting, bedoeld in het tweede lid, niet voldoet aan de eisen voor eigendomsoverdracht, geven burgemeester en wethouders deze aan het bevoegd gezag in gebruik.
Artikel 86. Goedkeuring eigen bouwplannen voor een niet door de gemeente in stand gehouden school
Tenzij het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat aanspraak heeft op vergoeding van een voorziening in de huisvesting, met burgemeester en wethouders overeenkomt dat de gemeente deze voorziening tot stand brengt, dient het de bouwplannen en de desbetreffende begrotingen ter goedkeuring in bij burgemeester en wethouders.
Artikel 87. Totstandbrenging voorziening voor een niet door de gemeente in stand gehouden school
De gemeente brengt een voorziening in de huisvesting van een niet door de gemeente in stand gehouden school slechts tot stand, indien tussen burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag overeenstemming bestaat over de bouwplannen en de wijze van uitvoering.
Artikel 88. Onderhoudsplicht; verbod tot vervreemding en bezwaring
1. Het bevoegd gezag is verplicht het gebouw en terrein, alsmede de roerende zaken waarvoor vergoeding wordt genoten, behoorlijk te gebruiken en te onderhouden.
2. Vervreemding door het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school anders dan op grond van artikel 45, van gebouwen terreinen en roerende zaken waarvoor vergoeding wordt genoten, of bezwaren met een zakelijk recht door het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school van zodanige gebouwen en terreinen, is zonder toestemming van burgemeester en wethouders nietig.
3. Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van het recht van opstal ten behoeve van een door de gemeente te plaatsen tijdelijke voorziening in de huisvesting op grond die eigendom is van het bevoegd gezag van de betrokken school.
1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een gedeelte van een gebouw of terrein dat tijdelijk of gedurende een gedeelte van de dag niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd als huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet zijnde speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, of voor basiseducatie aan volwassenen dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden te bestemmen. Het voorgenomen gebruik dient zich te verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening of expressie-activiteiten, dan wel ten behoeve van watergewenning of bewegingstherapie een gebouw of terrein dan wel een gedeelte daarvan dat tijdelijk gedurende gedeelten van de dag of in het geheel niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd als huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet zijnde speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, of voor basiseducatie aan volwassenen dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden te bestemmen.
2. Indien het gebouw of terrein in gebruik is voor een niet door de gemeente in stand gehouden school, plegen burgemeester en wethouders vooraf overleg met het bevoegd gezag en, voor zover van toepassing, ook met het bevoegd gezag van die school of nevenvestiging waarvoor de huisvesting is bestemd.
Artikel 88b. Verhuur en medegebruik gebouw of terrein
1. Voor zover artikel 88a geen toepassing vindt, kan het bevoegd gezag een gedeelte van een gebouw of terrein in gebruik geven ten behoeve van uit de openbare kas bekostigd onderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Voor zover niet nodig voor uit de openbare kas bekostigd onderwijs, kan het bevoegd gezag een gedeelte van het gebouw of terrein verhuren aan een derde, voor zover het gehuurde niet bestemd zal zijn als woon- of bedrijfsruimte als bedoeld in de artikelen 1623a, tweede lid, en 1624, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. Indien het een niet door de gemeente in stand gehouden school betreft, is voor verhuur toestemming van burgemeester en wethouders vereist.
2. De ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid eindigt:
a. indien burgemeester en wethouders gebruik maken van hun bevoegdheid op grond van artikel 88a zonder dat enige schadeplicht ontstaat, of
b. indien het in gebruik gegeven dan wel verhuurde deel nodig is voor gebruik door de eigen school.
3. Ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid geschiedt niet indien het voorgenomen gebruik zich niet verdraagt met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school.
4. Op de ingebruikgeving en verhuur ingevolge het eerste lid zijn de bepalingen van de Huurwet niet van toepassing.
5. Het zonder toestemming van burgemeester en wethouders verhuren van een gebouw of terrein door het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school alsmede elk met dit artikel strijdig beding opgenomen in een huurovereenkomst met betrekking tot schoolgebouwen, is nietig.
Artikel 88c. Voorziening niet ten laste van de gemeente
Voorzieningen aan gebouwen of terreinen in verband met verhuur krachtens de artikelen 88b of 88d door het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school, komen niet ten laste van de gemeente.
Artikel 88d. Einde gebruik gebouw of terrein door een niet door de gemeente in stand gehouden school
1. Burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van het gebouw en terrein, kunnen in een gezamenlijke akte verklaren dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken.
2. Gedeputeerde staten kunnen in geval van een geschil omtrent de toepassing van het eerste lid desgevraagd beslissen dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken. De aanvraag om de beslissing wordt gedaan door burgemeester en wethouders of door het bevoegd gezag van de school. Alvorens op de aanvraag te beslissen, horen gedeputeerde staten de wederpartij.
3. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat voornemens is gebouwen of terreinen, of een gedeelte daarvan, blijvend niet meer voor de school te gebruiken, doet hiervan onverwijld mededeling aan burgemeester en wethouders.
4. Zodra de in het eerste lid bedoelde akte door beide partijen is getekend, of de in het tweede lid bedoelde beslissing van gedeputeerde staten onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is bepaald dat de uitspraak van de rechter, inhoudende een beslissing als bedoeld in het tweede lid eerste volzin, in de plaats treedt van het vernietigde besluit, wordt de akte onderscheidenlijk de beslissing, tenzij deze een gebouw betreft als bedoeld in artikel E 24 van de Overgangswet ISOVSO, ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Door de inschrijving verkrijgt de gemeente de eigendom.
5. Burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van het schoolgebouw, kunnen in een gezamenlijke akte verklaren dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar is voor eigendomsoverdracht, blijvend niet meer voor het onderwijs nodig zal zijn.
6. Gedeputeerde staten kunnen in geval van verschil omtrent de toepassing van het vijfde lid desgevraagd beslissen dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar is voor eigendomsoverdracht, blijvend niet meer voor het onderwijs nodig zal zijn. De aanvraag om de beslissing wordt gedaan door burgemeester en wethouders of door het bevoegd gezag van de school. Alvorens op de aanvraag te beslissen, horen gedeputeerde staten de wederpartij.
7. Zodra de in het vijfde lid bedoelde akte door beide partijen is getekend, of de in het zesde lid bedoelde beslissing van gedeputeerde staten onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is bepaald dat de uitspraak van de rechter, inhoudende een beslissing als bedoeld in het zesde lid eerste volzin, in de plaats treedt van het vernietigde besluit, kan het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school het desbetreffende gedeelte van het gebouw met toestemming van burgemeester en wethouders verhuren.
8. De toestemming, bedoeld in het zevende lid, wordt verleend voor een tijdvak van ten hoogste 3 jaren. Op verzoek van het bevoegd gezag kan dit tijdvak telkens worden verlengd met een termijn van ten hoogste 3 jaren.
9. De Huurwet is niet van toepassing op de verhuur, bedoeld in het zevende lid.
Artikel 88e. Jaarlijks bedrag voor huisvestingskosten van een niet door de gemeente in stand gehouden school
In afwijking van het bepaalde in deze afdeling kan de gemeenteraad met het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school, onder door de gemeenteraad te stellen voorwaarden, overeenkomen dat de gemeenteraad aan het bevoegd gezag ten behoeve van de door het bevoegd gezag op het grondgebied van die gemeente in stand gehouden school een jaarlijks bedrag voor huisvestingskosten verschaft.
