23 235 Thuiszorg

29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning

Nr. 117 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 april 2015

Tijdens de Regeling van Werkzaamheden (RvW) van 22 april 2015 is op verzoek van het lid Leijten door uw Kamer gevraagd om een brief over de recente ontwikkelingen in de thuiszorg (Handelingen II 2014/15, nr. 79, Regeling van werkzaamheden). In deze brief reageer ik op uw verzoek. Tevens voldoe ik met deze brief aan het verzoek uit de RvW van 3 maart 2015 waar is gevraagd om een reactie op het bericht dat gemeenten minder betalen dan het kost (Nrc.nl, 3 maart 2015) en uw verzoek om een brief over de betrokkenheid van het ministerie bij de beëindiging van de bezetting van het gemeentehuis van Oss (Handelingen II 2014/15, nr. 58, item 9).

In deze brief ga ik achtereenvolgens in op de ontwikkelingen sinds 2007, de actualiteit en het toekomstperspectief. In het tweede deel van de brief ga ik in op de beëindiging van de bezetting van het gemeentehuis van Oss en worden de afzonderlijke vragen van de fractie van de SP beantwoord.

1. Ontwikkelingen hulp bij het huishouden

Ontwikkelingen sinds 2007

Sinds 1 januari 2007 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het verstrekken van huishoudelijk hulp aan mensen met een beperking in hun zelfredzaamheid en participatie. Met deze decentralisatie naar gemeenten, is de aanspraak op huishoudelijke hulp op grond van Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) komen te vervallen. De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is de eerste integrale wet waarbij gemeenten de opdracht hebben gekregen niet slechts een voorziening te verstrekken maar daadwerkelijk met mensen in gesprek te gaan over de individuele ondersteuningsbehoeften. In de afgelopen acht jaar hebben gemeenten en aanbieders veel ervaring opgedaan met nieuwe werkwijzen en het verlenen van maatwerk bij het verlenen van een voorziening. Met de landelijke stimuleringsprogramma’s als De Kanteling en Welzijn Nieuwe Stijl zijn in de afgelopen jaren nieuwe werkwijzen en methoden geïntroduceerd voor zowel professionals en aanbieders als gemeenten. Professionals kregen de opdracht om met mensen in gesprek te gaan over de vraag achter de vraag. Niet langer is de vraag «waar heb ik aanspraak op», maar «wat is nodig om te kunnen deelnemen aan de samenleving en wat kan ik en mijn omgeving daaraan zelf bijdragen». Het activeren en benutten van het sociale netwerk van mensen is een belangrijk onderdeel van deze nieuwe werkwijze. Immers, met de hulp en betrokkenheid van het sociale netwerk van mensen, kan de inzet van professionele hulp beperkt blijven tot lichtere vormen van ondersteuning. Professionals, aanbieders en gemeenten zijn er in de afgelopen jaren in geslaagd met deze werkwijzen de zelfredzaamheid van mensen te versterken. Ik wijs in dit verband op de evaluatie van de Wmo en de diverse brieven aan uw Kamer over de positieve uitkomsten van onderzoek naar cliëntervaringen1. Door het benutten van mogelijkheden die mensen nog wel hebben, veelal in combinatie met verlenen van lichtere vormen van hulp, is het vereiste deskundigheidsniveau voor de hulpen in de loop der jaren met deze ontwikkeling mee veranderd. Verderop in deze brief ga ik hier nader op in.

Tot en met 2006 werden op landelijk niveau maximumtarieven vastgesteld voor huishoudelijke hulp. In 2006 bedroeg het landelijk vastgestelde maximumtarief € 15,20 voor huishoudelijke hulp alfa en € 24,30 voor huishoudelijke verzorging 2. Het SCP heeft de afgelopen jaren onderzoek verricht naar de gemiddelde prijsontwikkeling van huishoudelijke hulp. In tabel 1. is een overzicht van de prijsontwikkeling door de jaren heen opgenomen, gebaseerd op informatie van het SCP (tot en met 2012) aangevuld met de cijfers uit de publicatie van Berenschot (2014). Uit deze cijfers blijkt dat het gemiddeld tarief voor lichte huishoudelijke werkzaamheden na een gematigde stijgingen tussen 2006 en 2008, fors oplopen tussen 2008 en 2010, en in de jaren daarna gematigd oplopen. Het gemiddeld tarief voor huishoudelijke hulp met regie (hh2) is aanvankelijk fors gedaald, maar na 2008 ook weer gestegen.

