22 831 De Hoorn van Afrika

Nr. 99 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 juni 2014

Graag bied ik u hierbij, mede namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 16 mei 2014 met inzake de actuele politieke situatie in Sudan. Conform het verzoek van uw Kamer van 16 mei jl. is de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Omtzigt/Mulder (vraagnummer 2014Z08503, ingezonden 13 mei 2014) in deze brief meegenomen. Eveneens wordt in deze brief ingegaan op de motie Omtzigt (Kamerstuk 33 750 V, nr. 32), aangaande het verlenen van cross-border humanitaire hulp in Sudan.

Voor wat betreft de recente ter dood veroordeling van een vrouw die ervan beschuldigd wordt zich bekeerd te hebben tot het christendom in Khartoum en de eventuele gevolgen voor toekomstige schuldverlichting zij verwezen naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden van Klaveren (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2139) en Voordewind/van der Staaij (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2142).

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Actuele politieke situatie in Sudan

Eind januari kondigde president Bashir de start van een Nationale Dialoog aan. Deze bevat verschillende elementen: vrede, politieke vrijheden, de strijd tegen armoede en de Sudanese identiteit. In het kader van de dialoog heeft de National Congress Party (NCP, de regeringspartij) met verschillende politieke partijen gesproken. Sommige partijen hebben aangegeven geen vertrouwen te hebben in de Nationale Dialoog, omdat zij zich niet betrokken voelen bij het proces, omdat zij twijfelen aan de oprechtheid van de NCP om daadwerkelijk verandering teweeg te willen brengen en omdat de voorwaarden ontbreken voor een oprechte dialoog. De aangekondigde politieke vrijheden worden voorlopig nog maar beperkt toegepast. Er lijkt meer ruimte te worden geboden voor het houden van vergaderingen en politieke bijeenkomsten. Recente gebeurtenissen, waaronder het oppakken van studenten in mei tijdens demonstraties op de universiteit van Khartoum, als ook de recente arrestatie van Sadiq Al-Mahdi, leider van een Islamitische oppositie-partij tonen echter aan hoe fragiel de toepassing van deze nieuwe vrijheden is.

Binnen de NCP zijn facties die voorstander zijn van meer openheid en dialoog, maar er zijn ook delen van de NCP, het leger en veiligheidsdiensten, die sterk hechten aan status quo en gevestigde belangen. Zij lijken in staat te zijn het dialoogproces te frustreren, bijvoorbeeld door arrestatie van oppositieleiders

In de afgelopen maanden heeft de Nederlandse Ambassadeur in Khartoum, ook in EU-verband, met leiders van alle grotere partijen en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld gesproken. Hierbij heeft Nederland het belang benadrukt van een inclusief proces, waarbij ook het maatschappelijk middenveld betrokken moet worden en ook aan andere voorwaarden (persvrijheid, vrijheid van vergaderen) voldaan moet worden.

De bombardementen in het Nuba gebergte

Het kabinet heeft met zorg kennisgenomen van de berichten over een bombardement op het ziekenhuis in het Nuba gebergte in Sudan op 1 en 2 mei jl. De Sudanese overheid aanvaardt geen verantwoordelijkheid voor deze bombardementen en spreekt over «alleged bombing». De bombardementen zijn deel van het conflict tussen het Sudanese leger en de gewapende facties van de Sudanese People Liberation Movement-North (SPLM-N). Beide zijden leveren gevechtshandelingen, maar zijn tegelijkertijd betrokken bij vredesbesprekingen onder leiding van het AU High Level Panel. De voorzitter van dit panel, Thabo Mbeki, was recent nog in Sudan om met beide partijen afzonderlijk te spreken. Hoewel daadwerkelijke vooruitgang beperkt is, blijven partijen wel met elkaar in gesprek.

In reactie op de bombardementen hebben de EU-Ambassadeurs in Khartoum een gezamenlijke verklaring uitgegeven. Hierin worden ernstige zorgen uitgesproken over de bombardementen op het ziekenhuis, en wordt er bij beide partijen (SPLM-N en GoS) aangedrongen op ongehinderde humanitaire toegang en een spoedig vreedzaam einde aan het conflict. Naast de gezamenlijke verklaring heeft de Nederlandse Ambassadeur in Khartoum de bombardementen aan de orde gesteld op het Sudanese Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook in andere contacten met de overheid benadrukt Nederland het belang van een vreedzame oplossing van de conflicten in Zuid-Kordofan en Blue Nile.

