22 181
De situatie in Joegoslavië

nr. 109
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 27 juli 1995

Inleiding

Met deze brief wil ik u, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken, inlichten over de ontwikkelingen rondom de val van Srebrenica.

Srebrenica werd op 16 april 1993 ingevolge resolutie 819 door de VN-Veiligheidsraad tot «veilig gebied» uitgeroepen. Op 6 mei 1993 kregen ook Sarajevo, Tuzla, Zepa, Gorazde en Bihac deze status (resolutie 824). Voorts werd op 4 juni 1993 (resolutie 836) het mandaat van Unprofor uitgebreid om deze gebieden beter te kunnen helpen beschermen. De in de enclaves gelegerde Unprofor-eenheden moesten toezien op de wapenstilstand ter plaatse. Tevens dienden zij de terugtrekking te bevorderen van militaire of paramilitaire eenheden, met uitzondering van die van het Bosnische regeringsleger. De aanwezigheid van Unprofor was er van meet af aan vooral op gericht de Bosnische Serviërs ervan te weerhouden de enclaves in te nemen, waarbij de mogelijkheid bestond om luchtsteun in te roepen. Unprofor werd niet belast met de werkelijke verdediging van de enclaves; daartoe zijn de Unprofor-eenheden ook niet uitgerust.

De Bosnische Serviërs hadden in het voorjaar van 1993 gedreigd Srebrenica onder de voet te lopen. Toen de toenmalige commandant van Unprofor, generaal Morillon, Srebrenica tijdens het beleg bezocht, eisten de inwoners dat de VN te hulp zouden komen. Generaal Morillon zegde dit toe, waarna de stad en direkte omgeving door de VN-Veiligheidsraad tot «veilig gebied» werd uitgeroepen. Een Canadese eenheid, ongeveer 150 man, die er als eerste VN-taken vervulde, slaagde er in de toestand te stabiliseren. Canada gaf, gezien de moeilijke omstandigheden, echter te kennen eind 1993 de VN-taken in de enclave aan een ander land te willen overdragen. Toen zich geen land beschikbaar stelde en de Canadese eenheid op het punt stond zich desondanks terug te trekken, werd zij door de plaatselijke bevolking tegengehouden. Na rijp beraad besloot Nederland in december 1993, op grond van zwaarwegende bondgenootschappelijke en humanitaire overwegingen, gehoor te geven aan een klemmend verzoek van de VN om de Canadese militairen begin 1994 met een bataljon van de Luchtmobiele brigade af te lossen, nadat deze eenheid in november reeds voor VN-taken in Bosnië beschikbaar was gesteld. Het vorige kabinet nam het besluit om in Srebrenica VN-taken over te nemen niet lichtvaardig. Van meet af aan was duidelijk dat de enclave niet tegen een aanval van de Bosnische Serviërs zou kunnen worden verdedigd. Ook omdat Nederlandse militairen in gevaarvolle situaties terecht zouden kunnen komen, legde het besluit een zware morele last op de regering, al wist zij zich door de Tweede Kamer unaniem gesteund. Duidelijk was ook dat Nederland geconfronteerd zou kunnen worden met ernstige ethische dilemma's, waarvoor geen makkelijke oplossingen bestaan.

Dutchbat heeft tegen deze achtergrond zijn VN-taken in Srebrenica sinds februari 1994 zo goed als het kon trachten te vervullen. Een van de taken was het observeren van de confrontatielijn, waartoe aan de grens van de enclave observatieposten werden ingericht. De afgelopen zes maanden werd de uitvoering van deze taken aanzienlijk bemoeilijkt door de Bosnisch-Servische weigering de enclave voldoende te laten bevoorraden. Door een gebrek aan brandstof moesten patrouilles te voet worden uitgevoerd. Ook blokkeerden de Bosnische Serviërs sinds mei jl. de rotatie van het personeel van Dutchbat, waardoor de bezetting werd teruggebracht van 630 naar 430 blauwhelmen. De vijandelijkheden namen geleidelijk toe, waardoor op 3 juni jl. een observatiepost in het zuidoostelijke deel van de enclave moest worden opgegeven.