Artikel 88f. Gebruik en vergoeding door gemeente inzake lichamelijke oefening
1. De gemeenteraad stelt na overleg met de bevoegde gezagsorganen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening vast het aantal klokuren dat ten hoogste per groep leerlingen voor vergoeding in aanmerking komt.
2. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening ontvangt jaarlijks van de gemeente op wiens grondgebied de ruimte is gelegen, een vergoeding. De vergoeding bestaat uit een bedrag voor de vaste kosten en een bedrag voor het aantal klokuren dat op grond van het eerste lid is vastgesteld. De hoogte van de vergoeding voor de vaste kosten onderscheidenlijk per klokuur wordt bepaald door de vergoedingsbedragen die golden voor het aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaar aan te passen aan de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in laatstgenoemd jaar en het prijsniveau in het jaar waarvoor de vergoeding geldt.
Artikel 88g. Informatieverstrekking aan gemeente
Het bevoegd gezag van een niet door de desbetreffende gemeente in stand gehouden school is gehouden aan de gemeente alle inlichtingen te verschaffen die de gemeente voor een adequate uitvoering van de bepalingen in deze afdeling noodzakelijk acht.
Artikel 89, vierde en vijfde lid, wordt vervangen door:
4. De in het eerste lid onder b bedoelde bedragen worden berekend door de bedragen op basis van het prijsniveau in het jaar waarin de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, dient plaats te vinden, aan te passen aan de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in dat jaar en het prijsniveau in het daaropvolgende jaar.
5. Alvorens de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld, vraagt Onze minister advies aan een door hem in te stellen adviesgroep waarin zijn vertegenwoordigd organisaties van gemeente- en schoolbesturen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent taak, samenstelling en werkwijze. Het advies wordt gevraagd voorafgaand aan het horen van de Onderwijsraad en de Raad voor de gemeentefinanciën zoals bedoeld in artikel 90, derde lid.
6. De ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt binnen vier weken na de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, bekendgemaakt in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, onder gelijktijdige overlegging aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. De ministeriële regeling treedt niet in werking dan nadat vier weken zijn verstreken na het overleggen aan de Tweede Kamer en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens tot overleg over de ministeriële regeling te kennen wordt gegeven, dan wel met de Tweede Kamer overleg is gevoerd.
7. Naar aanleiding van het overleg met de Tweede Kamer kunnen wijzigingen in de programma's van eisen worden aangebracht. Indien de in de eerste volzin van het eerste lid bedoelde termijn is overschreden, kunnen deze wijzigingen er slechts op uitdrukkelijke wens van de Tweede Kamer toe leiden dat voorzieningen die voorkomen in de programma's van eisen die gelden voor het jaar waarin de vaststelling diende plaats te vinden, niet of niet volledig in de programma's van eisen worden opgenomen en dat de overeenkomstig het eerste lid vastgestelde bedragen worden verlaagd. De wijzigingen worden bekendgemaakt in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Artikel 90, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel a 1° wordt vervangen door:
1°. onderhoud,.
2. Onderdeel a 2° wordt vervangen door:
2°. technische en functieverbeterende aanpassingen,.
3. In onderdeel b 3 vervalt: «en onderhoud meubilair».
4. De onderdelen b 4 tot en met b 8 worden vernummerd tot de onderdelen b 5 tot en met b 9.
5. Na onderdeel b 3 wordt ingevoegd:
4. vervanging en aanpassing meubilair,.
Artikel 94 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het opschrift wordt vervangen door: Artikel 94. Vergoeding voor belastingen ter zake van onroerende zaken.
2. Het eerste en het tweede lid alsmede de lidaanduiding van het derde lid vervallen.
3. In dit artikel wordt «onroerend-goedbelastingen» vervangen door: belastingen ter zake van onroerende zaken.
Artikel 95 vervalt.
In artikel 102d, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het derde lid, onderdeel a, wordt «eerste lid onder b 4°» vervangen door: eerste lid onder b 5°.
2. Na het vierde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende als volgt: 4a. Bij het vaststellen van de bedragen bedoeld in het eerste lid, onder c, mogen voorzieningen die volgens de desbetreffende Rijksvergoeding een afschrijvingstermijn van ten minste 20 jaar hebben, over ten hoogste 20 jaar worden aangemerkt als jaarlijkse uitgaven op grond van rente op basis van een fictieve lening met een looptijd van ten hoogste 20 jaar en een lineaire aflossing.
In artikel 102e, eerste lid, wordt «eerste lid onder b 4» vervangen door: eerste lid onder b 5°.
In artikel 105, tweede lid, wordt «Artikel 88h» vervangen door: Artikel 88d.
Artikel 107 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt «voor vergoeding in aanmerking komen» vervangen door: voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komen.
2. Het derde lid wordt vervangen door:
3. Indien de gemeente een collectieve verzekering heeft afgesloten voor de vergoeding van schade, ontstaan aan gebouwen, terreinen of roerende zaken van een door de gemeente bekostigde niet door de gemeente in stand gehouden school, heeft het bevoegd gezag van de desbetreffende school jegens de gemeente geen aanspraak op vergoeding van dergelijke schade, voor zover die collectieve verzekering de schade dekt.
4. Indien schade, ontstaan aan gebouwen, terreinen of roerende zaken van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komt, treedt de gemeente op het moment van een uitdrukkelijk besluit tot vergoeding in alle rechten die het bevoegd gezag ter zake van die schade tegen derden mocht hebben.
In artikel 109, eerste lid, vervalt «voor de voorziening in de huisvesting, voor voorzieningen als bedoeld in artikel 82, tweede lid, of».
De inhoudsopgave wordt gewijzigd als volgt:
1. De opschriften van de artikelen 72a tot en met 88n worden vervangen door:
Artikel 73. Voorziening in huisvesting door de gemeenteraad
Artikel 74. Onderscheid voorzieningen in de huisvesting
Artikel 75. Vaststelling door gemeenteraad van bedrag voor nieuwe voorzieningen in de huisvesting
Artikel 76. Indiening aanvraag
Artikel 77. Programma huisvestingsvoorzieningen
Artikel 78. Overzicht
Artikel 79. Geen vaststelling van programma en overzicht
Artikel 80. Beschikkingen op aanvragen met een spoedeisend karakter
Artikel 81. Tijdstip aanvang bekostiging; vervallen aanspraak op vergoeding
Artikel 82. Weigeringsgronden
Artikel 83. Toetsing i.v.m. wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden
Artikel 84. Gemeentelijke regeling
Artikel 85. Bouwheerschap
Artikel 86. Goedkeuring eigen bouwplannen voor een niet door de gemeente in stand gehouden school
Artikel 87. Totstandbrenging voorziening voor een niet door de gemeente in stand gehouden school
Artikel 88. Onderhoudsplicht; verbod tot vervreemding en bezwaring
Artikel 88a. Vorderingsrecht
Artikel 88b. Verhuur en medegebruik gebouw of terrein
Artikel 88c. Voorziening niet ten laste van de gemeente
Artikel 88d. Einde gebruik gebouw of terrein door een niet door de gemeente in stand gehouden school
Artikel 88e. Jaarlijks bedrag voor huisvestingskosten van een niet door de gemeente in stand gehouden school
Artikel 88f. Gebruik en vergoeding door gemeente inzake lichamelijke oefening
Artikel 88g. Informatieverstrekking aan gemeente
2. Het opschrift van artikel 94 wordt vervangen door:
Artikel 94. Vergoeding voor belastingen ter zake van onroerende zaken.
3. Het opschrift van artikel 95 wordt vervangen door:
Artikel 95. (vervallen).