Tabel 1. Prijzen huishoudelijke hulp, 2006–2010
 

20061

20081

20101

20122

20143

Prijzen per uur (€)

         

Hulp in natura

         
 

basis (HH1)

€ 14,604

€ 15,55

€ 20,83

€ 21,38

€ 21,33

 

basis + organisatie (HH2)5

€ 24,30

€ 21,45

€ 23,08

€ 23,38

€ 23,80

Totaal hulp in natura

€ 22,342

€ 18,52

€ 21,81

€ 22,04

€ 21,826

X Noot
1

Bron: SCP Advies over het Wmo-budget huishoudelijke hulp voor 2012, Den Haag, juni 2011. Gegevens op basis van jaargemiddelden.

X Noot
2

Bron: opgave SCP. Gegevens op basis van eindejaarscijfers.

X Noot
3

Bron: Berenschot, «De Bodem Bereikt», Feitenrelaas over de ontwikkelingen in de Hulp bij Huishouden, 2015.

X Noot
4

Het landelijk maximumtarief bedraagt € 15,20 in 2006. Uit de realisatiecijfers blijkt een gemiddeld tarief gemeten over het jaar van € 14,60.

X Noot
5

Overige producten, zijnde geen HH1 en HH2, zijn aan de HH2 toegevoegd (circa 1% van de totale productie).

X Noot
6

Bron: eigen berekening op basis van Berenschot, «De Bodem Bereikt», Feitenrelaas over de ontwikkelingen in de Hulp bij Huishouden, 2015.

Op basis van gegevens van TSN vermeldt Berenschot in haar publicatie dat gemeenten in 2014 gemiddeld € 21,33 betalen voor lichte huishoudelijke werkzaamheden en € 23,80 voor hh2. Bezien we op basis van al deze gegevens de gehele periode 2006–2014 dan blijkt het tarief voor lichte huishoudelijke werkzaamheden (hh1) gestegen te zijn met € 6,13. Deze stijging heeft grotendeels plaatsgevonden tussen 2008 en 2010 en is voor een groot deel te verklaren door de wijziging van de Wmo in 2010 waarmee het niet langer is toegestaan om zorg in natura te verlenen via alfahulpen.

Volgens het Berenschot-rapport12 is een tarief van € 21,22 kostendekkend voor een medewerker in het einde van de functieschaal 10 in 2014. Voor een medewerker in het derde kwartiel geldt een kostendekkend tarief van € 20,47. Berenschot berekent dit kostendekkende tarief op basis van 15% overhead en materiële kosten en 3% overige kosten, naast de loonkosten conform cao, sociale lasten en 20% non-productiviteit. Op basis van deze gegevens kan worden vastgesteld dat gemeenten gemiddeld genomen een tarief (€ 21,33) betalen voor lichte huishoudelijke werkzaamheden (hh1) dat toereikend is om medewerkers in functieschaal 10 te kunnen betalen.

Als we hh1 en hh2 samenvoegen en daarbij ook rekening houden met de verdeling in de gerealiseerde uren hh1 en hh2, blijkt dat het gemiddeld tarief voor huishoudelijke hulp in natura in de periode 2006–2014 met 2,3% gedaald is. In reële termen is sprake van een daling van 21,6%13. Uit de cijfers blijkt een scherpe tariefsdaling in de periode 2006–2008 en vervolgens een stijging tussen 2008 en 2010. In de periode 2010–2014 is het gemiddelde tarief nagenoeg gelijk gebleven, hetgeen een gematigde daling in reële termen betekent. Voor de prijsdaling tussen 2006 en 2014 zijn verschillende verklaringen. Gemeenten voeren de Wmo risicodragend uit en hebben een sterkere prikkel om het tarief dichterbij de kostprijs te brengen dan zorgkantoren. Een andere belangrijke verklaring is de geleidelijke verschuiving van de verhouding tussen lichte huishoudelijke werkzaamheden (hh1) en huishoudelijke werkzaamheden met organisatorische ondersteuning, ook wel regie genoemd (hh2). De verhouding tussen hh1 en hh2 is van 20/80 in 2006, via 30/70 in 2007, 50/50 in 2008, 55/45 in 2009 naar 56/44 in 2010. Inmiddels heeft deze ontwikkeling zich doorgezet en wordt deze verhouding voor 2014 geschat op 80/20. Deze ontwikkeling is te verklaren door, de met de Wmo ingezette ontwikkeling van het benutten van het sociaal netwerk van mensen waardoor niet langer als onderdeel van de hulp regieondersteuning hoeft te worden ingezet. Daarnaast geldt dat een groot aantal nieuwe aanbieders is toegetreden tot de markt voor huishoudelijke hulp in de afgelopen jaren. Het gaat hierbij zowel om aanbieders die oorspronkelijk werkzaam waren in andere sectoren, zoals schoonmaak, als om kleinere en lokaal georiënteerde aanbieders. Verondersteld kan worden dat deze toegenomen concurrentie heeft geleid tot een prijsverlagend effect op de tarieven. Berenschot merkt in haar publicatie terecht op dat aanbieders in de afgelopen jaren in staat zijn gebleken te besparen door overheadkosten terug te brengen en de efficiëntie van de bedrijfsvoering te verbeteren. Voor cliënten heeft de toename van het aantal aanbieders geleid tot meer keuzevrijheid.

