24 036 Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit

Nr. 374 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 april 2010

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken1 hebben enkele fracties de behoefte om over de brief van de minister van Economische Zaken inzake de rapportage van de Nederlandse Mededingingsautoriteit «Productkoppeling en overstapdrempels bij bancaire dienstverlening aan MKB» (24 036, nr. 373), enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.

De vragen en opmerkingen zijn op 14 april 2010 aan de minister van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 21 april 2010 zijn ze door de minister beantwoord.

De voorzitter van de commissie,

Timmer

De adjunct-griffier van de commissie,

Van der Velden

Inhoudsopgave

blz.

   

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

2

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

2

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

3

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

4

   

Reactie van de minister van Economische Zaken

4

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het rapport «Productkoppeling en overstapdrempels bij bancaire dienstverlening aan het MKB» geschreven door de Nederlandse Mededingingsautoriteit in opdracht van de minister van Economische Zaken. Ook hebben deze leden kennis genomen van de brief van de minister van Economische Zaken waarin zij een reactie geeft op het rapport van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

De Nederlandse Mededingingsautoriteit beperkt zich in haar rapportage tot de drie grote banken ING, ABN-AMRO en Rabobank. De leden van de CDA-fractie vinden dat begrijpelijk vanuit mededingingsrechtelijk oogpunt. Echter, productkoppeling is meer dan een mededingingsrechtelijk probleem. Ook als artikel 24 van de Mededingingswet niet overtreden wordt kan productkoppeling en andere overstapdrempels problemen veroorzaken bij MKB bedrijven. Het is een economisch probleem, dat om economisch onderzoek vraagt. In dat licht wensen deze leden ook inzicht in de mate waarin banken met een minder groot marktaandeel dan de genoemde banken in de rapportage aan productkoppeling hebben gedaan. Kunt u alsnog een compleet overzicht geven van de mate waarin sprake is van productkoppeling door alle banken die krediet verstrekken aan MKB bedrijven?

De minister sluit, blijkens haar brief, aan bij de aanbevelingen van de Nederlandse Mededingingsautoriteit dat banken hun overstapdrempels moeten verlagen. Niet alleen op het gebied van productkoppeling maar ook met betrekking tot administratieve lasten, zoekkosten en niet transparante tarieven. Deze leden vernemen graag welke concrete maatregelen u gaat nemen om deze aanbevelingen te realiseren. Bent u voornemens om met de banken in gesprek te gaan over het verlagen van de overstapdrempels, in het bijzonder de productkoppeling? Kunt u aangeven wat de juridische mogelijkheden zijn om de banken te dwingen tot het verlagen van de overstapdrempels? Wat zijn de voor- en nadelen van deze juridische stappen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende rapport van de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Deze leden hebben daarover nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie willen hun grote zorg uitspreken over de conclusie van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, dat kennelijk in maar liefst 25 procent van de gevallen sprake is van gedwongen koppelverkoop («productkoppeling»). MKB-ondernemers worden kennelijk gedwongen om naast een krediet, ook een ander financieel product, zoals een verzekering, af te nemen. De signalen van MKB-ondernemers over gedwongen koppelverkoop blijken dus waar te zijn.    

Deze leden willen hun minstens even grote zorg uitspreken dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit niet handhavend zou kunnen optreden, omdat geen sprake is van een economische machtspositie in de zin van artikel 24 van de Mededingingswet. Voorts geeft u niet aan, wat zij zelf voor acties gaat ondernemen, om gedwongen koppelverkoop tegen te gaan. Welke acties gaat u ondernemen?

Komt gedwongen koppelverkoop ook voor bij de overheidsbanken ABN Amro en Fortis? En bij de, door de overheid ondersteunde banken, SNS Reaal en ING? Zo ja, hoe gaat het kabinet de aandeelhouders- en commissarisbevoegdheden inzetten om een einde te maken aan gedwongen koppelverkoop?  

Deelt u de mening dat gedwongen koppelverkoop onwenselijk is, ook als dit (nu nog) niet wettelijk verboden is? Is een wijziging van de Wet op het financieel toezicht op dit punt denkbaar? Is een wijziging van de Gedragscode Banken van 9 september 2009 denkbaar? Zo neen, waarom niet?    

