22 181
De situatie in Joegoslavië

nr. 102
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 21 juni 1995

In aansluiting op de brieven van 7 juni jl., (22 181, nr. 99 en 100), die ik samen met de Minister van Defensie aan U richtte, waarin onder meer de resultaten van de bijeenkomst op 3 juni jl. van de Ministers van Defensie van NAVO en EU-landen over een troepenmacht ter ondersteuning van UNPROFOR aan de orde werden gesteld, informeer ik U graag, mede namens mijn collega van Defensie, over de besluitvorming terzake in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

Op 16 juni jl. besloot de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in resolutie 998, met 13 stemmen vóór en onthoudingen van China en de Russische Federatie, tot autorisatie van een uitbreiding van de troepensterkte van UNPROFOR met maximaal 12 500 manschappen (zie bijlage 1)1 .

Nederland was, naast de Veiligheidsraadsleden Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Oman, de Tsjechische Republiek en Honduras, als mede-indiener van deze resolutie opgetreden. Resolutie 998 bepaalt dat de snelle reactiemacht ter versterking van UNPROFOR zal opereren op basis van het bestaande UNPROFOR-mandaat en volgens de modaliteiten zoals uiteengezet door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties in zijn brief (met bijlage) van 9 juni jl. aan de Voorzitter van de Veiligheidsraad (zie bijlage 2)1.

Over de financiering van de snelle reactiemacht is binnen de Verenigde Naties vooralsnog geen beslissing genomen. Resolutie 998 stelt dat de financieringsmodaliteiten in een later stadium zullen worden vastgesteld. Dit amendement op resolutie 998 is opgenomen op verzoek van de Verenigde Staten, die niet konden instemmen met toepassing van de gebruikelijke VN-financiering. In het addendum (zie bijlage 3)1 bij zijn brief van 9 juni jl. aan de Voorzitter van de Veiligheidsraad had de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties laten weten dat naar zijn oordeel de kosten, die zijn verbonden aan de uitbreiding van UNPROFOR, moeten worden beschouwd als VN-uitgaven.

De additionele uitgaven welke het gevolg zullen zijn van de Nederlandse deelname aan de snelle reactiemacht worden geraamd op f 12,3 miljoen op jaarbasis. Dit bedrag is opgebouwd uit f 8,3 miljoen ten behoeve van personele vergoedingen en f 4,0 miljoen ten behoeve van materieel. Voor 1995 betreft het hier een bedrag van f 7,15 miljoen.

Ongeacht de wijze van financiering zullen deze operationele uitgaven worden verantwoord op de begrotingspost voor vredesoperaties van het Ministerie van Defensie. Indien alsnog besloten zou worden tot financiering door de Verenigde Naties, zullen de personele vergoedingen voor een bedrag van f 3,95 miljoen op jaarbasis aan de VN ten laste komen, alsmede een nog niet bekend deel van de materieelkosten.

Nederland is met Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk van menig dat de onderhavige resolutie in ieder geval geen wijziging kan brengen in de geldende VN-procedures inzake de financiering van VN-vredesoperaties. Het Amerikaanse amendement betekent wèl dat het besluit over de financiering van de uitbreiding van UNPROFOR is uitgesteld. Alle mogelijkheden om een daartoe strekkend besluit alsnog, en wel op zo kort mogelijke termijn, te bewerkstelligen worden momenteel in New York onderzocht. Ook wordt overwogen de snelle reactiemacht eventueel met aanvullende bijdragen van landen te helpen financieren.

De Regering zal zich in VN-verband, in nauw overleg met Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en andere troepenleverende landen, inspannen om zo spoedig mogelijk voor de financiering van de snelle reactiemacht een bevredigende oplossing te vinden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlemen- taire Documentatie.

Naar boven