De val van Srebrenica

Op dinsdag 11 juli jl. werd Srebrenica door de Bosnische Serviërs ingenomen. Hieraan ging een week vooraf waarin de gevechten in het zuidoostelijke deel van de enclave en de Bosnisch-Servische beschietingen van de enclave heviger werden. Ook Dutchbat kwam daarbij onder vuur te liggen. Op vrijdag 7 juli werd de in het zuidoostelijke deel gelegen observatiepost Foxtrot door Bosnisch-Servisch tankvuur herhaaldelijk geraakt. Hierbij vielen geen slachtoffers. Op zaterdag 8 juli namen de gevechten verder toe en werd Foxtrot door Bosnisch-Servische infanterie ingenomen. Soldaat Van Renssen, die deel uitmaakte van de bemanning van deze post, raakte op de terugweg naar Srebrenica in een schermutseling met troepen van het Bosnische regeringsleger zwaar gewond. Over de omstandigheden van zijn dood, korte tijd later, is de Tweede Kamer al ingelicht. Dutchbat werd later op de dag gedwongen nog een observatiepost in het zuidoostelijke deel van de enclave op te geven. De bemanning van deze observatiepost werd door de Bosnische Serviërs weggevoerd, een patroon dat zich in de daaropvolgende dagen zou herhalen. In totaal zouden tijdens de aanval op Srebrenica 55 Nederlandse militairen door de Bosnische Serviërs worden vastgehouden. De meesten werden naar een kazernecomplex in Bratunac, ten noordoosten van de enclave, gebracht. De bemanning van een andere observatiepost zat enige tijd vast in een mijn ten zuiden van de enclave. Anderen werden in Milici, ten noordwesten van de enclave, vastgehouden. De bemanning van observatiepost Charlie werd dagenlang omsingeld door Bosnische regeringssoldaten. Alle vastgehouden Nederlandse militairen moesten hun persoonlijke wapens afstaan, evenals het merendeel van hun persoonlijke bezittingen. Zij werden uiteindelijk op 15 en 16 juli door de Bosnische Serviërs vrijgelaten en reisden, na een kort verblijf in Zagreb, op 17 juli naar Nederland.

Over de doelstellingen van de Bosnische Serviërs bestond lang onzekerheid, al was van meet af aan duidelijk dat zij, gezien de krachtsverhoudingen, in staat waren de enclave in te nemen. Op 9 en 10 juli nog ontkende generaal Mladic tegenover de commandant van de UNPF uit te zijn op de verovering van de enclave. Aanvankelijk leek het, gezien het plaatselijke karakter van de infanteriegevechten, inderdaad te gaan om een beperkte militaire actie om de zuidoostelijke hoek van de enclave te veroveren. Op deze manier zouden de Bosnische Serviërs een belangrijke weg en een mijn ten zuiden van de enclave willen beheersen. Op 9 juli rukten Bosnisch-Servische eenheden, ondersteund door tanks, in de loop van de namiddag op naar de stad Srebrenica. Maar nadat Dutchbat, op bevel van de commandant van Unprofor, op de weg ten zuiden van de stad met zes YPR-pantservoertuigen een «blocking position» had ingericht en de VN de Bosnische Serviërs waarschuwden dat een aanval op deze positie beantwoord zou worden met luchtsteun, leek de situatie zich enigszins te stabiliseren.

De beschietingen op de stad Srebrenica werden echter op maandag 10 juli hervat en veroorzaakten een aantal slachtoffers onder de burgerbevolking. Ongeveer tweeduizend mensen zochten bescherming in de nabijheid van het ziekenhuis. Toen ook het ziekenhuis onder vuur kwam te liggen, vluchtten velen in noordelijke richting naar het kampement van Dutchbat in Potocari. Omstreeks 18.00 uur deden ongeveer tachtig man van de Bosnisch-Servische infanterie bovendien een poging de «blocking position» te overmeesteren. De daar opgestelde Nederlandse militairen antwoordden met hun persoonlijke wapens en mitrailleurs, waarna de aanval stopte. De Bosnische Serviërs kondigden vervolgens aan dat de bevolking van Srebrenica, Dutchbat – met achterlating van materieel en wapens en medewerkers van hulporganisaties in de gelegenheid zouden worden gesteld de enclave binnen 48 uur na dinsdagochtend 06.00 uur te verlaten, wat door de commandant van Unprofor werd afgewezen.

