22 054 Wapenexportbeleid

Nr. 334 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 november 2020

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Buitenlandse Zaken over onder andere de brief van 4 september 2020 inzake het rapport «Het Nederlandse Wapenexportbeleid in 2019» (Kamerstuk 22 054, nr. 331). De volledige agenda is opgenomen aan het einde van de lijst.

De vragen en opmerkingen zijn op 6 oktober 2020 aan de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 27 oktober 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Meijers

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Ministers

2

 

Inbreng leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng leden van de CDA-fractie

8

 

Inbreng leden van de D66-fractie

13

 

Inbreng leden van de GroenLinks-fractie

15

 

Inbreng leden van de SP-fractie

20

 

Inbreng leden van de PvdA-fractie

26

     

II

Volledige agenda

30

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Ministers

Inbreng leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie danken de Ministers voor de toegezonden stukken. Zij hebben enkele vragen die niet onder een van de gestuurde stukken te scharen zijn.

Allereerst met betrekking tot de wapenexport naar Taiwan. Voorgenoemde leden hebben vernomen dat het huidige embargo op het leveren van militaire goederen aan Taiwan tot gevolg heeft dat de levering van bepaalde goederen, te weten radars, door een Nederlands bedrijf niet door kan gaan. Kan het kabinet aangeven hoe andere Europese landen omgaan met de levering van militaire goederen aan Taiwan? Als er landen zijn die een soepeler beleid hanteren, kan het kabinet in contact treden met deze landen en pogen tot een gezamenlijke Europese lijn te komen? Deelt het kabinet de opvatting dat beleid dat verschilt tussen landen kan leiden tot een ongelijk speelveld?

1. Antwoord van het kabinet

In 1984 heeft Nederland met China naar aanleiding van de duikbotencrisis een zogenaamd Joint Communiqué getekend. Daarin is door de Nederlandse regering bevestigd dat Nederland geen verdere exporten van militaire goederen naar Taiwan zou toestaan. Onder deze afspraak valt ook de uitvoer van radarsystemen.

Deze afspraken zijn op bilaterale basis tussen Nederland en China tot stand gekomen en vormen het uitgangspunt voor de Nederlandse betrekkingen met China. Het is niet bekend of andere EU-lidstaten op bilaterale basis soortgelijke afspraken met China hebben gemaakt. Nederland zal dat in de Raadswerkgroep COARM inventariseren.

Het kabinet onderkent dat verschillend beleid van lidstaten kan leiden tot een ongelijk speelveld en betreurt de gevolgen die hieruit voortkomen voor bedrijven. Echter, overwegingen van buitenlands beleid prevaleren in dit geval boven bedrijfseconomische belangen.

Daarnaast hebben de voorgenoemde leden enkele vragen over de leverantie van militair materieel aan de Verenigde Arabische Emiraten. Zij merken op dat Nederland geen uitvoervergunningen meer geeft voor goederen met deze eindbestemming en dat het kabinet zich hierbij beroept op de vermeende deelname van de Emiraten aan het conflict in Jemen. Kunnen de Ministers toelichten in hoeverre het Nederlandse wapenexportbeleid met betrekking tot de Emiraten verschilt van dat van andere Europese landen? Op welke rapporten of stukken baseert het kabinet de genoemde onderbouwing om uitvoervergunningen te weigeren? In hoeverre wordt de onderbouwing van de beoordeling van uitvoervergunningen aan de Emiraten met regelmaat geactualiseerd? Klopt het dat hiermee ook het onderhoud en de modernisering van al eerder geleverde systemen in de knel komt? Kunnen de Ministers een appreciatie geven wat dit doet met de reputatie van Nederlandse leveranciers als betrouwbare partner, niet alleen richting de Emiraten maar ook richting andere (toekomstige) klanten?

2. Antwoord van het kabinet

Nederland heeft ten aanzien van de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedi-Arabië, vanwege hun betrokkenheid in het conflict in Jemen, nationaal beleid in aanvulling op het EU Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (hierna: EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport).1 Nederland hanteert ten aanzien van de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedi-Arabië een zogenaamde presumption of denial. De presumption of denial houdt in dat vergunningaanvragen voor de export van militaire goederen en dual-use goederen met militair eindgebruik naar deze eindbestemmingen worden afgewezen tenzij onomstotelijk vaststaat dat deze goederen niet worden ingezet bij het conflict in Jemen.2 Dit beleid is ook van toepassing op onderhoud en modernisering van eerder geleverde systemen. Het kabinet wil voorkomen dat uit Nederland afkomstige militaire goederen op negatieve wijze bijdragen aan het conflict in Jemen en daarmee aan de internationale vrede en veiligheid.

Het Nederlandse beleid ten aanzien van de Verenigde Arabische Emiraten wijkt daarmee dus af van het beleid van EU-lidstaten die geen aanvullend nationaal beleid hebben. Nederland is echter niet het enige land met aanvullend nationaal beleid. Uit een rondvraag die in april 2020 door Nederland is gedaan, bleek dat ook Denemarken, Duitsland, Finland, Luxemburg, Malta, Oostenrijk, Tsjechië en Zweden een vorm van aanvullend nationaal beleid hebben ten aanzien van de Verenigde Arabische Emiraten of uitgaan van een zeer restrictieve toetsing van het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Nederland heeft in 2019 en 2020 verschillende malen gepleit voor een gemeenschappelijke EU-lijn ten aanzien van de landen die betrokken zijn in het conflict in Jemen. Laatstelijk heeft de Minister van Buitenlandse Zaken daarvoor gepleit tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 15 mei 2020 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2162). Nederland heeft in de Raadswerkgroep COARM in september en oktober 2020 wederom opgeroepen tot een gemeenschappelijke lijn ten aanzien van de export van militaire goederen naar Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten op basis van het rapport van de Group of Independent Eminent International and Regional Experts on Yemen (hierna GoEE) en gepleit voor een intensievere uitwisseling over de wijze waarop, en over informatie op basis waarvan, exportvergunningen naar deze landen op nationaal niveau worden beoordeeld.

Aanleiding voor het aangescherpte Nederlandse exportcontrolebeleid ten aanzien van Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten zijn verschillende rapporten van deze GoEE uit 2018, 2019 en 2020. Nederland heeft in de Mensenrechtenraad (MRR) sterk gepleit voor de oprichting van de GoEE. De GoEE heeft vermeende schendingen van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht in Jemen onderzocht. In drie opeenvolgende rapporten concludeerde de GoEE dat de strijdkrachten van Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor de schendingen van humanitair oorlogsrecht in het Jemen-conflict (zie ook paragraaf 3.2 van het Jaarrapport Wapenexportbeleid 2019).3 Het meest recente rapport van de GoEE uit september 2020 was wederom zeer kritisch. Alle deelnemende partijen worden beschuldigd van het schenden van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht. Het rapport onderschrijft dat de Verenigde Arabische Emiraten actief blijft in Jemen ondanks de aankondiging vorig jaar dat het land zich militair terug zou trekken. De Verenigde Arabische Emiraten blijft luchtoperaties uitvoeren, is op verschillende plekken met grondtroepen aanwezig en ondersteunt 90.000 lokale strijders.

Ook uit een rapport van het VN Panel of Experts van 27 januari 2020 blijkt duidelijke betrokkenheid van de VAE bij schendingen van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht in Jemen.4 Ten slotte roept een recent rapport van het Europees parlement over de implementatie van het EU Gemeenschappelijk Standpunt EU-lidstaten op basis van de GoEE-rapporten op om de uitvoer van militaire goederen te staken.5

De situatie ter plaatse wordt voortdurend zorgvuldig gemonitord. Vooralsnog bestaat er op basis van bovenstaande rapporten en andere beschikbare informatie geen aanleiding om het aangescherpte wapenexportcontrolebeleid ten aanzien van de Verenigde Arabische Emiraten te herzien.

Wanneer EU-lidstaten vanwege aanvullend nationaal exportcontrolebeleid restrictiever toetsen dan andere lidstaten, heeft dat een negatieve uitwerking op het gelijke speelveld. Dat geldt ook voor het aanvullende nationale beleid vanwege het conflict in Jemen. Het kabinet begrijpt en betreurt de gevolgen van dit ongelijke speelveld voor de Nederlandse defensie-industrie. Overwegingen ten aanzien van mensenrechten, humanitair oorlogsrecht en internationale vrede en veiligheid wegen echter zwaarder dan deze economische belangen. Het kabinet zal zich blijven inzetten voor een gelijk speelveld in Europa en daarbuiten. Daarnaast helpt het kabinet defensiebedrijven om zich te positioneren op markten waar de export van hun producten wel mogelijk en politiek wenselijk is.

Rapport «Het Nederlandse Wapenexportbeleid in 2019»

De leden van de VVD-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het rapport over het Nederlandse wapenexportbeleid. Zij hebben hier nog enkele vragen over. Zij lezen dat bij het beoordelen van aanvragen voor uitvoervergunningen van militair materieel er aansluiting gezocht wordt bij het Gemeenschappelijk Standpunt van de Europese Unie. Kunnen de Ministers toelichten in hoeverre de Nederlandse beoordeling van aanvragen aanvullende eisen stelt, naast de uitgangspunten zoals opgenomen in het standpunt? Welke eisen zijn dit? Hoe wordt er in andere EU-landen omgegaan met deze aanvullende eisen? In hoeverre volgen andere Europese landen het Gemeenschappelijk Standpunt? In hoeverre wordt hierbij gestreefd naar verdergaande harmonisatie, waarvoor ook eerder door de Kamer middels moties de wens is uitgesproken?

3. Antwoord van het kabinet

Aanvragen voor uitvoervergunningen van militair materieel worden per geval getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Nederland heeft aanvullend nationaal beleid voor export van militair materieel naar Turkije, de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedi-Arabië. Voor Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten geldt een presumption of denial: vergunningaanvragen voor deze eindbestemmingen worden afgewezen tenzij onomstotelijk vaststaat dat de goederen niet worden ingezet in de strijd in Jemen. Wanneer dit onomstotelijk vaststaat, wordt de vergunningaanvraag alleen toegewezen indien de aanvraag voldoet aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt (Kamerstuk 22 054, nr. 312). Voor Turkije geldt dat alle aanvragen voor nieuwe vergunningen tot nader order worden aangehouden. Voor vergunningen voor zendingen die voortkomen uit voorgaande leveringen (zoals onderhoud, reparatie en vervangingsonderdelen) geldt een presumption of denial: wanneer onomstotelijk vaststaat dat de goederen niet in Syrië worden ingezet, kunnen hiervoor – na toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport – wel vergunningen worden toegekend (Kamerstuk 22 054, nr. 316). Voor nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3 van het jaarrapport «Het Nederlandse Wapenexportbeleid in 2019».6

Alle EU-lidstaten zijn gebonden aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Verschillende lidstaten, zoals Duitsland, Oostenrijk, Tsjechië, Malta Finland, Luxemburg en Zweden hebben – net als Nederland – een aanvullend nationaal beleid. Voor Turkije geldt dat de Raad Buitenlandse Zaken op 14 oktober 2019 besloten heeft tot een gezamenlijk restrictief exportcontrolebeleid jegens Turkije. Ten slotte hanteren sommige EU-lidstaten aanvullende nationale criteria. Zo heeft Zweden een aanvullend nationaal criterium dat ziet op de staat van de democratie in het land van eindbestemming.7

Het streven naar EU-harmonisatie en een gelijk speelveld voor de defensie-industrie is een kernonderdeel van het Nederlandse wapenexportbeleid. Het kabinet blijft zich hiervoor inzetten in lijn met de motie van het lid Van Haga (Kamerstuk 22 054, nr. 308). Het kabinet doet dit langs verschillende sporen:

  • Lidstaten zijn verplicht afgewezen exportvergunningen te notificeren. Andere lidstaten die een vergunningaanvraag krijgen voor een vergelijkbare transactie dienen de lidstaat die heeft afgewezen te consulteren. Nederland draagt intensief en zorgvuldig bij aan dergelijke consultaties.