Wmo 2015

De Wmo 2015 biedt gemeenten en aanbieders verdergaande mogelijkheden om maatwerk te verlenen en nieuwe ondersteuningsvormen, bijvoorbeeld combinaties van huishoudelijke hulp en begeleiding, te ontwikkelen. Tegelijkertijd gaat de invoering van de Wmo 2015 gepaard met een substantiële financiële taakstelling. Mensen die zelf huishoudelijke hulp kunnen organiseren en betalen, worden hiervoor meer dan voorheen zelf verantwoordelijk gemaakt. Het nieuwe wettelijk kader biedt gemeenten de mogelijkheid om zowel algemene als maatwerkvoorzieningen in te richten. Gemeenteraden hebben de ruimte en mogelijkheden om lokaal keuzes te maken over de inrichting van het voorzieningenaanbod. Ongeacht de lokale keuzes zijn gemeenten verplicht passende ondersteuning te verlenen. In de wet is bepaald dat gemeenten moeten voorzien in een passend aanbod van voorzieningen waarmee mensen in staat worden gesteld te voorzien in de behoefte aan zelfredzaamheid en participatie en mensen thuis kunnen blijven wonen. Het college dient daarvoor in samenspraak met betrokkene een zorgvuldig onderzoek uit te voeren naar de individuele ondersteuningsbehoefte en de mogelijkheden die betrokkene en zijn of haar omgeving heeft om zelf in deze behoefte te voorzien. Voor betrokkene kan enkel het bieden van hulp bij het schoonhouden van de woning een passende oplossing zijn. Voor een ander kan gelden dat het bieden van enkel hulp bij het schoonhouden van de woning niet voldoende is en de inzet van professionele individuele begeleiding noodzakelijk is. Mensen mogen op basis van de wet verwachten dat gemeenten zorgvuldig rekening houden met de individuele omstandigheden en maatwerk toepassen in de voorziening die wordt verstrekt.

In de Wmo 2015 zijn belangrijke waarborgen opgenomen die toezien op een zorgvuldig proces van inkoop door gemeenten. De kwaliteitseisen voor de te verstrekken voorziening en het daarbij horende deskundigheidsniveau van beroepskrachten vormen de basis voor het overeen te komen tarief. De wet verplicht gemeenten aan de hand van deze kwaliteitseisen en het vereiste deskundigheidsniveau een inschatting te maken van een reële kostprijs van de te verstrekken voorziening. Gemeenten dienen daarbij rekening te houden met de loonkosten van de in te zetten beroepskrachten volgens de geldende cao. In een recente uitspraak van de rechtbank Gelderland heeft de rechter beoordeeld dat van een gemeente niet kan worden verwacht of gevergd dat bij de vaststelling van het tarief wordt uitgegaan van een kostprijs van te hoog gekwalificeerd personeel voor de desbetreffende voorziening14. Voor organisaties met een relatief hoog aandeel medewerkers in functieschaal 15 kan gelden dat het door de gemeente gehanteerde tarief voor eenvoudige huishoudelijke hulp niet toereikend is.

