22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1310 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 december 2011

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij 22 fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche 01:Verordening Gezondheid voor groei 2014–2020 (Kamerstuk 22 112, nr. 1294)

Fiche 02: Mededeling dubbele belasting (Kamerstuk 22 112, nr. 1295)

Fiche 03: Aanpassing rente- royaltyrichtlijn (Kamerstuk 22 112, nr. 1296)

Fiche 04: Mededeling totaalaanpak van migratie en mobiliteit (Kamerstuk 22 112, nr. 1297)

Fiche 05: Verordening kredietbeoordelaars (Kamerstuk 22 112, nr. 1298)

Fiche 06: Mededeling actieplan tegen het toenemend gevaar van antimicrobiële Resistentie (Kamerstuk 22 112, nr. 1299)

Fiche 07: Verordeningen Asiel- en Migratiefonds en Intern Veiligheidsfonds (2014–2020) (Kamerstuk 22 112, nr. 1300)

Fiche 08: Verordening Rechten en Burgerschap Programma (Kamerstuk 22 112, nr. 1301)

Fiche 09: Verordening Programma Justitie voor de periode 2014–2020 (Kamerstuk 22 112, nr. 1302)

Fiche 10: Verordening beheerplan haring ten westen van Schotland (Kamerstuk 22 112, nr. 1303)

Fiche 11: Stroomlijningspakket richtlijnen voor producten (Kamerstuk 22 112, nr. 1304)

Fiche 12: Verordening en richtlijn op het terrein van accountancy (Kamerstuk 22 112, nr. 1305)

Fiche 13: Mededeling ontwikkeling maritieme strategie voor de Atlantische Oceaan (Kamerstuk 22 112, nr. 1306)

Fiche 14: Verordening EU ondersteuning van ontmanteling van nucleaire installaties in Bulgarije, Litouwen en Slowakije (Kamerstuk 22 112, nr. 1307)

Fiche 15: Mededeling «stress tests» van kerncentrales in de Europese Unie (Kamerstuk 22 112, nr. 1308)

Fiche 16: Verordening verbod op ontvinnen van haaien (Kamerstuk 22 112, nr. 1309)

Fiche 17: Mededeling en verordeningen Horizon 2020 – kaderprogramma voor onderzoek en innovatie

Fiche 18: Verordeningen aanpassing bezoldiging en pensioenbijdrage personeel van de EU (Kamerstuk 22 112, nr. 1311)

Fiche 19: Mededeling aardobservatie «Global Monitoring for Environment and Security (GMES)» (Kamerstuk 22 112, nr. 1312)

Fiche 20: Financieringsvoorstel Europees Ontwikkelingsfonds (2014–2020) (Kamerstuk 22 112, nr. 1313)

Fiche 21: Verordening Creatief Europa (Kamerstuk 22 112, nr. 1314)

Fiche 22: Mededeling inzake versterkte solidariteit binnen de EU op het gebied van asiel (Kamerstuk 22 112, nr. 1315)

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

H. P. M. Knapen

Fiche: Mededeling en verordeningen Horizon 2020 – kaderprogramma voor onderzoek en innovatie

1. Algemene gegevens

Titel voorstellen en nrs.:

  • COM (2011) 808 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014–2020)

  • COM (2011) 809 Voorstel voor een verordening van Raad en Europees Parlement over de totstandkoming van Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014–2020)

  • COM (2011) 810 Voorstel voor een Raadsbesluit voor de totstandkoming van het specifieke programma ter implementatie van Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014–2020)

  • COM (2011) 811 Voorstel voor een verordening van Raad en Europees Parlement inzake de Regels voor Deelname en disseminatie in Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014–2020)

  • COM (2011) 812 Voorstel voor verordening van de Raad inzake het Onderzoeks- en trainingsprogramma van de Europese Atoomgemeenschap (Euratom) (2014–2018) onderdeel van Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie.

Vanwege de samenhang in deze documenten worden ze in één BNC-fiche behandeld.

Datum Commissiedocumenten: 30 november 2011

Prelex:

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0808:FIN:EN:PDF

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0809:FIN:EN:PDF

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0810:FIN:EN:PDF

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0811:FIN:EN:PDF

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0812:FIN:EN:PDF

Nr. Impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:

SEC(2011) 1 428

SEC(2011) 1 427

Behandelingstraject (Europese) Raad: Het voorstel zal worden behandeld in de Raad voor Concurrentievermogen.

Eerstverantwoordelijke ministerie: Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie in zeer nauwe samenwerking met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en in overleg met respectievelijk het ministerie van Buitenlandse Zaken, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Infrastructuur & Milieu, van Financiën en van Veiligheid & Justitie.

Rechtsbasis, besluitvormingsprocedure, rol Europees Parlement, gedelegeerde en/of uitvoeringsonderhandelingen:

  • a) Rechtsbasis: Horizon 2020 is gebaseerd op de onderdelen van het verdrag die te maken hebben met «Industrie» en «Onderzoek, technologische ontwikkeling en Ruimtevaart» (artikel 173 en 182, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, VWEU). De gerelateerde regels voor deelname en disseminatie zullen gebaseerd zijn op de artikelen 173, 183 en 188. Het voorstel voor het nucleair onderzoeks- en trainingsprogramma binnen Horizon 2020 is gebaseerd op artikel 7 en 10 van het Euratom verdrag.

  • b) Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Gewone wetgevingsprocedure: gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming in de Raad, medebeslissing in Europees Parlement voor onderstaande voorstellen:

    • voorstel voor een verordening van Raad en Europees Parlement over de totstandkoming van Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014–2020);

    • voorstel voor een verordening van Raad en Europees Parlement inzake de Regels voor Deelname en disseminatie in Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014–2020).

    Over het voorstel voor een Raadsbesluit voor de totstandkoming van het specifieke programma ter implementatie van Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014–2020) wordt via gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming in de Raad besloten. Het Europees Parlement heeft adviesrecht.

    Over het voorstel voor verordening van de Raad inzake het Onderzoeks- en trainingsprogramma van de Europese Atoomgemeenschap (Euratom) (2014–2018) onderdeel van Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie wordt via unanimiteit in de Raad, met advies van het Europees Parlement, besloten.

  • c) Gedelegeerde en/of uitvoeringsonderhandelingen: Artikel 9.1 van het voorstel voor een Raadsbesluit voor de totstandkoming van het specifieke programma ter implementatie van Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014–2020) regelt dat de Commissie bij het vaststellen van de jaarlijkse werkprogramma’s wordt ondersteund door een adviescomité van de lidstaten. in de betekenis van EU-verordening 182/2011.

2. Samenvatting BNC-fiche

Horizon 2020 zal een belangrijk instrument zijn voor de implementatie van het vlaggenschipinitiatief Innovatie Unie uit de Europa 2020-strategie voor groei en banen. In Horizon 2020 worden voor de financiering van onderzoek en innovatie het kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (voormalig KP7), het EIT en de innovatiegerelateerde onderdelen uit het Concurrentiekracht en Innovatieprogramma (CIP) samengevoegd tot één programma. De Commissie gaat uit van een bedrag van € 80 miljard voor de periode van 2014–2020.

Horizon 2020 zal worden opgebouwd langs drie prioriteiten: 1) excellente kennisbasis, 2) industrieel leiderschap, en 3) maatschappelijke uitdagingen.

Ten opzichte van eerdere programma’s zal Horizon 2020 de volgende nieuwe kenmerken bevatten:

  • vereenvoudiging via een eenvoudiger vormgeving van het programma, één enkele set van regels, minder administratieve lasten door een gemakkelijk model voor de vergoeding van kosten, één loket voor deelnemers, minder papierwerk, minder controles en audits en door de gemiddelde termijn voor subsidietoekenning met 100 dagen in te korten.

  • Een inclusieve benadering met openheid voor nieuwe deelnemers

  • De integratie van onderzoek en innovatie via een gestroomlijnde en coherente financiering van idee naar markt

  • Meer ondersteuning van innovatie en activiteiten dichtbij de markt

  • Een sterke focus op het creëren van kansen voor bedrijven op de maatschappelijke uitdagingen

  • Meer mogelijkheden voor nieuwelingen en jonge veelbelovende onderzoekers

Nederland staat positief tegenover het samenbrengen van onderzoek en innovatie in één strategisch kader. Nederland is daarbij voorstander van een overzichtelijk en transparant landschap van instrumenten op Europees niveau. Hiervoor moet er synergie zijn tussen de instrumenten en dienen de administratieve lasten gereduceerd te worden. Nederland staat positief tegenover de ambities van de Commissie om de administratieve lasten van Horizon 2020 te verminderen. Nederland mist de keuzemogelijkheid voor gebruikers die het, met name voor publieke kennisinstellingen die hun financieel management op orde hebben mogelijk maakt om subsidie te ontvangen op basis van een integrale kostprijs.

