23 812
Wijziging van de Auteurswet 1912 en de Wet op de naburige rechten in verband met de richtlijn nr. 93/98/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 oktober 1993, betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten (PbEG L 290)

nr. 10
AMENDEMENT VAN HET LID VAN HEEMST C.S.

Ontvangen 27 februari 1995

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

In artikel I, onderdeel H, wordt aan artikel 51 een nieuw lid toegevoegd, luidende:

5. Rechten die op 1 juli 1995 herleven of verlengd worden komen tot het verval van deze rechten toe aan degene die laatste rechthebbende zou zijn geweest als de verlenging niet had plaatsgevonden, tenzij anders is overeengekomen.

Toelichting

Het wetsvoorstel verzuimt om, in het geval van herleving of verlenging van het auteursrecht, diegene aan te wijzen die aanspraak kan maken op de herleving of verlenging van het auteursrecht. Ongetwijfeld zal het auteursrechtelijke overgangsrecht vragen oproepen die door de rechter beantwoord zullen moeten worden. Het is zaak dat de wetgever de rechter daarbij in ieder geval een handvat geeft om te bepalen wie er aanspraak kan maken op de verlenging of herleving van het auteursrecht. Vandaar dat de indieners met dit amendement willen bewerkstelligen dat de wetgever de laatste rechthebbende aanwijst als degene aan wie de verlengde en herlevende rechten dient toe te komen. Een andere oplossing – zo die al denkbaar zou zijn – zou de situatie onder het overgangsrecht nodeloos gecompliceerd maken.

Van Heemst

Van der Heijden

O. P. G. Vos

Roethof

Naar boven