Waarom is er een groot verschil tussen de verwachte (35 procent) en daadwerkelijke (14 procent) drempels om over te stappen? Kan hieruit de conclusie worden getrokken dat de overstapservice, die reeds circa acht jaar bestaat, niet het gehoopte resultaat heeft gebracht? En dat zelfregulering dus slechts in beperkte mate het gehoopte effect heeft gehad? Waarom spant MKB-Nederland zich niet meer in om MKB-ondernemers beter voor te lichten over de overstapmogelijkheden?    

Deelt u de mening dat binnen de Single Euro Payments Area nummerportabiliteit zou moeten worden ingevoerd, omdat dit een belangrijke overstapdrempel wegneemt? Wat is de stand van zaken op dit punt?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie staan positief tegenover de aandacht die de Nederlandse Mededingingsautoriteit en het kabinet hebben voor de problemen rond de kredietverlening van banken aan het MKB. Het onderzoek van de Nederlandse Mededingingsautoriteit bevestigt volgens deze leden de klachten van MKB-ondernemers met betrekking tot overstapdrempels en concentratie in het aanbod van bankkrediet. Zo wordt in het rapport geconcludeerd dat de markt voor bancaire dienstverlening aan het MKB «een zeer geconcentreerde» is, 91 procent van de MKB-ondernemingen ziet een bank uit de top drie als haar huisbankier.

Dat roept bij deze leden de vraag op in hoeverre in een markt, waarin sprake is van een hoge concentratiegraad, nog wel sprake kan zijn van goede marktwerking. Kunt u hier op ingaan? In hoeverre is het bijvoorbeeld mogelijk voor een bank uit de top drie om een prijsverhoging (van bedrijfskrediet) door te voeren en daardoor de omzet te verhogen (de zogenaamde Small but Significant Non-transitory Increase in Price test), omdat MKB-ondernemers weinig mogelijkheden hebben om naar een concurrent te gaan?

Verder blijkt uit de enquête dat in 25 procent van de gevallen sprake is van productkoppeling. Dit kan voor- en nadelen hebben volgens de onderzoekers. Kunt u inzicht geven in de mate waarin die productkoppeling door de ondernemer als gewenst dan wel ongewenst wordt ervaren?

Naast productkoppeling worden ook administratieve lasten, zoekkosten en niet transparante tarieven als overstapdrempels ervaren. Kunt u in dit verband in samenspraak met de banken onderzoeken of het mogelijk is om een standaardproduct te ontwikkelen voor een of meerdere vormen van zakelijk krediet, bijvoorbeeld voor de zakelijke hypotheek? Met een standaardproduct zou volgens deze leden de vergelijking door ondernemers makkelijker kunnen worden. Hierdoor neemt transparantie toe en verminderen zoekkosten.

Ten slotte hebben de leden van de SP-fractie nog een vraag over de kans van slagen bij een kredietaanvraag. Volgens het onderzoek van de Nederlandse Mededingingsautoriteit lag het aandeel kredietaanvragen dat niet slaagt bij het MKB in 2009 op 6 procent. Uit eerder onderzoek dat door het kabinet is toegezonden, namelijk de «MKB financieringsmonitor van EIM»2, bleek dat 16 procent van het MKB minder dan het gewenste bedrag kreeg, en dat 31 procent in het geheel geen financiering kreeg in 2009. Beide onderzoeken zijn volgens de onderzoekers representatief.

Kunt u ingaan op een verklaring voor deze grote verschillen? Op welke cijfers moeten deze leden nu afgaan?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennis genomen van het rapport van de Nederlandse Mededingingsautoriteit «Productkoppeling en overstapdrempels bij bancaire dienstverlening aan het MKB» en de reactie van de minister op dit rapport. Deze leden hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.

Kunt u inzichtelijk maken welke gevolgen de werkelijke overstapdrempels hebben voor de marktwerking in de bancaire sector, bijvoorbeeld via economische schade of welvaartsverlies? Kunt u hierbij specifiek ingaan op het fenomeen van productkoppeling? Zijn marktvoordelen te verwachten via meer concurrerende aanbiedingen als de overheid stappen onderneemt om de (ervaren) overstapdrempels weg te nemen? Hoe schat u de proportionaliteit van dergelijke stappen in?

