21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 943 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 september 2016

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over de brief van 2 september 2016 over de informele Landbouw- en Visserijraad op 11, 12 en 13 september 2016 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 940).

De vragen en opmerkingen zijn op 5 september 2016 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 26 september zijn de vragen beantwoord die geen betrekking hebben op de agenda van de informele Landbouwraad van 11 tot 13 september. De beantwoording van de vragen over de op de Raad geagendeerde onderwerpen zijn beantwoord bij brief van 7 september 2016 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 941).

De voorzitter van de commissie, Vermeij

De griffier van de commissie, Franke

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

In het verslag (Kamerstuknummer 21 501-32, nr. 937) kunnen we lezen dat de EU-commissaris de actuele marktsituatie heeft beschreven. Gelukkig zijn er langzaam maar zeker een aantal lichtpuntjes voor de varkenssector, maar we zijn er nog niet. Is er al meer duidelijkheid over de voorwaarden die gesteld gaan worden aan het gepresenteerde pakket? En op welke wijze is de Staatssecretaris voornemens het tweede deel van het pakket in Nederland in te zetten?

Ja, de voorwaarden zijn vastgelegd in een gedelegeerde handeling van de Europese Commissie. Daarnaast verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de leden van Dekken en Leenders (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 3489) van 9 september jl.

Op welke wijze gaat de Commissie nieuwe markten aanboren? Welke concrete maatregelen worden hiertoe uitgewerkt? Wat is de verwachting van deze maatregelen?

Kan de Staatssecretaris aangeven welke inspanningen hij zal ondernemen bij het aanboren van nieuwe markten? Welke resultaten verwacht de Staatssecretaris te halen?

De Europese Commissie heeft eind 2015 een promotiebeleid voor Europese landbouwproducten gestart. Dit beleid heeft onder andere als doel om de export van EU-lidstaten naar derde landen te bevorderen. Daarnaast onderhandelt de Europese Commissie namens de EU-lidstaten over handelsverdragen. Hierbij wordt ingezet op verruiming van markttoegang voor Europese landbouwproducten. Ook buiten deze onderhandelingen spant de Europese Commissie zich in om non-tarifaire belemmeringen te beslechten. Eurocommissaris Hogan heeft eerder dit jaar Europese handelsmissies geleid naar Colombia en Mexico, naar China en Japan en later dit jaar zullen Vietnam, Indonesië en Singapore bezocht worden.

Sinds mijn aantreden heb ik bezoeken gebracht aan Zuid-Afrika, Kenia, Tanzania en Argentinië. Tijdens deze reizen gaat het onder meer om markttoegang voor Nederlandse producten en de kansen voor het bedrijfsleven te vergroten. Ook zet ik onverminderd in op veterinaire en fytosanitaire markttoegang, om het bedrijfsleven alternatieven te bieden. Later deze maand zal ik samen met de Minister-President naar Zuid-Korea gaan en eind november ben ik voornemens naar Californië af te reizen met een missie die specifiek is gericht op kennis, technologie en innovatie in het landbouwdomein. Ik zal de Kamer binnenkort informeren over mijn visie hoe we de agrofood-export in de toekomst verder versterken.

Vervolgens wordt gesproken over technische details en wetgeving over prijsvorming van groente en fruit die uit de markt wordt gehaald. Zijn deze technische details inmiddels uitgewerkt en zo ja hoe zien deze er uit? En welke wetgeving betreft dit?

De besprekingen over de Europese verordening voor aanvullende bepalingen voor de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit zijn nog niet afgerond.

De vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) wordt uitgebreid toegelicht. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke wijze de gemiddelde boer deze vereenvoudiging op zijn of haar bedrijf zal ervaren?

Op welke wijze oefent Nederland invloed uit op de gedelegeerde handelingen die nodig zijn om de hogere mate van flexibiliteit vorm te geven? Is bij dit onderwerp ook gepleit vanuit Nederland om de tuinwallen op Texel onder de vergroeningsmaatregelen te brengen, juist omdat Nederland een ambitieuze vergroening nastreeft (vanuit de wetenschap dat deze tuinwallen van hoge ecologische waarde zijn)?

De door de Europese Commissie voorgestelde vereenvoudigingen hebben betrekking op de vergroeningsmaatregelen voor bouwland. Dit betekent dat bedrijven die geen vergroeningsverplichtingen voor bouwland hebben (bedrijven met alleen blijvend grasland of met veel grasland), geen veranderingen zullen merken. De bedrijven met bouwland kunnen met de vereenvoudigde voorwaarden voor Ecologische Aandachtsgebieden te maken krijgen. Aangezien elke landbouwer binnen de beschikbare alternatieven zelf kan bepalen op welke wijze hij of zij invulling geeft aan de vergroeningsverplichting, zal van de individuele keuzes afhangen wat een boer van deze vereenvoudigingen merkt.

Nederland zet voortdurend in op vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en doet dit door schriftelijke en mondelinge inbreng in alle relevante gremia zoals de Landbouw- en Visserijraad, het Speciaal Landbouwcomité, Expertgroepen en overige relevante Comités. De inbreng betreffende het vereenvoudigingsvoorstel voor vergroening verloopt langs de lijnen die geschetst zijn in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli 2016 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 937). Voor het antwoord op uw vraag over tuinwallen op Texel verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen van het lid Lodders over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen II, 2015/16, nr. 3310).

De leden van de VVD-fractie zijn blij met een aantal resultaten zoals het laten vervallen van 30 september al uiterste inzaaidatum voor vanggewassen en de maximum breedte van de groenstroken.

Er is de afgelopen periode veel te doen geweest over de uitbetalingen van het GLB. Kan de Staatssecretaris aangeven of de problemen die hieraan ten grondslag lagen zijn opgelost en de komende periode de termijnen gehaald zullen worden?

Voor het antwoord verwijs ik naar mijn reactie op de motie Geurts c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 905) inzake de uitbetaling van betalingsrechten.

