nr. 47
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 9 juni 1995
Op 9 mei jl. heb ik gesproken met de Commissie Pensioenen van de
Stichting van de Arbeid (STAR) over een drietal onderwerpen. Hiermee
doe ik u verslag van dat overleg.
1. De toekomst van het FVP
Naar aanleiding van het advies van de STAR om geen wijziging te brengen
in de huidige besteding van de vermogensopbrengsten van het FVP primair ten
behoeve van de voortzetting van pensioenopbouw voor oudere werklozen, heb
ik mijn twijfel naar voren gebracht of deze regeling wel op langere termijn
uit het FVP gefinancierd kan worden. De financiering van de regeling zal zeker
problematisch worden wanneer in 1998 de ambtenaren onder de werkingssfeer
van de werknemersverzekeringen komen te vallen en daarmee onder de FVP-Bijdrageregelen.
In dit verband wees ik ook op het risico van aanvullende claims bij de Minister
van Binnenlandse Zaken. Voorts heb ik naar voren gebracht – gegeven
de eerstverantwoordelijkheid van de sociale partners voor aanvullende pensioenen –
voortzetting van pensioenopbouw bij werkloosheid niet tot de kerntaken van
de overheid te rekenen en derhalve de totstandkoming van het FVP als zodanig
niet te beschouwen als een kerntaak voor SZW. Dit verhoudt zich slecht tot
de bestaande ministeriële verantwoordelijkheid ten opzichte van het FVP
en de Bijdrageregelen. Ik heb de STAR voorgelegd dat er mijns inziens aanleiding
is te zoeken naar wegen om op een andere wijze met het FVP om te gaan en de
middelen elders aan te wenden, uiteindelijk leidend tot opheffing van het
FVP.
In reactie hierop gaf de STAR aan voortzetting van pensioenopbouw bij
werkloosheid nog altijd een zinvolle besteding van de FVP-middelen te achten,
waarin niet gemakkelijk langs andere weg is te voorzien.
Bij de totstandkoming van het advies is bezien of andere bestemmingen
mogelijk waren, doch met de beschikbare middelen is dat – met uitzondering van de gelden die voor het inhaalpensioen zijn gereserveerd –
niet het geval. De STAR gaf aan dat het vastlopen van de financiering afhankelijk
is van tal van factoren, waaronder het slagen van het kabinetsbeleid gericht
op het terugdringen van de werkloosheid. Voorzover dit op termijn onvoldoende
slaagt, kunnen de Bijdrageregelen worden versoberd. Met het oog op de beperkte
middelen is destijds de – ook naar de mening van de STAR min of meer
arbitraire – keuze voor 40 jaar gemaakt. Ook werd door de STAR gewezen
op het feit dat veel pensioenregelingen al een toezegging tot voortzetting
van pensioenopbouw bij werkloosheid kennen en derhalve afschaffing van de
Bijdrageregelen werkgevers voor hogere pensioenkosten zou kunnen plaatsen.
Ten slotte gaf de STAR aan van extra overheidsbijdragen uit te gaan wanneer
de ambtenaren onder de werkingssfeer van de Bijdrageregelen vallen. Als alternatief
werd door de STAR nog genoemd het kapitaliseren van de bijdrage van 150 mln.
van de overheid aan het FVP, waarmee wellicht de aanvulling van de huidige
voortzettingsregeling van 50% in de Abp-regeling zou kunnen worden aangevuld
tot een 100% voortzetting.
Besloten is dat de STAR in een werkgroep samen met SZW zal nagaan welke
oplossing kan worden gevonden voor het thans bestaande spanningsveld tussen
de eerstverantwoordelijkheid van de sociale partners voor de aanvullende pensioenen
en de ministeriële verantwoordelijkheid ten opzichte van het FVP en de
Bijdrageregelen.
2. De afbakening van het werkterrein van pensioenfondsen
Ik heb aangegeven het advies van de STAR over de afbakening d.d. 28 maart
jl. gedegen en evenwichtig te vinden. Ik heb gevraagd de volgens dat advies
aan de vrijwillige voorzieningen te stellen nadere voorwaarden toe te lichten,
bijvoorbeeld aan welke periode van voortzetting na beëindiging van de
deelneming wordt gedacht en waarom de financiering niet via de werkgever zou
moeten gaan.
De STAR antwoordde dat bij de beperking qua duur niet aan een bepaalde
periode is gedacht. Vanwege het feit dat er kosten verbonden zijn aan die
voortzetting ook voor de werkgever, vertrouwt de STAR erop dat hier sprake
zal zijn van een natuurlijk maximum. Men zal geen open einde willen regelen
in de fondsen en eerder voor 2 jaar kiezen dan voor 10 jaar. Uit puur praktische
overwegingen adviseert de STAR na beëindiging van de deelneming de financiering
niet meer via de werkgever te laten lopen. Financiële betrokkenheid voor
de werkgever blijft echter altijd aanwezig, omdat de vrijwillige voorzieningen
behandeld moeten worden overeenkomstig de pensioenregeling.
3. De verplichtstelling
De STAR kondigde aan ernaar te streven nog in de maand mei met zijn advies
te komen.
Ik heb toegezegd vanwege de eerstverantwoordelijkheid van de sociale partners
veel belang aan dit advies te hechten en met besluitvorming terzake te zullen
wachten op dit advies. Hierover zal ik u op korte termijn nader berichten.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
R. L. O. Linschoten