Op dinsdag 11 juli, tegen het einde van de ochtend, zetten de Bosnische Serviërs met tanks en infanterie opnieuw de aanval op Srebrenica in. De Bosnische regeringstroepen boden nauwelijks tegenstand. De «blocking position» ten zuiden van de stad en het kampement van Dutchbat in Srebrenica, dat onder artillerievuur lag, moesten worden opgegeven. Alle Nederlandse militairen, met uitzondering van hen die zich nog op de observatieposten bevonden of inmiddels door de Bosnische Serviërs werden vastgehouden, trokken zich terug op het kampement in Potocari. Ongeveer 7 000 mensen vluchtten in paniek met hen mee, terwijl de Bosnische Serviërs de stad veroverden en de vluchtelingenstroom voortdurend bestookten. Twee maal werd luchtsteun uitgevoerd, onder meer door Nederlandse F-16's, waarbij twee Bosnisch-Servische tanks werden beschadigd. Een derde luchtaanval werd door de commandant van Unprofor afgelast nadat de Bosnische Serviërs via hun hoofdkwartier in Pale hadden gedreigd Srebrenica en Potocari met de grond gelijk te maken. Bovendien dreigde de Bosnisch-Servische commandant de op dat moment dertig vastgehouden Nederlandse militairen te doden. Mijn dringende verzoek aan speciale VN-gezant Akashi en aan de Navo de derde luchtaanval af te gelasten, blijkt daardoor dubbelop te zijn geweest.

De Bosnische Serviërs beschikten over een veelvoud aan manschappen en zwaar materieel, waaronder tanks, veldartillerie, mortieren en luchtdoelsystemen. Dutchbat heeft al het mogelijke gedaan om de val van de enclave te voorkomen en de bevolking te beschermen. Het beschikte echter niet over de middelen en het mandaat om de enclave werkelijk te verdedigen. De Nederlandse militairen hebben zo lang mogelijk geprobeerd hun posities te bemannen, zowel de observatieposten als de in opdracht van de VN ingerichte «blocking position» ten zuiden van de stad. Ook heeft luitenant-kolonel Karremans meermalen om luchtsteun gevraagd, de eerste keer op 7 juli. Pas toen duidelijk werd dat de Bosnische Serviërs het op de hele enclave hadden gemunt, zijn deze verzoeken gehonoreerd. Op maandag 10 juli kon luchtsteun vanwege beperkt zicht en het gebrek aan identificeerbare doelen niet worden uitgevoerd. Op 11 juli is er, zoals gezegd, wel tweemaal luchtsteun geboden, zij het met beperkt resultaat.

Potocari

Nadat Dutchbat, met uitzondering van enige observatieposten die nog bezet waren, zich op het kampement in Potocari had teruggetrokken, beheerste generaal Mladic de situatie volledig. Vanaf dat moment was het werk van Dutchbat noodgedwongen beperkt tot het zo veel mogelijk humanitaire hulp bieden in Potocari, waar zich vele duizenden vluchtelingen bevonden. Er was een groot gebrek aan water, voedsel en medicamenten. De sanitaire omstandigheden waren zeer slecht, zodat ziektes konden uitbreken. De Nederlandse militairen probeerden de tientallen gewonden onder de vluchtelingen zo goed mogelijk te verzorgen en deelden hun laatste rantsoenen uit. Ook drong luitenant-kolonel Karremans er herhaaldelijk bij generaal Mladic op aan zo snel mogelijk humanitaire hulpverlening ter plaatse toe te laten.

Generaal Mladic heeft op 11 en 12 juli drie besprekingen gevoerd met luitenant-kolonel Karremans. Hij zei alleen met luitenant-kolonel Karremans te willen spreken en weigerde hooggeplaatste vertegenwoordigers van het Unprofor-hoofdkwartier, die pogingen deden om naar Potocari te gaan, toe te laten. Luitenant-kolonel Karremans heeft met hen wel voortdurend contact gehouden.

De eerste bespreking, op dinsdag om 20.30 uur, was kort. Generaal Mladic dreigde het kampement te bombarderen als er opnieuw luchtsteun zou worden uitgevoerd. Tijdens de tweede bespreking, om 23.45 uur dezelfde avond, drong luitenant-kolonel Karremans aan op de afvoer van de gewonden en snelle hulpverlening aan de vluchtelingen. Generaal Mladic nam deze verzoeken voor kennisgeving aan. Hij stelde ook een ultimatum: luitenant-kolonel Karremans zou de Bosnische regeringstroepen moeten ontwapenen en bij het volgende gesprek, op 12 juli om 10.00 uur in Bratunac, zouden officiële vertegenwoordigers van de plaatselijke bevolking aanwezig moeten zijn. Het kampement van Potocari en de daar aanwezige vluchtelingen zouden anders worden beschoten. Luitenant-kolonel Karremans kon onmogelijk aan deze eisen voldoen, te minder omdat de officiële vertegenwoordigers van de plaatselijke bevolking waren gevlucht. Op dat moment werd het kampement omsingeld door Bosnisch-Servische militairen, uitgerust met tanks en artillerie.