De leden van de VVD-fractie hebben naar aanleiding van het verslag van het schriftelijk overleg (Kamerstuknummer 21 501-32, nr. 936) nog een aantal vragen. Ten aanzien van de waterschade in Zuidoost-Nederland is de Kamer in een voortgangsbrief geïnformeerd. Zoals in eerdere vragen aan de orde gesteld dient er meer flexibiliteit in regelgeving te komen voor dit soort extreme situaties waarbij lidstaten binnen de marges meer ruimte krijgen om maatregelen te nemen zodat boeren en tuinders sneller dan nu het geval was kunnen anticiperen. De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris meer kan zeggen over de afhandeling van de schade door verzekeraars. Klopt de berichtgeving dat verzekeringsmaatschappijen stechelen over de begripsbepaling «hagel» en «storm»? Het is de bevoegdheid van de verzekeraars, maar heeft de Staatssecretaris een gesprek gevoerd met het Verbond van Verzekeraars of individuele verzekeringsmaatschappijen om opheldering te vragen?

Kan de Staatssecretaris aangeven hoe de gesprekken met diverse (markt)partijen zijn verlopen die betrokken zijn bij de afhandeling van de waterschade Zuidoost-Nederland in relatie tot de varkenshouderij en het Actieplan Vitalisering Varkenshouderij? Kan de Staatssecretaris de voortgang terugkoppelen?

In de landelijke werkgroep Water- en hagelschade, waar het Verbond van Verzekeraars aan deelneemt, is het algemene beeld dat de schadeafhandeling tussen verzekeraars en getroffenen (particulieren en bedrijven) vlot verloopt. Er is diversiteit in begripsbepalingen in de polisvoorwaarden, hetgeen kenmerkend is voor een vrije markt waarin de verzekeringsproducten per verzekeringsmaatschappij van elkaar verschillen. Bij particulieren is zowel «hagel» als «storm» in vrijwel alle gevallen verzekerd. Bij zakelijke polissen zijn het bij de meeste verzekeraars los van elkaar te verzekeren gebeurtenissen. De criteria voor «storm» en «hagel» zijn beschreven in de polisvoorwaarden. Een ondernemer maakt, meestal in samenspraak met zijn tussenpersoon of adviseur, een keuze voor de te verzekeren gebeurtenissen.

Regionale partijen geven aan te verkennen welke mogelijkheden er zijn voor integrale gebiedsprocessen, zoals de revitalisering en de herstructurering van de varkenshouderij uit het Actieplan Vitalisering Varkenshouderij. Het is aan regionale partijen om dit in de praktijk concreet vorm en invulling te geven.

Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel tijd hij nodig heeft als het bedrijfsleven een ketenkwaliteitssysteem Holland Varken heeft opgesteld om dit ook in de praktijk te brengen met bijbehorende verlaging van de kosten van procedures en keuringen?

Het nieuwe ketenkwaliteitssysteem Holland Varken wordt op dit moment ontwikkeld door de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) in samenwerking met de betrokken partijen in de keten. Naar verwachting zal het nieuwe ketenkwaliteitssysteem eind 2016 kunnen worden geïmplementeerd. Het ontwikkelde kwaliteitssysteem kan op verzoek van de POV door de NVWA worden beoordeeld aan de hand van criteria van de Taskforce Voedselvertrouwen. Dit bevordert de betrouwbaarheid van voedselproducerende bedrijven als handelspartner en kan op basis van een risicoanalyse aanleiding zijn voor aangepast toezicht door de NVWA. Het risico-gebaseerde toezicht heeft tot gevolg dat de toezichtslast van de NVWA voor individuele bedrijven vermindert, waardoor de kosten voor die bedrijven kunnen afnemen.

De leden van de VVD-fractie zijn zeer teleurgesteld dat de Staatssecretaris niet voornemens is de regels voor huisvesting van legkippen op bedrijven met een buitenuitloop in Europa te agenderen. Ieder jaar weer worden bedrijven in Europa geconfronteerd met een uitbraak van Vogelgriep en de verregaande gevolgen voor deze bedrijven. Dat er in 2015 geen steun was voor dit onderwerp wil niet zeggen dat dit altijd zo zal blijven. Dit blijft voor de leden van de VVD-fractie een belangrijk onderwerp, te meer nu gemeenten daar een eigen beleid op gaan maken. Deze leden willen graag van de Staatssecretaris weten hoe hij aankijkt tegen deze ontwikkeling.

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de brief van 23 augustus 2016 (beantwoording van overige vragen gesteld tijdens Schriftelijk Overleg Landbouw- en Visserijraad 12 juli 2016). In aanvulling daarop kan ik nog melden dat er onder de lidstaten geen draagvlak is voor wijzigingen van de Europese regelgeving over de buitenuitloop.

Uit de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501-32, nr. 940) blijkt niet of er nog nader gesproken wordt over de etikettering van biologische producten. Uit de beantwoording van het verslag van 25 augustus 2016 blijkt (Kamerstuk 21 501-32, nr. 938 ) dat de Nederlandse controle autoriteit Skal een belangrijke rol heeft bij de invoer van biologische producten. Kan de Staatssecretaris een uitgebreide toelichting geven op de werkzaamheden van Skal en de middelen (controles bij import en productie) die daarbij voorhanden zijn? Recent is gebleken dat zij bij het zogenoemde «kopergebruik» in aardappelteelt onvoldoende juridische mogelijkheden had/heeft om in te grijpen. Graag een analyse waaruit blijkt dat dit in deze voorbeelden niet het geval is.