Ten slotte willen de leden van de VVD-fractie meer inzicht in de samenstelling van de steekproef van MKB-ondernemers die in dit onderzoek is gehanteerd en de relaties die er mogelijk zijn tot de ervaren problemen. Bestaat er een verband tussen de problematiek die MKB-ondernemers ondervinden bij het overstappen en de omvang van bijvoorbeeld de omzet, het rendement en of het personeelsbestand?

II. REACTIE VAN DE MINISTER

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie uiten hun zorgen over productkoppeling door banken aan het mkb, zoals onderzocht door de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Zij stellen dat productkoppeling niet alleen vanuit mededingingsrechtelijk oogpunt bezien moet worden omdat dit ook negatieve gevolgen kan hebben voor het mkb indien de betrokken ondernemingen over lage marktaandelen beschikken.

Ik heb begrip voor de zorgen van de leden van de CDA-fractie over productkoppeling door banken. De Mededingingswet waarborgt de keuzevrijheid van het mkb en zorgt dat de mogelijke economische problemen van productkoppeling worden aangepakt. Banken die een zodanig belangrijke positie op de markt hebben dat zij zich in belangrijke mate onafhankelijk van hun concurrenten en klanten kunnen gedragen, mogen die klanten niet uitbuiten door bij de afname van een financieel product de afname van een ander product verplicht te stellen. Dit zou oneerlijk zijn. Iedereen moet in beginsel vrij zijn te kiezen welke producten hij of zij afneemt.

De NMa heeft in haar onderzoek echter geen aanwijzingen gevonden dat de geconstateerde vormen van productkoppeling in strijd zijn met de Mededingingswet. Hiervoor is namelijk ten eerste vereist dat de productkoppeling wordt gedaan door een bank met een economische machtspositie. Daarnaast moet die bank bij de productkoppeling misbruik van die positie maken, waardoor de consument en/of het mkb negatieve effecten ondervindt.

Een belangrijke constatering van de NMa in haar rapportage is dat productkoppeling door banken niet altijd nadelig is voor het mkb. Het verplichten of stimuleren om ook een ander financieel product af te nemen kan voordelen voor mkb’ers meebrengen, mits zij de keuze hebben de gewenste producten ook ergens anders af te nemen. Op een concurrerende markt zullen banken de door productkoppeling behaalde schaal- en breedtevoordelen veelal doorberekenen aan hun klanten. Mkb’ers zijn hierdoor goedkoper uit. Ook kan productkoppeling de langetermijnrelatie tussen banken en mkb’ers stimuleren, waardoor een bank zijn diensten beter toe kan spitsen op de individuele situatie van zijn klanten. Ten slotte kan de afname van gebundelde producten mkb-ondernemingen aanzienlijke tijd en kosten besparen.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de maatregelen die ik neem om de overstapdrempels te verlagen, in het bijzonder de productkoppeling. Zij vragen of ik voornemens ben om daarover met banken in gesprek te gaan.

De NMa beveelt banken in haar rapportage aan om de overstapdrempels verder te verlagen, bijvoorbeeld door ondernemingen meer gebruik te laten maken van de overstapservice. Ik sluit mij van harte aan bij de aanbeveling. Onder andere vanuit het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), waarin de banken, de Consumentenbond, ouderenorganisaties en de detailhandel zijn vertegenwoordigd, en waarvan zowel het ministerie van Financiën als het ministerie van Economische Zaken waarnemer zijn, wordt gepoogd overstapdrempels te verminderen. Het MOB probeert de bekendheid en transparantie van de overstapservice te vergroten en daar ook naar te handelen. Het goed informeren over het bestaan van de overstapservice en het uitleggen daarvan kan bijdragen aan het verder verlagen van verwachte en daadwerkelijke overstapdrempels. Het ministerie van Financiën en het ministerie van Economische Zaken zullen dit als waarnemer van het MOB nauwlettend blijven volgen.

De leden van de CDA-fractie vragen ook naar mogelijke juridische mogelijkheden om de banken te dwingen tot het verlagen van de overstapdrempels.