In de Wet op het voortgezet onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:
Aan artikel 19 wordt toegevoegd een derde lid, luidende:
3. Met betrekking tot de voorziening in de huisvesting wordt als een school voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV beschouwd een scholengemeenschap waarin tot een school zijn verenigd:
a. een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voor voorbereidend beroepsonderwijs, en
b. een school voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs of voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV.
Artikel 28 vervalt.
De eerste volzin van artikel 42a, vierde lid, wordt vervangen door:
Voor zover het betreft scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs kan de gemeenteraad in bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van de verplichting tot overdracht van de rechten ten aanzien van gebouwen, terreinen en roerende zaken. Voor zover het betreft scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV kan Onze minister in bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van de verplichting tot overdracht van de rechten ten aanzien van gebouwen, terreinen en roerende zaken.
De eerste volzin van artikel 50, vierde lid, wordt vervangen door:
Voor zover het betreft scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs kan de gemeenteraad in bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van de verplichting tot overdracht van de rechten ten aanzien van gebouwen, terreinen en roerende zaken. Voor zover het betreft scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV kan Onze minister in bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van de verplichting tot overdracht van de rechten ten aanzien van gebouwen, terreinen en roerende zaken.
De artikelen 76a en 76b worden vernummerd tot 76y en 76z.
Na het opschrift van afdeling IA van titel III wordt ingevoegd:
HOOFDSTUK I. VOORZIENING IN DE HUISVESTING VOOR ZOVER HET BETREFT SCHOLEN VOOR V.W.O., VOOR A.V.O. EN VOOR V.B.O.
Artikel 76a. Reikwijdte van hoofdstuk I
De artikelen 76b tot en met 76w zijn slechts van toepassing op scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs.
Artikel 76b. Voorziening in huisvesting door gemeenteraad
1. De gemeenteraad draagt ten behoeve van de gemeentelijke en van de andere dan gemeentelijke scholen zorg voor de voorzieningen in de huisvesting op het grondgebied van de gemeente overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk. Hij behandelt daarbij de gemeentelijke en de andere dan gemeentelijke scholen op gelijke voet.
2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder een andere dan een gemeentelijke school mede begrepen een op het grondgebied van de gemeente gelegen nevenvestiging van een school waarvan de hoofdvestiging op het grondgebied van een andere gemeente is gelegen.
Artikel 76c. Onderscheid voorzieningen in de huisvesting
Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden onder voorzieningen in de huisvesting begrepen:
a. voor blijvend onderscheidenlijk voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:
1°. nieuwbouw, een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan, verplaatsing van een bestaand gebouw of van een gedeelte daarvan, terreinen, alsmede eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair,
2°. uitbreiding van de onder 1 bedoelde voorzieningen, en
3°. medegebruik van een ruimte voor het onderwijs;
b. voorzieningen, bestaande uit:
1°. aanpassingen voor zover het de buitenzijde van het gebouw dan wel het terrein betreft, en
2°. aanpassingen aan de binnenzijde van het gebouw, voor zover deze een bedrag van f 500 000 te boven gaan; bij deze voorzieningen komt een bedrag van f 500 000 voor rekening van het bevoegd gezag;
c. herstel van constructiefouten aan het gebouw, alsmede herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden.
Artikel 76d. Vaststelling door gemeenteraad van bedrag voor nieuwe voorzieningen in de huisvesting
1. De gemeenteraad stelt jaarlijks ten behoeve van het eerstvolgende jaar voor een door hem te bepalen tijdstip het bedrag vast tot welke de voorzieningen in de huisvesting voor vergoeding in aanmerking kunnen worden gebracht voor:
a. scholen voor basisonderwijs,
b. scholen voor speciaal onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs, scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, en
c. scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs.
2. Het bedrag wordt zodanig vastgesteld dat redelijkerwijs kan worden voorzien in de huisvesting van de in het eerste lid bedoelde scholen op het grondgebied van de gemeente.
Artikel 76e. Indiening aanvraag
1. Het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat een voorziening in de huisvesting wenst, dient een aanvraag voor opneming van die voorziening op het programma, bedoeld in artikel 76f, in bij burgemeester en wethouders.
2. De gemeenteraad kan ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 76c een vergoeding toekennen ter zake van de kosten van bouwvoorbereiding.
3. De gemeenteraad stelt vast, voor welk tijdstip de aanvraag wordt ingediend en aan welke voorwaarden deze dient te voldoen.
Artikel 76f. Programma huisvestingsvoorzieningen
1. De gemeenteraad stelt, na overleg met de bevoegde gezagsorganen van de andere dan gemeentelijke scholen op het grondgebied van de gemeente, jaarlijks ten behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hem te bepalen tijdstip een programma als bedoeld in het tweede lid vast. Het programma heeft betrekking op scholen als bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdelen a, b en c.
2. Het programma omvat de voorzieningen in de huisvesting, bedoeld in artikel 76c, die in het jaar na de vaststelling van het programma voor vergoeding in aanmerking zullen worden gebracht voor andere dan gemeentelijke scholen en voorzieningen die nodig zijn voor gemeentelijke scholen.
3. De gemeenteraad neemt uitsluitend voorzieningen in de huisvesting in het programma op, voor zover:
a. met de voorzieningen in het kalenderjaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma redelijkerwijs een aanvang kan worden gemaakt dan wel de voorziening wordt gerealiseerd, en
b. niet een van de weigeringsgronden, genoemd in artikel 76k, van toepassing is.
4. Indien het bedrag, bedoeld in artikel 76d, niet toereikend is, worden die voorzieningen in het programma opgenomen die uit dat bedrag kunnen worden bekostigd, waarbij de volgorde wordt bepaald met inachtneming van de criteria, bedoeld in artikel 76m, eerste lid, onderdeel c.
5. De beschikking van de gemeenteraad kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere voorziening dan gewenst omvatten.
6. De gemeenteraad kan aan de opneming in het programma voorwaarden verbinden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.
7. De gemeenteraad neemt bij de vaststelling van het programma de criteria, bedoeld in artikel 76m, eerste lid, onderdeel c, in acht.
8. Binnen vier weken na de vaststelling van het programma treden burgemeester en wethouders met het bevoegd gezag in overleg over de wijze van uitvoering. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, delen burgemeester en wethouders het bevoegd gezag mede dat zij niet kunnen instemmen met de door het bevoegd gezag gewenste wijze van uitvoering.
De gemeenteraad stelt gelijktijdig met het programma, bedoeld in artikel 76f, ten behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hem te bepalen tijdstip een overzicht vast van die voorzieningen die zijn aangevraagd dan wel nodig zijn, die niet op het programma zijn opgenomen. Daarbij wordt aangegeven waarom de desbetreffende voorzieningen niet zijn opgenomen. Het overzicht wordt ter inzage gelegd. Het overzicht heeft betrekking op scholen als bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdelen a, b en c.
Artikel 76h. Geen vaststelling van programma en overzicht
De gemeenteraad stelt geen programma als bedoeld in artikel 76f en geen overzicht als bedoeld in artikel 76g vast, indien geen voorziening in de huisvesting nodig is noch een aanvraag is ingediend voor scholen als bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdelen a, b en c.
Artikel 76i. Beschikkingen op aanvragen met een spoedeisend karakter
1. Het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat een voorziening in de huisvesting wenst die niet in het programma, bedoeld in artikel 76f, is opgenomen, maar die gelet op de goede voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, dient een aanvraag om vergoeding van die voorziening in bij burgemeester en wethouders.
2. De beschikking kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere voorziening dan gewenst omvatten. De gemeenteraad wijst de aanvraag af, indien:
a. de beslissing over de voorziening kan worden genomen bij de vaststelling van het eerstvolgende programma, of
b. een van de weigeringsgronden, genoemd in artikel 76k, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van toepassing is.