Op grond van de Europese verordening (EG) nr. 1235/2008 inzake de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen en de Europese verordening (EG) nr. 834/2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische productie, voert Skal de controles uit bij de import van biologische producten in Nederland. In verordening (EG) nr. 1235/2008 is vastgelegd welke controle-organisaties en autoriteiten in derde landen bevoegd zijn om in specifieke derde landen de controles uit te voeren bij de productie en etikettering van biologische producten. Hierbij is een onderscheid gemaakt in productcategorieën. Deze door de Europese Commissie erkende controleorganisaties in derde landen zien er ook op toe dat het juiste bewijsstuk (controle- en invoercertificaat), zoals is vastgelegd in artikel 32, lid 3 van de Europese verordening (EG) nr. 834/2007, wordt opgesteld om de invoer van biologische producten binnen de interne markt mogelijk te maken. Het ingevoerde biologische product moet zijn geproduceerd overeenkomstig de productievoorschriften die ook gelden binnen de EU.

De marktdeelnemers in derde landen moeten in alle stadia van de productie, bereiding en distributie hun activiteiten hebben onderworpen aan een controlesysteem van de erkende controle-organisaties. Voor het biologische product moet een controlecertificaat worden afgegeven waaruit blijkt dat het product voldoet aan alle eisen zoals die zijn gesteld in de Europese verordeningen. Bij binnenkomst van de biologische producten uit derde landen in Nederland, onderzoekt Skal in samenwerking met de douane, of het meegeleverde bewijsstuk is opgesteld overeenkomstig de hiervoor genoemde eisen. Ook controleren zij de echtheid van het invoercertificaat. De ingevoerde producten worden steekproefsgewijs onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van residuen. Skal en de douane voeren deze controletaak uit op basis van een risicobenadering (risicoprofielen en protocollen). Zo geldt er momenteel een verscherpte controle voor de Oekraïne en omliggende landen in opdracht van de Europese Commissie. Voor de uitvoering van de controles op geïmporteerde biologische producten werken Skal en de douane samen op grond van een samenwerkingsovereenkomst. De controle-activiteiten van de douane voor geïmporteerde biologische producten zijn vastgelegd in een overeenkomst met het Ministerie van Economische Zaken. De hiervoor aangeven Europese verordeningen bieden Skal (en de douane) voldoende juridische mogelijkheden om de controletaken bij de import van biologische producten uit te voeren.

Visserij

De leden van de VVD-fractie blijven zich zorgen maken over de wijze van invoering en handhaving van de aanlandplicht. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe een gelijk speelveld wordt gegarandeerd? Op welke wijze wordt gemonitord dat er sprake is van een goede invoering nationaal en internationaal?

De aanlandplicht raakt alle visserijen in de EU. Het is daarom van belang dat de gefaseerde invoering en het handhavingsregime op regionaal niveau, en waar nodig regio-overstijgend, wordt uitgewerkt. Er wordt intensief samengewerkt tussen de lidstaten om te komen tot discard- en handhavingsplannen. Op technisch en hoger bestuurlijk niveau vinden maandelijks overleggen plaats. Minimaal vier keer per jaar vindt er per regio overleg plaats tussen controle-instanties en waar nodig gebeurt dit vaker of bilateraal. Daarnaast vindt bovendien afstemming plaats met de regionale Adviesraden, waarin de belanghebbenden (sector en maatschappelijke organisaties) zijn vertegenwoordigd. Dit is een zware inzet op regionale afstemming, maar noodzakelijk om zoveel mogelijk tot een gelijk speelveld te komen tussen de verschillende lidstaten. Op nationaal niveau is er maandelijks overleg met de sector in het kader van de Uitvoeringsagenda Invoering Aanlandplicht. Daarnaast vinden naar nut en behoefte overleggen plaats over specifieke aspecten van de aanlandplicht.

In het verslag van een schriftelijk overleg van 25 augustus jl. wordt gesteld dat in de voortgangsrapportage van 4 juli jl. gehoor is gegeven aan de motie van het lid Visser (Kamerstuk 29 664, nr. 147) om inzicht te geven in hoe de regels in de verschillende Noordzeelidstaten worden gehandhaafd. Kan aangegeven worden welke overeenkomsten en verschillen er in de standpunten tussen de lidstaten bestaan? Het voorstel van Nederland om gemeenschappelijk een cameratoezicht in de pelagische aanlandplicht in te voeren heeft geen doorgang gevonden, waarom niet en welke andere voorstellen zijn op tafel gekomen, dan wel geïnitieerd door Nederland, dan wel door andere lidstaten?

Alle lidstaten zijn het erover eens dat het belangrijk is een gelijk speelveld na te streven, ook wat betreft controle. Ook vinden alle lidstaten continue monitoring de meest effectieve manier om de aanlandplicht te controleren. Aangezien de maatregel weinig draagvlak in de sector kent, is de nalevingsbereidheid naar verwachting laag.

Zoals ik eerder al meldde, kan het Nederlandse voorstel om bovenstaande in te vullen door de invoering van cameratoezicht niet op brede steun van de andere lidstaten rekenen. Dit komt onder meer door verschil in inzicht over wie verantwoordelijk is voor de vervolging en wie de beelden ontvangt: de kuststaat of de vlagstaat. Ook zijn er verschillen tussen landen als het gaat om wetgeving omtrent cameratoezicht en het bijbehorende privacyvraagstuk.

Een alternatief dat Nederland heeft voorgesteld is om naleving te monitoren en evalueren, zonder direct over te gaan tot sanctioneren. In dit geval zal op verschillende manieren data worden verzameld over de naleving van de aanlandplicht en eventueel discardgedrag, zodat in een volgende fase op een effectievere manier kan worden gecontroleerd. Dit voorstel is momenteel in bespreking.

In het kader van het aanwijzingsbesluit, geeft de Staatssecretaris aan dat er inmiddels contact is gelegd met de natuur- en visserijsector. Kan de Kamer geïnformeerd over welke gebieden naar alle waarschijnlijkheid worden aangewezen dan wel ontzien? Wanneer komt de Staatssecretaris weer bijeen met de natuur- en visserijsector?