Op landelijk niveau hebben de Minister en ik hoofdlijnen van ons beleid uiteengezet in de brief aan uw Kamer over de visie op de arbeidsmarkt in de zorg en ondersteuning15. Het beleid is erop gericht de continuïteit en kwaliteit van de ondersteuning te waarborgen, frictiekosten te beperken en via om- en bijscholing medewerkers zoveel mogelijk te behouden en te behoeden voor ontslag. Daar waar werkgelegenheidsverlies niet is te voorkomen, is het zaak om mensen zo goed als mogelijk naar ander werk te begeleiden. De introductie van de huishoudelijke hulp toelage stelt gemeenten en aanbieders in staat om afspraken te maken over het behoud van medewerkers in loondienst en de markt voor particuliere dienstverlening verder te ontwikkelen. Daarnaast bieden de regionale sectorplannen in de zorg de mogelijkheid om personeel op-, of bij te scholen, waardoor ze in staat blijven een relevante zorgfunctie uit te oefenen. Functieverandering is binnen het sociaal domein een belangrijke ontwikkeling voor de komende jaren, zo is onze verwachting. Met het door het ministerie ondersteunde project «Functieverandering in het nieuwe sociale domein» van Branchebelang Thuiszorg Nederland (BTN) wordt onderzoek verricht naar de mogelijkheden van nieuwe organisaties op het grensvlak van thuiszorg, begeleiding, maatschappelijke opvang en participatie. Deze functieverandering is onlosmakelijk verbonden met de transformatieopgave en de wens te komen tot nieuwe vormen van ondersteuning in de thuissituatie. De ontwikkeling van enerzijds functieverandering en de opgave te komen tot vernieuwing van het ondersteuningsaanbod en anderzijds een vermindering van het volume dat gemeenten aan huishoudelijke hulp inkopen, vergt van organisaties aanpassingsvermogen. Sociale partners hebben hierin een belangrijke rol. Het kabinet is daarom voornemens om de SER een advies te vragen hoe werkgevers en werknemers kunnen anticiperen op de inhoudelijke en arbeidsrechtelijke vraagstukken die samenhangen met de veranderingen in de zorg, met het oog op een toekomstbestendige organisatie van arbeid.

Actualiteit

Op woensdag 22 april hebben vier thuiszorgorganisaties TSN Thuiszorg, TZorg, Stichting Vérian en Zorgkompas een open brief aan mij geschreven waarin de bestuurders hun zorgen uiten over de wijze waarop de bezuinigingen worden gerealiseerd en het tempo waarin de veranderingen worden doorgevoerd. De bestuurders doen voorstellen in hun brief voor het beter en goedkoper organiseren van de thuishulp. Sinds de start van de hervormingsoperatie heb ik gehandeld volgens het principe van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het realiseren van de beoogde doelen: het kwalitatief goed en betaalbaar organiseren van zorg en ondersteuning dichtbij mensen op een toekomstvaste en financieel houdbare wijze. Voordat ik in ga op de zorgen van de aanbieders vind ik het belangrijk om vast te stellen dat de bestuurders de doelstelling van het zo lang als mogelijk zelfstandig thuis wonen onderschrijven. De ambitie om de kwaliteit van de zorg en ondersteuning in de thuissituatie te verbeteren wordt gedeeld. De bestuurders onderschrijven dat de zorg thuis in Nederland veel beter en goedkoper kan worden georganiseerd. De aanleiding voor de open brief is de toenemende zorg van deze aanbieders over verlaging van de tarieven die het volgens hen niet langer mogelijk zouden maken om als aanbieder te werken met werknemers in vaste dienst. Ik neem deze zorg serieus. Ik zal nagaan of het wettelijk kader in de praktijk adequaat functioneert. Met partijen spreek ik ook over de wijze waarop partijen invulling geven aan de verschillende verantwoordelijkheden voor het goed functioneren van de markt voor maatschappelijke ondersteuning en in het verlengde daarvan de arbeidsmarkt. Met partijen heb ik de afspraak gemaakt hierover op korte termijn door te spreken en gezamenlijk te bezien hoe de gedeelde uitgangspunten op een toekomstbestendige wijze kunnen worden gerealiseerd. Grote aandacht zal daarbij uitgaan naar het realiseren van de gewenste vernieuwing van hulp en ondersteuning in de thuissituatie. Goede voorbeelden in het land laten zien dat het mogelijk is om te innoveren met ondersteuningsarrangementen en het dichtbij organiseren van zorg en ondersteuning. Waarbij zorg en ondersteuning wordt ingezet op een wijze die de eigen kracht van mensen en hun omgeving bevordert, met aanvullende professionele ondersteuning waar dat echt nodig is. Deze innovatieve voorbeelden van persoonsvolgende bekostiging, waarbij verschillende voorzieningen worden gebundeld en de aanbieder een integrale opdracht krijgt om een cliënt te ondersteunen en maatwerk toe te passen, verdienen brede navolging. De praktijk laat zien dat deze nieuwe vormen van resultaatbekostiging goed samen gaan met tarieven waaruit de geldende collectieve arbeidsvoorwaarden kunnen worden betaald en medewerkers kunnen werken in loondienst. In het perspectief van vernieuwing, zien partijen de inzet van de huishoudelijke hulp toelage als een belangrijke kans om de markt voor de persoonlijke dienstverlening tot ontwikkeling te brengen. Deze nieuwe vormen van dienstverlening beperken zich niet alleen tot huishoudelijke hulp, maar ziet toe op nieuwe levensbrede ondersteuningsconcepten gericht op ondersteuning van mensen thuis. Partijen zien daarbij mogelijkheden die verder gaan dan enkel Wmo-ondersteuning en zien bijvoorbeeld kansen voor samenwerking met zorgverzekeraars voor het verlenen van persoonlijke zorg als onderdeel van samenhangend ondersteuningspakket. Op korte termijn spreken partijen met mij om tot concrete afspraken te komen voor het realiseren van de gedeelde ambitie om de zorg en ondersteuning voor mensen thuis op een kwalitatief goede wijze betaalbaar te organiseren