Tijdens de ontmoeting van 12 juli stelde luitenant-kolonel Karremans voor de vluchtelingen in drie groepen te evacueren. De eerste groep zou bestaan uit de ongeveer 100 gewonden in Potocari; de tweede uit de zwakken en zieken; en de derde uit de rest. Generaal Mladic herhaalde echter zijn eisen. Hij liet bovendien weten hoe de evacuatie zou moeten worden uitgevoerd. Hij bepaalde dat de vluchtelingen in vijf groepen naar Kladanj in Midden-Bosnië zouden worden gebracht. De eerste groep zou bestaan uit gewonden en zwaargewonden; de tweede uit zwakkeren; de derde uit sterkeren, waaronder vrouwen en kinderen; de vierde uit mannen tussen de 16 en de 60 jaar, die eerst door de Bosnische Serviërs in een verhoorcentrum zouden worden ondervraagd; en de vijfde uit de militairen van Dutchbat. Luitenant-kolonel Karremans heeft tegen deze indeling bezwaar aangetekend, met name tegen de aparte behandeling van de mannen. Van een overeenkomst Mladic-Karremans kan dan ook niet worden gesproken. Ook heeft luitenant-kolonel Karremans geen enkel document ondertekend.

Ik heb van meet af aan het standpunt ingenomen dat de opsplitsing van de vluchtelingen in afzonderlijke groepen volstrekt onaanvaardbaar was en dat alleen sprake kon zijn van een aparte behandeling van gewonden. Ik heb luitenant-kolonel Karremans dan ook de opdracht gegeven op geen enkele wijze te assisteren bij de etnische zuivering en de scheiding van mannen en vrouwen. Er moest worden geprobeerd erop toe te zien dat de afgedwongen evacuatie zo humaan mogelijk zou verlopen.

In dit verband wist luitenant-kolonel Karremans te bedingen dat de blauwhelmen de konvooien met vluchtelingen naar Kladanj zouden vergezellen. Het werd Dutchbat in de praktijk echter niet mogelijk gemaakt overal toezicht te houden op de veilige aftocht van de vluchtelingen, vooral door de omvang en de snelheid waarmee de Bosnische Serviërs de evacuatie afdwongen. Wegens het grote aantal bussen moest worden afgezien van het voornemen op de bussen een blauwhelm te plaatsen en werd besloten de konvooien steeds met jeeps te escorteren. De Nederlandse militairen werden onderweg herhaaldelijk van hun escortevoertuigen beroofd. Om toch nog zo goed mogelijk toezicht op de evacuatie te kunnen blijven uitoefenen, zag luitenant-kolonel Karremans zich daarom gedwongen de escortering van de konvooien op te geven en op de weg tussen Potocari en Kladanj, over een afstand van ongeveer vijftig kilometer, vier à vijf observatiepunten in te richten. Nederlandse blauwhelmen waren daarom niet in staat te controleren of de Bosnische Serviërs de evacuatie van de vluchtelingen correct hebben uitgevoerd, ook al hebben zij – gelet op de omstandigheden – steeds geprobeerd zo goed mogelijk toezicht te blijven uitoefenen. Luitenant-kolonel Karremans heeft tijdens de evacuatie ook geweigerd gebruik te maken van de door generaal Mladic aan Dutchbat geboden mogelijkheid met de vluchtelingen mee te gaan vóórdat de evacuatie was voltooid. Hij heeft steeds duidelijk gemaakt niet te vertrekken vóórdat alle vluchtelingen, onder wie tientallen gewonden, Potocari hadden verlaten. Ook drong hij er bij generaal Mladic herhaaldelijk op aan hulpverleningsorganisaties toegang te verlenen tot de gevangen genomen mannen in Bratunac en omgeving.

Luitenant-kolonel Karremans kreeg daarbij als VN-commandant overigens instructies van het Unprofor-hoofdkwartier in Sarajevo. Hij onderhandelde niet namens Nederland met generaal Mladic, al heeft de VN Nederland vanzelfsprekend voortdurend geraadpleegd.

Op vrijdag 21 juli is, na onderhandeling hierover met generaal Mladic, Dutchbat met 170 voertuigen en zestien YPR-pantservoertuigen uit Potocari richting Zagreb vertrokken, met medeneming van het lokale personeel in dienst van de VN (in totaal 27 personen), twee gewonde bejaarden, drie United Nations Military Observers en het nog resterende materieel. De Bosnische Serviërs hebben veertien YPR-pantservoertuigen, met verbindingsapparatuur en mitrailleurs .50, in bezit genomen. Verder namen zij achttien Mercedesjeeps, een vrachtwagen (vier ton), zes raketafvuurinstallaties TOW, drie mortieren 81mm en enige tientallen handvuurwapens en lichte mitrailleurs in beslag. Een deel van dit materiaal was onklaar gemaakt.