De Minister van Infrastructuur en Milieu (I&M) heeft het voortouw bij de aanwijzing van de gebieden onder de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Vanuit het Ministerie van I&M hebben, in lijn met de motie van het lid Bisschop, gesprekken plaatsgevonden met zowel de visserijsector als de natuurorganisaties over de varianten die eerder aan de Kamer zijn voorgesteld. De Minister van I&M zal binnenkort, mede namens mij, de Kamer informeren over de aan te wijzen gebieden.

Is de Staatssecretaris bekend met het protest van de actiegroep Eendracht Maakt Kracht (EMK) inzake de aanlandplicht? Kan de Staatssecretaris hierop reflecteren? Deelt hij de zorgen geuit vanuit onder meer het EMK dat de Nederlandse visserijsector onder druk staat en zich onbegrepen voelt?

Ik heb kennis genomen van uitingen in de media en ook de recente demonstratie op de Nieuwe Waterweg van de actiegroep «Eendracht Maakt Kracht». Ik heb er begrip voor dat vissers, van wie grote inspanningen worden gevraagd om hun activiteiten af te stemmen op de eisen van het hervormde Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), op uiteenlopende manieren aandacht vragen voor de aanpassingen die in de bedrijfsvoering nodig zijn. Daar kan bij horen dat vissers hun onvrede uiten of aangeven zich onbegrepen te voelen. Ik deel echter niet de opvatting dat de overheid onvoldoende op de hoogte is van wat de maatregelen in de praktijk betekenen. Met de vertegenwoordigers van de visserijsector vindt sinds lange tijd intensief consultatie en overleg plaats over de manier waarop het hervormde GVB, inclusief de aanlandplicht, kan worden geïmplementeerd. Ook bij het aanwijzen van natuurbeschermingsgebieden en de bouw van windmolenparken is voorzien in procedures om de visserijsector als belangrijke stakeholder een stem te geven. De sector mag mij blijven aanspreken op het vinden van de maximale rek en ruimte binnen de kaders van het door parlement en regering geaccordeerde beleid.

Met steun van de leden van de VVD-fractie is onlangs de motie van het lid Geurts (Kamerstuk 29 664, nr. 143) aangenomen. Kan de staatsecretaris aangeven hoe hij met deze motie is omgegaan? Is er al contact geweest met het bureau die deze proef begeleidt, hoe ook schepen tot 45 meter kunnen worden opgenomen? Uit berichtgeving1 vanuit de visserijsector komt namelijk naar voren dat bij het begeleidende bureau, Deltares, de bovengenoemde motie niet bekend is en daarmee nog geen onderdeel is van de pilot. Kan de Staatssecretaris een reactie geven?

Op korte termijn kunt u een brief met de reactie op de motie tegemoet zien.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

Toekomst van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

De leden van de PvdA-fractie maken zich grote zorgen om de nieuwe cijfers uit het Compendium voor de Leefomgeving. Hieruit blijkt dat doordat duurzame milieucondities nog niet zijn bereikt, veel planten- en diersoorten bedreigd worden en veel ecosystemen een lage kwaliteit hebben2. Zij vragen de reactie van de Staatssecretaris op deze cijfers. Tegelijkertijd zien de genoemde leden hier kansen voor natuurvriendelijke landbouw, welke zich kan inzetten om deze situatie te verbeteren.

De nieuwe cijfers in het Compendium van de Leefomgeving (gepubliceerd op 3 augustus jl.) laten zien dat de milieucondities de afgelopen jaren zijn verbeterd maar dat een verdere verbetering nodig is. Het huidige natuurbeleid streeft naar milieucondities die behoud van biodiversiteit mogelijk maken. Deze condities worden met name nagestreefd in de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de overige natuurgebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. Daarvoor is al veel in gang gezet. Met provincies zijn afspraken gemaakt over beheer, herstelmaatregelen en uitbreiding van het Natuurnetwerk. Met de Programmatische Aanpak Stikstof wordt een afname van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden nagestreefd. In dat kader worden in natuurgebieden ook herstelmaatregelen genomen om vermesting en verdroging tegen te gaan. Het zal enige tijd vergen voordat de resultaten van deze ingezette maatregelen zichtbaar worden.

Voor het behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit is daarnaast een vermaatschappelijking van het natuurbeleid nodig. Natuurinclusieve landbouw is hiervan een voorbeeld en biedt kansen om de milieucondities te verbeteren. Met het stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer ondersteun ik samen met de provincies boeren die het beheer en de bevordering van natuurwaarden combineren met hun agrarische bedrijfsvoering.

De leden van de PvdA-fractie hebben daarom met belangstelling kennisgenomen van het advies van dhr. K. Falkenberg aan Commissievoorzitter Juncker over de toekomst van het GLB. De genoemde leden vragen de Staatssecretaris of hij kan reageren op dit advies.

Het betreft een advies dat een bijdrage wil leveren aan de discussie over hoe de Europese Commissie de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals, SDG’s) kan implementeren in Europa. Onderdeel hiervan is hoe het toekomstige GLB kan bijdragen aan het realiseren van de SDG’s. De heer Falkenberg signaleert in zijn rapport verschillende ontwikkelingen, zoals de toenemende aandacht voor stadslandbouw. Ook bepleit hij een integrale benadering, waarbij de landbouw beter ingebed is in de natuurlijke omgeving. Ik ben het met de heer Falkenberg eens dat duurzaamheid ook in het landbouwbeleid meer aandacht moet krijgen. Zijn rapport biedt helaas geen inzicht in een vertaalslag van dit uitgangspunt naar het GLB-instrumentarium. Ik vind het rapport onnodig kritisch over precisielandbouw, waarbij gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld GPS en satellietbeelden. Ik denk dat innovatieve toepassingen van buiten de landbouw de sector juist kunnen ondersteunen in het verder verduurzamen van de productie.