2. Betrokkenheid beëindiging bezetting gemeentehuis van Oss

Naar aanleiding van de bezetting van het gemeentehuis van Oss heeft het Interventieteam Hervorming Langdurige Zorg onder leiding van de heer Terpstra op 28 februari jl. een gesprek gevoerd met de gemeente Oss en de FNV. De partijen zijn de inspanningsverplichting aangegaan om zich gedurende een periode van drie weken in te zetten voor een tweetal afspraken16. Op basis van deze afspraken is de bezetting van het gemeentehuis in Oss beëindigd. Het ging hierbij om de volgende afspraken:

  • «Na overleg met het Ministerie van VWS doet wethouder Peters een inspanning om met het ministerie de ruimte te verkennen om de huishoudelijke hulp toelage om te zetten in een reëel zorgvolume voor de gemeente Oss.

  • Het Interventieteam Hervorming Langdurige Zorg faciliteert een gesprek tussen de lokale werkgevers en de bonden over de arbeidsvoorwaarden van de voormalige medewerkers.»

In de daarop volgende periode heeft met wethouder Peters overleg plaatsgevonden over de mogelijkheden de huishoudelijke hulp toelage om te zetten in een reëel zorgvolume voor de gemeente Oss. In deze periode is ook gesproken met een aantal wethouders van andere gemeenten, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de landelijke organisaties voor aanbieders BTN en ActiZ. Deze gesprekken stonden in het teken van de mogelijkheden en kansen voor de inzet van de huishoudelijke hulp toelage. Naar aanleiding van deze overleggen heb ik uw Kamer op 23 maart jl. geïnformeerd over de voorstellen van gemeenten en aanbieders om het gebruik van de huishoudelijke hulp toelage te bevorderen17. Het gaat hierbij om de volgende voorstellen:

  • Een tijdelijke verlaging van de eigen bijdrage voor mensen, afgestemd op de regionale of lokale situatie.

  • Het wegnemen van administratieve lasten middels een landelijk uitvoeringssysteem voor de huishoudelijke hulp toelage.

  • Intensivering van de communicatie over de huishoudelijke hulp toelage.

Op basis van deze voorstellen hebben gemeenten en aanbieders meer mogelijkheden om rekeninghoudend met de regionale of lokale omstandigheden te komen tot een gerichte inzet van de huishoudelijke hulp toelage en met deze inzet werkgelegenheid in loondienst te behouden en in het verlengde daarvan de markt voor persoonlijke dienstverlening verder te ontwikkelen.

Aan de tweede afspraak is binnen de gestelde periode eveneens invulling gegeven. Aangezien de arbeidsvoorwaarden een zaak zijn tussen werkgevers en werknemers, had het Ministerie van VWS geen inhoudelijke betrokkenheid bij die gesprekken.

3. Vragen

De leden van de fractie van de SP vragen naar de reactie op de bezetting van het gemeentehuis in Oss door thuiszorgmedewerkers en vragen of de bereidheid bestaat om in gesprek te gaan met thuiszorgmedewerkers die het gemeentehuis in Oss hebben bezet en de problemen aan te horen waar zij mee te maken hebben.

Ik ben altijd bereid op een gelegen moment in gesprek te gaan met de medewerkers in de thuiszorg en te luisteren naar hun ervaringen. Dit aanbod heb ik zowel in het dertigledendebat op 22 januari jl. (Handelingen II 2014/15, nr. 45, item 11) als in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Siderius18 gedaan.

De leden van de fractie van de SP vragen naar de mogelijke oplossingen die door het Ministerie van VWS, het Ministerie van SZW en de betrokken wethouder van Oss zijn besproken en wat hiervan de uitkomsten waren. De leden vragen of toezeggingen zijn gedaan.