In Zagreb zijn de Nederlandse militairen opgevangen door psychologen en gedebriefed. Zij zullen ook in Nederland nog uitvoerig worden begeleid.

Humanitaire gevolgen

Dutchbat heeft vele mensenlevens gered, maar niet kunnen voorkomen dat in Srebrenica de mensenrechten ernstig zijn geschonden. Het grootste deel van de bevolking van Srebrenica, volgens de jongste schatting van UNHCR 38 000 mensen, is met geweld van huis en haard verdreven. Het staat vast dat er oorlogsmisdaden zijn gepleegd, ook al valt door de beperkte waarnemingsmogelijkheden van Dutchbat-militairen weinig met zekerheid te zeggen over de schaal waarop. Zij hebben wèl de standrechtelijke executie van ten minste tien mannen kunnen vaststellen. Er moet rekening mee worden gehouden dat met het beschikbaar komen van nieuwe informatie, onder meer van blauwhelmen, ook andere oorlogsmisdaden aan het licht komen. Om praktische redenen is de operationele debriefing van alle Dutchbat-militairen nog niet voltooid. Ruim 20 000 vluchtelingen in en rondom Potocari werden in korte tijd naar Kladanj in Midden-Bosnië geëvacueerd. Ook heeft een onbekend aantal vluchtelingen, vooral mannen, een heenkomen gezocht naar de enclave Zepa en door de Bosnische regering beheerste gebieden in Midden-Bosnië. Het aantal vermiste personen wordt geschat op enkele duizenden. Een deel van hen, voornamelijk mannen, is door de Bosnische Serviërs weggevoerd naar Bratunac en omgeving. Ondanks herhaalde verzoeken hebben de Bosnische Serviërs het Internationale Rode Kruis nog altijd geen toegang tot hen verleend.

Ruim 23 000 vluchtelingen uit Srebrenica zijn op dit moment door de plaatselijke autoriteiten in en om Tuzla ondergebracht. Ongeveer 2 000 vluchtelingen bevinden zich nog in een door Unprofor op het vliegveld van Tuzla opgebouwd tentenkamp, zodat zich in en om Tuzla in totaal ongeveer 25 000 vluchtelingen uit Srebrenica bevinden. Door de snelheid waarmee de evacuatie werd uitgevoerd, was er in het begin nauwelijks sprake van enige opvang. Bovendien weigerden de Bosnische autoriteiten aanvankelijk iedere medewerking. Nederland heeft zich onmiddellijk bereid verklaard te helpen bij de opvang van de vluchtelingen uit Srebrenica en zo nodig bij de evacuatie van zwaargewonden. Op vrijdag 14 juli vertrok een verkenningsteam van Defensie met minister Pronk van Ontwikkelingssamenwerking naar Tuzla om te inventariseren waar aanvullende hulp kon worden gegeven. De meeste knelpunten bleken ter plaatse te kunnen worden opgelost. Er bestond wel behoefte aan ongeveer 4 600 veldbedden, die op 18 juli met een C-130 vliegtuig naar Split zijn overgebracht en vervolgens naar Tuzla zijn vervoerd.

Tenslotte

De regering is verheugd over de veilige terugkeer van Dutchbat in Nederland, al wordt die vreugde overschaduwd door het onbeschrijflijke leed dat de bevolking van Srebrenica heeft doorstaan. De Nederlandse militairen hebben nationaal en internationaal terecht waardering gekregen voor de wijze waarop zij in Srebrenica, ook na de val van de enclave, onder zeer moeilijke omstandigheden hun humanitaire werk zijn blijven doen. De opluchting over de terugkeer van Dutchbat laat onverlet dat Bosnisch-Servische aanvallen op «veilige gebieden» in Bosnië en de gedwongen evacuatie van de plaatselijke bevolking van Srebrenica, en nu ook Zepa, scherp moeten worden veroordeeld. De rechten van de mens zijn ernstig geschonden. De regering is zeer bezorgd over het lot van de mannen die door de Bosnische Serviërs naar Bratunac zijn weggevoerd. Zij blijft zich inspannen om de toegang van internationale hulporganisaties te bewerkstelligen.

De Minister van Defensie,

J. J. C. Voorhoeve

Naar boven