De leden van de fractie van de PvdA zien in dit advies een bevestiging van hun standpunt: dat landbouw de natuur nodig heeft en landbouw en natuur elkaar kunnen versterken. Verschillende initiatieven van boeren tonen aan dat dit zeker mogelijk is. Helaas gaat het hierbij om uitzonderingen. Het GLB kan daarom een perfecte ondersteuning vormen wat betreft de leden van de PvdA-fractie om deze omslag te versnellen. De genoemde leden vragen de Staatssecretaris of hij eveneens mogelijkheden ziet om, mede op basis van het advies van de heer K. Falkenberg, natuurvriendelijke landbouw te ondersteunen door middel van GLB-geld? Zo ja, kan de Staatssecretaris toelichten hoe hij dit zou willen doen? Zo nee, waarom ziet de Staatssecretaris deze mogelijkheden niet? Kan de Staatssecretaris een inschatting maken over hoe de andere EU-landen hierover denken?

Daarnaast vragen de genoemde leden hoe de verdere behandeling van dit advies in de EU eruit ziet?

Het is ter beoordeling aan de heer Juncker wat hij met dit advies gaat doen.

Het huidige GLB biedt reeds mogelijkheden om natuurvriendelijke landbouw te ondersteunen, bijvoorbeeld via de agro-milieumaatregelen uit het plattelandsontwikkelingsprogramma en via de vergroening. Mijn inzet is om het GLB vanaf 2021 verder te verduurzamen. Op de informele Landbouwraad van mei jl. heb ik de discussie gestart over de toekomst van het GLB vanaf 2021. Verschillende opties om verdere verduurzaming te realiseren zijn onderdeel van de discussie. De discussie over natuurvriendelijke landbouw is nog pril. Op dit moment is het daarom nog te vroeg om uitspraken te doen over de positie van andere lidstaten op dit onderwerp,

Marktsituatie zuivelsector

De leden van de fractie van de PvdA hebben begrepen dat er in totaal 500 miljoen euro aan ondersteuning komt voor de zuivelsector vanuit de EU, welke maximaal kan oplopen tot een totaal van 850 miljoen euro indien de lidstaten besluiten de nationale enveloppes te verdubbelen. De genoemde leden vragen de Staatssecretaris naar zijn appreciatie van deze plannen.

Ik waardeer de mogelijkheid om de middelen in te zetten voor structurele verbeteringen voor alle dierlijke sectoren. Ik heb hiervoor gepleit bij de voorbereiding van de besluitvorming in de Landbouw- en Visserijraad. Verder verwijs ik u naar de brief van 9 september jl. (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 3489)

De genoemde leden vragen de Staatssecretaris daarnaast hoeveel euro Nederland hiervan krijgt. En welk bedrag krijgen de andere EU-lidstaten? Waarop is de verdeling tussen lidstaten gebaseerd? Waarvoor wil de Staatssecretaris het Nederlandse budget inzetten? Wordt dit gebruikt voor structurele oplossingen, bijvoorbeeld om de melkproductie structureel te verlagen? De leden van de fractie van de PvdA zouden graag zien dat eventuele subsidie wordt ingezet voor subsidies aan boeren die dierenwelzijn hoog in het vaandel hebben en van wie de koeien aan de eisen van weidegang voldoen. Tegelijkertijd moet de subsidie voor structurele oplossingen worden ingezet. De genoemde leden denken dat de meetlat duurzame landbouw, mits weidegang daarin een duurzame plek krijgt, hierin een belangrijke rol zou kunnen spelen. De genoemde leden benadrukken dat zij tegen het inzetten van dit geld zijn voor niet-duurzame oplossingen, zoals subsidie op mestverwerkers. De genoemde leden vragen de Staatssecretaris om een reactie op deze voorstellen van de leden van de PvdA-fractie.

Is al bekend of andere lidstaten het geld voor structurele maatregelen zullen inzetten? Is eveneens al bekend of de 150 miljoen euro die EU-breed wordt ingezet voor structurele oplossingen gebruik zal worden, of slechts voor tijdelijke maatregelen? Zo ja, wat zijn deze plannen? Wat is de appreciatie hiervan van de Staatssecretaris?

De leden van de fractie van de PvdA vragen de Staatssecretaris of hij voornemens is Nederlands geld in te zetten ter verdubbeling van het budget. Waarom wel of niet? Is al bekend of andere landen dit doen? Wat is het oordeel van de Staatssecretaris over het feit dat dit tot oneerlijke handelspraktijken kan leiden? Heeft hij dit ook aangegeven bij de Europese Commissie Zo ja, wat was de reactie hierop? Zo nee, waarom niet?

Nederland ontvangt uit het beschikbare EU-bedrag van 350 miljoen euro een nationale enveloppe van 22,9 miljoen euro. De verdeling per lidstaat is gebaseerd op het melkproductieniveau van de lidstaten, een overzicht hiervan is te vinden op http://europa.eu/rapid/press-release_IP-16-2563_en.htm.

Ik ben in overleg met de melkvee- en varkenssector over de invulling van de nationale enveloppe. De maatregelen moeten zijn gericht op het stimuleren van de economische duurzaamheid van de veehouderijbedrijven en bijdragen aan marktstabilisatie: verdergaande productievermindering dan de EU-maatregel voor melkproductievermindering, kleinschalige landbouw, extensieve productiemethoden, milieu- en klimaatvriendelijke productiemethoden, samenwerkingsprojecten, kwaliteitsprogramma’s of projecten gericht op kwaliteitspromotie en toegevoegde waarde, opleiding in financiële instrumenten en risicobeheer. Zodra ik het maatregelenpakket heb vastgesteld zal ik uw Kamer daarover informeren.