De uitkomst van het overleg tussen de gemeente Oss en het Ministerie van VWS is opgenomen in de brief aan uw Kamer d.d. 23 maart jl. over de inzet van de huishoudelijke hulp toelage19.

De leden van de fractie van de SP vragen welke gesprekken hebben plaatsgevonden tussen welke personen en of de Tweede Kamer hiervan de verslagen kan ontvangen. De leden stellen de vraag welke betrokken personen zijn gebeld en gemaild over de situatie in Oss en met welke boodschap. De leden vragen de gesprekverslagen in te zien of informatie te krijgen wat in deze gesprekken is uitgewisseld.

Naar aanleiding van het gesprek onder leiding van het Interventieteam Langdurige Zorg van de gemeente Oss en de FNV op 28 februari is een persverklaring opgesteld. Deze persverklaring treft u als bijlage bij deze brief aan. Aan het genoemde overleg over de mogelijkheden van een reëel zorgvolume met wethouder Peters van de gemeente Oss, heeft namens de regiogemeenten wethouder Glastra van Loon van de gemeente Bernheze deelgenomen. Van dit overleg is geen verslag opgesteld.

De leden van de fractie van de SP vragen welke maatregelen worden getroffen naar aanleiding van de actie van de thuiszorgmedewerkers in Oss.

De Tweede Kamer is geïnformeerd over de voorstellen van gemeenten en aanbieders om het gebruik van de huishoudelijke hulp toelage te bevorderen in de brief van 23 maart20.

De leden van de fractie van de SP vragen een reactie op het bericht dat sinds de invoering van de Wmo in 2007 de tarieven voor de huishoudelijke verzorging en het aantal uren zorg per cliënt zijn gedaald.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de paragraaf «ontwikkelingen sinds 2007» eerder in deze brief.

De leden van de fractie van de SP vragen naar een reactie op de berichtgeving dat in veel gemeenten de tarieven voor de thuiszorg onder de kostprijs liggen. De leden vragen waarom het toegelaten wordt dat door de bezuinigingen gekeken wordt naar de laagste prijs, in plaats van naar de kwaliteit.

In de Wmo 2015 zijn belangrijke waarborgen opgenomen die toezien op een zorgvuldig proces van inkoop door gemeenten. De kwaliteitseisen voor de te verstrekken voorziening en het daarbij horend deskundigheidsniveau van beroepskrachten vormen de basis voor het overeen te komen tarief. De wet verplicht gemeenten aan de hand van deze kwaliteitseisen en het vereiste deskundigheidsniveau een inschatting te maken van een reële kostprijs van de te verstrekken voorziening. Gemeenten dienen daarbij rekening te houden met de loonkosten van de in te zetten beroepskrachten volgens de geldende cao. Het is gemeenten niet toegestaan een opdracht voor de levering van een Wmo-voorziening enkel op grond van de laagste prijs te gunnen. Gemeenten dienen ten minste het criterium kwaliteit te betrekken bij een aanbesteding (artikel 2.6.4).

De leden van de fractie van de SP vragen hoe de doelstelling van de Wmo 2015 om een betere kwaliteit van zorg te regelen, zich verhoudt met het feit dat in de meeste gemeenten bezuinigd is op het aantal uren zorg of zelfs de thuiszorg is afgeschaft.

Op grond van de Wmo 2015 hebben gemeenten een brede verantwoordelijkheid voor de deelname van hun inwoners aan de samenleving. Het is aan gemeenten om hen in staat stellen tot participatie en het waar nodig bieden van passende ondersteuning voor de zelfredzaamheid. Gemeenten zijn integraal verantwoordelijk voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, de handhaving en het toezicht. De wet bevat een basisnorm voor kwaliteit die ook direct aanbieders bindt. Het is aan gemeenten om in de verordening eisen te formuleren over de kwaliteit van de voorzieningen van maatschappelijke ondersteuning en de daarvoor in te zetten deskundigen. Het is aan de aanbieder om zorg te dragen dat de door hem verleende voorziening van goede kwaliteit is. Zo dient een voorziening veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht te worden verstrekt. De aanbieder dient daarbij rekening te houden met de reële behoefte van de cliënt en eventuele andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt. Van de beroepskracht wordt verlangd te werken volgens de professionele standaard, met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt. Een vermindering van het aantal uren huishoudelijke hulp hoeft niet te betekenen dat wordt ingeleverd op de kwaliteit van de ondersteuning. De ervaringen van cliënten uit de afgelopen jaren laten een positieve waardering zien.