Artikel 76j. Tijdstip aanvang bekostiging; vervallen aanspraak op vergoeding
1. De gemeenteraad beslist bij beschikking met ingang van welk tijdstip in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma, bedoeld in artikel 76f, de vergoeding van een voorziening die in het programma is opgenomen, daadwerkelijk een aanvang kan nemen, onverminderd het bepaalde in artikel 76l.
2. De aanspraak op vergoeding van een voorziening vervalt, indien niet binnen een door de gemeente in de verordening op basis van artikel 76m te bepalen termijn na de beschikking, bedoeld in het eerste lid, met betrekking tot de voorziening een bouwopdracht is gegeven dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten.
Artikel 76k. Weigeringsgronden
1. Een voorziening in de huisvesting wordt slechts geweigerd, indien:
a. niet is voldaan aan de eisen, bedoeld in artikel 76e, derde lid,
b. de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 76c,
c. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de aard en de omvang van de voorzieningen waarover de school reeds beschikt, voor zover deze uit de openbare kas zijn bekostigd, gelet op de normen, bedoeld in artikel 76m, eerste lid, onderdeel b,
d. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de te verwachten ontwikkeling van het aantal leerlingen of onderwijskundige ontwikkelingen, zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 76m, eerste lid, onderdelen c en d,
e. op andere wijze dan is gewenst redelijkerwijs in de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien, onder meer doordat binnen redelijke afstand van de gewenste plaats van de voorziening gebruik dan wel medegebruik mogelijk is, of een reeds voor bekostiging in aanmerking gebracht gebouw of deel daarvan beschikbaar komt, of
f. het bedrag, bedoeld in artikel 76d, niet toereikend is voor de te verstrekken voorzieningen voor scholen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, van dat artikel.
2. Een voorziening in de huisvesting kan tevens worden geweigerd, indien de voorziening als gevolg van het verwijtbaar nalaten van noodzakelijk onderhoud in een slechte bouwkundige staat verkeert of indien de voorziening nodig is voor herstel van schade die is veroorzaakt door schuld of toedoen van het bevoegd gezag.
Artikel 76l. Toetsing i.v.m. wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden
Voorzieningen die in het programma, bedoeld in artikel 76f, zijn opgenomen, komen voor vergoeding in aanmerking, mits op het tijdstip dat daarvoor op grond van artikel 76j is vastgesteld,
a. is voldaan aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en
b. de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert, ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma niet ingrijpend zijn gewijzigd.
Artikel 76m. Gemeentelijke regeling
1. De gemeenteraad stelt bij verordening een regeling vast met betrekking tot:
a. de voorzieningen die ingevolge artikel 76c voor vergoeding in aanmerking kunnen worden gebracht,
b. de oppervlakte en de indeling van schoolgebouwen,
c. de urgentiecriteria,
d. de prognosecriteria,
e. de termijn bedoeld in artikel 76j,
f. de procedure met betrekking tot verhuur en het medegebruik van ruimten voor het onderwijs, en
g. de gegevens bedoeld in artikel 76w.
2. De regeling wordt zodanig vastgesteld dat kan worden voldaan aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van scholen in de gemeente stelt.
3. De gemeenteraad stelt normen vast aan de hand waarvan de bedragen worden vastgesteld voor de toegekende voorzieningen in de huisvesting.
4. Burgemeester en wethouders stellen volgens door hem te stellen regels de bedragen beschikbaar aan de hand van de door de gemeenteraad gestelde normen.
5. De gemeenteraad stelt de regeling, bedoeld in het eerste lid, dan wel een wijziging daarvan, niet vast dan nadat daarover overleg is gevoerd met door de schoolbesturen van de andere dan gemeentelijke scholen in de gemeente aan te wijzen vertegenwoordigers. De gemeenteraad stelt daartoe een procedure vast.
1. Het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school geeft opdracht de voorziening in de huisvesting waartoe op grond van de artikelen 76f en 76i kan worden overgegaan, tot stand te brengen met daartoe door de gemeente beschikbaar te stellen gelden, tenzij het met burgemeester en wethouders overeenkomt dat de gemeente deze voorziening tot stand brengt.
2. Indien de gemeente de voorziening in de huisvesting van een andere dan een gemeentelijke school tot stand heeft gebracht, worden gebouw en terrein aan het bevoegd gezag in eigendom overgedragen, tenzij burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag anders overeenkomen.
3. Indien de voorziening in de huisvesting, bedoeld in het tweede lid, niet voldoet aan de eisen voor eigendomsoverdracht, geven burgemeester en wethouders deze aan het bevoegd gezag in gebruik.
Artikel 76o. Goedkeuring eigen bouwplannen voor een andere dan een gemeentelijke school
Tenzij het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat aanspraak heeft op vergoeding van een voorziening in de huisvesting, met burgemeester en wethouders overeenkomt dat de gemeente deze voorziening tot stand brengt, dient het de bouwplannen en de desbetreffende begrotingen ter goedkeuring in bij burgemeester en wethouders.
Artikel 76p. Totstandbrenging voorziening andere dan een gemeentelijke school
De gemeente brengt een voorziening in de huisvesting van een andere dan een gemeentelijke school slechts tot stand, indien tussen burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag overeenstemming bestaat over de bouwplannen en de wijze van uitvoering.
Artikel 76q. Onderhoudsplicht; verbod tot vervreemding en bezwaring
1. Het bevoegd gezag is verplicht het gebouw en terrein, alsmede de roerende zaken waarvoor vergoeding wordt genoten, behoorlijk te gebruiken en te onderhouden.
2. Vervreemding door het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school anders dan op grond van de artikelen 42a en 50, van gebouwen, terreinen en roerende zaken waarvoor vergoeding wordt genoten, of bezwaren met een zakelijk recht door het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school van zodanige gebouwen en terreinen is zonder toestemming van burgemeester en wethouders nietig.
3. Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van het recht van opstal ten behoeve van een door de gemeente te plaatsen tijdelijke voorziening in de huisvesting op grond die eigendom is van het bevoegd gezag van de betrokken school.
1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een gedeelte van een gebouw of terrein dat tijdelijk of gedurende een gedeelte van de dag niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd als huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet zijnde voortgezet onderwijs, of voor basiseducatie aan volwassenen dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden te bestemmen. Het voorgenomen gebruik dient zich te verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke opvoeding of expressie-activiteiten een gebouw of terrein dan wel een gedeelte daarvan dat tijdelijk gedurende gedeelten van de dag of in het geheel niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd als huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs, niet zijnde voortgezet onderwijs, of voor basiseducatie aan volwassenen dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden te bestemmen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een sportterrein, buiten de tijden dat het terrein voor het voortgezet onderwijs wordt gebruikt, gedurende die tijd te bestemmen voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden, op zodanige wijze dat het zich verdraagt met het onderwijs dat op het terrein wordt gegeven.
2. Indien het gebouw of terrein in gebruik is voor een andere dan een gemeentelijke school, plegen burgemeester en wethouders vooraf overleg met het bevoegd gezag en, voor zover van toepassing, ook met het bevoegd gezag van de andere school waarvoor de huisvesting is bestemd.