  • Nederland roept regelmatig op tot meer afstemming in de EU-Raadswerkgroep COARM over het beleid ten aanzien van gevoelige bestemmingen om zo tot een gelijke aanpak en een gelijk speelveld te komen.

  • Het kabinet roept andere landen regelmatig op om met het oog op het conflict in Jemen een net zo restrictief wapenexportbeleid te hanteren als Nederland. De Minister-President riep daartoe op tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018. De Minister van Buitenlandse Zaken deed hetzelfde tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019, in de VNVR in november 2018 en in de Raad Buitenlandse Zaken van 15 mei 2020 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2159).

  • Tijdens de herziening van het EU Gemeenschappelijk Standpunt heeft Nederland ingezet op een inhoudelijke herziening met als doel een hoog niveau van exportcontrole. Onder EU-lidstaten was echter helaas onvoldoende draagvlak om te tornen aan de begin jaren ’90 overeengekomen criteria.

Graag wordt ook verwezen naar de Kamerbrief van 12 november 2019 waarin wordt toegelicht hoe het kabinet gevolg geeft aan de motie van het lid Van Haga (Kamerstuk 22 054, nr. 315). Het kabinet blijft zich dus inzetten voor een gelijk speelveld. Daarbij is de inzet wel dat de gezamenlijke lat hoog is. Verdere harmonisatie moet niet leiden tot een minder zorgvuldige toetsing.

Kunnen de Ministers toelichten wat de gemiddelde doorlooptijd is van een aanvraag tot toekenning van een uitvoervergunning? In hoeverre is hierbij een verschil tussen uitvoervergunningen voor militair materieel en voor dual use-goederen?

4. Antwoord van het kabinet

De gemiddelde doorlooptijd van een vergunningaanvraag tot het besluit over deze aanvraag bedroeg in 2019 50 kalenderdagen voor dual-use goederen en 27 kalenderdagen voor militaire goederen.8 Daarmee is in 2019 respectievelijk 72% en 90% van de vergunningen voor dual-use goederen en militaire goederen afgerond binnen de wettelijke termijn van acht weken. Dit is vergelijkbaar met het jaar 2018 (respectievelijk 72% en 83%) en een duidelijke verbetering ten opzichte van voorgaande jaren. In 2015 bedroeg dit percentage respectievelijk 54% (dual-use) en 86% (militair).

Opvolging moties en toezeggingen aangaande het wapenexportbeleid

De leden van de VVD-fractie lezen dat er in de Raadswerkgroep COARM weinig draagvlak bleek te zijn voor een herziening van de criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt om zo verdergaande harmonisatie te bewerkstelligen. Kan het kabinet toelichten welke lidstaten zich hiertegen hebben uitgesproken en welke argumentatie zij hierbij gaven? Welke lidstaten volgen op dit moment niet de uitgangspunten van het Gemeenschappelijk Standpunt met betrekking tot de uitvoer van dual use-goederen? Welke argumenten geven zij hiervoor? Welke impact heeft deze asymmetrische toepassing van het Gemeenschappelijk Standpunt met betrekking tot dual use-goederen op het gelijke speelveld tussen Nederlandse bedrijven en bedrijven uit lidstaten die het Standpunt hierbij niet hanteren?

Met betrekking tot het consultatiemechanisme vragen de voorgenoemde leden of de Ministers kunnen toelichten welke lidstaten op dit moment geen actief gebruik maken van het consultatiemechanisme? Kunnen de Ministers toelichten hoeveel aanvragen die in Nederland geweigerd zijn elders in de Europese Unie in een later stadium alsnog toegekend worden?

5. Antwoord van het kabinet

Het kabinet betreurt dat er onvoldoende animo was onder EU-lidstaten voor een inhoudelijke herziening van de criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Het kabinet doet echter geen mededelingen over de vertrouwelijke onderhandelingen hierover in de Raad en de standpunten die verschillende lidstaten hierin hebben ingenomen.

Alle EU-lidstaten zijn gebonden aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport voor de beoordeling van vergunningen voor de export van militaire goederen en technologie en dual-use goederen en technologie met militair eindgebruik. De export van dual-use goederen niet bestemd voor militair eindgebruik, valt uitsluitend onder het gemeenschappelijk EU-kader van de dual-use verordening (Verordening (EG) Nr. 428/2009), zie ook paragraaf 3 van het jaarrapport.

Er is dus een duidelijk gemeenschappelijk kader voor export van militaire goederen. Echter, de toepassing van dit kader (de exportcontrole) is een nationale bevoegdheid. Zolang EU-lidstaten niet bereid zijn om deze bevoegdheid over te dragen, zullen er verschillen bestaan in de wijze waarop lidstaten toetsen aan het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.

Het is niet mogelijk om de impact van deze verschillen op het bedrijfsleven te becijferen. Zo wordt geopperd dat Nederlandse bedrijven orders mislopen vanwege de nauwlettende toetsing in Nederland. Het is echter veelal onmogelijk om met zekerheid vast te stellen of een vergunning die in een ander land is toegewezen in Nederland zou zijn geweigerd. Ook andersom is het lastig om conclusies te trekken. Alle lidstaten zijn via het consultatiemechanisme verplicht om over vergelijkbare vergunningaanvragen die door een ander land zijn afgewezen te consulteren. Alle EU-lidstaten maken gebruik van dit consultatiemechanisme.

Het EU-jaarrapport inzake wapenexport vermeldt hoe vaak iedere EU-lidstaat een andere lidstaat heeft geconsulteerd, dan wel zelf is geconsulteerd over een afgewezen vergunning.9 Nederland is in 2019 tien keer geconsulteerd over vergunningen die door Nederland zijn afgewezen. Hiervan hebben twee lidstaten de uitkomst gedeeld: een keer is een aanvraag eveneens afgewezen en een keer is een aanvraag toegewezen.

Een afwijkende uitkomst betekent niet meteen dat deze onterecht is. Zo kunnen de omstandigheden in het land van eindbestemming zijn veranderd in de periode tussen de beoordeling in Nederland en de beoordeling in de andere EU-lidstaat. Ook kan de transactie op bepaalde punten net iets afwijken waardoor toekenning toch gerechtvaardigd is of beschikt de andere lidstaat over net iets andere (bedrijfsvertrouwelijke) informatie waardoor een andere conclusie wordt getrokken.

Naast het wapenexportcontrolebeleid spelen ook veel andere factoren een rol bij eventuele (gemiste) opdrachten voor het bedrijfsleven. Uiteraard betreurt het kabinet alle negatieve gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven van de verschillende toepassing van het Gemeenschappelijk Standpunt door lidstaten. Desalniettemin staat het kabinet voor zijn beleid. Eerbiediging van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht en veiligheidsbelangen hebben prioriteit boven specifieke economische belangen.

Inbreng leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie danken het kabinet voor het opstellen van het drieëntwintigste rapport Nederlandse wapenexportbeleid in 2019.

De leden van de CDA-fractie vragen de Ministers of het Verenigd Koninkrijk is aangesloten bij het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport in het geval een no deal-Brexit. Wanneer dat niet het geval is, vragen deze leden of dit onderdeel van de huidige onderhandelingen uitmaakt en het kabinet ervoor pleit het Verenigd Koninkrijk er toe aan te zetten zich aan te blijven sluiten bij het Gemeenschappelijk Standpunt.

6. Antwoord van het kabinet

Zoals bekend is in het terugtrekkingsakkoord een overgangsperiode vastgesteld die loopt tot en met 31 december 2020. Tijdens deze overgangsperiode is EU wet- en regelgeving van toepassing in en op het Verenigd Koninkrijk. Na afloop van de overgangsperiode is dit niet meer het geval; vanaf 1 januari 2021 zijn Europese regels en afspraken over exportcontrole, zoals het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport, dus niet meer van toepassing op het VK. Dit geldt onafhankelijk van het feit of er wel of geen akkoord is over de toekomstige relatie. De EU en Nederland zouden graag met het VK afspraken maken op het gebied van Gemeenschappelijk Buitenland en Veiligheidsbeleid en externe veiligheid. De Politieke Verklaring biedt daartoe goede aanknopingspunten, maar het VK heeft vooralsnog niet over deze onderwerpen willen spreken. Deze onderwerpen vormen dan ook geen onderdeel van de onderhandelingen over het toekomstig partnerschap. Desalniettemin is Nederland voorstander van een blijvende intensieve samenwerking met het VK op het terrein van exportcontrole, zoals dat ook gebeurt met andere derde landen.

De leden van de CDA-fractie vragen de Ministers of en in hoeverre het embargo van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) uit 1992 nog van kracht is met betrekking tot «forces engaged in combat in Nagorno-Karabach». Deze leden vragen de Ministers indien dat niet het geval is om eventuele leveringen aan beide strijdende partijen volledig te bevriezen en daarvoor te pleiten bij EU-collega’s.

7. Antwoord van het kabinet

Sinds 1992 geldt een OVSE-embargo op levering van militaire goederen aan partijen betrokken bij het conflict in Nagorno-Karabach. Nederland geeft gevolg aan dit embargo en geeft geen vergunningen af voor militaire goederen die in dit conflict kunnen worden ingezet. Nederland zal in de EU Raadwerkgroep COARM pleiten voor een uniforme toepassing van dit embargo.

De leden van de CDA-fractie vragen de Ministers of en zo ja op welke wijze een toetsing bestaat of er achteraf sprake is geweest van verkeerd gebruik van geleverde materialen. Deze leden vragen de Ministers dus of er een controlesysteem op geëxporteerde goederen bestaat. Tevens vragen deze leden of het trackrecord van een land onderdeel uitmaakt van het oordeel over een aanstaande levering.

8. Antwoord van het kabinet

In Nederland bestaat de exportcontrole uit een zeer zorgvuldige risico-inschatting vooraf. Het track record van een land maakt onderdeel uit van deze risico-inschatting vooraf. Er is geen controle achteraf (post shipment inspection). Als een koper een militair product op rechtmatige wijze heeft aangeschaft en deze onder een geldige vergunning is geëxporteerd, is het aan de autoriteiten in het land van bestemming om toe te zien op controle en handhaving. Nederland heeft in de landen van eindbestemming geen rechtsmacht om te controleren en te handhaven.