Het is mij niet van alle lidstaten bekend hoe zij het geld zullen inzetten. Frankrijk is voornemens het steunbedrag van 49,9 miljoen euro te verdubbelen d.m.v. cofinanciering uit nationale middelen. Dit betekent dat melkveehouders in aanmerking komen voor een extra nationale tegemoetkoming van 10 eurocent voor elke kilogram minder geproduceerde melk, bovenop de EU-tegemoetkoming van 14 eurocent per kg. Deze extra nationale tegemoetkoming geldt alleen voor de eerste 5% productievermindering.

De 150 miljoen euro is bestemd voor financiële ondersteuning van EU-melkproducenten die hun melkproductie gedurende een tijdvak van drie maanden verminderen. Daarom is deze maatregel niet bedoeld als structurele oplossing.

Nederland wil de beschikbare EU-middelen effectief inzetten voor maatregelen die bijdragen aan structurele verbeteringen in de melkveehouderij- en varkenssector. Evenals in 2015 zal Nederland de enveloppe niet aanvullen met nationale middelen. De eventuele keuze van andere lidstaten voor aanvulling met nationale middelen zal niet leiden tot oneerlijke handelspraktijken omdat de middelen moeten zijn gericht op stimuleren van economische duurzaamheid en marktstabilisatie. Ik heb mij hierover bij de Europese Commissie wederom terughoudend opgesteld.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele Landbouw- en Visserijraad van 11 tot 13 september. Deze leden hebben nog vragen over deze raad en andere Europese besluitvorming.

De leden van de CDA-fractie vragen ten aanzien van de Algemeen Verbind Verklaringen van Producentenorganisaties en Brancheorganisaties waarom de regering niet bereid lijkt om mee te werken aan de regeling van de Bracheorganisatie Akkerbouw ten behoeve van onderzoek, gezien de Staatssecretaris de enige is die de gegevens heeft om deze regeling uit te voeren?

Aan het verzoek van de Brancheorganisatie Akkerbouw om de Algemeen Verbindend Verklaringen te faciliteren, zijn diverse aspecten verbonden die een zorgvuldige afweging behoeven. De Minister en ik zullen hierover een besluit nemen. Over dit besluit zal ik de Brancheorganisatie Akkerbouw inlichten.

De leden van de CDA-fractie zijn ontevreden over de vereenvoudigingsvoorstellen van de vergroening van de Commissie omdat hierin een algemeen verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt voorgesteld. De leden van de CDA fractie vinden dit een slechte zaak omdat dit de teelt van aaltjesbestrijders onaantrekkelijk maakt. Daarmee zou dan een niet-chemisch alternatief voor de bestrijding van aaltjes verdwijnen. Met een geringe hoeveelheid noodzakelijke onkruidbestrijding voor het aaltjes bestrijdende gewas kan gewasbeschermingsmiddelen in een volggewas worden voorkomen (onder andere grondontsmetting). Ook peulvruchten die als stikstofbindend gewas voor de vergroening gezaaid worden kunnen moeilijk zonder gewasbescherming worden geteeld. Erkent de Staatssecretaris deze problemen? Gaat hij zich inzetten om dit algemene verbod te voorkomen zodat de vergroening geen stroken onkruid worden? Zo ja, wat gaat de Staatssecretaris tegen dit algemene verbod ondernemen? Is hij bereid om dit algemene verbod van tafel te krijgen en als uiterste remedie hiertegen tegen het vereenvoudigingsvoorstel te stemmen?

Voor mijn inzet bij de vereenvoudigingsvoorstellen van de vergroening verwijs ik naar het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli 2016 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 937).

De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken ten aanzien van het in juli jl. overeengekomen steunpakket. Hoe groot is de nationale envelop, voor welke sectoren kan deze worden ingezet, en hoe wordt de besteding uitgewerkt?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op dezelfde vraag van de PvdA-fractie.

De leden van de CDA-fractie zijn geschokt over het bericht dat nog steeds niet alle betalingsrechten voor het jaar 2015 zijn uitbetaald. Vele keren hebben deze leden aandacht gevraagd voor tijdige uitbetaling en heeft de Staatssecretaris in reactie daarop gezegd dat het allemaal binnen de afgesproken kaders zou worden afgewikkeld. Nu blijkt dit toch niet het geval te zijn. Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel boeren nog niet of gedeeltelijk het geld hebben gekregen waar ze voor het jaar 2015 recht op hebben? De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris daarnaast of al voorbereidingen worden getroffen voor de uitvoering van de motie van het lid Geurts c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 905) zodat de uitbetaling van de betalingsrechten over 2016 wel tijdig is?

Voor het antwoord op uw vragen over uitbetalen van betalingsrechten voor het jaar 2015 verwijs ik naar mijn antwoorden aan uw lid Dijkgraaf (SGP) over het bericht dat bij RVO.nl geld is zoekgeraakt, die uw Kamer spoedig zal ontvangen. Voor het antwoord op de vraag over uitvoering van de motie van het lid Geurts c.s. verwijs ik naar mijn reactie op deze motie (Kamerstuk 21 501-32, nr. 905) inzake de uitbetaling van betalingsrechten.

De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris naar de stand van zaken van de uitvoering van de motie van de leden Geurts en Bisschop (Kamerstuk 21 501-33, nr. 598) ten aanzien van invasieve soorten.

Hiervoor verwijs ik u naar de brief met het verslag van de Informele Landbouwraad van 12 en 13 september jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 942).

De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris om een stand van zaken te geven ten aanzien van de openstelling van regelingen onder het plattelandsontwikkelingsprogramma en de stand van de huidige bestedingen onder dit programma.

Het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3) wordt sinds 2014 uitgevoerd. Zoals u weet voeren de provincies met ingang van POP3 het plattelandsontwikkelingsprogramma grotendeels uit.

Tot nu hebben de provincies gezamenlijk in totaal 59 openstellingsbesluiten vastgesteld. Met de openstelling van de plattelandsmaatregelen is in totaal een bedrag van 118 miljoen euro aan subsidie aangevraagd van in totaal 122 miljoen euro dat voor de maatregelen beschikbaar is. De aanvragen moeten nog grotendeels worden beoordeeld. Dit kan nog leiden tot een bijstelling van de door de begunstigde aangevraagde steun.