Ook verdere verbetering ten aanzien van de overzichtelijkheid van het geheel aan instrumenten op Europees niveau is volgens Nederland mogelijk.

Nederland is verheugd over de versterkte investeringen in thema’s met grote maatschappelijke en/of economische impact. De door het kabinet vastgestelde economische topsectoren sluiten thematisch goed aan op de maatschappelijke uitdagingen en de industriële technologieën in Horizon 2020. De innovatiecontracten die binnen deze topsectoren gesloten gaan worden zullen voor Nederland leidraad zijn bij de onderhandelingen over de verdere invulling van deze programmaonderdelen.

In Horizon 2020 moet volgens Nederland meer waardecreatie uit kennis zijn. Hiervoor is het vooral van belang dat de deelname van het bedrijfsleven, in het bijzonder van het MKB, wordt bevorderd. De stappen die de Commissie zet om innovatie in Horizon 2020 te bevorderen kunnen op Nederlandse instemming rekenen. Hieronder vallen onder andere de aandacht voor MKB-specifieke maatregelen zoals precommercieel aanbesteden en de kapitaalmarktinstrumenten. Nederland acht het verder vooral van belang dat publiekprivate samenwerking de grootste component van Horizon 2020 blijft, dat MKB-deelname aan de publiekprivate samenwerkingsconsortia bevorderd wordt en dat er meer flexibiliteit komt, zodat er bijvoorbeeld ruimte komt voor kleinschalige en kortdurende consortia. Op deze punten biedt het voorstel nog onvoldoende zekerheid.

Nederland steunt de maatregelen die de Commissie neemt om de excellente kennisbasis te versterken. Hieronder valt ook de versterking van de Europese Onderzoeksraad (ERC) voor grensverleggend niet-thematisch onderzoek. Nederland is met de Commissie van mening dat het principe van excellentie gehandhaafd moet worden als criterium bij het verdelen van onderzoeksmiddelen binnen Horizon 2020. Daarbij is Nederland wel van mening dat bij het beoordelen van meer toepassingsgerichte calls een zwaardere weging gegeven moet worden aan impact of dat de drempelwaarde voor impact verhoogd wordt.

Nederland is van mening dat synergie tussen Cohesiebeleid en Horizon 2020 van belang is. De doelstellingen van beide programma’s moeten echter in stand blijven en elkaar aanvullen.

De beleidsmatige inzet van Nederland ten aanzien van het Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie zal ondersteunend moeten zijn aan de Nederlandse inzet in de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK), te weten een substantiële vermindering van de Nederlandse afdrachten aan de EU en een hervormde begroting die is toegespitst op de prioriteiten van dit decennium.

In dit licht bezien, is het wenselijk dat er voldoende middelen worden vrijgespeeld om binnen het krappere budgettaire kader meer te kunnen investeren in concurrentievermogen en innovatie. Wat het kabinet betreft zijn extra investeringen nodig voor:

  • 1) grensoverschrijdende publiekprivate en publiekpublieke samenwerking op thema’s met grote maatschappelijke en/of economische impact

  • 2) kapitaalmarktinstrumenten gericht op risicokapitaal en kredieten

  • 3) de Europese Onderzoeksraad (ERC) voor grensverleggend niet-thematisch onderzoek.

Deze prioriteiten worden in het voorstel van de Commissie versterkt.

Voor Nederland is wel van belang dat het merendeel van de middelen uit de onderdelen maatschappelijke uitdagingen en leiderschap in ondersteunende en industriële technologieën wordt ingezet voor publiekprivate samenwerking en dat het MKB minimaal 15% van deze middelen kan verwerven. Volgens Nederland zouden bedrijven minimaal een derde van het budget van Horizon 2020 moeten kunnen verwerven.

3. Samenvatting voorstel

Horizon 2020 zal een belangrijk instrument zijn voor de implementatie van het vlaggenschipinitiatief Innovatie Unie en de overige doelstellingen van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en banen. In Horizon 2020 worden het kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (voormalig KP7), het EIT en de innovatiegerelateerde onderdelen uit het Concurrentiekracht en Innovatieprogramma (CIP) samengevoegd tot één programma voor de financiering van onderzoek en innovatie, van grensverleggend onderzoek tot toepassing in de markt.

Opbouw Horizon 2020

Horizon 2020 zal zich richten op drie prioriteiten:

  • 1) Excellente Wetenschap: Het onderdeel «excellente wetenschap» beoogt de kwaliteit (excellentie) van de Europese kennisbasis verder vorm te geven en de behoefte aan onderzoek voor concurrentiekracht op de lange termijn te verzekeren. Dit zal gebeuren via activiteiten langs de volgende vier lijnen:

    • De Europese Onderzoeksraad (ERC), ter ondersteuning van vrij en ongebonden onderzoek van de beste en creatiefste onderzoekers en hun teams;

    • Gezamenlijk pan-Europees onderzoek naar veelbelovende toekomstige en opkomende technologieën (FET);

    • Marie Curie acties, ter bevordering van de opleiding en de carrièreontwikkeling van onderzoekers en

    • Onderzoeksfaciliteiten (inclusief e-infrastructuren) die toegankelijk zijn voor alle onderzoekers in Europa en daarbuiten.

  • 2) Industrieel Leiderschap: De prioriteit «industrieel leiderschap» richt zich op onderzoek en innovatie (inclusief eco-innovatie) waar het bedrijfsleven de agenda bepaalt. Investeringen zullen plaatsvinden in sleuteltechnologieën, het verstrekken van kapitaal om het groeipotentieel van innovatieve bedrijven te versnellen en in ondersteuning van innovatieve MKB-bedrijven, zodat zij door kunnen doorgroeien tot de wereldtop. De prioriteit industrieel leiderschap is ingericht langs de volgende drie lijnen:

    • Leiderschap in sleutel- en industriële technologieën, zoals ICT, nanotechnologie, materialen, biotechnologie, productieprocessen en ruimtevaart

    • Toegang tot risicokapitaal

    • Ondersteuning voor het innovatieve MKB

  • 3) Maatschappelijke uitdagingen: Dit onderdeel richt zich op onderstaande zes grote maatschappelijke uitdagingen uit de Europa 2020-strategie. Dit onderdeel volgt een multidisciplinaire aanpak zodat diverse technologieën en disciplines samenkomen, inclusief de sociale- en geesteswetenschappen. Activiteiten over de gehele breedte van onderzoek naar markt worden meegenomen met een nieuwe nadruk op innovatiegerelateerde activiteiten zoals pilots, demonstratieprojecten, proeftuinen, ondersteuning van publieke aanbestedingen en marktopname. Dit onderdeel zal ook verbindingen leggen met de activiteiten van de Europese Innovatie Partnerschappen. De volgende zes uitdagingen staan centraal.

    • Gezondheid, demografische veranderingen en welzijn

    • Voedselzekerheid, duurzame landbouw, zee- en maritiem onderzoek en de bio-economie

    • Veilige, schone en efficiënte energie

    • Slim, groen en geïntegreerd transport

    • Klimaatactie, een efficiënt gebruik van hulpbronnen, grondstoffen

    • Een inclusieve, innovatieve en veilige maatschappij

    Duurzame ontwikkeling zal een algemeen doel zijn in Horizon 2020. De Commissie verwacht dat minimaal 60% van het budget voor Horizon 2020 aan duurzame ontwikkeling besteed wordt en ongeveer 35% (dus een derde van het totale budget) aan klimaatgerelateerde uitgaven.

Overige programma’s binnen Horizon 2020

Vanuit Horizon 2020 zal het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT), het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) en onderzoek en innovatie op het terrein van kernenergie (zoals voorzien in het Euratom Verdrag) gefinancierd worden. Het EIT zal via kennis- en innovatiegemeenschappen (KICs) een belangrijke rol vervullen bij het integreren van de kennisdriehoek van onderwijs, onderzoek en innovatie. Het wordt in lijn gebracht met de prioriteiten van Horizon 2020 en het aantal kennis- en innovatiegemeenschappen van het EIT wordt vergroot. Het JRC is het eigen onderzoekscentrum van de Commissie dat onderzoek doet ter ondersteuning van het beleid van de Unie.