Slechts een beperkt aantal EU-lidstaten (Duitsland, Tsjechië en Zweden) voert controles achteraf uit. Het toepassingsgebied van deze controles achteraf is doorgaans beperkt tot kleine en lichte wapens, vanwege het grote omleidingsrisico van dit soort wapens. Componenten zijn veelal expliciet uitgezonderd vanwege de praktische bezwaren van het controleren van onderdelen die bijvoorbeeld zijn geïntegreerd in een marineschip van een ander land. Voor landen zoals Nederland, zonder kleine en lichte wapenindustrie, en export die voor meer dan 80% uit componenten bestaat, is controle achteraf geen effectief instrument.

Aangaande de levering aan Indonesië in juni van dit jaar constateren de leden van de CDA-fractie dat er weliswaar geen verband wordt gezien tussen de levering en het schenden van mensenrechten, en dat dat als zodanig in de analyse ook wordt bevestigd, maar dat dit niet te lichtzinnig opgevat dient te worden gezien de aandachtspunten die dit land heeft als het gaat om mensenrechtenschendingen. De leden van de CDA-fractie vragen de Ministers hoe de afweging dan gemaakt wordt en welke meerwaarde het heeft om een dergelijk criterium toe te passen en hoe mensenrechten dan wel onder de aandacht kunnen worden gebracht van de betreffende overheid. Deze leden vragen de Ministers of ze in contact staan en in gesprek zijn met Indonesië met betrekking tot deze context, waarbij in acht wordt genomen dat Indonesië een bondgenoot is waarmee we diplomatiek, maar wel op inhoud dergelijke gevoelige zaken moeten kunnen bespreken.

9. Antwoord van het kabinet

Vergunningaanvragen worden zorgvuldig getoetst aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake Wapenexport. Daarbij wordt onder andere gekeken of er een duidelijk risico bestaat dat de goederen worden gebruikt bij het begaan van mensenrechtenschendingen (criterium 2). Bij de toetsing staan de aard van het goed, de eindgebruiker en het eindgebruik centraal. Bij een negatieve toetsing aan dit criterium wordt een aanvraag afgewezen. Indien er geen duidelijk risico is dat goederen worden ingezet bij het begaan van mensenrechtenschendingen kan een aanvraag, na positieve toetsing aan de overige criteria, worden toegewezen. De situatie kan zich voordoen dat er in een land mensenrechtenschendingen plaatsvinden, maar dat uit de toetsing volgt dat er geen duidelijk risico is dat de goederen in kwestie hieraan zullen bijdragen. Zo leent een radarsysteem voor de marine zich veelal minder voor gebruik bij het begaan van mensenrechtenschendingen dan een klein kaliber wapen voor de oproerpolitie. Het kan ook zo zijn dat de eindgebruiker van de goederen (bijvoorbeeld de marine) niet betrokken is bij de mensenrechtenschendingen en taken uitvoert vanuit een legitieme veiligheidsbehoefte, zoals kustbewaking, het veilig stellen van commerciële vaarroutes of anti-piraterij operaties.

De mensenrechtensituatie is vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Indonesië.

Aangaande de levering aan Qatar via Italië zoals gemeld in de brief van maart 2020 hebben de leden van de CDA-fractie een vraag aan de Ministers. Qatar was in het verleden betrokken bij de oorlog in Jemen, sinds 2017 hebben ze zich teruggetrokken. Het kabinet onderkent het eventuele risico op een terugkerende betrokkenheid. Het kabinet is bovendien van mening dat het risico dat deze goederen zouden kunnen bijdragen aan de mensenrechtenschendingen in Jemen verwaarloosbaar is. De goederen zijn namelijk bestemd voor vaartuigen voor de Qatarese marine en dit dienstonderdeel was voor zover bekend niet betrokken bij de militaire operatie in Jemen. Echter, een groot probleem in de oorlog in Jemen voor de toegang van hulpmiddelen tot het land was de blokkade van de haven waardoor het hele land werd uitgehongerd. Daarvoor waren de marines van betrokken partijen verantwoordelijk. De leden van de CDA-fractie vragen de Ministers in hoeverre de Qatarese marine betrokken was bij deze blokkade en in hoeverre de schepen die geleverd worden aan Qatar ingezet kunnen worden voor een eventuele zeeblokkade wanneer Qatar zich wederom in het conflict zou mengen.

10. Antwoord van het kabinet

Qatar heeft zich in juni 2017 teruggetrokken uit de door Saudi-Arabië geleide coalitie voor Jemen nadat het land in onmin raakte bij andere leden van de Gulf Cooperation Council. Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein en Egypte verbraken in 2017 ook de diplomatieke banden met Qatar. Tegen deze achtergrond is het onwaarschijnlijk dat Qatar zich opnieuw aansluit bij de coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië. Het kabinet beschikt niet over informatie die wijst op betrokkenheid van Qatar destijds bij de maritieme blokkade.

Naar aanleiding van de inval van Turkije in Syrië heeft het kabinet in maart dit jaar geoordeeld dat de criteria voor wapenexport naar Turkije niet verder aangescherpt dienen te worden. Deze aanscherping wordt continue gemonitord. De leden van de CDA-fractie vragen de Ministers of dat nog steeds het geval is, gezien de oplopende spanningen tussen Turkije en Griekenland, de oplopende spanning tussen Turkije en Cyprus en toenemende dreigende uitspraken van Turkije richting Armenië, en het oordeel wat dat betreft blijft staan, of dat aanscherping op bepaalde onderdelen inmiddels wel wenselijk is. Tevens vragen de leden van de CDA-fractie aan de Ministers welke leveringen er aan Turkije gepland staan en in hoeverre dat maritieme onderdelen zijn.

11. Antwoord van het kabinet

Het aangescherpte wapenexportbeleid jegens Turkije is begin 2020 tegen het licht gehouden. De Kamer is hierover op 9 maart schriftelijk geïnformeerd (Kamerstuk 22 054, nr. 325). Conform het aangescherpte wapenexportbeleid worden geen nieuwe exportvergunningen afgegeven voor Turkije (Kamerstuk 22 054, nr. 316). Dit is het meest strikte beleid denkbaar; een verdere aanscherping is niet mogelijk. Op dit moment worden zo’n vijfentwintig vergunningaanvragen aangehouden van negen bedrijven met een waarde van € 11,8 mln. Een aantal bedrijven is relatief hard getroffen, bijvoorbeeld omdat een groot deel van hun omzet in Turkije wordt gemaakt. Een aantal vergunningaanvragen is ook al ingetrokken omdat het onderliggende contract is geannuleerd.

Het beleid staat wel zendingen toe die voortkomen uit voorgaande leveringen (zoals onderhoud, reparatie en vervangingsonderdelen). Voor deze zendingen geldt een presumption of denial: wanneer onomstotelijk vaststaat dat de goederen niet in Syrië worden ingezet, kunnen hiervoor – na positieve toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport – wel vergunningen worden toegekend (Kamerstuk 22 054, nr. 316). Ook andere Europese landen zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk kennen zo’n presumption of denial. Een aanscherping van het beleid voor deze zendingen is denkbaar, maar niet opportuun en niet nodig.

Aanscherping is niet opportuun, omdat de uitzondering bewust is beperkt tot zendingen die voortkomen uit voorgaande leveringen. Voor deze zendingen geldt dat bedrijven een contractuele verplichting hebben om vervanging, reparatie of onderhoud ten aanzien van eerder geleverde goederen te verzorgen. Het aanscherpen van beleid, bijvoorbeeld door ook voor deze leveringen vergunningaanvragen te bevriezen, leidt dan ook sneller tot contractbreuk en de verplichting tot schadevergoeding van bedrijven. Dergelijke vergunningen leiden ook niet tot additionele militaire capaciteiten in Turkije.

Aanscherping is niet nodig, omdat deze aanvragen zeer secuur getoetst worden aan de hand van de acht criteria uit het Gemeenschappelijk Standpunt, waaronder toetsing aan handhaving van regionale stabiliteit. Wanneer er sprake is van een duidelijk risico dat deze goederen worden ingezet voor territoriale agressie of het met kracht bijzetten van territoriale aanspraken, wordt de vergunning afgewezen. Daarbij wordt zorgvuldig getoetst op het risico dat goederen worden ingezet in de regio. Ook wordt er getoetst op het risico dat goederen in strijd met geldende wapenembargo’s worden omgeleid naar bestemmingen waarvoor een wapenembargo geldt zoals Libië en Nagorno-Karabach (criterium 7).

Op dit moment liggen zo’n vijf vergunningen voor naleveringen naar Turkije voor ter beoordeling. Er worden geen uitspraken gedaan over de aard van deze aanvragen. Bij afgifte worden de vergunningen gepubliceerd op rijksoverheid.nl.10

Ten slotte zullen op korte termijn de Regelingen algemene vergunning NL007 en NL008 worden gewijzigd. Van deze algemene vergunningen kan een transporteur gebruik maken voor de doorvoer van minder gevoelige militaire goederen vanuit een EU/NAVO+-land naar een derde land (NL007) of vanuit een derde land naar een EU/NAVO-land (NL008). Bij een algemene vergunning wordt niet individueel getoetst en doet het bedrijf achteraf verslag van het gebruik van die algemene vergunning. Turkije wordt nu uitgesloten als eindbestemming waarvoor gebruik kan worden gemaakt van de algemene vergunningen NL007 en NL008. Daarmee wordt het toezicht op de doorvoer naar Turkije verder aangescherpt.

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie of de Ministers merken dat de wereld van de wapenhandel verandert door de veranderende geopolitieke verhoudingen in de wereld. Deze leden vragen de Ministers nader in te gaan op de veranderende houding van de Verenigde Staten in de wereld en de eventuele verandering in levering van militaire goederen en welke rol China pakt in de mondiale wapenhandel.

12. Antwoord van het kabinet

Voor een appreciatie van de veranderende geopolitieke verhoudingen verwijst het kabinet naar de kamerbrief «Appreciatie VS-China spanningen sinds de corona-uitbraak» (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2180). Dit antwoord beperkt zich verder tot de ontwikkelingen op het terrein van wapenexportcontrole. De Verenigde Staten heeft in juli 2019 genotificeerd niet langer voornemens te zijn om partij te worden van het wapenhandelverdrag ATT en zich daarmee niet langer gebonden te voelen aan de verplichtingen die voortkomen uit de ondertekening van het verdrag door de VS in 2013. Nederland en de EU blijven zich ervoor inzetten dat meer landen toetreden tot het ATT.

De afgelopen twee decennia heeft China sterk geïnvesteerd in zijn defensie-industrie. Het kan zich inmiddels positioneren als een van de koplopers in verschillende sectoren en het is daarmee ook de top 5 van wereldwijde wapenexporteurs binnengedrongen. China blijft met een aandeel van 5,5% in de uitvoer van militaire goederen vooralsnog een kleinere speler dan de VS.

China richt zijn wapenexportactiviteiten voornamelijk op landen in Azië, het Midden-Oosten en Afrika. Veel van deze landen hebben geen of beperkt toegang tot geavanceerde wapensystemen van westerse producenten, bijvoorbeeld door beperkingen die landen als de Verenigde Staten leggen op de export van dergelijke wapensystemen of door het ontbreken van voldoende financiële middelen. China maakt gebruik van deze ruimte op de mondiale wapenmarkt door wapens aan te bieden voor een scherpe prijs en zonder beperkingen. Bemoedigend is dat China zich in 2020 bij het ATT heeft aangesloten.