Artikel 76s. Verhuur en medegebruik gebouw of terrein
1. Voor zover artikel 76r geen toepassing vindt, kan het bevoegd gezag een gedeelte van een gebouw of terrein in gebruik geven ten behoeve van uit de openbare kas bekostigd onderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Voor zover niet nodig voor uit de openbare kas bekostigd onderwijs, kan het bevoegd gezag een gedeelte van het gebouw of terrein verhuren aan een derde, voor zover het gehuurde niet bestemd zal zijn als woon- of bedrijfsruimte als bedoeld in de artikelen 1623a, tweede lid, en 1624, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. Indien het een andere dan een gemeentelijke school betreft, is voor verhuur toestemming van burgemeester en wethouders vereist.
2. De ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid eindigt:
a. indien burgemeester en wethouders gebruik maken van hun bevoegdheid op grond van artikel 76r zonder dat enige schadeplicht ontstaat, of
b. indien het in gebruik gegeven dan wel verhuurde deel nodig is voor gebruik door de eigen school.
3. Ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid geschiedt niet indien het voorgenomen gebruik zich niet verdraagt met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school.
4. Op de ingebruikgeving en verhuur ingevolge het eerste lid zijn de bepalingen van de Huurwet niet van toepassing.
5. Het zonder toestemming van burgemeester en wethouders verhuren van een gebouw of terrein door het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school alsmede elk met dit artikel strijdig beding opgenomen in een huurovereenkomst met betrekking tot schoolgebouwen, is nietig.
Artikel 76t. Voorziening niet ten laste van de gemeente
Voorzieningen aan gebouwen of terreinen in verband met verhuur krachtens de artikelen 76s of 76u door het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school, komen niet ten laste van de gemeente.
Artikel 76u. Einde gebruik gebouw of terrein door andere dan een gemeentelijke school
1. Burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat eigenaar is van het gebouw en terrein kunnen in een gezamenlijke akte verklaren dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken.
2. Gedeputeerde staten kunnen in geval van verschil omtrent de toepassing van het eerste lid desgevraagd beslissen dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken. De aanvraag om de beslissing wordt gedaan door burgemeester en wethouders of door het bevoegd gezag van de school. Alvorens op de aanvraag te beslissen, horen gedeputeerde staten de wederpartij.
3. Het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat voornemens is gebouwen of terreinen, of een gedeelte daarvan, blijvend niet meer voor de school te gebruiken, doet hiervan onverwijld mededeling aan burgemeester en wethouders.
4. Zodra de in het eerste lid bedoelde akte door beide partijen is getekend, of de in het tweede lid bedoelde beslissing van gedeputeerde staten onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is bepaald dat de uitspraak van de rechter, inhoudende een beslissing als bedoeld in het tweede lid eerste volzin, in de plaats treedt van het vernietigde besluit, wordt de akte onderscheidenlijk de beslissing, tenzij deze een gebouw betreft als bedoeld in artikel 28 van de Overgangswet W.V.O. en waarvoor door het bevoegd gezag van rijkswege slechts een rentevergoeding is ontvangen, ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Door de inschrijving verkrijgt de gemeente de eigendom.
5. Burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat eigenaar is van het schoolgebouw, kunnen in een gezamenlijke akte verklaren dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar is voor eigendomsoverdracht, blijvend niet meer voor het onderwijs nodig zal zijn.
6. Gedeputeerde staten kunnen in geval van verschil omtrent de toepassing van het vijfde lid desgevraagd beslissen dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar is voor eigendomsoverdracht, blijvend niet meer voor het onderwijs nodig zal zijn. De aanvraag om de beslissing wordt gedaan door burgemeester en wethouders of door het bevoegd gezag van de school. Alvorens op de aanvraag te beslissen, horen gedeputeerde staten de wederpartij.
7. Zodra de in het vijfde lid bedoelde akte door beide partijen is getekend, of de in het zesde lid bedoelde beslissing van gedeputeerde staten onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is bepaald dat de uitspraak van de rechter, inhoudende een beslissing als bedoeld in het zesde lid eerste volzin, in de plaats treedt van het vernietigde besluit, kan het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school het desbetreffende gedeelte van het gebouw met toestemming van burgemeester en wethouders verhuren.
8. De toestemming, bedoeld in het zevende lid, wordt verleend voor een tijdvak van ten hoogste 3 jaren. Op verzoek van het bevoegd gezag kan dit tijdvak telkens worden verlengd met een termijn van ten hoogste 3 jaren.
9. De Huurwet is niet van toepassing op de verhuur, bedoeld in het zevende lid.
Artikel 76v. Jaarlijks bedrag voor huisvestingskosten van andere dan gemeentelijke scholen
In afwijking van het bepaalde in dit hoofdstuk kan de gemeenteraad met het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school, onder door de gemeenteraad te stellen voorwaarden, overeenkomen dat de gemeenteraad aan het bevoegd gezag ten behoeve van de door het bevoegd gezag op het grondgebied van die gemeente in stand gehouden school een jaarlijks bedrag voor huisvestingskosten verschaft.
Artikel 76w. Informatieverstrekking aan gemeente
Het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school is gehouden aan de gemeente alle inlichtingen te verschaffen die de gemeente voor een adequate uitvoering van de bepalingen in dit hoofdstuk noodzakelijk acht.
HOOFDSTUK II. VOORZIENING IN DE HUISVESTING EN INVENTARIS VOOR ZOVER HET BETREFT SCHOLEN VOOR M.B.O., VOOR V.A.V.O. EN VOOR ANDERE VORMEN VAN VOORTGEZET ONDERWIJS ALS BEDOELD IN AFDELING IV VAN TITEL II
Artikel 76x. Reikwijdte van hoofdstuk II
De artikelen 76y en 76z zijn slechts van toepassing op scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II.
In artikel 77, eerste lid, wordt «de artikelen 76a, 76b» vervangen door: de artikelen 76y, 76z.
Na het opschrift van 1 van hoofdstuk II van afdeling II van titel III wordt ingevoegd een nieuw artikel 79, luidende:
De artikelen 80 tot en met 83 zijn slechts van toepassing op scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II.
Artikel 87, eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:
f. heffingen, met uitzondering van belastingen ter zake van onroerende zaken.
Artikel 96b wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «artikel 76a» vervangen door: artikel 76y.
2. Toegevoegd wordt een vierde lid, luidende:
4. Het eerste tot en met derde lid zijn slechts van toepassing op scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II.
Artikel 96c wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste en tweede lid wordt «artikel 76a» telkens vervangen door: artikel 76y.
2. Toegevoegd wordt een derde lid, luidende:
3. Het eerste en tweede lid zijn slechts van toepassing op scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II.
Aan artikel 96e wordt toegevoegd een derde lid, luidende:
3. De gemeente vergoedt aan het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat is onderworpen aan een of meer van de in artikel 219 onder a van de Gemeentewet bedoelde belastingen ter zake van onroerende zaken het bedrag van de geheven belastingen.
Aan artikel 96m wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Het bepaalde in het tweede lid, onder e, is slechts van toepassing op scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II.
Aan artikel 98 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid zijn slechts van toepassing op scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II.
In artikel 99, derde en vierde lid, vervallen de woorden «en inventaris».
Aan artikel 100a wordt een achtste lid toegevoegd, luidende:
8. Het eerste tot en met zevende lid zijn slechts van toepassing op scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II.
Aan artikel 100b wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid zijn slechts van toepassing op scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II.
Aan artikel 100c wordt een zesde lid toegevoegd, luidende:
6. Het eerste tot en met vijfde lid zijn slechts van toepassing op scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II.
In artikel 101, eerste lid, eerste volzin, wordt na «van scholen» ingevoegd: voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II.
Aan artikel 102 wordt onder aanduiding van de bestaande tekst als eerste lid, een tweede lid toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is slechts van toepassing op scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II.