Van afschaffing van de thuiszorg is geen sprake. Gemeenten zijn op grond van de wet verplicht passende ondersteuning te verlenen, rekeninghoudend met de individuele omstandigheden van mensen. Ik wijs in dit verband op de antwoorden van eerdere vragen van uw Kamer over het verstrekken van huishoudelijke hulp21.

De leden van de fractie van de SP vragen een overzicht te doen toekomen van de tarieven die alle gemeenten gebruiken voor de huishoudelijke verzorging, categorie 1 en categorie 2.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar reactie onder 1. Ontwikkelingen hulp bij het huishouden, eerder in deze brief.

De leden van de fractie van de SP vragen of inzichtelijk kan worden gemaakt in hoeverre de behoefte aan huishoudelijke verzorging de komende jaren zal stijgen door enerzijds de vergrijzing en anderzijds uw beleid waardoor mensen geacht worden langer thuis te blijven wonen.

Het ligt in de reden dat de behoefte aan ondersteuning zal stijgen naar gelang mensen ouder worden en langer thuis wonen. Wat betreft het langer thuis wonen, geldt dat in het Begrotingsakkoord 2013 is besloten om de lichte zorgzwaartepakketten in de AWBZ voor nieuwe gevallen (23 jaar en ouder) te extramuraliseren per 1 januari 2013. Op basis van consultatie van diverse veldpartijen waaronder de VNG heeft het kabinet vervolgens besloten tot invoering van de maatregel voor de zorgzwaartepakketten VV1 en VV2 (sector verpleging en verzorging), GGZ1 en GGZ2 (geestelijke gezondheidszorg) en VG1 en VG2 (verstandelijke gehandicaptenzorg). Per 2014 zijn daar de groepen VV3 en LG 1+3 en ZG1 (auditief en visueel) bij gekomen. Het merendeel van de populatie waarop deze maatregel betrekking heeft, zijn ouderen met lichte beperkingen. Deze mensen zullen mogelijk langer een beroep doen op de Wmo. Voor 2013 is ter compensatie van deze extra kosten incidenteel € 15 miljoen aan het budget toegevoegd. Voor 2014 gaat het om een bedrag van € 53,7 miljoen en voor 2015 om een bedrag van € 77,8 miljoen. Omdat het extramuraliseringseffect een raming betreft, is vorig voorjaar met de VNG de afspraak gemaakt om de effecten van extramuralisering te monitoren en dat de uitkomsten daarvan van invloed kunnen zijn op de hoogte van toekomstige budgetten. Recent blijkt dat extramuralisering langzamer verloopt dan gedacht en de raming is dan ook aangepast. De doorwerking van deze bijgestelde raming is onderdeel van de voorjaarsnotabesluitvorming en bestuurlijk overleg met de VNG. Voor de volumeontwikkeling geldt dat deze momenteel is gebaseerd op het aantal thuiswonende 75-plussers. De volume-index voor 2015 bedraagt 2,38% conform het bestuursakkoord VNG-Rijk van 2011. Vergrijzing en langer thuis wonen, zitten daarmee ook in de jaarlijkse bijstelling van de budgetten.

De leden van de fractie van de SP vragen naar een reactie op de constatering van Berenschot dat gemeenten die sterk bezuinigen op de thuiszorg, uiteindelijk duurder uit zijn, wanneer de vraag naar duurdere vormen van zorg zoals begeleiding toeneemt als gevolg van substitutie effecten.

Een belangrijk uitgangspunt van de Wmo 2015 is dat met de inzet van lichte vormen van ondersteuning het beroep op zwaardere vormen van ondersteuning of zorg kan worden voorkomen of uitgesteld. Vanuit deze doelstelling van preventie is in de Wmo 2015 de opdracht voor gemeenten opgenomen het gemeentelijke beleid zo in te richten dat wordt voorkomen dat mensen op maatschappelijke ondersteuning aangewezen raken, en indien sprake is van de behoefte aan ondersteuning, deze behoefte vroegtijdig vast te stellen (artikel 2.1.2). Het is van belang dat de gemeente in haar beleid alle mensen bereikt, vooral ook mensen die een ondersteuningsbehoefte hebben, maar zelf niet of slecht in staat zijn om hulp te vragen. Van gemeenten wordt verwacht dat zij mensen actief benaderen, zodat signalen van gewenste ondersteuning tijdig worden gesignaleerd en zo nodig actief hulp wordt aangeboden. Het is voor gemeenten dan ook belangrijk, juist ook met het oog op het beperken van de gemeentelijke uitgaven voor zwaardere vormen van ondersteuning, zorgvuldig om te gaan met de inzet van lichtere vormen van ondersteuning thuis en daarin niet te terughoudend te zijn.