Naar aanleiding van de toezegging in het Algemeen Overleg van 5 november 2013 over Sudan (Kamerstuk 22 831, nr. 94) heeft Nederland met verschillende partners gesproken over de mogelijkheden voor de EU en/of de lidstaten om aan te sluiten bij een eventuele fact-finding mission van de AU naar de Nuba mountains. De AU heeft uiteindelijk geen missie afgevaardigd naar het Nuba gebergte, wel naar Abyei. Er kon dus niet worden aangesloten bij een dergelijke missie. Binnen de EU heeft Nederland gesproken met medewerkers van EUSV Rondos over de mogelijkheid van een onderzoeksmissie, maar de inschatting was dat dit onhaalbaar zou zijn omdat de Sudanese autoriteiten geen toegang geven tot dit gebied. Thabo Mbeki zou tijdens zijn verblijf in Sudan het Nuba gebergte bezoeken maar ook dit bezoek vond geen doorgang. Nederland heeft de situatie in het Nuba gebergte tevens aangekaart bij de Onafhankelijk Expert van de VN Mensenrechtenraad, professor Baderin, die februari dit jaar Sudan bezocht.

Gevolgen van deze ontwikkelingen voor de Nederlandse relatie met Sudan

In de bilaterale contacten met Sudan worden alle voor Nederland relevante zaken (mensenrechten, humanitaire toegang, economische ontwikkeling, ruimte voor maatschappelijk middenveld) opgebracht. Ook ontmoetingen met Sudanese regeringsdelegaties bieden in principe de mogelijkheid tot het afgeven van boodschappen, waarbij per geval de afweging wordt gemaakt of een dergelijke ontmoeting opportuun is. Nederland heeft geen rol gehad bij het tot stand komen van het bezoek van dhr. Mussa Ahmed aan Europese hoofdsteden en derhalve heeft er geen gesprek plaatsgevonden.

Voor wat betreft de gevolgen van deze ontwikkelingen voor de bilaterale ontwikkelingsrelatie zij verwezen naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden van Klaveren (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2139) en Voordewind/van der Staaij (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2142).

Voor de uitvoering van de motie Omtzigt aangaande het verlenen van cross-border humanitaire hulp in Sudan (Kamerstuk 33 750 V, nr. 32) hebben het Ministerie en de Ambassades in Khartoum en Juba met diverse partijen gesproken over de mogelijkheden voor en de wenselijkheid van cross-border humanitaire hulp vanuit Zuid-Sudan naar Sudan. In de praktijk is sprake is van cross-border humanitaire hulp op kleine schaal door actoren die anoniem moeten blijven. Sinds het uitbreken van het gewelddadig conflict in Zuid-Sudan wordt het ook voor deze actoren steeds moeilijker in deze gebieden te opereren. Grotere hulporganisaties zoals ECHO, WFP en de ICRC hebben bezwaren tegen deze vorm van hulp omdat het verlenen van hulp zonder toestemming van nationale autoriteiten in strijd is met het beginsel van nationale soevereiniteit. Daarnaast kan het worden gezien als een politieke daad die strijdig kan zijn met de humanitaire principes van neutraliteit en onpartijdigheid. Ook in situaties van ernstig menselijk lijden waarin mogelijk verbetering kan worden gebracht door zonder toestemming van nationale autoriteiten cross-border humanitaire hulp te verlenen dient steeds te worden overwogen wat de mogelijke consequenties zijn. Wanneer als reactie op cross-border hulp de nationale autoriteiten hulporganisaties het werken in andere gebieden onmogelijk maakt, kan het middel soms erger zijn dan de kwaal. Het is niet mogelijk om op dit gebied algemene uitgangspunten te bepalen. Voorzichtigheid is steeds geboden. Gezien deze risico’s en de internationaalrechtelijke context overweegt het kabinet op dit moment niet om over te gaan tot financiering van cross-border humanitaire hulp naar het Nuba gebergte en Blue Nile State.

Economische relatie

Zoals eerder aangegeven (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1311) is een sterk bedrijfsleven een belangrijk element van stabiliteit in een land. Waar armoede vaak bijdraagt aan de kwetsbaarheid van de burger, kan het genereren van inkomsten mensen helpen de armoede te ontstijgen en daarmee bijdragen aan stabiliteit. In Sudan kan een groeiende middenklasse, met toegang tot moderne communicatiemiddelen, een rol spelen bij veranderingsprocessen in de maatschappij.

Het kabinet heeft geen exacte gegevens over de mate van vervlechting van de Sudanese private sector met de staat en de militaire sector. Vast staat wel dat overheid, veiligheidsdiensten en leger aanmerkelijke belangen hebben in een aantal grote bedrijven. Het kabinet ziet niet voldoende reden om over te gaan tot een handelsontmoedigingsbeleid. Nederlandse investeringen in de private sector ontwikkeling in Sudan zijn reeds zeer beperkt van omvang. Er zijn geen gegevens bekend dat Nederlandse investeringen bijdragen aan negatieve politieke ontwikkelingen in Sudan. Niet alle bedrijven die overwegen om zaken te doen in Sudan komen bij de Ambassade langs voor advies, maar een beperkt aantal Nederlandse bedrijven benadert de Ambassade jaarlijks voor informatie over zakendoen in Sudan. Bedrijven worden hierbij gewezen op de risico’s van zakendoen in Sudan waaronder de politieke en mensenrechtencontext. Het uiteindelijke besluit om wel of niet te ondernemen in Sudan ligt echter bij de bedrijven zelf.

Naar boven