Onder vernummering van artikel 102a tot 102a.1 wordt na artikel 102 een nieuw artikel 102a ingevoegd, luidende:
Artikel 102a. Geen vergoeding na schade door schuld of nalatigheid; subrogatie wegens schade aan gebouwen van scholen voor v.w.o., a.v.o. en v.b.o.
1. De kosten van herstel van schade aan gebouwen, terreinen en roerende zaken ten behoeve waarvan met betrekking tot scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, scholen voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs vergoeding wordt genoten, worden niet door de gemeente vergoed, indien:
a. die schade door schuld of nalatigheid van de rechtspersoon die de school in stand houdt, wordt toegebracht, of
b. het bevoegd gezag een beroep kan doen op een verzekering waarvoor de premie voor vergoeding in aanmerking komt, of voor de vergoeding van die schade door de gemeente een collectieve verzekering is afgesloten, voor zover die collectieve verzekering de schade dekt.
2. Indien schade, ontstaan aan gebouwen, terreinen of roerende zaken van een door de gemeente bekostigde school voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komt, treedt de gemeente op het moment van een uitdrukkelijk besluit tot vergoeding in alle rechten die het bevoegd gezag ter zake van die schade tegen derden mocht hebben.
Artikel 102a.1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het opschrift wordt toegevoegd: van scholen voor m.b.o., v.a.v.o. en andere vormen van voortgezet onderwijs.
2. In de aanhef van het eerste lid wordt «waarvan vergoeding wordt genoten» vervangen door: waarvan met betrekking tot scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II vergoeding wordt genoten.
In de Overgangswet WBO worden de volgende wijzigingen aangebracht:
De artikelen E 29, E 32, E 43 en E 47 vervallen.
Artikel E 35 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid vervalt.
2. In het vierde lid, eerste volzin, vervalt «en het tweede».
Artikel E 23 van de Overgangswet ISOVSO vervalt.
In de Overgangswet W.V.O. worden de volgende wijzigingen aangebracht:
In artikel 28 worden het eerste en tweede lid vervangen door:
1. De op 31 juli 1968 voor vergoeding in aanmerking genomen stichtingskosten en inrichtingskosten van de bijzondere scholen, bedoeld in de artikelen 7, 13, 17, 20 en 27, worden door de gemeente vergoed voor zover het betreft voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs.
2. De op 31 juli 1968 voor vergoeding in aanmerking genomen stichtingskosten en inrichtingskosten van gemeentelijke scholen en de als bedoeld in de artikelen 7, 13, 17, 20 en 27, blijven vergoed volgens de op die datum geldende voorschriften voor zover het betreft voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II van de Wet op het voortgezet onderwijs. 2a. De op 31 juli 1968 voor vergoeding in aanmerking genomen stichtingskosten van de bijzondere scholen, bedoeld in de artikelen 7, 13, 17, 20 en 27, blijven vergoed volgens de op die datum geldende voorschriften voor zover het betreft voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Aan artikel 29 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid zijn slechts van toepassing op scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Aan artikel 45 wordt een zesde lid toegevoegd, luidende:
6. Het eerste tot en met vijfde lid zijn slechts van toepassing op scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Aan artikel 46 wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:
5. Het eerste en tweede lid zijn slechts van toepassing op scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II van de Wet op het voortgezet onderwijs.
In artikel 47, tweede lid, wordt na «46» ingevoegd: zoals die artikelen luidden op 31 december 1996.
Aan artikel 48 wordt onder de aanduiding van de bestaande tekst als eerste lid een tweede lid toegevoegd, luidende:
2. Het eerste is slechts van toepassing op scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II van de Wet op het voortgezet onderwijs.
In artikel 50 wordt na «en 49» ingevoegd: zoals die artikelen luidden op 31 december 1996.
Artikel 60 komt te luiden:
De op 31 juli 1968 voor vergoeding in aanmerking genomen stichtingskosten en inrichtingskosten van de scholen, bedoeld in artikel 56, worden door de gemeente vergoed voor zover het betreft voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs. De op 31 juli 1968 voor vergoeding in aanmerking genomen stichtingskosten en inrichtingskosten van de scholen, bedoeld in artikel 56, blijven vergoed volgens de op die datum geldende voorschriften voor zover het betreft voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Artikel 68 komt te luiden:
De op 31 juli 1968 voor vergoeding in aanmerking genomen stichtingskosten worden door de gemeente vergoed voor zover het betreft voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs. De op 31 juli 1968 voor vergoeding in aanmerking genomen stichtingskosten blijven vergoed volgens de op die datum geldende voorschriften voor zover het betreft voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Artikel 76 komt te luiden:
De op 31 juli 1968 voor vergoeding in aanmerking genomen stichtingskosten worden door de gemeente vergoed voor zover het betreft voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs. De op 31 juli 1968 voor vergoeding in aanmerking genomen stichtingskosten blijven vergoed volgens de op die datum geldende voorschriften voor zover het betreft voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Aan artikel 77 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid zijn slechts van toepassing op scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Artikel 83 komt te luiden:
De op 31 juli 1968 voor vergoeding in aanmerking genomen stichtingskosten en inrichtingskosten van de scholen, bedoeld in artikel 81, worden door de gemeente vergoed voor zover het betreft voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs. De op 31 juli 1968 voor vergoeding in aanmerking genomen stichtingskosten en inrichtingskosten van de scholen, bedoeld in artikel 81, blijven vergoed volgens de op die datum geldende voorschriften voor zover het betreft voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Artikel 93 komt te luiden:
De op 31 juli 1968 voor vergoeding in aanmerking genomen stichtingskosten en inrichtingskosten van de scholen en cursussen, bedoeld in de artikelen 89 tot en met 91, worden door de gemeente vergoed voor zover het betreft voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs. De op 31 juli 1968 voor vergoeding in aanmerking genomen stichtingskosten en inrichtingskosten van de scholen en cursussen, bedoeld in de artikelen 89 tot en met 91, blijven vergoed volgens de op die datum geldende voorschriften voor zover het betreft voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Artikel 97 komt te luiden:
De vergoeding van de stichtings- en inrichtingskosten van de in artikel 95 bedoelde scholen en cursussen geschiedt volgens door de gemeenteraad te stellen regelen voor zover het betreft voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs. De vergoeding van de stichtings- en inrichtingskosten van de in artikel 95 bedoelde scholen en cursussen geschiedt volgens door Onze minister te stellen regelen voor zover het betreft voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en voor andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II van de Wet op het voortgezet onderwijs.
ARTIKEL VII. WIJZIGING WET VAN 27 FEBRUARI 1992, (STB. 112)
De Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112) wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid van artikel XV wordt «en heffingen» vervangen door: , heffingen met uitzondering van belastingen ter zake van onroerende zaken.
2. Het derde lid, onderdeel b, wordt vervangen door:
b. 1°. een bedrag per school,
2°. een vast bedrag per school en per nevenvestiging, voor zover die nevenvestiging voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, alsmede een bedrag per leerling, ten behoeve van de instandhouding van de schoolgebouwen, en
3°. een bedrag per leerling ten behoeve van het geven van onderwijs en verband houdend daarmee het gebruik van de schoolgebouwen, zodanig dat de som van
a. het produkt van het bedrag, bedoeld onder ten 1°, en het aantal scholen per 15 september 1990,
b. het produkt van het onder ten 2° bedoelde bedrag per school en het aantal scholen per 15 september 1990, vermeerderd met het produkt van het bedrag per leerling, bedoeld onder ten 2°, en het aantal ingeschreven leerlingen per 15 september 1990, en
c. het produkt van het bedrag, bedoeld onder ten 3°, en het aantal ingeschreven leerlingen per 15 september 1990, ten minste gelijk is aan het bedrag, bedoeld in onderdeel a. De bedragen, bedoeld in onderdeel b onder ten 1°, ten 2° en ten 3°, kunnen voor de in het eerste lid genoemde schoolsoorten verschillend worden vastgesteld.