De ontwikkeling van de Chinese defensie-industrie vormt een belangrijk onderdeel van o.a. de modernisering van China’s krijgsmacht en de ambitieuze industriestrategie Made in China 2025. Het is de verwachting dat naar mate de Chinese defensie-industrie zich verder ontwikkelt, ook andere Chinese wapensystemen, zoals onderzeeboten en luchtafweersystemen, op dezelfde wijze door China internationaal zullen worden aangeboden. China’s defensie-export vormt daarnaast een wezenlijk en belangrijk onderdeel van het instrumentarium voor China’s bredere buitenlandbeleid.

Inbreng leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de rapportage over het Nederlandse wapenexportbeleid in 2019 en hebben nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie lezen in de kabinetsreactie op de nader gewijzigde motie van de leden Van Ojik en Sjoerdsma (Kamerstuk 35 207, nr. 27) dat Nederland zich zal blijven inzetten voor EU-exportcontroleregelgeving ten aanzien van cybersurveillancegoederen in combinatie met mensenrechten. Het kabinet kondigt ook een nader onderzoek aan naar de aard en toepassingen van cybersurveillancegoederen. Kunnen de Ministers toelichten hoe het nu staat met dit onderzoek? Welke EU-lidstaten steunen de Nederlandse inzet in de EU voor het opnemen van EU-exportcontroleregelgeving ten aanzien van cybersurveillancegoederen? Is het mogelijk dat de Chinese overheid cybersurveillancetechnologie in gebruik heeft afkomstig uit Nederland?

13. Antwoord van het kabinet

Ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van cybersurveillancetechnologie voert het kabinet een onderzoek uit naar de aard en toepassingen van dit soort technologieën en de mogelijkheden om deze via vast te stellen parameters onder exportcontrole te brengen. Dit betreft nieuwe technologieën – zoals gezichtsherkenningssoftware – in aanvulling op reeds onder het Wassenaar Arrangement gecontroleerde cybersurveillance goederen. Het streven is dit onderzoek in het voorjaar van 2021 afgerond te hebben.

In het kader van de onderhandelingen over de herziening van de EU dual use verordening wordt met het Europees parlement onderhandeld over opname van cybersurveillance in relatie tot mensenrechtenschendingen. Het onderhandelingsmandaat van de Raad werd met goedkeuring van alle EU-lidstaten daartoe uitgebreid in juli 2020. Voornoemde onderhandelingen lopen dit jaar o.a. door de COVID-19 maatregelen, vertraging op. De verwachting is dat de onderhandelingen – met het aangepaste mandaat – op korte termijn zullen kunnen worden afgerond.

Het kabinet heeft geen vergunningaanvragen toegekend voor gecontroleerde cybersurveillancetechnologie naar China.

De aan het woord zijnde leden horen graag van de Ministers op welke manier Nederland zich nu inzet om de toetsing en toekenning van vergunningsaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen en van dual use-goederen volgens de criteria van het gemeenschappelijke standpunt 2008/944 verder in EU-samenwerkingsverband te laten plaatsvinden in plaats van enkel als nationale bevoegdheid? Is er al voortuitgang op de harmonisatie van wapenexportcontrole tussen de verschillende EU-lidstaten? Welke andere stappen richting een coherente en nauwere interpretatie van de acht criteria uit het gemeenschappelijk standpunt 2008/944, zoals het actief betrekken van mensenrechten bij de export van militaire goederen, kan Nederland samen met andere welwillende EU-lidstaten nemen?

14. Antwoord van het kabinet

Inzet op verdere harmonisatie van de toepassing van het EU Gemeenschappelijk Standpunt vormt de kern van de Nederlandse inzet binnen de EU. Nederland doet dat via verschillende sporen:

  • 1. Nederland zet intensief in op de uitwisseling met andere EU-lidstaten in de Raadswerkgroep COARM over het beleid ten aanzien van gevoelige bestemmingen en andere aspecten van de uitvoering van het Gemeenschappelijk Standpunt. Dat doet Nederland via zogenaamde Tours-de-Table waarin EU-lidstaten een toelichting geven op hun beleid. Nederland diende in 2019 het hoogste aantal van dergelijke Tours-de-Table in: zes van de in totaal drieëntwintig Tours-de-Table. De door Nederland geïnitieerde Tours-de-Table gingen onder andere over Libië, Jemen, Egypte, de geldigheidsduur van vergunningen en hoeveel transparantie andere lidstaten betrachten ten aanzien van de publicatie van afgewezen vergunningaanvragen. Nederland grijpt deze uitwisselingen ook steevast aan om het gelijke speelveld in EU-verband te agenderen.

  • 2. Nederland roept andere EU-landen ook op politiek niveau regelmatig op om een vergelijkbaar wapenexportbeleid te hanteren. Ten aanzien van het conflict in Jemen, riep de Minister-President tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1378) op tot een vergelijkbaar beleid als Nederland. De Minister van Buitenlandse Zaken deed hetzelfde tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1980) en van 15 mei 2020. De Minister van Buitenlandse Zaken sprak dit ook uit in de VNVR in november 2018. Ook ten aanzien van Turkije heeft Nederland zich intensief ingezet voor een gezamenlijke EU-lijn die op 14 oktober 2019 is vastgelegd in de Raadsconclusies van de Raad Buitenlandse Zaken.

  • 3. Nederland consulteert intensief met andere lidstaten over vergelijkbare aanvragen voor exportvergunningen. Zo is Nederland in 2019 tien keer geconsulteerd op een vergelijkbare aanvraag die eerder door Nederland was afgewezen en consulteerde Nederland andersom negen keer een andere EU-lidstaat over een vergelijkbare aanvraag die eerder door die andere lidstaat was afgewezen. Daarmee poogt Nederland het gelijke speelveld te bevorderen.

  • 4. Tijdens de herziening van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport in 2018 en 2019 heeft Nederland ingezet op een inhoudelijke herziening van de EU-wapenexportcriteria gericht op een hoog niveau van exportcontrole. Onder EU-lidstaten bleek echter onvoldoende draagvlak om te tornen aan de begin jaren ’90 overeengekomen criteria. Mede op initiatief van Nederland stellen de Raadsconclusies behorende bij de herziening van het EU Gemeenschappelijk Standpunt dat er nog verdere voortuitgang kan worden geboekt in het streven naar maximale convergentie tussen lidstaten op het terrein van de export van militaire goederen.11 Op basis van deze Raadsconclusies wordt in de Raadswerkgroep COARM op dit moment gewerkt aan voorstellen voor een gemeenschappelijke benadering van eindgebruikersverklaringen voor kleine en lichte wapens en voorstellen voor een meer uniforme rapportage van afgegeven vergunningen en daadwerkelijke exporten in EU-verband.

De leden van de D66-fractie vragen de Ministers waarom Nederland geen exportvergunningen afgeeft, maar een wapenembargo heeft richting Taiwan. Komt dit door internationale verplichtingen richting China? Zo ja, om welke internationale verplichtingen gaat dit? Zijn de Ministers van mening dat de afspraak met China moet worden gemoderniseerd zodat Nederlandse bedrijven bijvoorbeeld radarsystemen naar Taiwan kunnen exporteren?

15. Antwoord van het kabinet

In 1984 heeft Nederland met China naar aanleiding van de duikbotencrisis een zogenaamd Joint Communiqué getekend. Daarin is door de Nederlandse regering bevestigd dat Nederland geen verdere uitvoer van militaire goederen naar Taiwan zou toestaan. Onder deze afspraak valt ook de uitvoer van radarsystemen.

Het Joint Communiqué vormt het uitgangspunt voor de Nederlandse betrekkingen met China. Het ligt niet voor de hand dat China bereid zal zijn hieraan te tornen.

Inbreng leden van de GroenLinks-fractie

Cybersurveillance

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering zich heeft ingespannen om cybersurveillancetechnologie onder de Dual-use verordening van de EU te brengen, maar dat dit niet is gelukt. Wel is cybersurveillancesoftware inmiddels opgenomen in het Wassenaar Arrangement. De regering schrijft dat dit in de jaarlijkse herziening van de controlelijsten van de EU dual-use verordening zal worden opgenomen. Deze leden vragen of dit een zekerheid is, of een aanname.

Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie wat de regering precies bedoelt met dat de opname van cybersurveillancesoftware in het Wassenaar Arrangement de discussie over opname in de dual-use verordening positief zal beïnvloeden. Deze leden vragen of dit inmiddels is gebeurd en zo ja, tot welke vorderingen dat heeft geleid.

Antwoord van het kabinet

Door de 42 landen die aangesloten zijn bij het Wassenaar Arrangement, is eind 2019 besloten om ook monitoringcentra (tapsystemen) – die communicatie van computer- en telecomnetwerken kunnen monitoren en analyseren, gericht op het volgen van personen en groepen – onder controle te brengen. Deze programmatuur voor cybersurveillance wordt dit laatste kwartaal van 2020 met zekerheid overgenomen in de Europese exportcontrolewetgeving bij de jaarlijkse actualisering van de EU-controlelijsten. Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 16 juli jl. (Kamerstuk 32 735, nr. 309) staan andere items voor cybersurveillance al langere tijd op de genoemde controlelijst, zoals intrusion software, apparatuur voor interceptie en jamming, IP network monitoring en cryptoanalyse.

Nadat eind 2019 in het Wassenaar Arrangement aanvullende cybersurveillancesoftware onder controle is gebracht, is in juli een opening gekomen in de onderhandelingen van de Raad met het Europees parlement over de herziening van de dual-use verordening. De Raad is in juli akkoord gegaan met uitbreiding van het Raadsmandaat voor deze onderhandeling met cybersurveillance in relatie tot mensenrechtenschendingen. Voornoemde onderhandelingen lopen dit jaar onder andere door de COVID-19 maatregelen, vertraging op. Niettemin is de verwachting dat de onderhandelingen – met het aangepaste mandaat – op korte termijn zullen kunnen worden afgerond.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke termijn de regering de nader gewijzigde motie van de leden Van Ojiken Sjoerdsma (Kamerstuk 35 207, nr. 27) gaat uitvoeren en in nationale wetgeving een vergunningplicht voor de export voor alle cybersurveillancetechnologie gaat invoeren, nu het niet is gelukt om voor 1 juli 2020 een Europese vergunningsplicht te regelen.

16. Antwoord van het kabinet

Zoals gemeld in de brief van 16 juli jl. aan uw Kamer (Kamerstuk 32 735, nr. 309) wordt – naar aanleiding van het besluit in het Wassenaar Arrangement eind 2019 – nog dit jaar specifieke cybersurveillancetechnologie in Europese exportcontrolewetgeving opgenomen, in aanvulling op reeds gecontroleerde cybersurveillance goederen en technologie.

Het EU Raadsmandaat voor de onderhandelingen over de EU dual-use verordening werd deze zomer uitgebreid met cybersurveillance in relatie tot mensenrechtenschendingen. Daarmee is het aannemelijk dat dit in de uiteindelijke herziene EU dual-use verordening wordt opgenomen, te meer daar het Europees parlement hier eveneens voorstander van is. Voornoemde onderhandelingen lopen dit jaar o.a. door de COVID-19 maatregelen, vertraging op. De verwachting is dat de onderhandelingen – met het aangepaste mandaat – op korte termijn zullen kunnen worden afgerond.