De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of hij bereid is om bij de Europese Commissie te blijven aandringen op de toegezegde interpretatieve verklaring van de Europese Commissie over de biotechrichtlijn ten aanzien van de patenteerbaarheid van planteigenschappen.

De Europese Commissie is zich bewust van het belang dat Nederland en vele andere landen hechten aan deze interpretatieve verklaring. Ik verwacht dat de Europese Commissie de verklaring in de Raad voor Concurrentievermogen van 28 november aanstaande zal presenteren.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken ten aanzien van het circulaire economie pakket en in het bijzonder de voortgang over het toestaan van het gebruik van mineralenconcentraat en de daaraan gekoppelde voorwaarden.

U zult over de inzet ten aanzien van het pakket voor circulaire economie via een brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu worden geïnformeerd. De ontwikkelingen bij de herziening van de Europese Meststoffenverordening worden behandeld in de Raadswerkgroep Technische Harmonisatie. Momenteel zijn de volledige tekst en bijlagen van het voorstel van de Europese Commissie één keer doorgelopen. Lidstaten hebben hun eerste visie op het voorstel kunnen geven. Nederland heeft inbreng geleverd conform het BNC-fiche dat op 26 april 2016 aan uw Kamer is gestuurd (kamerstuk 22 112, nr. 2123) en conform de toezeggingen die in de Tweede Kamer zijn gedaan over specifieke bemestingsproducten. Zo wordt gepleit om voor bodemverbeteraars, zoals compost, eisen te stellen zoals voorgesteld door het Joint Research Centre. Daarnaast pleit Nederland voor een verlaging van de minimale landbouwkundige eisen voor vloeibare meststoffen, zodat mineralenconcentraat ook aan deze eisen kan voldoen. Onder het Nederlandse EU-voorzitterschap zijn compromisvoorstellen gedaan over de hoofdtekst van het voorstel. Het is nu aan het Slowaakse voorzitterschap om te komen met compromisvoorstellen voor de technische bijlagen. Deze zullen in de tweede helft van 2017 worden gepresenteerd en verder worden besproken in de relevante Raadswerkgroep. Parallel hieraan zal ook de behandeling in het Europees Parlement starten.

De leden van de CDA-fractie vragen of de besluitvorming over het contingentenstelsel in relatie tot de aanlandplicht nog op schema ligt en wat de mogelijkheden zijn als deze besluitvorming niet tijdig rond is.

Het overleg over maatregelen die genomen worden voor het contingentenstelsel en de aanlandplicht is in volle gang. Op dit moment is er geen reden om aan te nemen dat deze niet tijdig rond zullen zijn. Indien om onverwachte redenen van het schema moet worden afgeweken, zal een passende tijdelijke oplossing gevonden worden en wordt uw Kamer hiervan direct op de hoogte gesteld.

De leden van de CDA-fractie willen de Staatssecretaris erop wijzen dat bij de schriftelijke vragen over de informele Landbouwraad op 18 juli jl. de volgende vragen niet zijn beantwoord en vragen hem dit alsnog te doen; ten aanzien van handelsverdragen, wat is de stand van zaken ten aanzien van het aanpassen van de dierenwelzijnsnormen in de Oekraïne aan de Europese normen. Bent u bereid in dit kader om de opvolging van toezeggingen in handelsverdragen te agenderen in de raad?

Zoals aangegeven in mijn brief van 15 juli 2016 zijn de lidstaten nog in afwachting van informatie van de Europese Commissie over het strategiedocument dat Oekraïne heeft ingediend met de voorgenomen planning van de aanpassing van de wetgeving op gebied van dierenwelzijn en sanitaire en fytosanitaire wetgeving. De EU-positie over een dergelijk document wordt bepaald in het «Comité Handelspolitiek».

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP

Verslag

De Europese Commissie stelt 350 miljoen euro beschikbaar voor ondersteuning van landbouwsectoren in de huidige marktcrises. De leden van de SGP-fractie hebben hier enkele vragen over. Is de Staatssecretaris voornemens de nationale enveloppe onder meer in te zetten voor de uitvoering van het Actieplan Vitalisering Varkenshouderij? Hoe kijkt de Staatssecretaris aan tegen het voorstel van LTO om het budget in te zetten voor vermindering van de melkveestapel? De leden van de SGP-fractie constateren dat lidstaten als Frankrijk, Duitsland en België het voornemen hebben om het crisisbudget te verdubbelen. Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen dat Nederlandse boeren (opnieuw) op achterstand gezet worden?

Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen over het zuivelpakket en de nationale enveloppe van de leden van de VVD-, PvdA- en CDA-fracties en mijn brief (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 3489).

Fosfaat

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de inzet richting de Europese Commissie omtrent de mogelijkheid om (een deel van) de export van fosfaat niet mee te hoeven tellen voor het fosfaatplafond dan wel het fosfaatplafond te verhogen. Het viel deze leden op dat in de recente Kamerbrief over de definitieve fosfaatproductiecijfers voor 2015 (Kamerstuk 33 979, nr. 140) met geen woord gesproken wordt over deze inzet en er zonder meer van uit wordt gegaan dat de fosfaatproductie verder beperkt moet worden. Deze leden horen graag in hoeverre de Staatssecretaris nog inzet op de mogelijkheid om (een deel van) de export van fosfaat niet mee te hoeven tellen voor het fosfaatplafond. Wat is de stand van zaken van het overleg met de Europese Commissie hierover? Zet de Staatssecretaris daarbij specifiek ook in op de fosfaat die naar fosfaatarme landen geëxporteerd wordt?