De leden van de fractie van de SP vragen naar een reactie op de constatering van Berenschot dat huishoudelijke verzorging gezien moeten worden als de lichtste vorm van professionele individuele begeleiding van cliënten en niet uitsluitend als schoonmaak.

In de Wmo 2015 is bepaald dat gemeenten moeten voorzien in een passend aanbod van voorzieningen waarmee betrokkene in staat wordt gesteld te voorzien in de behoefte aan zelfredzaamheid en participatie en betrokkene thuis kan blijven wonen. Het college dient daarvoor in samenspraak met betrokkene en desgewenst en indien van toepassing de mantelzorger een zorgvuldig onderzoek uit te voeren naar de individuele ondersteuningsbehoefte. Voor betrokkene kan enkel het bieden van hulp bij het schoonhouden van de woning een passende oplossing zijn. Voor een ander kan gelden dat het bieden van enkel hulp bij het schoonhouden van de woning niet voldoende is en de inzet van professionele individuele begeleiding noodzakelijk is. Mensen mogen op basis van de in de wet verankerde waarborgen ter zake van gemeenten verwachten dat men zorgvuldig rekening houdt met de individuele omstandigheden en in de te verstrekken voorziening maatwerk wordt toegepast.

De leden van de fractie van de SP vragen welke gemeenten (enkel) gebruik maken van alfahulpconstructies en wanneer deze constructies worden verboden.

De mate waarin mensen binnen gemeenten gebruik maken van de Regeling dienstverlening aan huis worden, in lijn met het decentrale karakter van de Wmo 2015 en het tegengaan van administratieve lasten, niet op landelijk niveau geadministreerd. Uitgangspunt is dat de cliënt een maatwerkvoorziening «in natura» krijgt. De mogelijkheid van het toekennen van een persoonsgebonden budget bestaat echter, indien de aanvrager dit wenst. In dat geval krijgt de aanvrager een persoonsgebonden budget toegekend waarmee hij de mogelijkheid heeft zelf te bepalen bij wie hij de diensten wil inkopen die tot de maatwerkvoorziening behoren. Daarbij dient de gemeente de cliënt ook actief te informeren over de gevolgen van een keuze voor een alfahulp. Zoals in de kabinetsreactie op het advies van de commissie «Dienstverlening aan huis» komt het kabinet met een samenhangend pakket aan maatregelen waarmee het oneigenlijk gebruik van alfahulpconstructies wordt tegengegaan. Een voorstel voor wijziging van de Wmo 2015, waarmee de informed consent bepalingen ook van toepassing zijn op algemene voorzieningen, wordt naar verwachting kort voor de zomer ingediend bij de Tweede Kamer.

De leden van de fractie van de SP vragen een reactie op het rapport «De bodem bereikt», Feitenrelaas over de ontwikkelingen in de hulp bij huishouden, door Berenschot.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar reactie onder 1. Ontwikkelingen hulp bij het huishouden, eerder in deze brief.

De leden van de fractie van de SP vragen hoe hoog het basistarief zou moeten zijn als gemeenten fatsoenlijke loonschalen mogelijk maken. De leden vragen om een uitsplitsing in FWG 10 en 15.

Het is de verantwoordelijkheid van de gemeentebesturen om, conform de uitgangspunten van de wet, een reëel tarief met aanbieders overeen te komen dat zich verhoudt met de aard van de voorziening en de daaraan gestelde eisen van kwaliteit, rekeninghoudend met de eisen aan de deskundigheid van beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden die voor deze beroepskrachten gelden.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Kamerstuk 29 538, nr. 135.

X Noot
2

Beleidsregel extramurale zorg II-734 (2005) en CA-92 (2006).

X Noot
12

Berenschot, «De bodem Bereikt», feitenrelaas over de ontwikkelingen in de Hulp bij Huishouden, 2015.

X Noot
13

Reëel gemaakt op basis van de OVA-indexatie (prijsindex voor personele kosten binnen de zorg). De tariefsdaling tussen 2006 en 2014 bedraagt 15,7% als rekening wordt gehouden met inflatie in plaats van de OVA-indexatie.

X Noot
15

Kamerstuk 29 282, nr. 181.

X Noot
16

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
17

Kamerstuk 29 538, nr. 179.

X Noot
18

Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 1310.

X Noot
19

Kamerstuk 29 538, nr. 179.

X Noot
20

Kamerstuk 29 538, nr. 179.

X Noot
21

Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 1908.

Naar boven