Als juridische mogelijkheid wordt het afdwingen van nummerportabiliteit vaak genoemd. Het makkelijk kunnen wisselen van bank is een effectief middel om werking van de betaalmarkt te optimaliseren. Door te «stemmen met de voeten» kunnen consumenten banken immers scherp houden. Dat men bij het wisselen van bank idealiter het betaalrekeningnummer mee kan nemen, is evident. Echter, met de invoering van IBAN/BIC-rekeningnummers (ingevoerd sinds de jaren ’90) is het niet mogelijk om nummerportabiliteit door te voeren zonder een aanpassing van deze rekeningnummersystematiek. Op korte termijn nummerportabiliteit doorvoeren is dan ook niet mogelijk. De Europese Commissie geeft aan dat dit iets is voor op de langere termijn. Nederland heeft in ambtelijke Europese overleggen wel gepleit voor een onderzoek naar Europese nummerportabiliteit en zal dit blijven doen.

Voorts zijn op verzoek van de Europese Commissie door banken in Europa algemene richtlijnen opgesteld voor het probleemloos kunnen wisselen van bank. De verschillen tussen de lidstaten in overstapfaciliteiten zijn nu erg groot. Nederland heeft in 2004 al gekozen voor de introductie van de overstapservice als alternatieve oplossing. De overstapservice zal ook binnen de Single Euro Payments Area (SEPA) blijven bestaan met behoud van alle huidige functionaliteiten. Een overstapservice zoals wij die momenteel in Nederland kennen komt in andere lidstaten niet voor of is heel anders ingericht. Dat de banken in Europa hier nu algemene richtlijnen voor op hebben gesteld is dan ook een goede eerste stap voor het makkelijker kunnen overstappen tussen banken die in verschillende Europese lidstaten zijn gevestigd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in 25 procent van de gevallen die de NMa heeft onderzocht, er sprake was van gedwongen koppelverkoop. Zij zijn er dan ook niet gerust op dat in een kwart van de gevallen mkb-ondernemers kennelijk worden gedwongen om naast bijvoorbeeld een krediet ook een ander financieel product, zoals een verzekering, af te nemen. Verder spreken zij hun zorg uit dat de NMa niet handhavend zou kunnen optreden en vragen zij welke acties ik ga ondernemen om gedwongen koppelverkoop tegen te gaan.

Ik begrijp de ongerustheid bij de leden van de PvdA-fractie. Anders dan ik per abuis in mijn brief heb vermeld, blijkt uit de rapportage van de NMa niet dat in circa 25% van de gevallen mkb’ers worden gedwongen om naast een krediet ook een ander financieel product zoals een verzekering af te nemen, maar dat mkb’ers in circa een kwart van de gevallen verplicht of gestimuleerd worden ook een ander financieel product af te nemen. «Harde productkoppeling» – waarbij het afnemen van een ander financieel product verplicht wordt gesteld – vindt plaats in 5 tot 8% van de gevallen. In 18 tot 23% van de gevallen worden mkb’ers volgens de NMa gestimuleerd om tevens een ander financieel product af te nemen. Uit het onderzoek blijkt derhalve dat dergelijke «harde productkoppeling» veel minder vaak plaatsvindt dan «zachte productkoppeling».

Zoals ik hiervoor op soortgelijke vragen van de CDA-fractie heb geantwoord, heeft de NMa geen aanwijzingen gevonden dat de banken met deze harde of zachte productkoppeling het verbod op misbruik van een economische machtspositie (artikel 24 van de Mededingingswet) hebben overtreden. De NMa kan hiertegen dan ook niet handhavend optreden. Indien in de toekomst echter zal blijken dat mkb’ers door productkoppeling door banken met een economische machtspositie onvoldoende mogelijkheden hebben om de gewenste financiële producten ergens anders af te nemen, kan de NMa wel degelijk handhavend optreden. Zoals ik hiervoor ook op vragen van de CDA-fractie heb geantwoord, wordt in het MOB daarnaast ingezet op het verminderen van overstapdrempels teneinde deze keuzevrijheid van het mkb blijvend te waarborgen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of koppelverkoop ook voorkomt bij ABN Amro, Fortis, SNS Reaal en ING en of het kabinet de aandeelhouders- en commissarisbevoegdheden inzet om een einde te maken aan gedwongen koppelverkoop.