Vereenvoudiging en management

Horizon 2020 zal vereenvoudigd worden ten opzichte van de eerdere programma’s om zo de beste onderzoekers en de meest innovatieve bedrijven aan te trekken. Om tot vereenvoudiging en tot lagere administratieve lasten voor alle deelnemers te komen worden de volgende maatregelen voorgesteld:

  • Een eenvoudiger programma-opbouw langs de drie hierboven beschreven prioriteiten;

  • Eén set van deelnameregels voor alle onderdelen van Horizon 2020, met zo veel mogelijk gelijkluidende regels rond financiering, evaluatie en intellectueel eigendom;

  • Eenvoudiger financieringsregels die de voorkeur van deelnemers voor het gebruik van feitelijke kosten meenemen, met een eenvoudigere vergoeding van directe kosten en waarbij meer gebruik gemaakt zal worden van de boekhoudsystemen van gebruikers. Medewerkers die volledig aan een project in het kader van Horizon 2020 werken worden ontzien bij tijdschrijven. Deelnemers in één project krijgen eenzelfde percentage kosten vergoed en er wordt gewerkt met één flat rate op de directe kosten. Daar waar mogelijk wordt gewerkt met forfaitaire bedragen of beurzen;

  • Snellere en meer op vertrouwen gebaseerde afhandeling van afgesloten projecten en met minder controledruk

  • Eén gebruikersvriendelijk IT-platform (e-H2020) wordt opgezet als loketfunctie voor deelnemers.

Door al deze activiteiten beoogt de Commissie de gemiddelde tijd voor subsidietoekenning met 100 dagen in te korten: van gemiddeld 350 dagen naar gemiddeld 250 dagen.

De Commissie past de regels van deelname aan met het doel om de kans op financiële fouten te verminderen en de financieringsregels eenvoudiger te maken. Deelnemers aan Horizon 2020 kunnen maximaal 100% van de totale subsidiabele kosten vergoed krijgen. Maximaal 70% van de totale subsidiabele kosten wordt gegeven aan acties die dicht op de markt plaatsvinden zoals demonstratieprojecten en marktreplicatie en voor cofinanciering van programma’s waarin lidstaten samenwerken. De maximale vergoeding van de subsidiabele kosten wordt bepaald in de jaarlijkse werkprogramma’s. De Commissie stelt de vergoeding van de indirecte kosten vast op 20% van de totale directe subsidiabele kosten. De deelnemers in één project krijgen eenzelfde percentage kosten vergoed en er wordt gewerkt met één vast vergoedingspercentage van de directe kosten ter vergoeding van de indirecte kosten.

De comitologie wordt strategischer ingevuld. De Programmacomités met vertegenwoordigers van de lidstaten zullen zich meer richten op het verbinden van nationaal en Europees beleid.

De Commissie beoogt een groter deel van haar werk extern te plaatsen. De uitvoerende agentschappen worden versterkt en mogelijk tot verdere specialisatie aangezet.

Ook worden de partnerschappen in het kader van artikel 185 (de zogenaamde Artikel 185-initiatieven) en artikel 187 (de gezamenlijke technologie-initiatieven, JTI’s) gecontinueerd en zal er door meer gebruik te maken van kapitaalmarktinstrumenten en bijvoorbeeld door de rol van het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT) te versterken minder directe bemoeienis zijn van de Commissie met het verder uitwerken van deelprogramma’s.

Een brede en consistente benadering van innovatie

Een brede benadering van innovatie staat centraal in Horizon 2020: van grensverleggend onderzoek en technologische ontwikkeling naar het op de markt brengen van producten, processen en systemen. Ook design, creatieve industrie, diensten en sociale innovatie spelen daarbij een rol. Horizon 2020 zal meer ondersteuning geven aan de opname van innovaties door de markt en door de publieke sector. Hiervoor zal onder andere meer gebruik worden gemaakt van pilot- en demonstratieprojecten, precommercieel aanbesteden, kapitaalmarktinstrumenten en standaardisering. Er zullen overbruggingsacties ingesteld worden om de projecten en resultaten tussen de verschillende onderdelen van Horizon 2020 te verbinden.

Versterkte deelname van MKB

Horizon 2020 zal een integrale benadering kennen voor het MKB. De Commissie denkt dat hiermee ongeveer 15% van het totale budget van de onderdelen «maatschappelijke uitdagingen» en «leiderschap in sleutel- en industriële technologieën» naar het MKB zal gaan. Om het programma voor het MKB te vereenvoudigen zal er één loket worden ingericht. Ook de grotere nadruk van het hele programma op innovatie is relevant voor het MKB.

Er komen drie specifieke MKB-acties:

  • 1) Een nieuw MKB-instrument dat voortbouwt op het SBIR-model. Dit instrument moet toegankelijk zijn voor alle MKB-bedrijven die met innovatieve oplossingen komen ongeacht of deze high tech, onderzoeksgedreven, sociaal-innovatief of gericht op innovatie van diensten zijn. Financiering zal in verschillende fasen verdeeld worden: een haalbaarheidsfase, een uitvoeringsfase en vervolgondersteuning.

  • 2) Het vervolg van het al bestaande Eurostars, het MKB-programma dat wordt uitgevoerd in partnerschap met de lidstaten en het Eureka-netwerk.

  • 3) Het onderdeel «toegang tot risicokapitaal» zal een sterke MKB-focus krijgen.

Internationale samenwerking

Het doel van internationale samenwerking in Horizon 2020 is om de kwaliteit en aantrekkingskracht van onderzoek in Europa te versterken, wereldwijde maatschappelijke uitdagingen gezamenlijk aan te pakken en het externe beleid van de Unie te versterken. Horizon 2020 zal zich internationaal specifiek richten op de geïndustrialiseerde en economisch opkomende landen, kandidaat-lidstaten en naburige landen en ontwikkelingslanden. Binnen de maatschappelijke uitdaging « Een inclusieve, innovatieve en veilige maatschappij» zal specifieke ondersteuning komen om daar waar een gemeenschappelijk belang is samen met de lidstaten gecoördineerde acties op het terrein van internationale samenwerking op te zetten.

Het verspreiden van excellentie en verbreding van deelname

Horizon 2020 zal gebaseerd blijven op het bevorderen van excellentie. Financiering van onderzoek zal dus ook in de toekomst alleen beschikbaar zijn voor de beste onderzoekers en de meest innovatieve bedrijven. Horizon 2020 zal wel toegankelijk zijn voor «excellente nieuwkomers». De Commissie kondigt een betere aansluiting met het Cohesiebeleid aan om een zogenaamde «stairway to excellence» te bouwen. Ondersteuning van regio’s om onderzoeks- en innovatiecapaciteit op te bouwen zal vanuit het Cohesiebeleid plaats vinden. Er zal een betere taakverdeling, betere coördinatie, meer samenwerking en informatie-uitwisseling komen tussen het Cohesiebeleid en Horizon 2020. Binnen de maatschappelijke uitdaging «Een inclusieve, innovatieve en veilige maatschappij» zal budget worden gereserveerd voor netwerk- en twinningprogramma’s.

Voltooien van de Europese onderzoeksruimte

Horizon 2020 zal bijdragen aan het voltooien van de Europese onderzoeksruimte (ERA), die als doel heeft vrije circulatie van kennis binnen Europa te bewerkstelligen. Onderzoekscarrières en mobiliteit van onderzoekers worden versterkt via de Marie Curie-beurzen. Onderzoeksfaciliteiten worden toegankelijk gemaakt. Er zullen in Horizon 2020 stappen worden gezet richting vrije toegankelijkheid van onderzoeksresultaten. Barrières voor deelname van vrouwen aan Horizon 2020 worden geslecht. Via de maatschappelijke uitdaging «Een inclusieve, innovatieve en veilige maatschappij» wordt de coördinatie van beleid op het terrein van onderzoek en innovatie tussen lidstaten bevorderd.

Horizon 2020 zal partnerschappen tussen lidstaten, deelnemers en Commissie ondersteunen via verschillende publiekpublieke en publiekprivate samenwerkingsverbanden. Hieronder vallen een vereenvoudigd ERA-netprogramma, Artikel 185-initiatieven en de gezamenlijke technologie-initiatieven (JTI’s). Voor gezamenlijke programmmeringsinitiatieven (Joint Programming Initiatives, JPI’s) die aansluiten bij de doelen van Horizon 2020 zal financiering via ERA-netten of reguliere projectfinanciering mogelijk zijn. Nieuwe Artikel 185-initiatieven worden alleen overwogen als lidstaten een duidelijk commitment tonen en als gezamenlijke programmeringsinitiatieven leiden tot daadwerkelijke samenwerking en volledige integratie van nationale programma’s.

Impact Assessment Commissie

Wetenschap en innovatie zijn sleutelfactoren voor duurzame, slimme en inclusieve groei en om maatschappelijke uitdagingen aan te pakken. In de impact assessment constateert de Commissie een aantal zwaktes in het Europese wetenschap- en innovatiesysteem. Het grootste probleem is volgens de Commissie dat Europa achterblijft in ontwikkeling van nieuwe producten, processen en diensten.