In het verlengde hiervan verbazen de leden van de SGP-fractie zich ook over het feit dat de Staatssecretaris zo zwaar tilt aan een tijdelijke extra verhoging van de fosfaatproductie door een groeizaam seizoen en relatief hoge fosfaatgehalten in het ruwvoer. Is de Staatssecretaris voornemens om bij de invulling van het fosfaatrechtensysteem en de generieke korting in ieder geval geen rekening te houden met dergelijke tijdelijke pieken in de productie?

In mijn brief van 3 maart jl. (Kamerstuk 33 979, nr. 108) heb ik mijn ambitie op dit punt verwoord. Ik heb aangegeven in te zetten op een verlenging van de bestaande derogatie voor de periode 2018–2021 waarbij het fosfaatproductieplafond vervalt als voorwaarde in de derogatiebeschikking. Als via het stelsel van verplichte mestverwerking is zeker gesteld dat het fosfaatoverschot geen extra milieurisico met zich meebrengt, zal ik bij de Europese Commissie bepleiten dat het niet nodig is om nog langer via een plafond in de derogatiebeschikking de fosfaatproductie in absolute zin te begrenzen. Indien de Europese Commissie vasthoudt aan een productieplafond, zal ik bespreken of mest die aantoonbaar buiten de Nederlandse landbouw wordt gebracht, buiten de berekening van de voor het plafond relevante productie kan worden gehouden of dat het plafond met die hoeveelheid kan worden opgehoogd. In die zin wordt de hoeveelheid mest die op basis van de mestverwerkingsverplichting buiten de Nederlandse landbouw wordt gebracht, als het ware gesaldeerd met het fosfaatproductieplafond.

Verder verwijs ik u naar het wetsvoorstel fosfaatrechten, welke u onlangs heeft ontvangen en waarvan de behandeling binnenkort plaats zal vinden.

Mei-telling

De leden van de SGP-fractie krijgen regelmatig signalen van agrarische ondernemers over de tijd die deze ondernemers kwijt zijn aan het digitaal invullen van de mei-telling. Zij geven aan dat de ICT regelmatig niet meewerkt en dat zij de gegevens daarom liever weer op papier in zouden vullen. Deze leden leggen dit graag voor. Is het mogelijk om, zolang het systeem nog onvoldoende functioneert, ondernemers de mogelijkheid te geven de gegevens op papier in te vullen? Is het in verband met gewenste tijdbesparing mogelijk om gegevens van het voorgaande jaar automatisch over te nemen, zodat ondernemers niet alles opnieuw in hoeven te vullen?

Vanaf 2016 is het wettelijk verplicht om de Gecombineerde Opgave digitaal in te dienen. Het is niet langer mogelijk om via papier opgave te doen. Uiteraard sluit ik mijn ogen niet voor individuele situaties waarin het voor ondernemers lastig was om de Gecombineerde Opgave in te dienen, maar al met al ben ik uitermate tevreden over de invoering van deze wettelijke plicht. Het heeft geleid tot een kostenbesparing van 1,5 miljoen euro op de uitvoeringskosten van RVO.nl. Een zeer beperkte groep was niet in staat om zelf de digitale opgave te doen, maar is hierbij adequaat geholpen door RVO.nl. De beschikbaarheid van de ICT-systemen Gecombineerde Opgave en Mijn Percelen was in de periode van 1 april t/m 17 mei met 99,9% uitstekend.

Met de digitale opgave is het mogelijk om, veel meer dan met een papieren opgave, service te bieden door:

  • Ingebouwde controles waarmee invulfouten worden voorkomen

  • Via stuurvragen alleen de vragen te stellen die van toepassing zijn

  • Het voorinvullen van bekende gegevens zoals percelen en diergegevens

Op grond van het verloop en de behaalde resultaten in het afgelopen jaar ben ik voornemens om het beleid van de verplichte digitale Gecombineerde Opgave voort te zetten, en zie ik geen reden tot aanpassing hiervan.

RVO.nl blijft – waar dit technisch en vanuit regelgeving mogelijk is – inzetten op het steeds meer gebruik maken van reeds bekende gegevens die vooringevuld kunnen worden of het zelfs mogelijk maken dat de betreffende vragen niet meer hoeven te worden gesteld.

De tijdsbesteding voor het voorbereiden en invullen van de Gecombineerde Opgave bedraagt gemiddeld 4 uur. Berekeningen uit het recente verleden laten overigens zien dat de tijdsbesteding bij de digitale opgave significant lager lag dan bij de papieren opgave.

Visserij

De leden van de SGP-fractie constateren dat er in de visserijsector grote onvrede is over de opstelling van de overheid richting de sector. Zij wijzen op de recente demonstratie op de Nieuwe Waterweg. De overheid zou onvoldoende op de hoogte zijn van wat maatregelen in de praktijk betekenen en weinig betrokkenheid tonen. Ze waarschuwen voor de gevolgen van de aanlandplicht en het «ontnemen» van visgebieden door het aanwijzen en sluiten van natuurbeschermingsgebieden en het bouwen van windmolenparken. Erkent de Staatssecretaris deze onvrede? Hoe waardeert hij die? Is hij voornemens zich extra in te zetten om deze onvrede weg te nemen? Zo ja, hoe?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op de vraag van de VVD-fractie over actiegroep Eendracht Maakt Kracht.

De visserijsector maakt zich grote zorgen over de mogelijke gevolgen van de aanstaande Brexit. Het gaat dan om de gevolgen voor de toegang tot Britse wateren, met en zonder pulskor, en voor de quotumtoedeling. Hoe ziet de Staatssecretaris dit? Gaat hij proactief de belangen van de Nederlandse visserij verdedigen?

Ik heb begrip voor deze zorgen van de visserijsector. Daar het Verenigd Koninkrijk nog geen formele stappen heeft gezet om uittredingsonderhandelingen te starten, is echter nog geen concretisering van mogelijke gevolgen te geven. In de overleggen in EU-verband zal het kabinet zich inspannen voor de belangen van Nederland.

Naar boven