De NMa heeft in haar onderzoek geconstateerd dat alle onderzochte banken aan een vorm van productkoppeling doen. De rapportage gaat echter niet in op de vraag in welke mate individuele banken aan productkoppeling doen. In verband met het risico op reputatieschade – zeker gezien het feit dat er in het onderzoek geen overtredingen van de Mededingingswet zijn geconstateerd – kan zij dergelijke individuele gegevens ook niet publiceren.

Er is geen aanleiding om nadere eisen te stellen aan banken en andere ondernemingen omdat zij eigendom zijn van de Staat of omdat er herkapitalisatiemaatregelen zijn getroffen. Het kabinet heeft gekozen voor een zakelijk aandeelhouderschap van de banken waarin de Nederlandse Staat een belang heeft genomen waarbij de overheid niet op de stoel van de bestuurder gaat zitten. Om die reden houdt het kabinet zich niet bezig met operationele zaken bij ABN Amro. Dit is in overeenstemming met het deelnemingenbeleid van de Rijksoverheid. De bank heeft een zelfstandige verantwoordelijkheid om zich in haar bedrijfsvoering aan de wet te houden. Zowel ABN Amro als Fortis Bank Nederland (FBN) zijn op de hoogte van de wetgeving en leven deze in hun bedrijfsvoering na. Binnen ABN Amro en FBN bestaan interne procedures en werkinstructies voor medewerkers.

De leden van de PvdA-fractie vragen of gedwongen koppelverkoop onwenselijk is ook als dit niet verboden is. Ook vragen zij of een wijziging van de Wet op het financieel toezicht of van de Gedragscode Banken denkbaar is.

Zoals ik al eerder antwoordde op vragen van de CDA-fractie, kan productkoppeling, waarbij afnemers van een product gestimuleerd of verplicht worden ook een ander financieel product af te nemen, een overtreding vormen van het verbod op misbruik van een economische machtspositie uit de Mededingingswet. Consumenten en mkb’ers moeten immers in beginsel voldoende keuzevrijheid overhouden. Daarnaast heb ik ook opgemerkt dat productkoppeling (ervan uitgaande dat er keuzevrijheid is) voordelen voor het mkb mee kan brengen.

Om deze redenen is wijziging van de Wet op het financieel toezicht of van de Gedragscode Banken niet nodig. Het mededingingsrecht waarborgt de positie van mkb’ers en consumenten in die gevallen waarin banken over een economische machtspositie beschikken, door handhavend op te treden indien hier misbruik van gemaakt wordt. In de overige gevallen zullen banken die vormen van productkoppeling aanbieden die het mkb onwenselijk acht, naar verwachting klanten verliezen en daardoor afgestraft worden. Ik zal desalniettemin de ontwikkelingen ten aanzien van productkoppeling in de bancaire sector nauwlettend blijven volgen.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er een groot verschil zit tussen de verwachte en daadwerkelijke overstapdrempels. Zij vragen of dit betekent dat de overstapservice niet het gewenste resultaat heeft gehad en waarom MKB-Nederland ondernemers niet beter voorlicht over de overstapmogelijkheden.

De NMa constateert in haar rapportage inderdaad dat de verwachte overstapdrempels hoger zijn dan de daadwerkelijke overstapdrempels. Verder blijkt ook uit het onderzoek van de NMa dat het overgrote deel van de mkb-ondernemingen die van bank zijn gewisseld, de overstap als niet complex heeft ervaren. Voor een mkb’er is het in de meeste gevallen goed mogelijk om van bank te wisselen, mede dankzij de overstapservice. Hieruit kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat de overstapservice in de praktijk niet goed werkt. Dit blijkt ook uit de evaluatie uitgevoerd in 2007 in opdracht van het Ministerie van Financiën (in januari 2008 is het rapport «Drempelvrees?» van onderzoeksbureau SEO aan de Tweede Kamer gezonden, zie Kamerstukken II 2007–2008, 27 863, nr. 29). Het probleem schuilt eerder in de bekendheid van ondernemers met de overstapservice. Juist om deze reden beveelt de NMa in haar rapportage aan dat banken meer bekendheid aan de overstapservice geven. Ik ben het van harte met de NMa eens dat betere voorlichting en transparantie over overstapmogelijkheden zoals de overstapservice wenselijk is. Het MOB probeert de bekendheid en transparantie van de overstapservice te vergroten en daar ook naar te handelen. Het goed informeren over het bestaan van de overstapservice en het uitleggen daarvan, kan bijdragen aan het verder verlagen van verwachte en daadwerkelijke drempels. Het ministerie van Financiën en het ministerie van Economische Zaken zullen dit ook als waarnemer van het MOB nauwlettend blijven volgen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of naar mijn mening binnen de Single Euro Payments Area nummerportabiliteit zou moeten worden ingevoerd omdat dit een belangrijke overstapdrempel wegneemt. Daarbij vragen zij tevens wat de stand van zaken op dit punt is.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen van de CDA-fractie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