3. Het vierde lid, onderdeel b, wordt vervangen door:
b. het bedrag per school, bedoeld in het derde lid, onderdeel b ten 2°, alsmede het bedrag per leerling, bedoeld in het derde lid, onderdeel b ten 2°, vermenigvuldigd met het aantal ingeschreven leerlingen van de school per 1 oktober van het voorafgaande kalenderjaar, en.
ARTIKEL VIII. WIJZIGING WET VAN 15 DECEMBER 1993 (STB. 716)
Artikel XV van de Wet van 15 december 1993 (Stb. 716) wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «de jaren 1996 tot en met 2000» vervangen door: de jaren 1996 en 1997.
2. In het tweede lid wordt «Tot 1 januari 1999» vervangen door: Tot 1 januari 1997.
ARTIKEL IX. OVERGANGSRECHT VOOR BLIJVEND GEBRUIK BESTEMDE VOORZIENINGEN IN DE HUISVESTING T.B.V. HET BASISONDERWIJS
1. In afwijking van het bepaalde in artikel XV, vijfde lid, eerste volzin, van de Wet van 15 december 1993 (Stb. 716) brengt de gemeenteraad voor vergoeding door de gemeente in 1997 in aanmerking de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting opgenomen in het overzicht, bedoeld in het tweede lid van genoemd artikel, dat betrekking heeft op het jaar 1997, voor zover de voorzieningen zijn goedgekeurd door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
2. Aanvragen ten behoeve van voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting die zijn opgenomen in het overzicht, bedoeld in artikel XV, tweede lid, van de wet van 15 december 1993 (Stb. 716), dat betrekking heeft op het jaar 1998, worden beschouwd als aanvragen waarop de bepalingen bij of krachtens de Wet op het basisonderwijs van toepassing zijn, zoals deze luiden na de inwerkingtreding van deze wet.
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zendt het overzicht, bedoeld in de vorige volzin, aan de desbetreffende gemeente ten behoeve van de toepassing van artikel 69 van de Wet op het basisonderwijs, zoals dit artikel luidt na de inwerkingtreding van deze wet.
ARTIKEL X. OVERGANGSRECHT VOOR BLIJVEND GEBRUIK BESTEMDE VOORZIENINGEN IN DE HUISVESTING T.B.V. HET (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS
1. De gemeenteraad brengt voor vergoeding door de gemeente in 1997 in aanmerking de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting opgenomen in het overzicht, bedoeld in artikel 73 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, dat betrekking heeft op de jaren 1997, 1998 en 1999, voor zover de voorzieningen zijn gewenst voor 1997 en door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zijn goedgekeurd.
2. Aanvragen ten behoeve van voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen die zijn opgenomen in het overzicht, bedoeld in artikel 73 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, dat betrekking heeft op de jaren 1998, 1999 en 2000, worden voor zover gewenst voor 1998 beschouwd als aanvragen waarop de bepalingen bij of krachtens genoemde wet van toepassing zijn, zoals deze luiden na de inwerkingtreding van deze wet. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zendt het overzicht, bedoeld in de vorige volzin, aan de desbetreffende gemeente ten behoeve van de toepassing van artikel 77 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, zoals dit artikel luidt na de inwerkingtreding van deze wet.
ARTIKEL XI. OVERGANGSRECHT VOOR BLIJVEND GEBRUIK BESTEMDE VOORZIENINGEN IN DE HUISVESTING WEGENS BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN T.B.V. HET (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS
1. De afhandeling van aanvragen als bedoeld in artikel 78 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, die zijn ingediend bij Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor 1 november 1996 en betrekking hebben op het jaar 1996, vindt plaats door Onze voornoemde Minister aan de hand van de bepalingen bij of krachtens genoemde wet, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van deze wet.
2. Aanvragen als bedoeld in artikel 78 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, die zijn ingediend bij Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor 1 november 1996 en betrekking hebben op voorzieningen in de huisvesting gewenst voor het jaar 1997 of een later jaar, worden beschouwd als aanvragen waarop de bepalingen van genoemde wet van toepassing zijn, zoals die luiden na de inwerkingtreding van deze wet. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zendt de aanvragen, bedoeld in de vorige volzin, aan de desbetreffende gemeente ten behoeve van onderscheidenlijk de beslissing, bedoeld in artikel XVIII, eerste lid, van deze wet dan wel de toepassing van artikel 80 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, zoals dit artikel luidt na de inwerkingtreding van deze wet.
3. Aanvragen als bedoeld in het eerste lid en tweede lid die niet voor 1 november 1996 zijn ingediend, blijven buiten behandeling.
ARTIKEL XII. OVERGANGSRECHT TIJDELIJKE VOORZIENINGEN IN DE HUISVESTING T.B.V. HET PRIMAIR ONDERWIJS
1. Aanvragen als bedoeld in artikel 71 van de Wet op het basisonderwijs en artikel 79 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, zoals die luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, die voor 1 november 1996 zijn ingediend en betrekking hebben op voorzieningen gewenst voor het jaar 1997 worden beschouwd als aanvragen waarop de bepalingen van genoemde wetten van toepassing zijn, zoals deze luiden na de inwerkingtreding van deze wet. De beslissing op deze aanvragen wordt genomen op grond van artikel XVIII, eerste lid.
2. Aanvragen als bedoeld in het eerste lid die niet voor 1 november 1996 zijn ingediend, blijven buiten behandeling.
ARTIKEL XIII. OVERGANGSRECHT VOOR TIJDELIJK GEBRUIK BESTEMDE VOORZIENINGEN IN DE HUISVESTING T.B.V. HET PRIMAIR ONDERWIJS
1. Aanvragen als bedoeld in artikel 73 van de Wet op het basisonderwijs en artikel 81 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, zoals die artikelen luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, die zijn ingediend bij Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor 1 november 1996 en betrekking hebben op voorzieningen in de huisvesting gewenst voor het jaar 1997, worden beschouwd als aanvragen waarop de bepalingen van genoemde wetten van toepassing zijn, zoals deze luiden na de inwerkingtreding van deze wet. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zendt de aanvragen, bedoeld in de vorige volzin, aan de desbetreffende gemeente ten behoeve van de beslissing, bedoeld in artikel XVIII, eerste lid, van deze wet.
2. Aanvragen als bedoeld in het eerste lid die niet voor 1 november 1996 zijn ingediend, blijven buiten behandeling.
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een aanvraag als bedoeld in dit artikel tevens begrepen een aanvraag als bedoeld in artikel 72, vierde lid, van de Wet op het basisonderwijs en in artikel 80, vierde lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, zoals deze bepalingen luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, die is ingediend bij Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor 1 november 1996. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
ARTIKEL XIV. OVERGANGSRECHT ANDERE VOORZIENINGEN PRIMAIR ONDERWIJS
Aanvragen als bedoeld in artikel 74 van de Wet op het basisonderwijs en de artikelen 82 en 82a van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, zoals deze artikelen luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, die niet voor 31 augustus 1996 zijn ingediend, blijven buiten behandeling.