De Commissie formuleert vier doelstellingen voor de Europese financieringsprogramma’s voor onderzoek en innovatie:

  • verbeteren van de bijdrage van onderzoek en innovatie aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen

  • versterken van de industriële concurrentiekracht van Europa via het promoten van technologisch leiderschap en het naar de markt brengen van goede ideeën

  • versterken van de Europese kennisbasis

  • voltooien van de Europese onderzoeksruimte en de effectiviteit ervan vergroten

De Commissie geeft aan dat één strategisch kader voor onderzoek en innovatie, waarin KP7, het EIT en de innovatiegerelateerde onderdelen van het CIP worden samengebracht, zal leiden tot grotere impact op economie en concurrentiekracht. Horizon 2020 zal volgens de impactassessment bij goede uitvoering leiden tot 0,53% extra BNP, 0,79% extra export en 0,1% minder import en een toename van werkgelegenheid met 0,21%.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

  • a) Bevoegdheid: Horizon 2020 is gebaseerd op de onderdelen van het verdrag die te maken hebben met «Industrie» en «Onderzoek, technologische ontwikkeling en Ruimtevaart» (artikel 173 en 182, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, VWEU). De gerelateerde regels voor deelname en disseminatie zullen gebaseerd zijn op de artikelen 173, 183 en 188. Het voorstel voor het nucleair onderzoeks- en trainingsprogramma binnen Horizon 2020 is gebaseerd op de artikelen 7 en 10 van het Euratom-verdrag. Nederland acht dit de juiste rechtsbases.

  • b) Subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel:

    Subsidiariteitsoordeel: Nederland beoordeelt de subsidiariteit van Horizon 2020 als positief. Het bevorderen van onderzoek en innovatie op EU-niveau leidt aantoonbaar tot realisatie van schaalvoordelen en optimale benutting van zogenaamde «kennisspillovers». Het is daarbij wel nodig dat lidstaten en bedrijfsleven ook zelf investeren in onderzoek en innovatie, omdat zij anders positieve spillovers niet kunnen absorberen. Europese middelen voor onderzoek en innovatie hebben een katalyserend effect op nationale inspanningen. Europese investeringen bieden meerwaarde om focus en bundeling van krachten op Europees niveau te realiseren, versnippering en duplicatie van inspanningen te voorkomen en grensoverschrijdende samenwerking te stimuleren. EU-uitgaven dragen bij aan de concurrentie tussen instellingen, onderzoekers en bedrijven waardoor de kwaliteit toeneemt. Ook een gezamenlijke aanpak gericht op verbetering van de werking van de interne markt, stimuleren van ondernemerschap, Europa-brede uitrol van (eco-)innovatieve producten en diensten en vereenvoudiging van de regelgeving heeft meerwaarde. In dit kader is er ook een rol voor de EU bij het versterken en verbreden van toegang tot publieke en private financiering voor innovatie, onder andere via kredieten en risicokapitaal. Het kabinet erkent dat in sommige gevallen dergelijke financieringsvormen een efficiëntere vorm van interventie kunnen zijn dan een directe gift of subsidie. Dergelijke financiële instrumenten kennen echter ook potentiële risico’s, zoals marktverstoring en onduidelijke budgettaire gevolgen. Om die reden is het belangrijk dat instrumenten onder duidelijke voorwaarden selectief worden ingezet.

    Proportionaliteitsoordeel: Nederland beoordeelt de proportionaliteit van Horizon 2020 als positief. Het beleid van de Commissie is een aanvulling op nationale initiatieven en tevens gericht op het bereiken van de Verdragsdoelstelling op het terrein van onderzoek en concurrentiekracht van de industrie. Het gekozen instrument van meerdere besluiten is het geëigende middel om Horizon 2020 in werking te laten treden.

  • c) Nederlands oordeel over de voorstellen op het gebied van gedelegeerde en/of uitvoeringsonderhandelingen: Nederland steunt de gedelegeerde en uitvoeringsonderhandelingen. Inspraak van de lidstaten via de adviesprocedure bij het vaststellen van de jaarlijkse werkprogramma’s is gewenst om synergie tussen nationaal en Europees beleid te bewerkstelligen. Voor Nederland is dit een middel om synergie tussen de topsectoren en de Europese programma’s te krijgen. Nederland acht het daarbij wel van belang dat het Programmacomité in meerdere configuraties kan vergaderen die aansluiten bij de inhoudelijke prioriteiten van de deelonderwerpen van Horizon 2020. Naast inspraak van de lidstaten acht Nederland het ook van belang dat de Commissie de deelnemers hoort over hun wensen ten aanzien van de werkprogramma’s.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

  • a) Consequenties EU-begroting: De Commissie gaat uit van een budget voor Horizon 2020 van 80 miljard euro in constante prijzen voor de periode van 2014 tot en met 2020 om de beoogde beleidsdoelstellingen te kunnen realiseren. Dit komt overeen met een bedrag van 90 miljard euro in lopende prijzen, waarvan ongeveer 1,79 miljard euro wordt gereserveerd voor Euratom.

De Commissie stelt voor deze middelen als volgt te verdelen (in miljarden euro’s):

Excellente Wetenschap

27,8

(31,7%)

Europese onderzoeksraad (ERC)

15,0

(17,1%)

Toekomstige en Opkomende technologieën

3,5

(4,0%)

Marie Curie-acties voor vaardigheden, training en carrièreontwikkeling

6,5

(7,4%)

Europese onderzoeksinfrastructuur

2,8

(3,2%)

Industrieel Leiderschap

20,3

(23,1%)

Leiderschap in ondersteunende en industriële technologieën1

15,6

(17,8%)

Toegang tot risicokapitaal

4,0

(4,6%)

Innovatie in het MKB

0,7

(0,8%)

Maatschappelijke uitdagingen2

35,9

(40,9%)

Gezondheid, demografische veranderingen en welzijn

9,1

(10,3%)

Voedselzekerheid, duurzame landbouw en de bio-economie

4,7

(5,3%)

Veilige, schone en efficiënte energie

6,5

(7,5%)

Slim, groen en geïntegreerd transport

7,7

(8,8%)

Klimaatactie, efficiëntie van hulpbronnen, inclusief grondstoffen

3,6

(4,1%)

Inclusieve, innovatieve en veilige maatschappij

4,3

(4,9%)

Europees instituut voor Innovatie en Technologie3

1,5

(1,8%)

Niet-nucleaire acties van het gemeenschappelijke onderzoekscentrum

2,2

(2,5%)

X Noot
1

Dit bedrag wordt als volgt verdeeld:

– € 9,0 miljard voor ICT, waarvan € 0,5 miljard voor het EIT;

– € 1,7 miljard voor ruimtevaart;

– € 6,6 miljard voor micro- en nano-electronica, nanotechnologie, materialen, biotechnologie en productieprocessen.

X Noot
2

Van het budget voor de maatschappelijke uitdagingen zal € 1,2 miljard naar EIT gaan.

X Noot
3

bij dit bedrag wordt € 1,7 toegevoegd uit de prioriteit «Maatschappelijke Uitdagingen» en de actie «leiderschap in ondersteunende en industriële technologieën» van de prioriteit Industrieel Leiderschap.

Relatie met het Meerjarig Financieel Kader (MFK)

De onderhandelingen over Horizon 2020 maken wat betreft de financiële aspecten integraal deel uit van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) voor de periode 2014- 2020. In dit licht hecht Nederland eraan dat besprekingen over het Horizon 2020 niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. De beleidsmatige inzet van Nederland ten aanzien van Horizon 2020 zal ondersteunend moeten zijn aan de Nederlandse inzet in de MFK-onderhandelingen, te weten een substantiële vermindering van de Nederlandse afdrachten aan de EU en een hervormde begroting die is toegespitst op de prioriteiten van dit decennium. Binnen dit kader blijft vanzelfsprekend ruimte bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het verloop van de onderhandelingen. In het licht van het streven naar een moderne begroting is het wenselijk dat er voldoende middelen worden vrijgespeeld om binnen het krappere budgettaire kader meer te kunnen investeren in concurrentievermogen en innovatie (in lijn met de Europa 2020-strategie).

  • b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/of decentrale overheden: Horizon 2020 heeft geen directe financiële consequenties voor de Rijksoverheid en/of decentrale overheden. Indien er in het kader van Horizon 2020 programma’s worden opgezet waarbij cofinanciering vanuit de Rijksoverheid en/of decentrale overheden vereist is bijvoorbeeld bij initiatieven in het kader van artikel 185 (publiek-publiek) wordt hierover door de Raad apart besloten en vindt in Nederland een afzonderlijke beoordeling plaats van het nieuwe commissievoorstel.