Daarnaast onderzoekt het kabinet op dit moment ten aanzien van nieuwe technologieën – specifiek voor programmatuur voor gezichtsherkenning – met zorg wat de aard en de toepassingen van dit soort technologieën zijn en wat het risico op ongewenste toepassingen, zoals mensenrechtenschendingen, is. Het onderzoek richt zich ook op de mogelijkheden om dit type technologie via vast te stellen parameters onder exportcontrole te brengen.

Beleid Turkije

Eind vorig jaar scherpte de regering het wapenexportbeleid voor Turkije aan in verband met de inval in Syrië. Lopende vergunningaanvragen zijn toen aangehouden en er werden stappen gezet om enkele reeds uitgegeven vergunningen in te trekken. De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de stand van zaken. Welke gesprekken zijn sinds de Turkse inval in Syrië met de Turkse regering gevoerd, bilateraal dan wel multilateraal, om de Turkse bezetting van Syrisch gebied ongedaan te maken?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het beleid om alle nieuwe aanvragen voor wapenexportvergunningen voor Turkije aan te houden nog steeds van kracht is, en zo nee, waarom niet.

17. Antwoord van het kabinet

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in diverse gesprekken met zijn Turkse counterpart duidelijk de Nederlandse visie op het Turkse optreden in Syrië aan de orde gesteld. Ook de Nederlandse Ambassadeur in Ankara heeft dit tijdens meerdere contacten op hoog niveau gedaan. Voorts heeft Nederland zich in NAVO- en VN-verband over dit onderwerp uitgesproken.

Het beleid om alle nieuwe vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen en technologie naar Turkije aan te houden is nog steeds van kracht. De invulling van dit beleid is beschreven in de Kamerbrief van 25 november 20019 (Kamerstuk 22 054, nr. 316).

Toetsing mensenrechtencriterium

Het valt de leden van de GroenLinks-fractie op dat bij de beoordeling van het mensenrechtencriterium de regering vaak het argument aanwendt dat de te leveren goederen naar verwachting niet zullen worden ingezet ten nadele van mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, ook al is de mensenrechtensituatie in een land van bestemming, of diens deelname aan een internationaal conflict, zorgelijk. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering vanaf welk punt mensenrechtenschendingen of schendingen van het humanitair oorlogsrecht zo fundamenteel zijn dat het leveren van militaire goederen aan dat land an sich de toets aan het mensenrechtencriterium niet kan doorstaan.

18. Antwoord van het kabinet

Criterium 2 van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake Wapenexport stelt dat een uitvoervergunning moet worden geweigerd wanneer er een duidelijk risico bestaat dat uit te voeren militaire goederen of technologie gebruikt worden voor binnenlandse onderdrukking, schendingen van mensenrechten of van het humanitair oorlogsrecht. Hierbij dienen de lidstaten «per geval en rekening houdend met de aard van de militaire goederen en of technologie» na te gaan of bewezen is dat dergelijke goederen of technologie voor binnenlandse onderdrukking gebruikt zijn door de beoogd eindgebruiker. Een negatieve uitkomst van toetsing aan dit criterium vereist een duidelijk verband tussen de goederen of technologie en/of de beoogd eindgebruiker en schendingen van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht.

Onder criterium 6 van het EU Gemeenschappelijk Standpunt wordt beoordeeld wat de houding van het ontvangende land is ten aanzien van de naleving van zijn internationale verplichtingen, zoals de eerbiediging van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht. De toetsing aan criterium 6 richt zich – in tegenstelling tot onder andere criterium 2 – meer op het gedrag van het land van eindbestemming en minder op de specifieke goederen en de specifieke eindgebruiker in de transactie. Hier gaat het bijvoorbeeld niet om de track record van de specifieke eindgebruiker (zoals de marine), maar om de track record van de overheid van het ontvangende land als geheel. Tegen de achtergrond van deze meer holistische beoordeling wordt getoetst of de transactie waarvoor de vergunning wordt aangevraagd doorgang kan vinden. Hierbij wordt aangemerkt dat exportcontrole geen generieke strafmaatregel is en er altijd wordt gekeken naar de omstandigheden van het geval of deze toetsing doorslaggevend is in het eindoordeel over de vergunningaanvraag.

Materieelexport naar Egypte

Het heeft de leden van de GroenLinks-fractie hogelijk verbaasd dat de Ministers goedkeuring hebben gegeven aan een vergunning voor € 114 miljoen aan militair materieel naar Egypte voor radar- en C3-systemen voor de Egyptische marine. Deze leden wijzen er ten overvloede op dat Egypte, naast dat het er een zeer zorgwekkend intern mensenrechtenbeleid op nahoudt, het VN-wapenembargo tegen de strijdende partijen in Libië schendt.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de beantwoording van door hen eerder gestelde Kamervragen12 dat de Ministers toch toestemming hebben gegeven, omdat het risico op omleiding, dat wil zeggen doorverkoop aan een strijdende partij in Libië, zeer klein is. Deze leden vragen waarom de Ministers niet de mening is toegedaan dat wapenleveranties aan een land dat een VN-wapenembargo schendt an sich onwenselijk zijn en een verkeerd signaal afgeven.

19. Antwoord van het kabinet

Het wapenexportbeleid is geen generiek strafmiddel. We spreken landen via politieke dialoog of in andere fora aan op schending van wapenembargo’s, of we stellen sancties in om dergelijke schendingen te bestraffen en verder te voorkomen. Zo stelde de EU onlangs onder het Libië sanctieregime sancties in tegen partijen die betrokken waren bij schendingen van het VN-wapenembargo jegens Libië.

Schendingen van wapenembargo’s worden meegewogen in de beoordeling van vergunningaanvragen. Onder criterium 7 (omleiding) worden alle aanvragen getoetst op het risico dat de goederen worden omgeleid naar een ongewenste eindbestemming, zoals een land waarop een wapenembargo rust. Wanneer sprake is van zo’n risico, wordt de vergunning afgewezen. Daarbij wordt gekeken naar de specifieke aard van de goederen, de eindgebruiker en het eindgebruik. Zo zijn kleine vuurwapens en nachtzichtkijkers gevoeliger voor omleiding dan nieuwe fregatten voor de marine of C3-systemen die in dergelijke fregatten zijn geïntegreerd.

Ook bij toetsing aan criterium 6 (houding ten aanzien van eerbiediging van het internationaal recht) wordt gekeken of het land van eindbestemming betrokken is geweest bij schendingen van een wapenembargo. Bijvoorbeeld op basis van het rapport van het VN Panel of Experts on Libya uit december 2019, dat beschrijft welke landen mogelijk betrokken zijn bij schendingen van het wapenembargo en om welk type goederen het daarbij gaat.

Bij het bepalen of deze toetsing doorslaggevend is in het eindoordeel over de vergunningaanvraag wordt er altijd gekeken naar de specifieke omstandigheden van het geval.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in genoemde beantwoording van Kamervragen tevens dat de Ministers geen garantie hebben verkregen van de Egyptische autoriteiten dat het materieel niet zal worden ingezet bij hernieuwde deelname van de Egyptische marine aan de burgeroorlog in Jemen. Sterker, zij lezen dat de Ministers dit niet eens hebben geprobeerd te verkrijgen. Deze leden vragen waarom niet.

20. Antwoord van het kabinet

De rol van de Egyptische marine is gericht op het veilig stellen van de commerciële vaarwegen rondom het Suezkanaal. Er zijn geen indicaties dat Egypte zich militair zal mengen in het conflict in Jemen. Deze informatie wordt gestaafd door twee belangrijke recente rapporten. Het rapport van de Group of Eminent Experts uit september 2020 concludeert dat Egypte alleen politieke steun aan de KSA-geleide coalitie levert.13 Van militaire steun is geen sprake. Het rapport van het Europese parlement over Europese wapenexport uit september 2020 legt – anders dan voor Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten – eveneens geen direct verband tussen Egypte en mensenrechtenschendingen in Jemen.14

Voorts vragen de leden van de GroenLinks-fractie op basis van welke kennis of informatie de Ministers denken te kunnen uitsluiten dat de Egyptische marine zich in de toekomst weer zal mengen in de burgeroorlog in Jemen, dan wel de burgeroorlog in Libië.

21. Antwoord van het kabinet

Bij de toetsing van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen wordt gekeken of er sprake is van een duidelijk risico dat de goederen zullen worden gebruikt bij het begaan van schendingen van mensenrechten of humanitair oorlogsrecht. Er kan nooit met zekerheid worden geconcludeerd dat militaire goederen ooit wel op een ongewenste wijze worden ingezet. Er wordt een ex-ante inschatting van het risico gemaakt.

De inschatting van het risico en de afweging die is gemaakt is toegelicht in de Kamerbrief over de afgegeven vergunning van 10 juli 2020 (Kamerstuk 22 054, nr. 328) en de daaropvolgende beantwoording van de Kamervragen van leden van Ojik (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3787) en Karabulut (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3786). De situatie in Jemen en Libië wordt voortdurend en zeer nauwlettend gemonitord.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de regering het risico weegt dat Egypte haar dreigement om militair actief te worden in Libië om generaal Haftar te steunen zal waarmaken.

22. Antwoord van het kabinet

Op dit moment is onduidelijk in hoeverre de ontwikkelingen in Libië daadwerkelijk zullen resulteren in militaire acties van Egypte in Libië. President Sisi heeft in juni 2020 aangegeven dat eventuele militaire actie van Egypte gekoppeld is aan het passeren van de rode lijn Sirte en Jufra. Echter, het de facto staakt-het-vuren en de status quo rond deze gebieden houden vooralsnog stand. Recent is er juist sprake van een intensivering van besprekingen tussen de verschillende betrokken partijen. Op 30 augustus 2020 sprak de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken, Shoukry, met Stephanie Williams (Acting Special Representative of the UN Secretary-General in Libya) waarbij Shoukry benadrukte dat Egypte blijft zoeken naar een politieke oplossing voor de crisis in Libië. Recent vonden in Hurghada, Egypte, verkennende veiligheidsgesprekken plaats tussen de twee Libische partijen, die binnen het VN-geleide proces uiteindelijk zullen moeten leiden tot een duurzaam staakt-het-vuren. Deze ontwikkelingen dragen er mede aan bij dat er op dit moment geen duidelijke aanleiding lijkt te zijn voor Egypte om militair te interveniëren. Desalniettemin is de situatie nog altijd volatiel en wordt daarom voortdurend en zeer nauwlettend gemonitord.

Inbreng leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hadden heel graag gedebatteerd in een algemeen overleg over het actuele wapenexportbeleid. De leden van de SP-fractie beschouwen het wapenexportbeleid als een essentieel of cruciaal onderdeel van het buitenlandbeleid. De daden zijn belangrijk, waarschijnlijk nog belangrijker dan de woorden.