In hun reactie vragen de leden van de SP-fractie in hoeverre in een markt, waarin sprake is van een hoge concentratiegraad, nog wel sprake kan zijn van goede marktwerking. Ook vragen zij in hoeverre het bijvoorbeeld voor een bank uit de top drie mogelijk is om een prijsverhoging door te voeren en daardoor de omzet te verhogen (de zogenaamde Small but Significant Non-transitory Increase in Price test).

Het is waar dat de Nederlandse bankensector sterk geconcentreerd is. De NMa constateert in haar onderzoek dat 91% van de mkb-ondernemers één van de grootste drie banken als huisbank beschouwt. Het is begrijpelijk dat deze constatering bij de leden van de SP-fractie tot vraagtekens leidt ten aanzien van goede marktwerking. Een hoge concentratiegraad op een markt is ook bij de NMa immers reden om extra alert te zijn. Indien een onderneming beschikt over een economische machtspositie waardoor hij zich in belangrijke mate onafhankelijk van zijn concurrenten en de consument kan gedragen, bestaat er namelijk een gevaar dat hij hier misbruik van maakt.

De NMa vermeldt in haar onderzoek echter ook expliciet dat op basis van de bevinding dat de Nederlandse bankensector sterk geconcentreerd is, niet geconcludeerd mag worden dat één van de drie grootbanken over een economische machtspositie beschikt. Het is immers zeer wel mogelijk dat de machtsverhoudingen in de bankensector zo liggen dat de verschillende banken juist sterk met elkaar concurreren. Een prijsverhoging zal dan niet leiden tot een hogere, maar juist tot een lagere omzet omdat cliënten over kunnen stappen naar bijvoorbeeld één van de andere grootbanken. De concentratiegraad zegt zodoende op zichzelf onvoldoende over een mogelijk gebrekkige marktwerking; ook moet bijvoorbeeld gekeken worden naar de verhouding tussen de marktaandelen van de verschillende spelers. De NMa zal in de uitoefening van het mededingingstoezicht aan markten met een hoge concentratiegraad echter wel een verhoogde aandacht blijven besteden.

Dezelfde leden vragen voorts om nader inzicht te verkrijgen in de mate waarin productkoppeling door de ondernemer als gewenst dan wel ongewenst ervaren wordt.

Het onderzoek van de NMa heeft geen betrekking op de mate waarin productkoppeling door de ondernemer als gewenst dan wel ongewenst ervaren wordt. Zoals ik al eerder antwoordde op vragen van de CDA- en PvdA-fracties kan productkoppeling door banken verschillende voordelen voor het mkb meebrengen. Consumenten en het mkb moeten voldoende keuzevrijheid overhouden om de gewenste financiële producten ook ergens anders af te nemen. Als dit niet zo is, is het mogelijk dat banken die aan productkoppeling doen daarmee de Mededingingswet overtreden.

De leden van de SP-fractie vragen voorts of het mogelijk is om een standaardproduct te ontwikkelen voor één of meerdere vormen van zakelijk krediet omdat dit de transparantie zal doen toenemen en de zoekkosten zal verminderen.

Uit de rapportage van de NMa blijkt dat niet productkoppeling, maar administratieve lasten, zoekkosten en ondoorzichtige tarieven de belangrijkste overstapdrempels vormen bij het wisselen van bank. De SP-leden hebben gelijk dat het ontwikkelen van een standaardproduct voor zakelijk krediet ertoe zal leiden dat mkb’ers meer zicht hebben op en minder hoeven te zoeken naar financiële producten. Dit gaat echter voorbij aan het belang van keuzevrijheid voor het mkb, dat zich immers kenmerkt door een grote verscheidenheid aan bedrijfsomvang en activiteiten. Het is waarschijnlijk dat deze diversiteit zich zal uiten in verschillen in voorkeuren ten aanzien van financiële producten zoals zakelijke kredieten. Een standaardproduct zal hier derhalve niet goed aan tegemoetkomen. Ook dreigt bij het introduceren van een standaardproduct een gevaar dat productinnovatie belemmerd wordt, waardoor de belangen van het mkb op de langere termijn geschaad kunnen worden.