    Wat betreft de cofinanciering van de JTI’s (artikel 187: publiek-privaat) is voor Nederland voorwaarde dat bedrijven uit lidstaten die niet of minder middels subsidies werken ook kunnen deelnemen aan deze initiatieven. Voor Nederland is deze flexibiliteit van belang omdat het geen subsidiemiddelen heeft om als cofinanciering in te zetten. Cofinanciering via fiscale maatregelen acht Nederland niet opportuun omdat deze naar hun aard heel moeilijk kwantificeerbaar toe te rekenen zijn als steun voor een concreet innovatieproject. Nederland heeft een model voor ogen waarbij er alleen EU-subsidie wordt toegekend aan de gezamenlijke technologie-initiatieven. De overige financiering moet worden geleverd door de deelnemers aan het project, die daarvoor in hun eigen land gebruik kunnen maken van eventuele nationale ondersteuning in de vorm van bijvoorbeeld subsidies, kredieten en fiscale voordelen. Nederland vindt het wel van belang dat deelnemers zelf financieel bijdragen om in aanmerking te komen voor EU-subsidie, waarbij conform de regels voor deelname voor Horizon 2020 de EU maximaal 70% van de totale subsidiabele kosten beschikbaar stelt.

  • c) Financiële consequenties: Zowel universiteiten, kennisinstellingen, bedrijfsleven als overheden kunnen in aanmerking komen voor de middelen die ter beschikking worden gesteld ten behoeve van het bereiken van de doelstellingen.

  • d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger: Deelnemers die gebruik maken van financiering uit Horizon 2020 moeten voldoen aan de regelgeving die de Commissie oplegt bij het verstrekken van middelen. Administratieve lasten zijn daarbij een aandachtspunt. De Commissie heeft in haar voorstel een aantal maatregelen genomen om deze te verminderen, zoals hierboven geschetst bij de samenvatting van de mededeling. Verderop in dit fiche (onder het Nederlands standpunt) wordt een appreciatie van deze maatregelen gegeven.

6. Implicaties juridisch

  • a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering van beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo): n.v.t.

  • b) Voorgestelde implementatielijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Het streven is om Horizon 2020 in 2014 in werking te laten treden. Dit is haalbaar als de bredere onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader tijdig afgerond worden.

  • c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling: De Commissie zal de implementatie van Horizon 2020, het Specifieke Programma en de activiteiten van het EIT jaarlijks monitoren. Uiterlijk eind 2017 zal de Commissie een evaluatie van het EIT uitvoeren en een halfweg-evaluatie van Horizon 2020. Voor eind 2023 zal de Commissie een ex post-evaluatie uitvoeren van Horizon 2020, het Specifiek Programma en het EIT.

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving

  • a) Uitvoerbaarheid: De Commissie beoogt een groter deel van haar werk extern te plaatsen. De uitvoerende agentschappen worden versterkt en mogelijk tot verdere specialisatie aangezet. Dit kan de effectiviteit van de implementatie van Horizon 2020 vergroten, maar de extra administratieve uitgaven dienen daarbij tot het minimale beperkt te blijven.

    Ook worden de partnerschappen in het kader van Artikel 185 (de zgn. Artikel 185-initiatieven) en Artikel 187 (de gezamenlijke technologie-initiatieven, JTI’s) gecontinueerd en zal er – door meer gebruik te maken van kapitaalmarktinstrumenten en bijvoorbeeld door de rol van het EIT te versterken – minder directe bemoeienis van de Commissie zijn met het verder uitwerken van deelprogramma’s. Nederland steunt dit maar wil daarbij wel voldoende inspraak kunnen hebben in de deelprogramma’s.

  • b) Handhaafbaarheid: Horizon 2020 kent een veel bredere opzet dan de huidige afzonderlijke programma’s. Dit vereenvoudigt de handhaafbaarheid, aangezien er één heldere structuur bestaat voor verschillende doelen.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Horizon 2020 zal samenwerking met derde landen stimuleren op basis van gemeenschappelijk belang en wederzijds voordeel. Internationale samenwerking in wetenschap, technologie en innovatie moet bijdragen aan de Europa 2020-doelstellingen om concurrentiekracht te versterken, maatschappelijke uitdagingen aan te pakken en om het externe en ontwikkelingsbeleid van de Unie te ondersteunen. Horizon 2020 zal zich internationaal onder andere richten op ontwikkelingslanden en bijdragen aan internationale afspraken en doelen waarover overeenstemming bestaat in het kader van internationale duurzame ontwikkeling.

9. Nederlandse positie

Het kabinet staat positief tegenover het samenbrengen van onderzoek en innovatie in één strategisch kader. Met deze integratie wordt de synergie tussen onderzoek en innovatiebeleid bevorderd. Nederland hecht daarbij wel aan synergie met andere Europese programma’s om de kennisdriehoek van onderzoek, onderwijs en ondernemerschap te versterken, respectievelijk het MKB- en Concurrentiekracht-programma en het programma Erasmus for All. Ook synergie met de andere programma’s waarin onderzoek en innovatie gestimuleerd wordt, zoals het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het Cohesiebeleid acht Nederland van belang. Het voorstel van de Commissie biedt hiervoor te weinig aanknopingspunten.

Relatie met het MFK

De onderhandelingen over Horizon 2020 maken wat betreft de financiële aspecten integraal deel uit van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader MFK. In dit licht hecht Nederland eraan dat besprekingen over Horizon 2020 niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. De beleidsmatige inzet van Nederland ten aanzien van Horizon 2020 zal ondersteunend moeten zijn aan de Nederlandse inzet in de MFK-onderhandelingen, te weten een substantiële vermindering van de Nederlandse afdrachten aan de EU en een hervormde begroting die is toegespitst op de prioriteiten van dit decennium. Binnen dit kader blijft vanzelfsprekend de ruimte bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het verloop van de onderhandelingen.

In het licht van het streven naar een moderne begroting is het wenselijk dat er voldoende middelen worden vrijgespeeld om binnen het krappere budgettaire kader meer te kunnen investeren in concurrentievermogen en innovatie (in lijn met de Europa 2020-strategie). Het kabinet is van mening dat voor de EU onderzoeks- en innovatieprogramma’s extra investeringen nodig zijn voor:

  • 1. Grensoverschrijdende publiekpublieke en publiekprivate samenwerking binnen thema’s met een grote maatschappelijke en/of economische impact, met aandacht voor demonstratieactiviteiten en ontwikkeling van prototypes;

  • 2. Kapitaalmarktinstrumenten gericht op zowel risicokapitaal als kredieten;

  • 3. De Europese onderzoeksraad ERC voor grensverleggend niet-themagebonden onderzoek.

Nederland beoordeelt het voorstel van de Commissie op deze prioriteiten op hoofdlijnen positief. Zowel de ERC als de kapitaalmarktinstrumenten worden in het voorstel versterkt. Ook de onderdelen «maatschappelijke uitdagingen» en «leiderschap in ondersteunende en industriële technologieën» worden versterkt. Hierbinnen ligt de nadruk naar verwachting op grensoverschrijdende publiekpublieke en publiekprivate samenwerking. Daarbij is er meer nadruk aangekondigd voor demonstratieactiviteiten en het ontwikkelen van prototypes.

Voor Nederland is wel van belang dat het merendeel van de middelen uit de onderdelen «maatschappelijke uitdagingen» en «leiderschap in ondersteunende en industriële technologieën» wordt ingezet voor publiekprivate samenwerking en dat het MKB in staat moet zijn minimaal 15% van deze middelen te verwerven. Over de hele linie zou het bedrijfsleven (industrie en MKB) in staat moeten worden gesteld om minimaal een derde van het budget voor Horizon 2020 te verwerven.

Opbouw Horizon 2020

Nederland kan zich goed vinden in het voorstel van de Commissie om Horizon 2020 via drie prioriteiten vorm te geven. Nederland acht het daarbij wel van belang dat ook de onderlinge dwarsverbanden tussen de onderdelen aandacht krijgen, zodat de drie prioriteiten daar waar gewenst elkaar kunnen versterken. Zo kan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken baat hebben bij acties uit de andere onderdelen van Horizon 2020.

1. Excellente kennisbasis

De prioriteit «excellente kennisbasis» biedt ruimte voor vrij en ongebonden onderzoek. Nederland acht de voorgestelde aandacht voor de kennisbasis van belang. Het draagt bij aan welzijn, innovatie, werkgelegenheid en het bevredigt de nieuwsgierigheid van mensen. Het kabinet is ervan overtuigd dat dit soort onderzoek het beste tot zijn recht komt als onderzoekers zelf de vrijheid hebben keuzes te maken en slechts op basis van wetenschappelijke excellentie beoordeeld worden.

ERC

De ERC is tot nu toe een succesvol instrument gebleken om de beste Europese wetenschappers te stimuleren en daarmee de kennisbasis te versterken. Nederland steunt daarom de Commissie in haar pleidooi voor extra investeringen om de rol van de ERC in het promoten van grensverleggend, niet themagebonden onderzoek te versterken.