Wapenhandel en corruptie

Corruptie is een wijdverbreid probleem en komt ook in de wereld van wapenexporteurs voor. Het mocht al niet, en de leden van de SP-fractie waren blij met de meerderheid van de Kamer voor de expliciete motie van het lid Karabulut van afgelopen februari (Kamerstuk 22 054, nr. 307). De leden van de SP-fractie waren ook tevreden met de steun van de regering, maar er was helaas onvoldoende draagvlak in de EU. Kunnen de Ministers vertellen van wie de regering steun in de EU kreeg? Delen de Ministers de teleurstelling van deze leden over de overige lidstaten die een expliciet anti-corruptiecriterium afwijzen?

Is het te controleren dat corruptie een grond voor weigering is?

23. Antwoord van het kabinet

Nederland heeft in maart 2019 in de EU-raadswerkgroep COARM ervoor gepleit om corruptie op te nemen als separaat criterium in het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole. Het kabinet betreurt het dat hiervoor geen draagvlak was onder lidstaten, maar kan in het kader van de vertrouwelijkheid van de onderhandelingen in de Raad niet aangeven welke lidstaten zich tegen zo’n criterium hebben uitgesproken. Verschillende lidstaten waren van mening dat corruptie reeds voldoende wordt meegewogen in de huidige criteria, zoals in criterium 7 dat ziet op het risico van omleiding van goederen naar een ongewenst of onbedoeld eindgebruik of in criterium 8 dat erop toeziet dat goederen die worden geëxporteerd naar ontwikkelingslanden niet worden aangeschaft voor oneigenlijke redenen die ingaan tegen de duurzame ontwikkeling van een land.

De leden van de SP-fractie zijn tevreden met het verankeren van de motie in de toetsingsmechanismen. Ziet de regering mogelijkheden om de geest van de motie ook elders in het wapenexportbeleid van de EU in te brengen? Zo ja, waar? Wat is nodig om dat wel te doen? Ziet de regering in dit licht maatschappelijke druk als pré?

24. Antwoord van het kabinet

Het kabinet heeft al enige stappen in deze richting gezet. Zo heeft Nederland ervoor gezorgd dat er meer informatie over corruptie is opgenomen in het handboek dat nationale autoriteiten gebruiken bij de toetsing van de acht criteria (de user guide). Bijvoorbeeld via een expliciete verwijzing naar het OESO-verdrag tegen omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale handelstransacties. Nederland zal deze inzet voortzetten. Zo wordt er in de COARM aan gewerkt om – op termijn – ook bijeenkomsten te organiseren met autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de vergunning afgifte en handhaving (in Nederland respectievelijk de Centrale Dienst In- en Uitvoer en Team POSS). Het is nog niet duidelijk wanneer deze bijeenkomsten gerealiseerd zullen worden. Waar mogelijk zal Nederland ook in die fora aandacht vragen voor het onderwerp corruptie.

Assumptions of denial

De grote regionale oorlogen die in het Midden-Oosten woeden, in Jemen, Syrië en Libië (om er maar drie te noemen, Irak is in ieder geval de vierde en ze lijden allemaal onder directe en indirecte internationale deelname), hebben er in Nederland toe geleid dat wapenexporten naar die landen als een probleem worden gezien. Ook door onze regering. Het heeft ertoe geleid dat assumptions of denial zijn toegepast voor Turkije, Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten. Met name de oorlog in Jemen is zeer gruwelijk gevonden en het lid Karabulut heeft zich in binnen- en buitenland ingespannen voor een wapenembargo. Is dit nu gelukt? Nee, het is niet gelukt, het gaat gewoon door. Zijn de assumptions of denial nog handhaafbaar of kunnen we ze aanscherpen?

25. Antwoord van het Kabinet

Nederland heeft met de presumption of denial op Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten en de afgiftestop van nieuwe vergunningen voor Turkije reeds een zeer strikt wapenexportbeleid. Dit beleid is effectief en voorkomt dat militaire goederen uit Nederland worden ingezet in Jemen en Syrië. Een nadere aanscherping is niet nodig. Een aanscherping is ook niet mogelijk. Dat zou namelijk neerkomen op een unilateraal wapenembargo. Embargo’s worden conform de Nederlandse sanctiewet altijd gebaseerd op wapenembargo’s die in EU of VN-verband zijn overeengekomen. Dat is ook effectiever dan een alleingang.

Hoe minimaal de leden van de SP-fractie het ook vinden, het Nederlandse standpunt is als vooruitgang te beschouwen. De Nederlandse regering heeft met haar beleid ook een zekere positieve positie in vergelijking met de grote bondgenoten. Wapenexporten zijn een cruciaal element in de machtspositie van de buitenlandse politiek. Dat leidt tot een vraag aan beide Ministers afzonderlijk. Hoe kijken zij terug op bijna vier jaar wapenexportbeleid? Zijn zij tevreden, waar zien zij verbetering? Denken zij dat verdere restrictiepolitiek mogelijk is, of gezien de machtsverhoudingen in de hele wereld en binnen de EU een niet te verwachten ontwikkeling?

26. Antwoord van het kabinet

Het dossier wapenexportcontrole is een uitdagend dossier. Het kabinet is zich bewust van de impact die leveranties van militaire producten kunnen hebben in conflictgebieden. Het conflict in Jemen is daar een goed voorbeeld van. Het Nederlandse beleid is strikt, eerlijk en transparant. Wat betreft die transparantie neemt Nederland in internationaal verband een voortrekkersrol op zich. Transparantie zorgt voor het broodnodige vertrouwen op basis waarvan we met het maatschappelijk middenveld, de industrie en onze internationale partners kunnen praten over een betere aanpak. Ook voor dit dossier geldt dat de impact van het beleid veel sterker is als we internationaal samen kunnen optrekken. Helaas lukt dat nog niet altijd en valt daar nog veel winst te behalen. Het kabinet blijft zich daarvoor inzetten.

In Nederland hebben we een uiterst innovatieve en competitieve defensie- en veiligheidssector. Deze sector is ook van levensbelang voor onze eigen nationale veiligheid. We moeten echter wel veiligstellen dat Nederlandse militaire goederen elders niet worden misbruikt, bijvoorbeeld bij schendingen van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht. Het kabinet is tevreden dat het naar aanleiding van de Turkse operatie in Noordoost Syrië in oktober 2019 gelukt is om in EU-verband een gezamenlijke lijn te trekken. Daarmee blijft het kabinet zich tegelijkertijd binnen de EU inzetten voor een gelijk speelveld, waardoor Nederlandse bedrijven in een eerlijke strijd meedingen naar internationale orders.

Componenten

Het Jaarverslag 2019 meldt dat 87% van de exporten uit componenten bestaat. Daarbij gaat het ook om exporten aan Turkije, Saoedi-Arabië en Koeweit. De leden van de SP-fractie hebben op 20 februari 2019 met een motie aandacht gevraagd voor het componentenbeleid («verzoekt de regering om, Nederlandse bedrijven die componenten leveren voor grote wapensystemen die in een ander land worden gemaakt, te verplichten bij de vergunningaanvraag de eindbestemming te vermelden», Kamerstuk 22 054, nr. 306). In het licht van de assumptions of denial voor een aantal, hier eerder genoemde, landen is het voor de leden van de SP-fractie noodzakelijk te weten welke in Nederland geproduceerde componenten via andere landen uitgevoerd worden.

27. Antwoord van het kabinet

Als bij de toeleverantie van componenten aan buitenlandse systeembouwers op voorhand bekend is voor welke eindgebruiker de systemen geproduceerd gaan worden, dan is een Nederlandse toeleverancier verplicht die eindgebruiker in zijn aanvraag voor een uitvoervergunning te vermelden. Nederland toetst dan op die eindgebruiker. Een vergunning voor componenten waarvan bekend is dat deze bestemd zijn voor de Verenigde Arabische Emiraten, Saoedi-Arabië of Turkije zal op basis van het aangescherpte exportcontrolebeleid niet worden verleend. Bij toeleverantie is echter veelal niet bekend welk component voor welke eindgebruiker bestemd is. In dat geval maken we een onderscheid tussen EU- en NAVO-bondgenoten en overige landen.15 Wanneer de systeemintegratie plaatsvindt door een EU- en NAVO-bondgenoot vertrouwen wij op het exportcontrolesysteem van deze bondgenoot. Wanneer de systeemintegratie plaatsvindt in een ander land, kan een vergunning alleen worden afgegeven wanneer de eindbestemming van het systeem bekend is.

Dat geldt zeker voor de F-35»s die aan de VAE worden geleverd. Delen de Ministers de mening dat het ongewenst is dat de VAE worden bewapend terwijl het land betrokken is bij de oorlog in Jemen en Libië?

28. Antwoord van het kabinet

Het is nog allerminst zeker dat de Verenigde Arabische Emiraten F-35 toestellen mag kopen. In de Verenigde Staten is wettelijk vastgelegd dat Israël betere Amerikaanse militaire systemen moet kunnen kopen dan andere landen in de regio. Daar is in de Verenigde Staten en Israël nog de nodige discussie over. Daarmee is het prematuur om hierover een standpunt in te nemen.

Zijn de Ministers bereid dat Kamer te informeren over grote internationale leveranties waarbij Nederlandse componenten zijn opgenomen? Zijn de Ministers tevens bereid, in het licht van de motie van het lid El Fassed c.s. (Kamerstuk 22 054, nr. 181), om de Kamer versneld te informeren over het verlenen van een vergunning voor de export van wapensystemen waarin componenten uit Nederland zijn opgenomen?

29. Antwoord van het kabinet

Het kabinet heeft begrip voor de wens om voor sommige gevoelige bestemmingen versnelde parlementaire controle uit te kunnen voeren. Het kabinet geeft dan ook uitvoering aan de motie El-Fassed c.s. (Kamerstuk 22 054, nr. 181). De afspraken over deze versnelde rapportage aan de Kamer zijn vastgelegd in een Kamerbrief van 10 juni 2011 (Kamerstuk 22 054, nr. 165). Daarin is vastgelegd dat het kabinet versneld rapporteert over vergunningen voor complete systemen boven 2 miljoen euro. De rapportage is beperkt tot transacties naar niet-bondgenoten.

Een versnelde rapportage van de export van wapensystemen waarin componenten uit Nederland zijn opgenomen is niet haalbaar. Zodra de Nederlandse componenten zijn geëxporteerd naar een derde land om aldaar in een wapensysteem te worden geïntegreerd, vallen deze componenten immers buiten het toezicht van de Nederlandse exportcontrole-autoriteiten. Het kabinet streeft ernaar dat alle afgegeven vergunningen binnen twee maanden worden gepubliceerd op de website van rijksoverheid.nl om de Kamer in staat te stellen haar controlerende taak uit te voeren.

Grote orders voor Qatar, Indonesië en Egypte

Tegelijkertijd liggen hier, volgens de leden van de SP-fractie, een aantal zaken voor waarbij de regering besloten heeft grote orders voor Qatar, Indonesië en Egypte goed te keuren. De argumentatie daarbij is zwak, in de ogen van voornoemde leden. Omdat de leverantie voor de marines zijn van die landen en de marineleiding niet schuldig is aan mensenrechtenschendingen kan altijd hetzelfde bedrijf, een firma in het oosten des lands, miljoenen incasseren. De ervaringen in de genoemde regionale oorlog leren ons dat een dergelijk onderscheid niet te maken is. De regeringen van die landen zijn verantwoordelijk voor het hele beleid. Het feit dat de belangen van Thales prevaleren boven de aansprakelijkheid van de hele regering van genoemde landen is een ondermijning van het wapenexportbeleid. Je zou kunnen zeggen dat kritiek op de regeringen positief is, maar toch is het heel teleurstellend. De leden van SP-fractie overwegen een motie om dat zeker te stellen.