Ten slotte merken de leden van de SP-fractie op dat de constatering van de NMa dat 6% van de kredietaanvragen door het mkb niet slaagt, verschilt van eerder onderzoek. Zij vragen hierop nadere toelichting.

De leden van de SP-fractie hebben gelijk dat de resultaten van het onderzoek van de NMa verschillen van eerder onderzoek door het EIM. Dit komt doordat de onderliggende vraagstelling in de NMa-rapportage verschilt van die van het EIM. Het EIM heeft gevraagd naar de mate van succes bij het verkrijgen van financiering aan mkb’ers die daadwerkelijk krediet hebben aangevraagd. Daarvan heeft een deel geen of niet het gevraagde krediet gekregen. TNS Nipo heeft daarentegen voor de NMa aan álle mkb-ondernemingen gevraagd of in 2009 een krediet niet is geslaagd. Omdat dus ook mkb’ers zijn gevraagd die geen krediet hebben aangevraagd, is het aantal niet-geslaagde kredieten in de NMa-rapportage lager. Hierdoor komen de percentages in de verschillende onderzoeken niet overeen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie vragen naar de gevolgen van overstapdrempels voor de marktwerking in de bancaire sector, bijvoorbeeld via economische schade of welvaartsverlies. Zij vragen hierbij specifiek naar het fenomeen productkoppeling.

Één van de aanleidingen voor het onderzoek van de NMa zijn de potentiële schadelijke effecten van overstapdrempels voor de concurrentie in de bancaire sector. Omdat overstapdrempels het wisselen van bank bemoeilijken, kunnen zij nieuwe toetreding tot de markt ontmoedigen en ertoe leiden dat banken marktmacht verkrijgen. Indien banken hierdoor beschikken over een economische machtspositie, mogen zij die positie niet misbruiken bijvoorbeeld door hun klanten te verplichten bij de afname van een product ook een ander product af te nemen. Ook dreigt er bij gebruik van een dergelijke positie het gevaar van prijsverhogingen en een verminderde kwaliteit van dienstverlening. Dit vind ik een onwenselijke situatie die gelukkig kan worden aangepakt door de NMa. Zij kan handhavend optreden tegen ondernemingen die misbruik van een economische machtspositie maken. Zoals ik echter op vragen van de CDA-, PvdA- en SP-fracties al antwoordde, heeft de NMa in haar onderzoek geen aanwijzingen gevonden dat de Mededingingswet is overtreden.

Ik merk hierbij nogmaals op dat productkoppeling en andere overstapdrempels niet per se negatieve effecten op de concurrentie hoeven te hebben. Zo kan productkoppeling verschillende voordelen voor het mkb met zich brengen omdat schaal- en breedtevoordelen doorberekend kunnen worden, de langetermijnrelatie tussen banken en mkb’ers kan worden verbeterd en productkoppeling tijd en (zoek)kosten bespaart.

Ook andere overstapdrempels dan productkoppeling hebben vaak een functie. De NMa constateert bijvoorbeeld dat administratieve lasten de belangrijkste overstapdrempel vormen bij het wisselen van bank. Op banken rusten echter verschillende verplichtingen in het kader van het financieel toezicht. Hiermee wordt onder andere getracht de betrouwbaarheid en stabiliteit van het Nederlandse financiële stelsel te waarborgen. Naast eerlijke concurrentie vind ik ook dit heel belangrijk. Samen met de minister van Financiën zal ik de balans tussen administratieve lasten en het borgen van publieke belangen in de gaten houden.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de stappen die de overheid kan ondernemen om de overstapdrempels te verlagen, hoe ik de proportionaliteit daarvan inschat en of er marktvoordelen zijn te verwachten van deze stappen.