Toekomstige en opkomende technologieën (FET)

Ten aanzien van het onderdeel gericht op de toekomstige en opkomende technologieën is Nederland voorstander van het beter aansluiten van wetenschappelijk onderzoek bij de innovatiebehoeften vanuit het bedrijfsleven. Voor de FET-vlaggenschipinitiatieven die de Commissie voorstelt acht Nederland het daarom van belang dat er naast wetenschappelijke excellentie ook sprake is van potentiële impact op economie en samenleving.

Marie Curie-acties

Marie Curie-acties dragen bij aan het aantrekkelijker maken van Europa voor onderzoekers bij kennisinstellingen en bedrijven in alle fasen van hun carrière. Marie Curie acties helpen ook Nederlandse R&D-kennis en -vindingen met behulp van internationale en intersectorale mobiliteit te versterken. Nederland waardeert de aandacht voor jonge onderzoekers en de interactie en uitwisseling tussen academische, economische en maatschappelijke belanghebbenden.

Grootschalige onderzoeksinfrastructuur

Ten aanzien van de grootschalige onderzoeksinfrastructuur is Nederland positief over de focus op implementatie van de ESFRI-lijst (Europees Strategisch Forum voor Onderzoeksinfrastructuur). Hierop staat een groot aantal faciliteiten waarin Nederland wil participeren. Nederland acht het wel van belang dat de Europese middelen die beschikbaar zijn voor de grootschalige onderzoeksinfrastructuur enkel aangrijpen op een tegemoetkoming in coördinatiekosten, een eventuele bijdrage in de overgang van ontwerp- naar constructiefase en het toegankelijk maken van de onderzoeksfaciliteiten. De kosten voor de daadwerkelijke constructie van dergelijke faciliteiten is een aangelegenheid van lidstaten en regio’s zelf, eventueel met inzet van cohesiegelden.

Daarnaast is het vergroten van de netwerkvorming tussen alle onderzoeksfaciliteiten in Europa en het vergroten van de toegankelijkheid voor onderzoekers en innovatief bedrijfsleven een nadrukkelijk punt van aandacht. Nederland juicht dit toe. Ook de plannen voor de ontwikkeling, uitrol en het gebruik van zogenaamde e-infrastructures zoals datanetwerken en aan elkaar verbonden rekencomputers beoordeelt Nederland positief, omdat daarmee met relatief kleine investeringen grote meerwaarde te behalen is.

2. Industrieel Leiderschap

Leiderschap in ondersteunende en industriële technologieën

Ondersteunende en industriële technologieën zijn van groot belang voor de concurrentiekracht van het bedrijfsleven, om de grote maatschappelijke uitdagingen aan te pakken en voor het stimuleren van duurzame werkgelegenheid met hoogwaardige banen. Het belang van technologieontwikkeling en -overdracht, meer aandacht voor valorisatie en innovatie wordt door Nederland onderschreven.

Publiekprivate samenwerking is essentieel in dit onderdeel van Horizon 2020. Mede gebaseerd op de prestaties van het Nederlandse kennisintensieve bedrijfsleven en kennisinstellingen op deze technologiethema’s in het huidige KP7 ligt een stevige Nederlandse deelname in dit onderdeel van Horizon 2020 voor de hand. De thema’s die de Commissie voorstelt, sluiten thematisch goed aan op de door het kabinet vastgestelde economische topsectoren, in het bijzonder de topsector high tech (ICT, materialen en nanotechnologie). De sleuteltechnologie biotechnologie is een cruciaal onderdeel van de «bio-based economy» en daarmee prominent in de topsectoren chemie, agrofood en tuinbouw en uitgangsmaterialen.

Omdat deze technologieën ook in andere sectoren nieuwe bedrijvigheid creëren en nieuwe oplossingen bieden voor maatschappelijke uitdagingen, dienen ze ook in de programmering van de maatschappelijke uitdagingen integraal meegenomen te worden. Daar waar deze technologieën ondersteunend zijn aan maatschappelijke uitdagingen dient de financiering van deze technologieën binnen het onderdeel maatschappelijke uitdagingen gevonden te worden en via publiekprivate partnerschappen ondersteund te worden. De activiteiten van de EU wat betreft ruimtevaart dienen aanvullend te zijn op de activiteiten van ESA en van de lidstaten.

Toegang tot risicokapitaal

Nederland erkent de potentiële voordelen van (innovatieve) financiële instrumenten. Deze kunnen een efficiënte vorm van interventie via publieke middelen zijn, omdat sneller private financiering kan worden uitgelokt. Een goed werkende kapitaalmarkt vormt een belangrijke voorwaarde voor een concurrerende economie. Nederland is voorstander van een additionele Europese aanpak om de werking van de Europese kapitaalmarkt te verbeteren zodat er schaalvergroting van de Europese (risico)kapitaalmarkt kan plaatsvinden. Het is echter niet de bedoeling dat Europese instrumenten marktpartijen verdringen door te concurreren met de financiële sector. Financiële instrumenten die uit de EU-begroting worden gefinancierd, moeten voldoen aan duidelijke randvoorwaarden: beperkte omvang, Europese toegevoegde waarde, geen overlap met bestaande instrumenten, geen marktverstoring, strenge eisen aan financieel beheer en transparantie, geen vervanging van nationale cofinanciering en beperking van de administratieve lasten.

De uitgangspunten die de Commissie voorstelt voor de risicokapitaalmarktinstrumenten zijn conform de uitgangspunten van het Innovatiefonds MKB+. Hierdoor zijn er goede mogelijkheden tot versterking van zowel de Nederlandse aanpak als die van de EU. Nederland acht het daarbij wel van belang dat de kapitaalmarktinstrumenten zich toespitsen op MKB, midcap en snelle groeiers. Nederland is bovendien van mening dat de risicokapitaalmarktinstrumenten in Horizon 2020 en de risicokapitaalmarktinstrumenten in het MKB- en Concurrentiekrachtprogramma in samenhang moeten worden ontwikkeld.

Innovatie in het MKB

Nederland ondersteunt de Commissie om een onderdeel van Horizon 2020 specifiek te wijden aan MKB. Nederland acht daarbij Eurostars daarbij een succesvol instrument om internationale samenwerking tussen het MKB te bevorderen. Nederland vindt het bij Eurostars wel van belang dat bedrijven uit lidstaten die niet of minder middels subsidies werken ook kunnen deelnemen. Voor Nederland is deze flexibiliteit van belang omdat het geen subsidiemiddelen heeft om als cofinanciering voor Eurostars in te zetten. Nederland is daarom geen voorstander van het hanteren van Eurostars op basis van een Artikel 185-initiatief. Nederland heeft een model voor ogen waarbij het project wordt gefinancierd door de EU en de deelnemers aan het project. De deelnemers kunnen daarvoor in eigen land gebruik maken van eventuele nationale ondersteuning in de vorm van bijvoorbeeld subsidies, kredieten en fiscale voordelen. Nederland vindt het wel van belang dat deelnemers zelf financieel bijdragen om in aanmerking te komen voor EU-subsidie, waarbij conform de regels voor deelname voor Horizon 2020 de EU maximaal 70% van de totale subsidiabele kosten beschikbaar stelt.

Nederland is met de Commissie van mening dat daarnaast de MKB-deelname binnen de onderdelen gericht op maatschappelijke uitdagingen en op ondersteunende en industriële technologieën bevorderd moet worden.

Een nadere appreciatie van het pakket maatregelen om de MKB-deelname te bevorderen staat verderop in dit fiche onder «versterkte deelname van MKB».

3. Maatschappelijke uitdagingen

Nederland is van mening dat Horizon 2020 moet bijdragen aan de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. In dat kader steunt Nederland ook de sterkere focus op de maatschappelijke uitdagingen in Horizon 2020. Dit zijn vraagstukken die lidstaten niet alleen kunnen aanpakken en waar er dus echt meerwaarde is om op Europees niveau de krachten te bundelen. Bovendien gaat het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen en concurrentiekrachtversterking hand in hand. Maatschappelijke uitdagingen vormen immers de groeimarkten van morgen. Een integrale aanpak van onderzoek en innovatie, zoals de Commissie voorstelt, is daarbij essentieel. Nederland hanteert zelf ook een integrale benadering in het bedrijfslevenbeleid.

De maatschappelijke uitdagingen zijn herkenbaar voor Nederland. Nederland kijkt uit naar de verdere inhoudelijke programmering van deze uitdagingen. De door het kabinet vastgestelde economische topsectoren sluiten thematisch goed aan op de Europese maatschappelijke uitdagingen. Aan de topsectoren is gevraagd een verbinding te leggen tussen de actielijnen uit de innovatiecontracten die zij gaan opstellen en de Europese publiekpublieke en publiekprivate samenwerkingsprojecten en -programma’s, waaronder de Gezamenlijke Programmeringsinitiatieven (JPI’s). Dit geldt met name voor de prioriteit «maatschappelijke uitdagingen» en de industriële technologieën uit de prioriteit «industrieel Leiderschap». De inhoud van de innovatiecontracten van de topsectoren is voor Nederland leidraad bij de discussie over de verdere invulling van deze programmaonderdelen. Het kabinet zal in samenwerking met de vertegenwoordigers van de topsectoren hun doelen en prioriteiten uitdragen bij de discussie over de verdere programmering.

Nederland is kritisch over de uitdaging «Inclusieve, innovatieve en veilige maatschappij». Het eigenstandige karakter van de onderzoeksdomeinen veiligheid, sociale en geesteswetenschappen en onderzoek naar het innovatiesysteem zou volgens Nederland in Horizon 2020 tot uiting moeten komen.

De focus op maatschappelijke uitdagingen vraagt om een multidisciplinaire aanpak, waarbij onder andere ook de sociale en geesteswetenschappen, creatieve industrie, niet-technologische en sociale innovatie en diensteninnovatie en aandacht voor duurzaamheid een rol hebben. Om dit multidisciplinaire karakter vorm te geven en bij de invulling van de programma’s flexibel te kunnen inspelen op ontwikkelingen acht Nederland vraagsturing van belang. Overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties vanuit diverse disciplines en sectoren kunnen dan in een proces van vraagarticulatie aangeven voor welke uitdagingen er behoefte is aan nieuwe kennis. Deze behoefte zou leidend moeten zijn voor de jaarlijkse werkprogramma’s van Horizon 2020. Nederland hanteert een dergelijke aanpak ook bij het beleid ten aanzien van de topsectoren en bij het vaststellen van beleidsprioriteiten van verschillende departementen. De Commissie moet volgens Nederland een proces organiseren om dit te organiseren. De toekomstige Europese Innovatie Partnerschappen (EIP), Europese Technologie Platforms (ETP), de JPI’s en de Programmacomités met vertegenwoordigers van de lidstaten kunnen daaraan bijdragen.

Een belangrijk onderdeel van een integrale benadering is volgens Nederland dat dit kan leiden tot een onderzoeks- en innovatielandschap waarbij sprake is van een overzichtelijk en toegankelijk geheel aan instrumenten voor de gebruiker. Hiervoor is stroomlijning en reductie van het aantal instrumenten nodig. Instrumenten die veel op elkaar lijken zoals de verschillende instrumenten gericht op publiekpublieke samenwerking zouden volgens Nederland gecombineerd kunnen worden in één overkoepelend programma. De Commissie zet hiervoor eerste stappen door de instrumenten ERA-net en ERA-net Plus te combineren. Nederland is van mening dat ook initiatieven op basis van Artikel 185 (publiek-publiek) en JPI’s aan dit gecombineerde instrument toegevoegd kunnen worden. Hierdoor is er in wezen sprake van één instrument met verschillende niveaus van integratie van de transnationale programmering en oplopende stadia van financiële betrokkenheid van de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft gekozen voor het vaststellen van een beperkt aantal maatschappelijke uitdagingen, waardoor er flexibiliteit blijft om op nieuwe uitdagingen te kunnen inspringen.

Overige programma’s binnen Horizon 2020

EIT

Nederland steunt het principe achter het EIT en de stimulering van de kennisdriehoek, maar kijkt vooral naar de concrete resultaten die de KIC’s de komende tijd gaan opleveren. Deze resultaten moeten leidend zijn voor de keuzes die het EIT in de komende jaren gaat maken. Maatregelen en investeringen zouden moeten worden gericht op een beperkt aantal gebieden van economisch en maatschappelijk belang. Nederland hecht daarbij aan goede aansluiting bij de topsectoren. Nederland vind het tenslotte van belang dat de administratieve lasten voor de deelnemende partijen zo beperkt mogelijk moeten zijn en pleit voor zoveel mogelijk flexibiliteit in het proces van de totstandkoming van de KIC’s.

JRC

Nederland kan zich vinden in de focus op de prioriteiten van de Europa 2020 strategie die de Commissie voor het JRC voorstelt. De activiteiten van het JRC kunnen een goede aanvulling zijn op Horizon 2020 met EU-meerwaarde en een bijdrage leveren aan het oplossen van de maatschappelijke uitdagingen. Een onderdeel daarvan is de versterking van de rol van het JRC bij toekomstverkenningen. Nederland is van mening dat de JRC een open structuur moet handhaven, inclusief toegang tot de onderzoeksfaciliteiten. Bovendien moet gestimuleerd worden dat de onderzoekers van het JRC zoveel mogelijk in competitie met andere onderzoekers binnen Europa samenwerken. Nederland vindt het een goede zaak dat de besluitvorming over onderzoeksfaciliteiten van het JRC zoveel mogelijk in lijn is met de procedures in het onderdeel onderzoeksfaciliteiten in Horizon 2020. Zo wordt duplicatie voorkomen en efficiëntie bevorderd.

Euratom

Voor Euratom reserveert de Commissie in het volgende MFK 1,79 miljard euro in lopende prijzen. Nederland kan zich vinden in de focus die de Commissie voorstelt voor het Euratom programma. Deze bouwt grotendeels voort op de ervaringen uit eerdere Euratom-programma’s, waarbij belangrijke leerpunten uit die programma’s worden meegenomen. Hierbij gaat het onder andere over meer coördinatie bij onderzoek, innovatie en opleiding, valorisatie van onderzoeksresultaten en versterking van monitoring en evaluatie. Nederland vindt het nucleaire onderzoek dat in Euratom-verband wordt gedaan belangrijk in verband met de noodzaak om de mogelijkheden voor energieopwekking verder te onderzoeken. Bovendien is het onderzoek naar reactorveiligheid van groot belang om lessen te kunnen trekken uit de gebeurtenissen in Fukushima (Japan). Nederland steunt de activiteiten die binnen het Euratomprogramma voor het verdere onderzoek naar kernfusie als energiebron worden opgezet.

Het Euratom programma dekt niet de financiering van ITER. De Commissie heeft ITER buiten het EU Meerjarig Financieel Kader geplaatst. Zoals het kabinet in de reactie op het Commissievoorstel heeft aangegeven is Nederland van mening dat alle EU-uitgaven, dus ook ITER, binnen het MFK moeten worden gebracht ([TK 21 501-20, nr. 553] TK nr). De Commissie zal separaat een voorstel uitbrengen voor ITER. Over dit voorstel en de reactie van het kabinet wordt u via een BNC-fiche geïnformeerd.

Vereenvoudiging en management

In beginsel is Nederland positief over de eenvoud die de regels voor deelname uitstralen. Deze zullen met name positieve effecten kunnen hebben op de deelname van het bedrijfsleven. De administratieve lasten vormen in de huidige programma’s een grote belemmering voor deelname. Nederland ziet in het voorstel enkele belangrijke elementen ter verlichting daarvan, zoals een vergelijkbare set van regels voor de verschillende onderdelen van Horizon 2020 en het meer werken op basis van vertrouwen. Ook een verkorting van de gemiddelde tijd voor subsidietoekenning met 100 dagen is een mooi streven. Nederland is verheugd over de aankondiging dat de Commissie meer gebruik gaat maken van de boekhoudsystemen van de gebruikers en ziet de praktische uitwerking daarvan graag tegemoet.

Nederland mist de keuzemogelijkheid die het voor gebruikers, die hun financieel management op orde hebben, mogelijk maakt om subsidie te ontvangen op basis van de integrale kostprijs. Ook wil Nederland dat de Commissie in specifieke gevallen forfaitaire bedragen mogelijk maakt, zolang dit niet ertoe leidt dat projecten enkel op resultaat beoordeeld worden.

Ook is Nederland van mening dat het subsidiepercentage dat deelnemers kunnen ontvangen in Horizon 2020 in verhouding moet staan tot de afstand van de onderzoeks- en innovatieactiviteiten tot de markt. Voor projecten dichter bij de markt is volgens Nederland een groter deel eigen bijdrage op de R&D-kosten gewenst. Deze eigen bijdrage zet deelnemers aan tot het maken van heldere keuzes. Deelnemers zullen alleen participeren in die onderdelen die aansluiten bij hun eigen strategie. Nederland is daarvan voorstander en kiest zelf ook voor een aantal economische topsectoren waarop hij zijn innovatiebeleid de komende jaren richt.

Het kabinet vindt dat het mogelijk moet zijn de maximale controleperiode te verkorten, zolang de controle op de rechtmatigheid van de bestedingen niet in het geding is, en de kwaliteit van deze controles gewaarborgd blijft. Verkorting mag niet betekenen dat er in bepaalde gevallen geen, of kwalitatief ontoereikende controle wordt toegepast. Daarnaast zal Nederland bij de Commissie pleiten voor stroomlijning van kostendefinities tussen Horizon 2020, het MKB- en Concurrentiekrachtprogramma, de Cohesiefondsen en de GLB-middelen.

Een brede en naadloze benadering van innovatie

Nederland is van mening dat in Horizon 2020 meer aandacht moet uitgaan naar waardecreatie uit kennis dan in de vorige programma’s. Horizon 2020 zal zich daarom moeten richten op het gehele systeem van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek via toegepast onderzoek, tot pilot- en demonstratieprojecten naar het op de markt brengen van producten, processen en systemen. Deze benadering kiest de Commissie ook. Vooral bij het onderdeel gericht op de grote maatschappelijke uitdagingen hecht Nederland aan deze integrale aanpak.

Om waardecreatie uit kennis te bevorderen acht Nederland het van belang dat de bedrijfsdeelname aan Horizon 2020 bevorderd wordt. Grensoverschrijdende publiekprivate samenwerking moet daarom de grootste en belangrijkste component vormen van Horizon 2020. Dit blijkt nu nog onvoldoende uit het voorstel, omdat weliswaar budgetten gekoppeld zijn aan (deel)prioriteiten, maar de uitwerking nog onvoldoende concreet is.

Nederland steunt de wens van de Commissie om meer nadruk te leggen op demonstratieactiviteiten en prototypes. Om dit mogelijk te maken acht Nederland het noodzakelijk dat de flexibiliteit van projecten bevorderd wordt zodat er meer ruimte komt voor kortdurende en kleinschalige publiekprivate en privaatprivate samenwerking. Dit is vooral gunstig voor het MKB, omdat het MKB-bedrijven de mogelijkheid geeft om (eventueel in een later stadium) actief te worden in een consortium. Ook acht Nederland het noodzakelijk dat bij het beoordelen van toepassingsgerichte calls for proposals meer nadruk wordt gelegd op de potentiële impact op economie en samenleving. Al deze maatregelen zouden ertoe moeten leiden dat minimaal een derde van het budget van Horizon 2020 naar het bedrijfsleven gaat. Nederland ziet op deze punten nog te weinig aanknopingspunten in het voorstel van de Commissie.

Versterkte deelname van het MKB

Nederland ondersteunt de integrale benadering van de Commissie voor deelname van het MKB. Daarbij is Nederland van mening dat de Commissie er alles aan moet doen om de expliciet uitgesproken verwachting waar te maken dat circa 15% van de middelen uit de onderdelen «maatschappelijke uitdagingen» en «leiderschap in sleutel- en industriële technologieën» naar het MKB zal gaan. Nederland kan zich vinden in het instrument dat de Commissie hiertoe voorstelt: een instrument dat enkel toegankelijk is voor MKB en dat voortbouwt op het SBIR-model. Dit model voor precommercieel aanbesteden stelt het MKB in staat innovatieve oplossingen te vinden voor maatschappelijke uitdagingen. Nederland ziet de nadere uitwerking van dit instrument graag tegemoet. Nederland wil daarbij dat er aandacht blijft in Horizon 2020 voor zowel high tech MKB als MKB dat zijn onderzoek uitbesteedt aan kennisinstellingen en/of andere bedrijven.

Naast een instrument gericht op individuele MKB-bedrijven vindt Nederland dat de deelname van MKB aan de publiekprivate consortia bevorderd moet worden. Door samenwerking met MKB binnen consortia kan opgedane kennis makkelijker naar de markt worden gebracht. Zoals eerder aangegeven is het hiervoor noodzakelijk dat calls for proposals en publiekprivate consortia aantrekkelijker worden voor het MKB.

Nederland kijkt kritisch naar de samenhang tussen MKB instrumenten die zijn ondergebracht in Horizon 2020 en in het «Concurrentiekracht en MKB-programma». In het kader van stroomlijning en helderheid over het instrumentarium voor de doelgroep, dient de toegevoegde waarde helder te zijn.

Internationale samenwerking

Nederland steunt de Commissie in haar wens om via Horizon 2020 internationale samenwerking te stimuleren. Internationale samenwerking zou een aandachtspunt moeten zijn binnen alle onderdelen van Horizon 2020. De focus op de geïndustrialiseerde en opkomende economieën, uitbreidings- en naburige landen en ontwikkelingslanden kan op Nederlandse instemming rekenen. Nederland acht het van belang dat de Commissie haar wens voor internationale samenwerking consequent doorvoert. Dit betekent wat Nederland betreft ook dat de Commissie een open houding jegens andere landen aanneemt indien er bij samenwerking met niet EU-landen intellectueel eigendom buiten Europa kan neerslaan.

Excellentie verspreiden en deelname verbreden

Nederland is van mening dat het vooruitbrengen van wetenschap en technologie en het versterken van de Europese concurrentiekracht het beste gegarandeerd is door alleen het beste onderzoek in competitie op Europees niveau te financieren. Nederland steunt de Commissie daarom in haar voorstel dat het principe van excellentie criterium moet blijven bij het verdelen van de Europese onderzoeksmiddelen. Nederland is daarbij wel van mening dat bij het beoordelen van meer toepassingsgerichte calls een zwaardere weging gegeven moet worden aan impact of dat de drempelwaarde voor impact verhoogd wordt.

Nederland is van mening dat synergie tussen cohesiebeleid en Horizon 2020 van belang is. De doelstellingen van beide instrumenten moeten echter in stand blijven en elkaar aanvullen. Nederland wenst een nadere uitwerking van de voorstellen van de Commissie om tot betere taakverdeling, betere coördinatie, meer samenwerking en informatie-uitwisseling te komen tussen het cohesiebeleid en Horizon 2020.

Om ondervertegenwoordiging van lidstaten en regio’s in het kaderprogramma aan te pakken is het allereerst van belang dat lidstaten en regio’s zelf investeren in een solide kennisbasis. Hiervoor zouden de structuurfondsen benut kunnen worden.

Daarnaast zou bezien kunnen worden hoe het kaderprogramma toegankelijker kan worden, zonder daarbij te tornen aan het principe van excellentie. Hierbij valt te denken aan vermindering van administratieve lasten, stroomlijning en reductie van instrumenten, meer ruimte voor kleinere projecten en een meer gebalanceerde samenstelling van evaluatiecommissies. Deze maatregelen maken het kaderprogramma toegankelijker voor alle tot nu toe ondervertegenwoordigde deelnemers. Naast onderzoekers uit ondervertegenwoordigde lidstaten vallen hieronder bijvoorbeeld ook innovatieve MKB-bedrijven.

Voltooien van de Europese onderzoeksruimte

Nederland steunt de verdere ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte (ERA). Horizon 2020 moet volgens Nederland bijdragen aan het voltooien van de ERA, zoals de Commissie beoogt. Belangrijke onderdelen voor het bereiken van deze «interne markt» voor kennis zijn voor Nederland het vergroten van (internationale) carrièremogelijkheden en het stimuleren van mobiliteit van onderzoekers, het wegnemen van belemmeringen voor mobiliteit, het gezamenlijk opzetten en toegankelijk maken van grote onderzoeksfaciliteiten en gezamenlijke onderzoeksprogrammering.

Vrije toegankelijkheid van onderzoeksresultaten moet volgens Nederland in Horizon 2020 zoveel mogelijk gestimuleerd worden. Peer-reviewed wetenschappelijke publicaties moeten zo veel mogelijk open access beschikbaar zijn. Voor onderzoeksresultaten zelf ligt dit genuanceerder. Daar waar het kan, is open access aan te bevelen. Dit mag echter niet ten koste gaan van samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen. Bij publiekprivate samenwerking zullen de consortia daarom zelf moeten kunnen bepalen hoe zij omgaan met de toegankelijkheid van onderzoeksresultaten. Op die manier kunnen investeringen ook terugverdiend worden.

Via publiekpublieke en publiekprivate partnerschappen tussen Commissie, deelnemers en/of lidstaten kan duplicatie en fragmentatie van onderzoeksinspanningen voorkomen worden. Het is daarom een goed streven dat de Commissie deze partnerschapsvormen stimuleert via Horizon 2020. Nederland is met de Commissie van mening dat structurele financiering uit Horizon 2020 voor gezamenlijke programmeringsinitiatieven (via Artikel 185-initiatieven) alleen gewenst is als lidstaten succesvol een onderzoeksprogramma opzetten en grensoverschrijdende belemmeringen minimaliseren.

Naar boven