Als voorbeeld van de dubbelhartige houding wijzen de leden van de SP-fractie op de onderdrukking van een democratiseringsbeweging in West-Papoea in Indonesië. De afgelopen maanden zijn Papoea’s bezig met een vreedzame massamobilisatie om de mislukte autonomiewet niet te laten verlengen in 2021. Jakarta reageert hier nerveus op en reageert met meer troepen. Dat resulteert in het neerslaan van vreedzame studenten, activisten en andere activiteiten waar Papoea’s aan deelnemen. Is de regering bereid de repressieve situatie in West-Papoea te veroordelen in bilateraal en multilateraal verband, bijvoorbeeld in de VN Mensenrechtenraad? Dit voorbeeld geeft aan dat het wapenexportbeleid onvoldoende gebruikt wordt als drukmiddel op het niveau van democratie en mensenrechten in diverse landen.

30. Antwoord van het kabinet

Het wapenexportbeleid is geen generieke strafmaatregel. Wanneer er zorgen zijn over interne repressie en mensenrechtenschendingen in een land, wordt dat land daar in geëigende fora op aangesproken. De situatie in Papoea, inclusief de mensenrechtensituatie, is vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Indonesië. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 24 februari 2020 met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken Retno Marsudi over de situatie in Papoea gesproken. Op 10 maart 2020 sprak de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het staatsbezoek ook met de Indonesische coördinerende Minister van Politieke, Juridische en Veiligheidszaken, Mahfud MD, over Papoea. Daarnaast wordt de situatie in Papoea ook regelmatig op hoogambtelijk niveau aangekaart. In EU-verband vormt Papoea ook een vast onderdeel van de dialoog met Indonesië. Zo wordt de mensenrechtensituatie in Papoea besproken in de jaarlijkse EU-Indonesië Mensenrechtendialoog.

De Egyptische order

De reuzenorder van Thales voor de Egyptische marine is een affront voor het hele wapenexportbeleid. 35 jaar hebben de NAVO-landen Turkije tot de tanden bewapend en nu het qua wapenproductie bijna helemaal zelfstandig is, gaan we meer regionale concurrenten bewapenen. Egypte heeft onlangs gedreigd een interventie te plegen in Libië omdat de door Turkije bewapende troepen van de Libische regering de stad Sirte en de positie van de Egyptisch/Russische protegé dreigen aan te vallen. In plaats van echte sancties toe te passen tegen Turkije, dat Libië ook ontwricht, wordt nu Egypte geholpen bij haar deel van de wapenwedloop. Deze decennialange exportpolitiek dreigt ons tot meer oorlog te brengen, in dit geval regionale oorlogen die dreigen op te schalen. Eerder dit jaar heeft de VN opgeroepen tot een staakt-het-vuren voor alle oorlogen, vanwege de pandemie. Delen de Ministers de opvatting dat Nederland aansprakelijk is in de keten van verantwoordelijkheden?

31. Antwoord van het kabinet

De handel in militaire en dual-use goederen is geen doorsnee handel en kan ingrijpende gevolgen hebben. Misbruik en onaanvaardbaar eindgebruik moet worden voorkomen. Nederland neemt daarin zijn verantwoordelijkheid en toetst aanvragen voor exportvergunningen zeer strikt en zorgvuldig aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport en waar van toepassing aan aanvullend nationaal beleid. Dit betreft een risico-inschatting vooraf; ongewenst eindgebruik kan nooit 100% worden uitgesloten. Deze toetsing heeft ook plaatsgevonden bij de afgegeven vergunning voor radar- en C3-systemen voor de Egyptische marine. Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat de Egyptische marine zich in het Libische conflict mengt of heeft gemengd.

Nederland heeft naar het oordeel van de leden van de SP-fractie de verantwoordelijkheid om de bewapening van de betrokkenen niet verder op te voeren. Genoemde leden denken dat het argument van regionale spanningen genoeg reden is om het niet te doen. En dan hebben deze leden het maar niet over de (betwiste of verlaten) betrokkenheid bij de blokkade van Jemen. Dan zwijgen deze leden over de voortdurende repressie van de generaals van Cairo tegen de eigen bevolking. De afgelopen weken waren er onlusten in Alexandrië tegen het repressieve bewind en executies van politieke tegenstanders. Is het juist dat de order al is uitgevoerd? Zo nee, wanneer zal dat gebeuren? Is het juist dat er nog meer Egyptische fregatten van Nederlandse communicatieapparatuur moet worden voorzien? De leden van de SP-fractie overwegen een motie over deze orders.

32. Antwoord van het kabinet

De afgegeven exportvergunning is een jaar geldig. Het is aan de vergunninghouder om te bepalen wanneer daadwerkelijk tot export wordt overgegaan. Het kabinet heeft daar geen informatie over en kan niet bevestigen of de order al is uitgevoerd. Alle aanvragen voor exportvergunningen worden op case-by-case basis getoetst. Er liggen op dit moment geen vergelijkbare vergunningaanvragen voor ter toetsing.

Tot slot hebben de leden van de SP-fractie een aantal losse vragen:

  • Kunnen de Ministers aangeven op welke manier de Kamer verder geïnformeerd wordt over wapenexport gerelateerde aspecten van de Europese Vredesfaciliteit (EVF)?

  • Kunnen de Ministers in dat verband aangeven hoe het besluitvormingsproces is georganiseerd met betrekking tot de export van militaire goederen aan partnerlanden – zowel met betrekking tot de rol van de lidstaten afzonderlijk, als ook hoe tot een unaniem besluit gekomen wordt?

  • Hoe wordt het parlement geïnformeerd over voorgenomen leveringen van militaire goederen in de context van de EVF?

  • Is het mogelijk daarover versneld aan de Kamer te rapporteren?

  • Welke extra veiligheidsmaatregelen zijn voorzien gegeven de context van wapenexporten aan fragiele staten, onder meer met het oog op staatsgrepen (Mali) of poreuze grenzen (in het algemeen, maar vooral in de Sahel) en talloze voorbeelden van wapens die worden omgeleid naar andere bestemmingen c.q. gebruikers?

33. Antwoord van het kabinet

De onderhandelingen over de Europese Vredesfaciliteit (EVF) lopen nog. In het kader van de reguliere geannoteerde agenda’s en verslagen van de Raad Buitenlandse Zaken/Defensie wordt de Kamer over de stand van zaken in de onderhandelingen geïnformeerd.

Voor besluitvorming onder de EVF geldt unanimiteit. Het zal evenwel mogelijk zijn voor een of meerdere lidsta(a)t(en) om zich te onthouden van een specifiek voorstel, zonder daarbij de besluitvorming te blokkeren («constructieve onthouding»). Op basis van zo’n unaniem besluit kan de exporterende lidstaat vervolgens een wapenexportvergunning afleveren, in overeenstemming met de bepalingen uit het Gemeenschappelijke Standpunt inzake wapenexport 2008/944.

Het is voorzien dat de bestaande bevoegdheidsverdeling inzake wapenexport ook voor het EVF geldt. In geval er door Nederland in het kader van de EVF een wapenexportvergunning zou worden verleend, zal de Kamer daar conform de bestaande afspraken over worden geïnformeerd. Dat betekent dat er versneld wordt gerapporteerd wanneer het een vergunning is voor een compleet systeem aan een niet-bondgenoot met een waarde boven 2 miljoen euro.

In de lopende onderhandelingen over de EVF zet het kabinet zich in voor een zorgvuldige onderbouwing van het leveren van steun aan statelijke militaire actoren in derde landen. Daarbij gaat het onder meer om risicoanalyses, waarborgen en voorwaarden, en monitoringsmechanismen.

  • Kan de regering inzicht bieden in de wapenverkopen van Rusland en Turkije in de afgelopen vijf jaar aan Azerbeidzjan en Armenië?

34. Antwoord van het kabinet

VN-lidstaten hebben zich verbonden aan het rapporteren over wapenleveranties via het UN Register of Conventional Arms.16 Hier is informatie beschikbaar over de exporten van Rusland en Turkije naar Azerbeidzjan en Armenië, zoals gerapporteerd door de betrokken landen.

Inbreng leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken op de agenda voor het schriftelijk overleg Wapenexport en hebben nog een aantal vragen.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking schrijft onder meer: «[z]oals hierboven gesteld, kan ik u verzekeren dat ten aanzien van de door de dual-useverordening gecontroleerde cybersurveillancegoederen en -technologieën, het kabinet te allen tijde een gedegen mensenrechten-toets uitvoert op vergunningaanvragen en dat bedrijven en organisaties worden aangesproken op hun IMVO-beleid». Uit het rapport van Amnesty International «Out of Control: Failing EU laws for digital surveillance export» blijkt dat drie bedrijven uit Nederland, Frankrijk en Zweden digitale surveillancetechnologie hebben verkocht aan belangrijke spelers op het gebied van massasurveillance en openbare veiligheid in China. Het gaat dan bijvoorbeeld om biometrische technologie, zoals systemen voor gezichtsherkenning, maar ook om surveillance-camera’s. In sommige gevallen was de export rechtstreeks bestemd voor projecten van massasurveillance, met het risico dat het onder meer tegen Oeigoeren, Kazachen en andere minderheden wordt gebruikt waarbij fundamentele mensenrechten kunnen worden geschonden.

Het kabinet heeft ook aangegeven dat zij gesprekken voert met bedrijven waarvan bekend is dat zij in deze sector actief zijn, in het bijzonder wanneer genoemde goederen niet onder een vergunningplicht vallen, waarbij nadrukkelijk wordt gewezen op de risico’s die met hun bedrijfsactiviteiten gepaard gaan. Is het kabinet ook in gesprek gegaan met Noldus, het bedrijf dat in het Amnesty rapport aan de orde komt, over de betreffende levering van technologie aan China? Zo niet, waarom niet? Is het kabinet alsnog bereid om dit gesprek op korte termijn aan te gaan?

35. Antwoord van het kabinet

Na de publicatie in 2019 van de Correspondent heeft eind 2019 een gesprek plaats gevonden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken met het betrokken bedrijf. In dit gesprek is het bedrijf gewezen op due diligence en IMVO-richtlijnen. Het bedrijf heeft in dit gesprek aangegeven dat de software geschikt is voor het herkennen van emoties op individuele gezichten – en niet op het herkennen van personen of hun identiteit.

Emotieherkenningssoftware valt niet onder de EU dual-use verordening (428/2009) en het bedrijf heeft daarom conform EU- en Nederlands beleid geen exportvergunning nodig voor de export van deze software. Uit een recent persbericht op de website van het bedrijf blijkt dat men sinds 2019 een strikt verkoopbeleid met due diligence-procedures heeft geïmplementeerd. Tevens heeft het zijn ethisch beleid gepubliceerd op de website, waarin wordt onderstreept dat gebruik van technologie dat kan leiden tot schending van mensenrechten, te allen tijde moet worden voorkomen.

De leden van de PvdA-fractie delen het standpunt dat deze problematiek op Europese schaal en internationaal aangepakt dient te worden. Nu het niet gelukt is een vergunningplicht in EU-verband voor 1 juli in te stellen, vragen deze leden welke stappen er nu zullen gaan volgen in reactie op de zorgwekkende ontwikkeling en de gevolgen van de export van gezichtsherkenningstechnologie die is bestemd voor identificatiedoeleinden en voor etniciteitsherkenningstechnologie bij mensenrechtenschendingen.

36. Antwoord van het kabinet

Zoals gemeld in de brief van 16 juli jl. aan uw Kamer (Kamerstuk 32 735, nr. 309) wordt nog dit jaar – naar aanleiding van het besluit in het Wassenaar Arrangement eind 2019 – aanvullende cybersurveillancesoftware in de EU-controlelijsten opgenomen, in aanvulling op reeds gecontroleerde cybersurveillancegoederen en technologie.

Het EU Raadsmandaat voor de onderhandelingen over de EU dual-use verordening werd deze zomer uitgebreid met cybersurveillance in relatie tot mensenrechtenschendingen. Daarmee is het aannemelijk dat dit in de uiteindelijke herziene EU dual-use verordening wordt opgenomen. Te meer daar dit ook de wens is van het Europees parlement. Voornoemde onderhandelingen lopen dit jaar o.a. door de COVID-19 maatregelen, vertraging op. De verwachting is dat de onderhandelingen – met het aangepaste mandaat – op korte termijn zullen kunnen worden afgerond.

Daarnaast onderzoekt dit kabinet ten aanzien van nieuwe technologieën – specifiek voor programmatuur voor gezichtsherkenning – met zorg wat de aard en de toepassingen van dit soort technologieën zijn en wat de mogelijke risico’s ten aanzien van mensenrechtenschendingen. Het onderzoek richt zich ook op de mogelijkheden om dit type technologie via vast te stellen parameters onder exportcontrole te brengen.

De leden van de PvdA-fractie vinden het opmerkelijk en zorgelijk dat er geen voorbeeld is te vinden van geïdentificeerde Gender Based Violence (GBV) risico’s in afgekeurde wapenexportvergunningen, ondanks dat volgens de rapportage in principe wapenexportvergunningen ook getoetst worden op mogelijke schendingen van vrouwenrechten en op het risico om bij te dragen aan GBV conform artikel 7.4 van het Wapenhandelsverdrag. Kunnen de Ministers aangeven op wat voor manier vergunningen worden getoetst op gendergerelateerde risico’s? Op welke wijze is getoetst of de landen van eindbestemming maatregelen nemen om deze risico’s te voorkomen?

37. Antwoord van het kabinet

Op 20 december 2017 bent u schriftelijk geïnformeerd over de wijze waarop het risico op Gender Based Violence (GBV) wordt meegewogen in de beoordeling van een aanvraag voor een exportvergunning (Kamerstuk 22 054, nr. 293). Gendergerelateerde risico’s zijn integraal onderdeel van toetsing onder criterium 2 van het Gemeenschappelijk Standpunt. Criterium 2 toetst alle mogelijke vormen van schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht, waaronder GBV. Nederland rapporteert expliciet wanneer GBV een afwijzingsgrond is van een exportvergunning. Dat is tot op heden nog niet voorgekomen.

De mate waarin landen maatregelen nemen om gendergerelateerde risico’s te voorkomen is bij de beoordeling van een aanvraag voor een exportvergunning pas relevant wanneer er een risico is dat de goederen waarvoor een vergunning wordt aangevraagd bijdragen aan GBV. Wanneer er sprake is van een duidelijk risico op inzet bij GBV, zal de vergunningaanvraag worden afgewezen, tenzij een land voldoende maatregelen heeft genomen om dit risico te voorkomen. Een onderzoek naar mitigerende maatregelen vindt dus pas plaats wanneer er een dusdanig risico is dat het bewuste goed wordt ingezet bij GBV dat de vergunning zou worden afgewezen. Die situatie heeft zich nog niet voorgedaan. Er is dan ook in de beoordeling van vergunningen nog geen onderzoek gedaan naar de mate waarin landen gendergerelateerde risico’s voorkomen.

Een verklaring voor het feit dat er tot dusver geen enkele vergunning is afgewezen op basis van GBV is dat bij GBV veelal kleine handvuurwapens worden ingezet. De link tussen de export van een handvuurwapen en GBV is daarmee relatief eenvoudig en duidelijk. De link tussen de inzet van een radarsysteem op een marineschip en GBV is veel minder evident. Nederland produceert geen handvuurwapens en exporteert vooral maritieme goederen en componenten. Inzet van dat type goederen bij GBV ligt minder voor de hand.

De leden van de PvdA-fractie vinden het passend bij de focus van het algemene beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op het terrein van vrouwen en meisjes om duidelijkheid over de toepassing van de toets op gendergerelateerd geweld te verschaffen. Hoe denkt het kabinet over het in de jaarrapportage opnemen van een analyse van de risico’s op gendergerelateerd geweld in goedgekeurde vergunningsaanvragen en de wijze waarop wordt onderzocht of de landen van eindbestemming maatregelen nemen om deze risico’s te voorkomen?

38. Antwoord van het Kabinet

Zowel in VN- als in EU-verband vinden doorlopend gesprekken plaats over hoe er meer rekening kan worden gehouden met GBV in het wapenexportbeleid. NL draagt daar actief aan bij. Zo heeft NL bijgedragen aan de totstandkoming van het hoofdstuk over GBV dat is verschenen in de – mede door Nederland gefinancierde – ATT Monitor.17 Nederland heeft in 2020 meegewerkt aan twee verdere onderzoeken naar de wijze waarin GBV wordt meegewogen in exportcontrole door het Stimson Centre en het Centre for Feminist Foreign Policy. Beide onderzoeken zijn nog niet verschenen. Het jaarrapport over het jaar 2020 zal nader ingaan op de Nederlandse inzet op het terrein van GBV.

Tot slot maken de leden van de PvdA-fractie zich zorgen over de verleende exportvergunningen naar Egypte. De leden begrijpen dat het hier om een zeer grote order voor het Nederlands bedrijfsleven gaat. Desondanks gaat het om een exportvergunning naar een land dat ondanks een wapenembargo militaire steun levert in het conflict in Libië. Bovendien is er op grote schaal sprake van mensenrechtenschendingen waarbij duizenden journalisten, mensenrechtenverdedigers en gewone burgers verdwijnen in gevangenissen of kazernes. Veelvuldig wordt de doodstraf uitgesproken, soms in massaprocessen, ook over minderjarigen. De regering in Egypte regeert op basis van een permanente noodtoestand, onder leiding van een generaal. Dit lijkt de leden strijdig met de criteria waarop wapenexportvergunningen worden getoetst. Kunnen de Ministers iets verder ingaan op deze versoepeling van het wapenexportbeleid ten aanzien van Egypte?

39. Antwoord van het kabinet

De aanpassing van het wapenexportbeleid ten aanzien van Egypte is toegelicht in de Kamerbrief van 16 juli 2019 (Kamerstuk 22 054, nr. 312). Sinds 2018 gold voor export naar Egypte een zogenaamde presumption of denial vanwege de rol van Egypte in het conflict in Jemen. Deze aanscherping is in 2019 ongedaan gemaakt nadat uit nieuwe informatie bleek dat de Egyptische marine geen rol heeft bij het conflict in Jemen en de inzet van de Egyptische marine is gericht op het veilig stellen van de vaarwegen rondom het Suezkanaal. Deze informatie wordt gestaafd door twee belangrijke recente rapporten. Het rapport van de Group of Eminent Experts uit september 2020 concludeert dat Egypte alleen politieke steun aan de KSA-geleide coalitie levert.18 Van militaire steun is geen sprake. Het rapport van het Europese parlement over Europese wapenexport uit september 2020 legt – anders dan voor Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten – geen direct verband tussen Egypte en mensenrechtenschendingen in Jemen.

Dit laat onverlet dat alle vergunningaanvragen voor de uitvoer van militair materieel naar Egypte zorgvuldig en strikt worden getoetst aan de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. In deze toetsing worden ook zorgen over interne repressie, mensenrechtenschendingen en een mogelijke rol in het conflict in Libië betrokken. De situatie in de regio’s wordt continu en nauwlettend gemonitord.

II. Volledige agenda

Inzet Jaarvergadering Wereldbankgroep 2020. Kamerstuk 26 234, nr. 242 – Brief regering d.d. 02-10-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Rapport «Het Nederlandse Wapenexportbeleid in 2019». Kamerstuk 22 054, nr. 331 – Brief regering d.d. 04-09-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Opvolging moties en toezeggingen aangaande het wapenexportbeleid. Kamerstuk 22 054, nr. 315 – Brief regering d.d. 12-11-2019, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Reactie op de motie van het lid Karabulut c.s. over in kaart brengen welke Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen. Kamerstukken 32 735 en 35 207, nr. 286 – Brief regering d.d. 04-02-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Reactie op moties aangaande het wapenexportbeleid. Kamerstuk 22 054, nr. 324 – Brief regering d.d. 21-02-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Reactie op de nader gewijzigde motie van de leden van Ojik en Sjoerdsma over cybersurveillancetechnologie en exportcontrole (Kamerstuk 35 207, nr. 27). Kamerstuk 32 735, nr. 309 – Brief regering d.d. 16-07-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Nadere invulling wapenexportbeleid Turkije. Kamerstuk 22 054, nr. 316 – Brief regering d.d. 25-11-2019, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Toetsing aangescherpt wapenexportbeleid Turkije. Kamerstuk 22 054, nr. 325 – Brief regering d.d. 09-03-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Afgifte vergunning voor export militair materieel naar Qatar. Kamerstuk 22 054, nr. 326 – Brief regering d.d. 09-03-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Afgifte vergunning voor export militair materieel naar Indonesië. Kamerstuk 22 054, nr. 327 – Brief regering d.d. 12-06-2020, Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Afgifte vergunning voor export militair materieel naar Egypte. Kamerstuk 22 054, nr. 328 – Brief regering d.d. 10-07-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag


X Noot
2

Zie ook paragraaf 3.2 uit het rapport Het Nederlandse wapenexportbeleid in 2019: Bijlage bij Kamerstuk 22 054, nr. 33

X Noot
5

European Parliament resolution of 17 September 2020 on Amrs export: implementation of Common Position 2008/944/CFSP (2020/2003(INI)).

X Noot
6

Kamerstuk 22 054, nr. 331

X Noot
8

Deze cijfers hebben alleen betrekking op de vergunningaanvragen die daadwerkelijk zijn afgerond. Vergunningaanvragen die worden aangehouden, bijvoorbeeld in het kader van het aangescherpte beleid op Turkije, zijn hierin niet meegerekend.

X Noot
12

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3787.

X Noot
15

Japan, Australië en Nieuw-Zeeland worden hierbij gelijk gesteld aan EU- en NAVO-bondgenoten. Turkije wordt uitgesloten.

Naar boven