ARTIKEL XV. OVERGANGSRECHT GOEDKEURING EIGEN BOUWPLANNEN PRIMAIR ONDERWIJS
De afhandeling van verzoeken om goedkeuring als bedoeld in artikel 81, eerste lid, van de Wet op het basisonderwijs en artikel 88a, eerste lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, zoals deze artikelen luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, die zijn ingediend voor 1 september 1996, vindt plaats aan de hand van die bepalingen.
ARTIKEL XVI. OVERGANGSRECHT BETALING GEDERFDE VERGOEDING BIJ VERHUUR PRIMAIR ONDERWIJS
Indien het bevoegd gezag van een bijzondere school op 31 december 1996 aan burgemeester en wethouders een bedrag verschuldigd was als bedoeld in artikel 89 van de Wet op het basisonderwijs of artikel 88i van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, zoals deze artikelen luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, vindt de afhandeling van deze betaling plaats aan de hand van genoemde bepalingen.
ARTIKEL XVII. OVERGANGSRECHT VOORZIENINGEN IN DE HUISVESTING T.B.V. SCHOLEN VOOR V.W.O., A.V.O. EN V.B.O.
1. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen stelt het Investeringsschema als bedoeld in artikel 5 van het Huisvestingsbesluit WVO/WCBO dat betrekking heeft op het jaar 1997 niet vast.
2. Aanvragen voor voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Huisvestingsbesluit WVO/WCBO ten behoeve van scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs, die zijn ingediend bij Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor 1 februari 1996 en betrekking hebben op het jaar 1998 dan wel niet voor 1 februari 1996 zijn ingediend en betrekking hebben op de jaren 1999 en 2000, worden beschouwd als aanvragen waarop de bepalingen bij of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs van toepassing zijn, zoals deze luiden na de inwerkingtreding van deze wet. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zendt de aanvragen, bedoeld in de vorige volzin, aan de desbetreffende gemeenten ten behoeve van de toepassing van artikel 76e van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals dit artikel luidt na de inwerkingtreding van deze wet.
3. De uitvoering van de beslissingen op een aanvraag als bedoeld in artikel 6 van het Huisvestingsbesluit WVO/WCBO die betrekking hebben op het jaar 1997 vindt plaats door de desbetreffende gemeente aan de hand van de bepalingen bij of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van deze wet.
4. Aanvragen voor voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 4, derde lid, van het Huisvestingsbesluit WVO/WCBO ten behoeve van scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs, die niet voor 1 februari 1996 zijn ingediend bij Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en betrekking hebben op het jaar 1998, worden beschouwd als aanvragen waarop de bepalingen bij of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs van toepassing zijn, zoals deze luiden na de inwerkingtreding van deze wet. De tweede volzin van het tweede lid is van toepassing.
5. Aanvragen voor voorzieningen in de inventaris als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van het Huisvestingsbesluit WVO/WCBO ten behoeve van scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs, die zijn ingediend voor 15 december 1996 en betrekking hebben op het jaar 1997, worden beschouwd als aanvragen waarop de bepalingen bij of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs van toepassing zijn, zoals deze luiden na de inwerkingtreding van deze wet. De tweede volzin van het tweede lid is van toepassing.
ARTIKEL XVIII. GEMEENTELIJKE REGELING M.B.T. AFHANDELING AANVRAGEN T.B.V. 1997; TIJDSTIP VASTSTELLING GEMEENTELIJKE REGELING O.G.V. DE ARTIKELEN 76 WBO, 84 ISOVSO EN 76M WVO
1. Voor 1 januari 1997 stelt de gemeenteraad ten behoeve van het jaar 1997 een regeling vast voor de afhandeling van de aanvragen als bedoeld in artikel 73 van de Wet op het basisonderwijs en de artikelen 78 en 81 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, zoals deze bepalingen luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, die zijn ingediend bij Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor 1 november 1996 en betrekking hebben op het jaar 1997, waarop de gemeenteraad ten behoeve van het jaar 1997 beslist. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de afhandeling van aanvragen als bedoeld in artikel 71 van de Wet op het basisonderwijs en artikel 79 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, zoals deze bepalingen luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, die betrekking hebben op het jaar 1997.
2. De gemeentelijke regeling, bedoeld in artikel 76, eerste lid, van de Wet op het basisonderwijs, artikel 84, eerste lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en artikel 76m, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals deze bepalingen luiden na de inwerkingtreding van deze wet, wordt vastgesteld ten minste acht weken voor het tijdstip waarop de aanvraag, bedoeld in de artikel 68 van de Wet op het basisonderwijs, artikel 76 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en 76e van de Wet op het voortgezet onderwijs moet worden ingediend.
ARTIKEL XIX. BEPALING ONTVANGSTEN EN UITGAVEN O.G.V. DE ARTIKELEN 74 WBO EN 82 ISOVSO
1. De gemeenteraad stelt per 31 december 1996 per bijzondere school de bedragen vast die hij op grond van artikel 74 van de Wet op het basisonderwijs dan wel artikel 82 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs ten behoeve van die bijzondere school heeft ontvangen respectievelijk heeft uitgegeven over de periode 1 augustus 1985 tot 1 januari 1997 indien het een school voor basisonderwijs betreft en over de periode 1 januari 1987 tot 1 januari 1997 indien het een school voor speciaal onderwijs dan wel speciaal en voortgezet speciaal onderwijs betreft, voor zover het betreft voorzieningen die na 1 januari 1997 leiden tot exploitatiekostenvergoeding.
2. Bij ministeriële regeling worden ten behoeve van de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, een normatieve berekeningswijze vastgesteld, alsmede een berekeningswijze gebaseerd op werkelijke kosten. De gemeenteraad beslist volgens welke berekeningswijze hij uitvoering geeft aan het eerste lid.
3. Indien de ontvangsten zoals door de gemeenteraad vastgesteld per bevoegd gezag hoger zijn dan de uitgaven, keert de gemeenteraad aan het desbetreffende bevoegd gezag het verschil uit.
ARTIKEL XX. AFHANDELING GESCHILLEN; FINANCIELE AANSPRAKEN
1. Op geschillen met betrekking tot door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen genomen beslissingen ten aanzien van voorzieningen in de huisvesting die op 31 december 1996 in beroep of hoger beroep aanhangig zijn of na die datum binnen de beroepstermijn aanhangig zijn gemaakt, blijven de op die datum geldende regelingen van toepassing, met dien verstande dat de gemeente met de uitvoering van de uitspraak in het geschil is belast.
2. Beslissingen ten aanzien van de afrekening van de vergoeding met betrekking tot de kalenderjaren tot en met 1996 worden afgehandeld door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op basis van de voor het desbetreffende jaar geldende regelgeving.
3. Alle financiële verplichtingen die verband houden met de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van het basisonderwijs, het speciaal onderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs, voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend beroepsonderwijs die met ingang van 1 januari 1997 tot een aanspraak op het Rijk zouden hebben geleid, komen voor rekening van de desbetreffende gemeente.
ARTIKEL XXI. VASTSTELLING PROGRAMMA'S VAN EISEN 1997
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen stelt ten behoeve van het jaar 1997 geen programma's van eisen vast als bedoeld in de artikelen 90 en 90b van de Wet op het basisonderwijs, in de artikelen 88l en 89 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en in artikel 80 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
ARTIKEL XXII. INWERKINGTREDING
1. Deze wet treedt met uitzondering van de artikelen VII en IX tot en met XVIII, alsmede XXI in werking met ingang van 1 januari 1997.
2. Artikel VII treedt in werking met ingang van 1 augustus 1997.
3. De artikelen IX tot en met XVII treden in werking met ingang van 1 september 1996.
4. De artikelen XVIII en XXI treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
De Minister van Financiën,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24455-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.