Ook de leden van de fracties van het CDA en de PvdA hebben vragen gesteld over de mogelijkheid van overheidsmaatregelen als nummerportabiliteit, daarom verwijs ik naar de antwoorden op die vragen. De marktvoordelen waar de leden van de VVD-fractie naar vraagt zijn te behalen. Meer concurrentie leidt doorgaans tot betere producten en lagere prijzen.

Ten slotte vragen de leden van de VVD-fractie meer inzicht te verkrijgen in de samenstelling van de steekproef van mkb-ondernemers die de NMa in haar onderzoek hanteert en de relaties die er mogelijk zijn tot de ervaren problemen. Ook vragen zij of er een verband bestaat tussen enerzijds de problematiek die mkb-ondernemers ondervinden bij het overstappen en anderzijds de omvang van bijvoorbeeld de omzet, het rendement en of het personeelsbestand?

De NMa heeft voor haar onderzoek gebruik gemaakt van een steekproef van 2230 mkb’ers. Zij zijn actief in 10 verschillende sectoren en verschillen qua bedrijfsomvang. Een overzicht van de steekproef is opgenomen in de bijlage.3

Uit het onderzoek van de NMa blijkt dat wisselen van bank door het microbedrijf eenvoudiger wordt verwacht en ervaren dan door het midden- en kleinbedrijf. Dit kan mogelijk worden verklaard door het feit dat het microbedrijf over het algemeen een kleiner financieel pakket afneemt.

Nuancering van antwoorden op Kamervragen over waterleidingbedrijf Vitens

Tot slot maak ik van deze gelegenheid gebruik om een eerder antwoord op vragen van uw Kamer te nuanceren. Op 29 maart 2010 heb ik, mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de minister van Financiën, geantwoord op kamervragen die zijn gesteld door de leden Aasted Madsen-van Stiphout en Koppejan (CDA) over waterleidingbedrijf Vitens (kenmerk 2010Z02974). In het antwoord op de eerste vraag werd vermeld dat de NMa erop toeziet dat drinkwaterbedrijven geen misbruik maken van een economische machtspositie. Dat antwoord verdient nuancering. Het mededingingsrecht strekt zich niet uit tot die activiteiten van drinkwaterbedrijven die kwalificeren als dienst van algemeen belang. De activiteiten ter uitvoering van de openbare drinkwatervoorziening kwalificeren als dienst van algemeen belang. Deze activiteiten vallen daarmee buiten het bereik van de Mededingingswet en zijn niet onderworpen aan het mededingingstoezicht van de NMa. Bovengenoemde nuancering doet overigens niets af aan de rest van de beantwoording.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Vlies, B.J. van der (SGP), Schreijer-Pierik, J.M.G. (CDA), Vendrik, C.C.M. (GL), Hoopen, J. ten (CDA), Spies, J.W.E. (CDA), Ham, B. van der (D66), Velzen, K. van (SP), Aptroot, Ch.B. (VVD), Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Timmer, A.J. (PvdA), Voorzitter, Irrgang, E. (SP), Jansen, P.F.C. (SP), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Ondervoorzitter, Ortega-Martijn, C.A. (CU), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Graus, D.J.G. (PVV), Zijlstra, H. (VVD), Besselink, M. (PvdA), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Vos, M.L. (PvdA), Rouwe, S. de (CDA) en Elias, T.M.Ch. (VVD).

Plv. Leden: , Staaij, C.G. van der (SGP), Dijk, J.J. van (CDA), Sap, J.C.M. (GL), Vroonhoven-Kok, J.N. van (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout, J.D.M.P. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Ulenbelt, P. (SP), Blok, S.A. (VVD), Boelhouwer, A.J.W. (PvdA), Kalma, P. (PvdA), Kraneveldt-van der Veen, M. (PvdA), Karabulut, S. (SP), Luijben, A.P.M. (SP), Nerée tot Babberich, F.J.F.M. de (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Atsma, J.J. (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), Bosma, M. (PVV), Meeuwis, CLM (VVD), Dam, M.H.P. Van (PvdA), Gerkens, A.M.V. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Heerts, A.J.M. (PvdA), Algra, R.H. (CDA) en Weekers, F.H.H. (VVD).

XNoot
2

Kamerstuk 31 371, nr. 307.

XNoot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven