21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1111 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 juni 2018

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 25 mei 2018 over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 3 tot 5 juni 2018 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1099).

De vragen en opmerkingen zijn op 28 mei 2018 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 30 mei 2018 zijn de vragen die betrekking hebben op de geannoteerde agenda beantwoord (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1110). Bij brief van 8 juni 2018 zijn de overige vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

Adjunct-griffier van de commissie, Konings

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

6

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

6

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

7

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

8

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

10

II

Antwoord / Reactie van de Minister

11

III

Volledige agenda

27

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad van 16 april jl. en de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 3 t/m 5 juni 2018. Deze leden hebben hierover de volgende vragen.

In het verslag lezen de leden van de VVD-fractie dat de Europese Commissie de Richtlijn over oneerlijke praktijken in de voedselvoorzieningsketen heeft gepresenteerd. Het voorstel voorziet in een aantal gerichte acties om de positie van de boer in de keten te versterken. Naast de uitbreiding van de mogelijkheden tot samenwerking voor producenten (daar is al een belangrijke stap voor gezet) zal de Europese Commissie later dit jaar een voorstel doen om verdere (prijs) transparantie in de keten te realiseren en is er in de ontwerprichtlijn aandacht voor oneerlijke handelspraktijken. De leden van de VVD-fractie vragen waarom aanvullende voorstellen pas later dit jaar aan de orde zijn. Heeft de Minister aangegeven dat dit een belangrijk punt voor Nederland is? Tevens vragen deze leden de Minister in te gaan op de gemeenschappelijke minimumstandaard en de lijst van verboden handelspraktijken. Hoe wordt deze laatste lijst opgesteld? Is bijvoorbeeld het eenzijdig wijzigen van voorwaarden, zoals dat in de afgelopen jaren vaker is gebeurd, een verboden handelspraktijk in de ogen van de Minister? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister haar visie geven op de minimumstandaard? Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat de minimumstandaard de standaard conform Europese en Nederlandse wet- en regelgeving is zonder aanvullende, niet vastgelegde normen? Het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken is een belangrijk punt in het regeerakkoord. Zijn de stappen voor de uitbreiding van mogelijkheden tot meer samenwerking voor producenten een voldoende basis waarop de Mededingingswet kan worden aangepast en het bijbehorende toezicht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Zo ja, wanneer worden deze stappen geeffectueerd? Zo nee, wat is er nog meer nodig om het regeerakkoord te voldoen? Deze leden ontvangen graag een planning.

In de reactie van Nederland lezen de leden van de VVD-fractie dat de versterking van de positie van de producenten in de levensmiddelenketen een prioriteit is voor Nederland. In de visie van Nederland zou dit moeten gebeuren door de samenwerking in de keten te optimaliseren door een systeem van geschillenbeslechting te ontwikkelen en door te monitoren dat producenten hogere prijzen krijgen voor hun producten als ze voldoen aan bovenwettelijke eisen. Deze leden vinden dit een belangrijke stap voor de boeren en tuinders. Kan de Minister aangeven wanneer boeren en tuinders in de praktijk gaan ervaren dat oneerlijke handelspraktijken, zoals het eenzijdig wijzigen van inkoopvoorwaarden of bovenwettelijke eisen te stellen zonder hier een geldelijke vergoeding tegenover te stellen, gaan merken?

Ook is er in de vorige Raad gesproken over de voortgang bij de uitvoering van voedselverlies en voedselverspilling. Kan de Minister een concrete lijst geven (zowel op EU-niveau als nationaal) waar voedselverspilling en voedselverlies geconcretiseerd wordt in kilo’s en hoe het commitment om per 2030 een halvering van voedselverspilling te realiseren in cijfers vertaald is? Dit overzicht is nodig om te beoordelen of Nederland en Europa haar doelen ook daadwerkelijk gaat halen. Hoe ziet het monitoringssysteem eruit? Welke kosten/investeringen zijn er met de aanpak gemoeid? Deze leden ontvangen deze informatie graag zowel op nationaal niveau als vanuit de Europese begroting.

Wat betreft de voortgang bij de uitvoering van voedselverlies en voedselverspilling in Europa vragen de leden van de VVD-fractie tot slot naar de planning en concrete doelstelling van de subgroep over de houdbaarheidsdatum.

Met betrekking tot de aanlandplicht heeft Nederland verzocht om meer tijd en flexibiliteit om de aanlandplicht optimaal in te voeren. De zienswijze van Nederland dat de aanlandplicht een middel en geen doel op zich is, wordt ondersteund door de leden van de VVD-fractie. Eurocommissaris Vella is van mening dat er geen onduidelijkheid bestaat over de interpretatie van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/13. Zijn door deze verschillen in zienswijzen van Nederland en de Commissie problemen te verwachten omtrent de invoering van de aanlandplicht per 1 januari 2019? In hoeverre blijft de Nederlandse visserijsector betrokken bij het optimaal implementeren van de aanlandplicht en het ontwikkelen van technische maatregelen?

In het verslag van de Landbouw- en Visserijraad lezen de leden van de VVD-fractie dat er blijkbaar een verschil van mening bestaat tussen de Commissie en diverse lidstaten over de scope van het genoemde artikel 15. Verwacht u dat in afzienbare tijd hierover meer duidelijkheid gegeven kan worden, zodat de Commissie, lidstaten en de visserijsector op de hoogte zijn van de precieze regelgeving en hoe deze geïnterpreteerd moet worden? Wat zal de verdere inzet van Nederland zijn om hierover snel duidelijkheid te krijgen?

Voorts zijn de leden van de VVD-fractie blij dat er aandacht is voor de rol van wilde fauna in het diergezondheidsmanagement. Het is goed dat er een workshop georganiseerd is die gericht is op maatregelen in het beheer van wilde fauna in relatie tot de dreiging van de introductie en de verspreiding van dierziekten en zoönosen die gevolgen hebben voor de volksgezondheid, de veehouderij en de economische situatie van Europa. De leden van de VVD-fractie vragen of er bij Nederland en een aantal andere lidstaten voldoende urgentie gevoeld wordt bij dit onderwerp? De gevolgen bij een uitbraak kunnen enorm zijn. Deze leden lezen dat lidstaten en de Europese Commissie moeten samenwerken om bijvoorbeeld de Afrikaanse varkenspest (AVP) aan te pakken. Echter, concrete maatregelen blijven beperkt tot meer wetenschappelijk onderzoek en het beschikbaar stellen van meer financiële middelen. Kan de Minister aangeven welke concrete stappen gezet gaan worden? Welke onderzoeken zijn voorzien? Hoeveel budget wordt er beschikbaar gesteld en waaraan wordt dit besteed? Kan de Minister ingaan op de suggesties die Denemarken heeft gedaan in de aanpak van AVP? Kan de Minister aangeven hoe de aanpak in andere Europese lidstaten eruitziet waar daadwerkelijk sprake is van AVP en in de lidstaten waar een mogelijke dreiging van AVP is? Indien er daadwerkelijk verschil van aanpak is tussen de lidstaten, deelt de Minister de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat harmonisatie wenselijk is? Zo nee, waarom niet? De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen dat de Commissaris van mening is dat het plaatsen van omheiningen niet wenselijk is. Vanuit het bedrijfsleven wordt echter aangegeven dat deze middelen helpen om de verspreiding van AVP tegen te gaan, zoals bijvoorbeeld in Tsjechië het geval is. Zou de Minister de aanpak in Tsjechië nader kunnen toelichten (de verschillende maatregelen die getroffen zijn)? Kan de Minister ook aangeven welke andere voorstellen zijn gedaan? Kan de Minister in dit verband een reactie geven op het verzoek van de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) om het risicobeheer van wilde zwijnen aan te scherpen? Is de Minister al met de POV in overleg getreden over de monitoring van wilde zwijnen op normale varkensinfectieziekten? Zo nee, waarom niet en is zij bereid dit te doen?

Over de Verordening over de transparantie en duurzaamheid van EU-risicobeoordeling in de voedselketen hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen en opmerkingen. Deze leden vinden het belangrijk dat de European Food Safety Authority (EFSA) toegang heeft tot de meest relevante wetenschappelijke gegevens. Ook de betrouwbaarheid, objectiviteit en onafhankelijk is een groot goed en belangrijk voor alle belanghebbenden (EFSA, wetenschappers, bedrijven, gebruikers, consumenten, geïnteresseerden, enzovoorts). Toch blijft het voor de leden van de VVD-fractie de vraag hoe de betrouwbaarheid, de objectiviteit en de onafhankelijkheid goed geborgd kan worden. Kan de Minister hierop een reflectie geven, ook in het licht van de recente ervaringen op het neonicotinoïden-dossier?

De Minister heeft in het verslag van de vorige Raad een uitgebreide terugkoppeling gegeven over de relatie tussen de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties (VN) en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De leden van de VVD-fractie herkennen een aantal belangrijke raakvlakken en aanknopingspunten die door de wetenschappers naar voren zijn gebracht om een aantal doelen te verbinden met het GLB. Deze leden kunnen dit in grote lijnen onderschrijven. Eén van de belangrijkste punten die deze leden teruglezen is het gebruik van doelvoorschriften in plaats van middelvoorschriften. Deze leden pleiten hier al langer voor. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat het nieuwe GLB, maar ook de reeds bestaande richtlijnen omgevormd worden van middelvoorschriften naar doelvoorschriften? Helaas heeft de Europese Commissie nog niet laten zien dat zij op verschillende dossiers ruimte wil bieden aan de innovatieve kracht van Nederland. Het gebruik van mineralenconcentraat, het onttrekken van fosfaten uit mest en starre regels met betrekking tot de vergroening zijn voorbeelden waar de innovatie gefrustreerd wordt. Kan de Minister ingaan op haar strategie hoe zij ruimte voor innovatie wil creëren door uit te gaan van doelvoorschriften in plaats van middelvoorschriften? Kan de Minister aangeven wat bedoeld wordt met de kanttekening dat doelvoorschriften alleen werkbaar zijn als actoren voldoende controle hebben over het bereiken van doelen? De leden van de VVD-fractie spreken de hoop uit dat dit niet direct een blokkade is voor innovaties. Innovaties hebben soms even tijd nodig om zich te bewijzen. Er zijn prachtige voorbeelden in Nederland van innovaties die even tijd nodig hadden, maar vervolgens een groot resultaat lieten zien.

In het rapport dat door Franse Institut National de la Recherche Agronomique en de Wageningen University & Research (WUR) is uitgevoerd wordt ingegaan op de noodzaak voor innovatie, de wetenschappelijke achtergronden van innovatie, de maatschappelijke uitdagingen waar het GLB met innovatie aan kan bijdragen en instrumenten voor innovatie. Ook staan er in het rapport een aantal belangrijke aanbevelingen. De leden van de VVD-fractie lezen dat het rapport wordt gepubliceerd en onder aandacht van de Europese Commissie wordt gebracht. Kan de Minister aangeven of zij het met de leden van de VVD-fractie eens is dat innovatie de hoogste prioriteit van Nederland moet zijn? Deze leden constateren een summiere tekst waar nog weinig ambitie uitspreekt. Is de Minister bereid om in het vervolg van de discussie over innovatie een voortrekkersrol in te nemen en dit onderwerp actief te agenderen in Europa? Ook los van het GLB is innovatie en de oplossingen die innovaties kunnen bieden aan een aantal belangrijke uitdagingen, zoals de klimaatdoelstellingen, zoetwaterproblematiek (niet alleen in Nederland maar ook ver daar buiten) en voedselzekerheid. Kan de Minister ingaan op dit verzoek?

Voorts hebben de leden van de VVD-fractie vragen over de geannoteerde agenda van de informele Landbouw- en Visserijraad van 3 t/m 5 juni 2018. In de geannoteerde agenda staat dat onder aanvoering van het Bulgaars voorzitterschap wordt gesproken over de jonge boeren en de bedrijfsopvolging. Deze leden ondersteunen de inzet van de Minister dat dit een belangrijk onderwerp is. Zij verzoeken de Minister om uitgebreide terugkoppeling over dit onderwerp. Nederland kende de afgelopen jaren de Jonge landbouwers-regeling (JOLA-regeling) en deze is recent weer opengesteld. Uit de evaluatie is gebleken dat deze regeling niet optimaal heeft bijgedragen en effectief is geweest aan de behoefte die jonge boeren hebben. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de ervaringen van andere landen. Juist vanwege de ambitie van dit kabinet om 75 miljoen euro te investeren in jonge boeren zijn de ervaringen van andere landen wellicht zeer bruikbaar. Is de Minister bereid om een uitgebreide terugkoppeling te geven waarin ideeën en resultaten van andere landen zijn weergegeven?

Wat betreft de nieuwe visserijprotocollen voor Kaapverdië en Madagaskar is voorzien dat er jaarlijks een financiële tegenprestatie van de EU aan de genoemde landen wordt betaald. Ruwweg 50 procent van deze financiële tegenprestatie is bestemd voor sectorale steun in de landen. De leden van de VVD-fractie vragen of bekend is hoe dit geld in de betreffende landen wordt besteed. Is er sprake van controlemechanismen die de EU hanteert om te controleren of het geld daadwerkelijk wordt besteed aan sectorale steun? Zijn in de nieuwe visserijprotocollen ook voorschriften opgenomen voor een correcte besteding van de betaalde vergoeding?

De leden van de VVD-fractie ondersteunen de inzet van Nederland voor een gelijk speelveld in het kader van de meerjarenplannen voor visbestanden in de Westelijke Wateren en het pleidooi dat er gebruik wordt gemaakt van het best beschikbare wetenschappelijke advies. In hoeverre staan andere lidstaten achter het standpunt van Nederland? Is hier eensgezindheid of zijn er lidstaten die een andere insteek voor ogen hebben?

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat Europeche enige weken geleden de Commissie heeft opgeroepen om het voorstel voor technische maatregelen in te trekken. Dit kan eventueel gevolgen hebben voor innovatieve visserijtechnieken, zoals de pulskorvisserij, die ook door de Nederlandse visserijsector gebruikt worden. Wat is uw standpunt aangaande deze oproep?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele Landbouw- en Visserijraad van 3 t/m 5 juni 2018 in Sofia. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister voornemens is te antwoorden op de vragen van het Bulgaars voorzitterschap over jonge boeren, te weten: Is het huidige palet aan EU-beleidsinstrumenten toereikend om jonge boeren te behouden en aan te trekken in de landbouwsector?; Welke nationale beleidsinitiatieven ervaren de lidstaten als succes en zouden als een voorbeeld kunnen dienen? En: Wat zou er in het toekomstige GLB veranderd moeten worden zodat de landbouwsector aantrekkelijker wordt voor jonge mensen?

Daarnaast vragen deze leden naar de stand van zaken ten aanzien van de toekenning en uitbetaling van subsidies van de regeling voor jonge boeren in de tweede pijler.

De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat het Europees Parlement een oproep heeft gedaan om de productie van eiwithoudende gewassen te bevorderen door middel van gekoppelde steun. Deze leden vragen de reactie van de Minister op dit voorstel.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Deze leden betreuren de korte tijdsspanne van één werkdag tussen het verschijnen hiervan en het moment van inbreng voor het schriftelijk overleg over deze agenda. Deze leden willen de Minister daarom verzoeken in de toekomst een ruimere tijdsmarge in acht te nemen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de aanstaande gesprekken over de Regeling voor jonge landbouwers en de visie van de Minister, met name voor wat betreft het bedrijfsovernamefonds, zoals omschreven in het regeerakkoord. Deze leden zien de toegezegde brief over de nadere invulling hiervan graag tegemoet.

Voorts zijn de leden van de D66-fractie benieuwd naar de mening van de Minister aangaande het voorstel van de Europese Commissie over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en specifiek de gedeeltes die op het GLB betrekking hebben. Het lijkt erop dat op sommige punten het voorstel niet strookt met de inzet van Nederland, zoals bij de convergentie. Welke stappen is de Minister bereid te zetten? Ook is er een rapport aangenomen door het Europees Parlement over het geven van gekoppelde steun aan eiwithoudende gewassen teneinde de productie ervan te vergroten. Wat is de visie van de Minister hierop? Voorts bestaat de mogelijkheid dat de nieuwe GLB-voorstellen teksten zullen bevatten met betrekking tot capping van de steun, op 60.000 euro per bedrijf. Zou de Minister een schets kunnen geven van de mogelijke gevolgen van deze capping voor de Nederlandse sector? Wat is de visie van de Minister op deze voorstellen?

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat er onlangs in de Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (ScoPAFF) van de Europese Commissie is gestemd over de hernieuwing van de stof diquat. Deze leden hebben verheugd kennisgenomen van het feit dat Nederland het Commissievoorstel volgde om diquat van de markt te halen. Zij zijn dan ook teleurgesteld dat de stemming in de ScoPAFF niet heeft geleid tot een niet-hernieuwing van het middel. Zou de Minister een schets kunnen geven van het krachtenveld rondom de hernieuwing van dit middel? Wat voor gevolgen zal de hernieuwing hebben voor de toepassingen van het middel in Nederland, gelet op het advies van het EFSA en het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)?

De leden van de D66-fractie willen de Minister graag bedanken voor haar overzichtelijke verslag van de afgelopen Landbouw- en Visserijraad. Specifiek de door de Minister georganiseerde workshop over de relatie tussen de VN Duurzame Ontwikkelingsdoelen en het GLB zijn een goed teken dat deze relatie voor de Minister een prioriteit is. Voor wat betreft de duurzame voedselproductie en de nationale verantwoordelijkheid voor het bereiken van de doelstellingen vragen de leden van de D66-fractie of de vrijstelling voor het bovengronds aanwenden van dierlijke mest, die aan het eind van dit jaar afloopt, binnen deze relatie past en of de Minister bereid is om deze vrijstelling te verlengen.

Ten slotte hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de recent ontstane commotie rondom kweekvlees. Deze leden hebben hierover schriftelijke vragen gesteld.1 Het blijkt dat kweekvlees door een nieuw ingegane regeling niet op de markt kan worden gebracht, maar onder de novel food-regeling valt. Kan de Minister aangeven waarom kweekvlees als novel food geclassificeerd is? Door deze classificering lijken pilots voor het in de markt zetten van kweekvlees voorlopig van de baan. Kan de Minister beamen of dit zo is? Zijn er wellicht toch mogelijkheden om dergelijke pilots in te richten? Wat zijn eventuele belemmeringen hierin?

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele Landbouw- en Visserijraad van 3 t/m 5 juni 2018.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hechten aan het belang van een toekomstbestendige landbouw, waarbij jonge boeren worden ondersteund bij bedrijfsopvolging of bij de start van een nieuw bedrijf. Terecht wordt gewezen op het bedrijfsovernamefonds in het regeerakkoord en de al bestaande Europese instrumenten. Tijdens de informele Landbouw- en Visserijraad wordt gesproken over verbetering, vereenvoudiging en aansluiting op andere maatregelen van het ondersteunende instrumentarium onder pijler 1 en 2. Wat is de inzet van de Minister voor deze verbetering, vereenvoudiging en aansluiting op andere (waaronder nationale) maatregelen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op welke manier de Minister nationaal en Europees instrumentarium beter wil laten aansluiten op de investeringsbehoefte van jonge boeren. Deze leden wijzen daarbij op de evaluatie van de JOLA door het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK), waaruit bijvoorbeeld blijkt dat 68% van de respondenten geen investering op de lijst vond waar zij behoefte aan hebben. Hoe verklaart de Minister deze uitkomst, aangezien de JOLA in 2017 juist is uitgebreid op basis van eerdere uitkomsten van enquêtes?

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de komende Landbouw- en Visserijraad, evenals van het verslag van de vorige Raad. Deze leden hebben hierover zoals gebruikelijk enkele kritische vragen en opmerkingen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben een aantal vragen over kangoeroevlees. Deze leden wijzen nogmaals op het ernstige dierenleed dat schuilgaat achter het kangoeroevlees dat de Europese Unie en Nederland importeren uit Australië. De Minister schreef in haar beantwoording dat ze de trailer van de film Kangaroo – A love-hate story heeft bekeken en de leden van de Partij voor de Dieren-fractie bedanken haar daarvoor. De Minister baseert daarop de uitspraak dat dit nog geen indicatie biedt voor schendingen van de Europese Verordening (EG) Nr. 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden of de OIE-standaarden voor het doden van dieren.2 Dat kan kloppen, stellen deze leden, want in de trailer van de film toont men slechts het topje van de ijsberg. Is de Minister bereid om, zodra deze beschikbaar is en haar wordt aangeboden, de volledige film te bekijken? De Minister en haar medewerkers zijn in elk geval van harte welkom bij de gehele vertoning van de film Kangaroo – A love-hate story op donderdag 31 mei 2018 in de Kamer, georganiseerd door de fractie van de Partij voor de Dieren.3 Is de Minister bereid om haar standpunt aan te passen, zodra zou blijken dat de Europese Verordening (EG) Nr. 1099/2009 of de OIE-standaarden wel degelijk geschonden worden? Zo nee, waarom niet?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie pleiten voor een importverbod op kangoeroevlees en zien daar meer dan voldoende ruimte voor in de Europese regels. Ter vergelijking wijzen deze leden op het verbod op de import van zeehondenbont. Dat kon worden ingevoerd, omdat het doodknuppelen van de zeehonden niet geaccepteerd wordt door de Europese bevolking. De toenmalige Minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de toenmalige Staatssecretaris Van Dam van Economische Zaken schreven in 2016 aan de Kamer dat «de verordening betreffende de handel in zeehondenproducten (1007/2009) is vastgesteld op basis van de EU publieke moraal over het welzijn van zeehonden die bejaagd worden. Door de omstandigheden waarin de zeehondenjacht plaatsvindt, kan een acceptabele dodingsmethode van deze dieren niet gerealiseerd worden.»4 De leden van de Partij voor de Dieren-fractie menen dat de Europese bevolking ook niet erg enthousiast is over de manier waarop kangoeroes worden gedood. Dat gaat immers gepaard met vergelijkbare gruwelijkheden. Na het doodschieten van hun moeder worden jonge kangoeroes ofwel doodgeknuppeld ofwel hulpeloos achtergelaten, waarna een gruwelijke lijdensweg volgt tot het dier dood is. Het vlees van geschoten kangoeroes die niet in het hoofd maar elders in het lichaam geraakt zijn, wordt niet geschikt geacht voor humane consumptie waardoor deze dieren gewond worden achtergelaten. Ook deze dieren sterven een langzame en pijnlijke dood. Ziet de Minister de gelijkenis met de gronden waarop de import van zeehondenbont in de Europese Unie verboden is? Zo nee, op basis waarvan meent zij te kunnen veronderstellen dat de Europese bevolking de gruwelijke manier waarop kangoeroes en hun jongen worden gedood acceptabel zou vinden? Graag ontvangen deze leden een uitgebreide toelichting.

Naast het op grove wijze schenden van de intrinsieke waarde en het welzijn van dieren brengt de import van kangoeroevlees ook andere negatieve zaken met zich mee. Vanwege de zeer gebrekkige koelingsomstandigheden en lange transporttijd van het vlees is het niet verbazingwekkend dat kangoeroevlees berucht is vanwege de zeer regelmatige besmettingen met bacteriën zoals Salmonella en E. Coli. Dat was destijds voor Rusland en Californië al reden om over te gaan tot een importban.

Voorts hebben de leden van de Partij voor Dieren-fractie vragen over handelsmissies. De recente handelsmissie naar India stond voor de Nederlandse delegatie voor een groot deel in het teken van de agrarische sector. Kan de Minister een volledig overzicht verschaffen van alle getekende contracten? Welke doelen zijn eigenlijk leidend bij de handelsmissies van het Nederlandse kabinet als het gaat om landbouw en voedsel? Enerzijds lijkt het kabinet de productie van plantaardige eiwitten te willen bevorderen, maar de recente missie naar China stond juist weer haaks op de noodzaak om de productie en consumptie van dierlijke eiwitten de komende jaren fors terug te dringen. Kan de Minister helderheid verschaffen over de inzet van handelsmissies in het licht van de klimaatdoelen, de biodiversiteitsdoelen en de Sustainable Development Goals op het gebied van duurzame landbouw en voedselzekerheid? De Minister weet toch ook dat het van groot belang is om plantaardige productie en consumptie te bevorderen en dierlijke consumptie af te remmen, willen we een kans maken om de honger in de wereld uit te bannen, de opwarming van de aarde binnen de perken te houden en het almaar voortdurende verlies van biodiversiteit te stoppen? Graag ontvangen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie een reactie. Onderschrijft de Minister de volgende uitspraak van delegatielid Henk Schouten van het bedrijf Schouten Europe: «De consumptie van vlees groeit en dat is een bedreiging. Als China en India net zo veel vlees eten als wij heb je een probleem.»5 Zo nee, waarom niet? Hoe ziet de Minister deze uitspraak in het licht van de vorige handelsmissie naar China, waarin door Nederland volop werd ingezet op de export van kalfsvlees en producten uit de pluimveesector?6

Ten aanzien van landbouwgif hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie de volgende vragen. De Belgische Minister van Landbouw Ducarme kondigde aan dat hij zich gaat inzetten voor een derogatie voor het gebruik van de drie neonicotinoïden die recent werden verboden in open teelten. Wat vindt de Minister daarvan? Wat is de inzet van de Minister om te voorkomen dat het recente succes in het tegengaan van landbouwgif direct weer zal worden overschaduwd door eventuele uitzonderingsposities?

Terwijl het verbod op drie neonicotinoïden in open teelten een stap in de goede richting is, kreeg de Europese natuur recent weer een grote domper te verwerken. Ondanks het Nederlandse standpunt dat de schadelijke pesticide diquat van de markt moet verdwijnen, is het de Europese Commissie niet gelukt om een verbod op diquat te realiseren. Klaarblijkelijk is de giflobby nog altijd sterk genoeg om verboden op schadelijke producten tegen te houden. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister om haar inzet voor een verbod op diquat vol te houden. Kan zij toelichten hoe het vervolgproces eruit zal zien?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben vernomen dat met de voorstellen voor het nieuwe GLB in aantocht, duidelijk lijkt te worden dat jonge boeren speciale aandacht zullen krijgen binnen het GLB. Deze leden moedigen de Minister aan om hier een sterke verduurzamingsambitie aan te koppelen. Zij wijzen op de motie van het lid Ouwehand waarin de regering wordt opgeroepen in te zetten op omschakelsubsidies voor boeren om boeren te helpen omschakelen naar natuurinclusieve en/of biologische landbouw.7 Wat is hierop de inzet van de Minister in de komende jaren?

Gelet op de grote noodzaak de Europese veestapel te krimpen en de productie en consumptie van dierlijke eiwitten te beperken, ligt het niet voor de hand nog te investeren in dierlijke productie. Is de Minister bereid zich ervoor in te zetten dat het GLB, inclusief de maatregelen voor jonge boeren, zich richt op de productie van groente, fruit en plantaardige eiwitten?

Binnen het onderzoekfonds Horizon Europe staat 10 miljard euro geoormerkt voor onderzoek op het gebied van landbouw. Kan de Minister uiteenzetten wat haar inzet is om de verdeling en besteding van dit bedrag te beïnvloeden? Deelt de Minister de mening dat het cruciaal is om deze onderzoeksmiddelen in te zetten voor een plantaardige, duurzame, gifloze, kleinschalige, natuurinclusieve landbouw? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 3 t/m 5 juni 2018 en hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de voorstellen van de Europese Commissie voor het MFK. Volgens de Europese Commissie krimpt het budget voor het GLB met ongeveer 5 procent. Is de veronderstelling juist dat wanneer gecorrigeerd wordt voor inflatie sprake is van een daling van het budget met ongeveer 15 procent? Hoe waardeert de Minister deze daling?

De leden van de SGP-fractie delen de zorgen over de bedrijfsopvolging in de agrarische sector vanwege de hoge financiële lasten bij bedrijfsovername. Het is van belang dat ook in het kader van het nieuwe GLB goed nagedacht wordt over een effectief ondersteunend instrumentarium. Deze leden horen graag of de Minister voldoende in beeld heeft welke instrumenten, zoals de top up in de eerste pijler of de jonge landbouwersregeling via tweede pijler, meer of minder effectief zijn om bedrijfsopvolging te faciliteren en jonge boeren te ondersteunen bij investeringen in onder meer een innovatieve en duurzame bedrijfsvoering. Zo leert de praktijk dat de investeringslijst van de jonge landbouwersregeling in veel gevallen niet aansluit op de behoefte van jonge landbouwers.8 Na bedrijfsovername moeten jonge boeren investeren in grond, machines en gebouwen. Dergelijke investeringen komen vaak niet in aanmerking voor de jonge landbouwersregeling. Deelt de Minister deze analyse? Is zij voornemens voor de korte termijn (jonge landbouwersregeling) en de langere termijn (de hervorming van het GLB) aan te sturen op instrumenten die aansluiten op de behoefte van jonge boeren?

Naast Europees beleid om de positie van jonge boeren te ondersteunen is ook nationale inzet nodig. De leden van de SGP-fractie wijzen in dit verband op het pachtbeleid. Voor jonge boeren kan pacht een waardevol instrument voor bedrijfsontwikkeling zijn. Zij lopen echter aan tegen hoge pachtprijzen voor kortdurende contracten. Het is van groot belang dat het pachtstelsel herzien wordt. Is het de inzet van de Minister om pacht aantrekkelijker te maken voor jonge boeren? Wanneer kan de Minister haar plannen voor herziening van het pachtstelsel naar de Kamer sturen?

II Antwoord / Reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

In het verslag lezen de leden van de VVD-fractie dat de Europese Commissie de Richtlijn over oneerlijke praktijken in de voedselvoorzieningsketen heeft gepresenteerd. Het voorstel voorziet in een aantal gerichte acties om de positie van de boer in de keten te versterken. Naast de uitbreiding van de mogelijkheden tot samenwerking voor producenten (daar is al een belangrijke stap voor gezet) zal de Europese Commissie later dit jaar een voorstel doen om verdere (prijs) transparantie in de keten te realiseren en is er in de ontwerprichtlijn aandacht voor oneerlijke handelspraktijken. De leden van de VVD-fractie vragen waarom aanvullende voorstellen pas later dit jaar aan de orde zijn. Heeft de Minister aangegeven dat dit een belangrijk punt voor Nederland is? Tevens vragen deze leden de Minister in te gaan op de gemeenschappelijke minimumstandaard en de lijst van verboden handelspraktijken. Hoe wordt deze laatste lijst opgesteld? Is bijvoorbeeld het eenzijdig wijzigen van voorwaarden, zoals dat in de afgelopen jaren vaker is gebeurd, een verboden handelspraktijk in de ogen van de Minister? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister haar visie geven op de minimumstandaard? Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat de minimumstandaard de standaard conform Europese en Nederlandse wet- en regelgeving is zonder aanvullende, niet vastgelegde normen? Het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken is een belangrijk punt in het regeerakkoord. Zijn de stappen voor de uitbreiding van mogelijkheden tot meer samenwerking voor producenten een voldoende basis waarop de Mededingingswet kan worden aangepast en het bijbehorende toezicht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Zo ja, wanneer worden deze stappen geeffectueerd? Zo nee, wat is er nog meer nodig om het regeerakkoord te voldoen? Deze leden ontvangen graag een planning.

De Agricultural Markets Task Force heeft aanbevelingen gedaan om te komen met EU-regelgeving voor o.a. samenwerking tussen producenten, oneerlijke handelspraktijken (OHP’s) en markttransparantie. Alle drie zijn belangrijke punten die in samenhang met elkaar de positie van de boer in de keten kunnen versterken. Ik heb dat bij diverse gelegenheden in de Raad benadrukt. Met de inwerkingtreding van de Omnibusverordening op 1 januari 2018 is er meer zekerheid voor producenten gekomen over de mogelijkheden tot samenwerking en zijn de uitzonderingen die bestaan voor de land- en tuinbouwsector uitgebreid. Het Commissievoorstel voor een Richtlijn OHP’s geeft uitvoering aan de tweede aanbeveling van de AMTF. Intussen voert de Commissie een onderzoek uit naar markttransparantie in de keten op basis waarvan ze later dit jaar met voorstellen komt om prijstransparantie in de keten te verbeteren.

OHP’s, zoals het eenzijdig en met terugwerkende kracht wijzigen van de voorwaarden van de leveringsovereenkomst, kunnen de ontwikkeling van economisch vitale bedrijven belemmeren. Daarom ondersteun ik de ambitie om de positie van de boer in de voedselketen minder kwetsbaar te maken ten algemene. Het Regeerakkoord voorziet in een aantal maatregelen om de positie van de boer in de keten te versterken en OHP’s tegen te gaan. Het Commissievoorstel biedt goede aanknopingspunten om daaraan uitvoering te geven. Voor de standpuntbepaling t.a.v. het voorstel van de Commissie voor een Richtlijn OHP’s in de voedselvoorzieningsketen, inclusief de lijst van voorgestelde verboden OHP’s, verwijs ik u naar het BNC-fiche dat uw Kamer op korte termijn toegezonden zal worden.

De lijst van verboden OHP’s zoals opgenomen in het Commissievoorstel is opgesteld op basis van de Gedragscode Eerlijke Handelspraktijken van het Supply Chain Initiative en de resultaten van de publieke consultatie die de Europese Commissie in 2017 gehouden heeft. De Commissie heeft gekozen voor een «minimale harmonisatie»-benadering waarbij voorzien wordt in een Europese minimumstandaard voor bescherming tegen OHP’s door de uiteenlopende OHP-maatregelen van de lidstaten meer op elkaar af te stemmen. Dit heeft geresulteerd in een korte lijst van verboden OHP’s, waarbij de lidstaten de ruimte krijgen om strengere maatregelen te behouden of vast te stellen.

Over de mogelijkheden voor meer samenwerking tussen producenten en overige maatregelen in de bredere context van de uitwerking van de passages uit het Regeerakkoord over de versterking van de positie van de boer in de keten zal ik u binnenkort mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat nader schriftelijk informeren.

In de reactie van Nederland lezen de leden van de VVD-fractie dat de versterking van de positie van de producenten in de levensmiddelenketen een prioriteit is voor Nederland. In de visie van Nederland zou dit moeten gebeuren door de samenwerking in de keten te optimaliseren door een systeem van geschillenbeslechting te ontwikkelen en door te monitoren dat producenten hogere prijzen krijgen voor hun producten als ze voldoen aan bovenwettelijke eisen. Deze leden vinden dit een belangrijke stap voor de boeren en tuinders. Kan de Minister aangeven wanneer boeren en tuinders in de praktijk gaan ervaren dat oneerlijke handelspraktijken, zoals het eenzijdig wijzigen van inkoopvoorwaarden of bovenwettelijke eisen te stellen zonder hier een geldelijke vergoeding tegenover te stellen, gaan merken?

Het streven van de Europese Commissie is om voor het aflopen van het mandaat van het Europees Parlement in mei 2019 een akkoord te bereiken over de conceptrichtlijn oneerlijke handelspraktijken. Het voorstel raakt aan de uitwerking van de passages uit het Regeerakkoord over de versterking van de positie van de boer in de keten. Over de invulling daarvan, zal ik u mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat op korte termijn nader schriftelijk informeren.

Ook is er in de vorige Raad gesproken over de voortgang bij de uitvoering van voedselverlies en voedselverspilling. Kan de Minister een concrete lijst geven (zowel op EU-niveau als nationaal) waar voedselverspilling en voedselverlies geconcretiseerd wordt in kilo’s en hoe het commitment om per 2030 een halvering van voedselverspilling te realiseren in cijfers vertaald is? Dit overzicht is nodig om te beoordelen of Nederland en Europa haar doelen ook daadwerkelijk gaat halen. Hoe ziet het monitoringssysteem eruit? Welke kosten/investeringen zijn er met de aanpak gemoeid? Deze leden ontvangen deze informatie graag zowel op nationaal niveau als vanuit de Europese begroting.

Op nationaal niveau wordt de hoeveelheid voedselverspilling geconcretiseerd in de Monitor voedselverspilling. Jaarlijks wordt een update uitgevoerd en wordt een inschatting gemaakt van het minimum- en maximumniveau van voedselverspilling in Nederland als totaal. In 2015 bedroeg de hoeveelheid voedselverspilling minimaal 1.767 kiloton en maximaal 2.491 kiloton ofwel 105–147 kg per hoofd van de bevolking. De halvering in 2030 zal moeten plaatsvinden in relatie tot deze getallen uit 2015. Met als basis onderzoek uitgevoerd in het kader van het EU programma FUSIONS wordt de hoeveelheid voedsel die op jaarbasis in Europa verloren gaat, geschat op ongeveer 88 miljoen ton.

Op dit moment is er nog geen gemeenschappelijke EU-methode voor het meten van voedselverspilling. In het kader van de onlangs afgeronde herziening van de EU-afvalregelgeving is in de Afvalstoffenrichtlijn opgenomen dat de Europese Commissie, in overleg met de lidstaten, volgend jaar moet komen met een gemeenschappelijke methode voor het meten van voedselverspilling. Op basis van deze methode zal vervolgens periodiek aan de Commissie moeten worden gerapporteerd.

De kosten gemoeid met het actualiseren van de Monitor voedselverspilling bedragen op dit moment ca. € 15.000,- per jaar. Voor het in overeenstemming brengen van de Nederlandse monitor met de Europese verplichting is naar verwachting € 200.000,- per jaar nodig voor de komende vier jaar. Dit komt met name omdat een daadwerkelijke meting en analyse voor elke schakel in de voedselketen plaats zal moeten vinden. De huidige monitor voedselverspilling betreft een inschatting op basis van openbare afvalgegevens.

Wat betreft de voortgang bij de uitvoering van voedselverlies en voedselverspilling in Europa vragen de leden van de VVD-fractie tot slot naar de planning en concrete doelstelling van de subgroep over de houdbaarheidsdatum.

De subgroep over de houdbaarheidsdatum is ingesteld om het Europees Platform voor voedselverspilling en voedselverliezen te ondersteunen door:

  • het analyseren en aanraden van opties om het begrip en gebruik van de houdbaarheidsdatum door betrokkenen in de voedselketen, inclusief de consument, te verbeteren;

  • het delen van ervaringen en goede praktijken rond de houdbaarheidsdatum en het tegengaan van voedselverspilling.

Concrete producten die de subgroep zal opleveren zijn:

  • een technische handreiking over het gebruik van houdbaarheidsdata;

  • consumentenonderzoek naar de invloed op voedselverspilling van het format, de terminologie en de presentatie van houdbaarheid(sdata).

Tevens vindt in deze subgroep de discussie plaats over het al dan niet uitbreiden van de lijst van bijlage X van de Europese etiketteringsverordening (Verordening (EU) nr. 1169/2011) met producten waar geen houdbaarheidsdatum op hoeft te staan.

Voorzien is dat de subgroep aan het einde van 2019 zijn werkzaamheden zal afronden.

Met betrekking tot de aanlandplicht heeft Nederland verzocht om meer tijd en flexibiliteit om de aanlandplicht optimaal in te voeren. De zienswijze van Nederland dat de aanlandplicht een middel en geen doel op zich is, wordt ondersteund door de leden van de VVD-fractie. Eurocommissaris Vella is van mening dat er geen onduidelijkheid bestaat over de interpretatie van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/13. Zijn door deze verschillen in zienswijzen van Nederland en de Commissie problemen te verwachten omtrent de invoering van de aanlandplicht per 1 januari 2019? In hoeverre blijft de Nederlandse visserijsector betrokken bij het optimaal implementeren van de aanlandplicht en het ontwikkelen van technische maatregelen?

In het verslag van de Landbouw- en Visserijraad lezen de leden van de VVD-fractie dat er blijkbaar een verschil van mening bestaat tussen de Commissie en diverse lidstaten over de scope van het genoemde artikel 15. Verwacht u dat in afzienbare tijd hierover meer duidelijkheid gegeven kan worden, zodat de Commissie, lidstaten en de visserijsector op de hoogte zijn van de precieze regelgeving en hoe deze geïnterpreteerd moet worden? Wat zal de verdere inzet van Nederland zijn om hierover snel duidelijkheid te krijgen?

Tussen Nederland en de Europese Commissie bestaat geen verschil van mening over de interpretatie van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/13. De aanlandplicht geldt in principe volledig vanaf 1 januari 2019. In de regionale groepen van lidstaten zijn de afgelopen weken de gezamenlijke aanbevelingen voor de uitvoering van de aanlandplicht aangenomen. Een verschil van inzicht tussen enkele lidstaten en de Commissie ten aanzien van het genoemde artikel 15 heeft hieraan niet in de weg gestaan. Nederland heeft zich ervoor ingezet om de aanlandplicht zo soepel mogelijk in te voeren, daarbij de doelstellingen van de aanlandplicht in het oog houdend. Hierbij zijn de Nederlandse sector en NGO’s actief bij betrokken geweest. De aanbevelingen richten zich op het inrichten van een aantal uitzonderingen op de aanlandplicht, waaronder een tijdelijke uitzondering (3 jaar) op de aanlandplicht voor de bijvangst van ondermaatse schol in de tongvisserij. Deze gezamenlijke aanbevelingen zullen worden beoordeeld door het STECF (Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor Visserij) en zullen vervolgens worden omgezet in een gedelegeerde handeling door de Europese Commissie. Deze gedelegeerde handeling zal leidend zijn voor de uitvoering van de aanlandplicht per 1 januari 2019. Ik verwijs u naar de Geannoteerde Agenda van de komende formele Landbouw- en Visserijraad waarin ik nader inga op het behaalde resultaat.

Voorts zijn de leden van de VVD-fractie blij dat er aandacht is voor de rol van wilde fauna in het diergezondheidsmanagement. Het is goed dat er een workshop georganiseerd is die gericht is op maatregelen in het beheer van wilde fauna in relatie tot de dreiging van de introductie en de verspreiding van dierziekten en zoönosen die gevolgen hebben voor de volksgezondheid, de veehouderij en de economische situatie van Europa. De leden van de VVD-fractie vragen of er bij Nederland en een aantal andere lidstaten voldoende urgentie gevoeld wordt bij dit onderwerp? De gevolgen bij een uitbraak kunnen enorm zijn.

Er is in de EU-lidstaten, ook in Nederland, veel aandacht voor de preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten waarvoor een bestrijdingsplicht geldt. Uitbraken van deze ziekten, zoals de Afrikaanse varkenspest (AVP), kunnen leiden tot veel economische schade in de sector, wat één van de redenen is van de bestrijdingsplicht. Lidstaten onderkennen de risico’s van de aanwezigheid van besmettelijke dierziekten en zoönosen in de wilde fauna situatie en zijn doordrongen van de mogelijke gevolgen die ziekten kunnen hebben voor de volksgezondheid en dierhouderij. Over de bestrijding en preventie wordt geregeld in diverse internationale gremia gesproken. Indien opportuun worden maatregelen genomen.

Wat betreft AVP ben ik mij zeer bewust van de risico's van introductie en de situatie blijft zorgwekkend, wat ook wordt onderkend door andere lidstaten van de Europese Unie.

Deze leden lezen dat lidstaten en de Europese Commissie moeten samenwerken om bijvoorbeeld de Afrikaanse varkenspest (AVP) aan te pakken. Echter, concrete maatregelen blijven beperkt tot meer wetenschappelijk onderzoek en het beschikbaar stellen van meer financiële middelen. Kan de Minister aangeven welke concrete stappen gezet gaan worden? Welke onderzoeken zijn voorzien? Hoeveel budget wordt er beschikbaar gesteld en waaraan wordt dit besteed?

De maatregelen ter bestrijding van AVP in geval van een uitbraak in een varkenshouderij zijn beschreven in de Europese bestrijdingsrichtlijn. Lidstaten dienen deze op te leggen en doen dit ook. De bestrijding in wilde zwijnenpopulaties is moeilijk onder andere door de grootte van de populaties, de wijde verspreiding in enkele lidstaten en het feit dat er geen vaccin is. De ziekte zal nog lange tijd aanwezig zijn in wilde zwijnenpopulaties in bepaalde lidstaten.

De Europese Commissie doet veel om lidstaten te ondersteunen bij de bestrijding, onder andere door financiering en uitwisseling van kennis en ervaring. De Commissie erkent de problemen van de bestrijding in de wilde zwijnenpopulaties. De oproep om meer samen te werken, kennis en ervaringen te delen en meer onderzoek te doen, hangen daarmee samen. Nederland vindt het belangrijk dat het onderzoek bijdraagt aan de bestrijding, met name in de wilde zwijnen. Meer onderzoek naar de verspreiding kan relevante kennis genereren, maar zal op korte termijn niet bijdragen aan uitroeiing van de ziekte in de wilde zwijnenpopulatie.

Over het budget heeft de Europese Commissie zich nog niet uitgesproken. Er zijn nog geen besluiten genomen over prioritering van het onderzoek. Er zijn ook nog geen concrete onderzoeksvoorstellen ingediend.

Wat betreft de ontwikkelingen van de Afrikaanse varkenspest doet Nederland wat kan binnen de Europese regelgeving. Er is strenge Europese regelgeving die moet voorkomen dat de ziekte door transporten wordt verspreid. Het is bijvoorbeeld verboden om varkens uit de besmette gebieden te transporteren. Daarbovenop geldt in Nederland de verplichting van een extra reiniging en desinfectie op een erkende reinigings- en ontsmettingsplaats van vervoermiddelen die terugkeren uit landen met uitbraken. De sector wordt geregeld opnieuw gewezen op de risico's van transporten en op hun verantwoordelijkheid wat betreft het nemen van passende bioveiligheidsmaatregelen en op het verbod op het voederen van keukenafval aan varkens. Ook jagers zijn geïnformeerd over de risico’s van jagen in besmette gebieden en op het belang van het nemen van hygiënemaatregelen. Ook vindt er monitoring van wilde zwijnen plaats.

Kan de Minister ingaan op de suggesties die Denemarken heeft gedaan in de aanpak van AVP? Kan de Minister aangeven hoe de aanpak in andere Europese lidstaten eruitziet waar daadwerkelijk sprake is van AVP en in de lidstaten waar een mogelijke dreiging van AVP is? Indien er daadwerkelijk verschil van aanpak is tussen de lidstaten, deelt de Minister de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat harmonisatie wenselijk is? Zo nee, waarom niet?

Denemarken wil enkele preventieve maatregelen treffen in de vorm van voorlichtingscampagnes, maatregelen ten aanzien van het beheer van wilde zwijnen en het plaatsen van een omheining aan de Deense grens met Duitsland. Nederland onderschrijft het belang van voorlichting en uitwisseling van kennis en doet dit ook. Onder de paraplu van het Global Forum progressive control of transboundary diseases (FAO, OIE) is een standing group of experts opgericht die geregeld bij elkaar komen. EFSA, de Europese Food Safety Authority, stelt adviezen op die bijdragen aan de bestrijding van AVP in wilde zwijnen. Wat betreft het beheer van wilde zwijnen, is het aan Denemarken zelf om maatregelen in te voeren.

In de Europese bestrijdingsrichtlijn staat duidelijk beschreven wat een land minimaal moet doen om een uitbraak van AVP bij gehouden varkens te bestrijden. Die aanpak is geharmoniseerd. Deze geharmoniseerde aanpak steun ik. Lidstaten kunnen, afhankelijk van de situatie, extra maatregelen nemen.

Bij een besmetting in wilde zwijnen moet een lidstaat een uitroeiingsprogramma opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de Europese Commissie. Een lidstaat heeft vrijheid en flexibiliteit bij het opstellen van een dergelijk plan, omdat er tussen landen verschillen zijn in infrastructuur, grootte van wilde zwijnenpopulaties, verspreidingsgebieden, omgevingsfactoren, weersomstandigheden etc. Het is dus belangrijk dat deze flexibiliteit er is. Bij de bestrijding wordt gebruikgemaakt van adviezen van EFSA, de Europese Food Safety Authority.

Lidstaten zijn transparant over hun aanpak en over de situatie in hun land.

De Europese Commissie kan op de aanpak, in overleg met lidstaten, invloed uitoefenen. Harmonisatie in de bestrijding is wenselijk en wordt geborgd door middel van regelgeving en audits, maar behoud van flexibiliteit voor lidstaten in hun bestrijdingsprogramma is noodzakelijk. Er is momenteel geen reden het huidige EU beleid te herzien.

Preventief ingrijpen in wilde zwijnenpopulaties met als doel de omvang te verkleinen en zo de kans op introductie te verkleinen, wordt door enkele lidstaten overwogen. Nederland ziet voorlopig geen aanleiding in de wilde zwijnenpopulaties in te grijpen. De kans op introductie wordt laag ingeschat. Beheer van deze populaties ligt bij de provincies. De introducties die in landen hebben plaatsgevonden zijn veelal te wijten geweest aan menselijk handelen.

Het is dus van groot belang dat mensen (transporteurs, houders, jagers) op de gevaren van verspreiding worden gewezen en ook op hun verantwoordelijkheden. De Lidstaten hebben ingestemd met een uitvoeringsbesluit van de Europese Commissie om bewustwordingscampagnes te organiseren, mensen te wijzen op de risico’s van AVP-verspreiding en op maatregelen die zijn getroffen verspreiding van de ziekte te voorkomen. Nederland geeft daar gevolg aan door middel van informerende mails, voorlichting tijdens bijeenkomsten en gesprekken met stakeholders.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen dat de Commissaris van mening is dat het plaatsen van omheiningen niet wenselijk is. Vanuit het bedrijfsleven wordt echter aangegeven dat deze middelen helpen om de verspreiding van AVP tegen te gaan, zoals bijvoorbeeld in Tsjechië het geval is. Zou de Minister de aanpak in Tsjechië nader kunnen toelichten (de verschillende maatregelen die getroffen zijn)? Kan de Minister ook aangeven welke andere voorstellen zijn gedaan?

In Tsjechië is een relatief klein gebied getroffen, met een kleine populatie wilde zwijnen. Met hekken is geprobeerd de infectie in dat gebied te houden, wat niet helemaal is gelukt. De jacht is geïntensiveerd en Tsjechië heeft een verbod op buitenuitloop ingesteld in het gebied. Het is aan de lidstaat om te bepalen wat ter plekke een goede aanpak is. Andere lidstaten hebben deze aanpak niet gevolgd of niet kunnen volgen. In de Baltische staten en Polen zijn grote populaties verspreid over grote gebieden besmet geraakt. EFSA heeft adviezen gegeven over bestrijding van de ziekte in wilde zwijnen, maar aspecten als haalbaarheid en kosten-baten zijn daarin niet meegenomen.

Kan de Minister in dit verband een reactie geven op het verzoek van de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) om het risicobeheer van wilde zwijnen aan te scherpen? Is de Minister al met de POV in overleg getreden over de monitoring van wilde zwijnen op normale varkensinfectieziekten? Zo nee, waarom niet en is zij bereid dit te doen?

De verantwoordelijkheid van het populatiebeheer van wilde zwijnen is middels de Wet natuurbescherming bij de provincies belegd. Onlangs heeft mijn ministerie een overleg georganiseerd over wilde zwijnen waarbij de POV en de provincies Noord-Brabant, Limburg, Gelderland en Overijssel aanwezig waren. Doel van het overleg was om meer duidelijkheid over de rollen, verantwoordelijkheden en aanpak te verkrijgen bij het populatiebeheer van wilde zwijnen in Nederland. Een vervolgoverleg is voor de zomer gepland.

Over de maatregelen t.a.v. preventie, monitoring en bestrijding van AVP heb ik meerdere malen overleg gevoerd met de POV. In reguliere overleggen met de POV staat het onderwerp terugkerend op de agenda. Wilde zwijnen worden gemonitord op de aangifteplichtige dierziekten – de ziekte van Aujeszky, klassieke en Afrikaanse varkenspest en niet op de zogenoemde bedrijfsgebonden dierziekten. Ik ben met POV in overleg geweest over het monitoren van wilde zwijnen op bedrijfsgebonden dierziekten, waarna deze monitoring privaat is uitgevoerd.

Over de Verordening over de transparantie en duurzaamheid van EU-risicobeoordeling in de voedselketen hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen en opmerkingen. Deze leden vinden het belangrijk dat de European Food Safety Authority (EFSA) toegang heeft tot de meest relevante wetenschappelijke gegevens. Ook de betrouwbaarheid, objectiviteit en onafhankelijk is een groot goed en belangrijk voor alle belanghebbenden (EFSA, wetenschappers, bedrijven, gebruikers, consumenten, geïnteresseerden, enzovoorts). Toch blijft het voor de leden van de VVD-fractie de vraag hoe de betrouwbaarheid, de objectiviteit en de onafhankelijkheid goed geborgd kan worden. Kan de Minister hierop een reflectie geven, ook in het licht van de recente ervaringen op het neonicotinoïden-dossier?

Uw Kamer is onlangs geïnformeerd over het kabinetsstandpunt inzake het voorstel van de Europese Commissie over de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen (Kamerstuk 22 112, nr. 2567). Dit voorstel omvat aanpassingen om de risicobeoordeling door de European Food and Safety Authority (EFSA) te verstevigen en in te zetten op meer transparantie en objectieve, onafhankelijke beoordeling. Dit voorstel zal nu worden besproken door de lidstaten en door het Europees Parlement in een medebeslissingsprocedure. Naar verwachting zal het Europees Parlement in dit traject ook aandacht vragen voor meer transparantie over de besluitvorming die volgt op de risicobeoordeling door EFSA, namelijk de besluitvorming door de Europese Commissie en lidstaten in de zogeheten risicomanagementfase. Ik vind dit laatste punt begrijpelijk. Het kabinet hecht eraan dat beslissingen over goedkeuring van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen in alle fasen transparant en op wetenschappelijke gronden genomen worden.

De Minister heeft in het verslag van de vorige Raad een uitgebreide terugkoppeling gegeven over de relatie tussen de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties (VN) en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De leden van de VVD-fractie herkennen een aantal belangrijke raakvlakken en aanknopingspunten die door de wetenschappers naar voren zijn gebracht om een aantal doelen te verbinden met het GLB. Deze leden kunnen dit in grote lijnen onderschrijven. Eén van de belangrijkste punten die deze leden teruglezen is het gebruik van doelvoorschriften in plaats van middelvoorschriften. Deze leden pleiten hier al langer voor. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat het nieuwe GLB, maar ook de reeds bestaande richtlijnen omgevormd worden van middelvoorschriften naar doelvoorschriften? Helaas heeft de Europese Commissie nog niet laten zien dat zij op verschillende dossiers ruimte wil bieden aan de innovatieve kracht van Nederland. Het gebruik van mineralenconcentraat, het onttrekken van fosfaten uit mest en starre regels met betrekking tot de vergroening zijn voorbeelden waar de innovatie gefrustreerd wordt. Kan de Minister ingaan op haar strategie hoe zij ruimte voor innovatie wil creëren door uit te gaan van doelvoorschriften in plaats van middelvoorschriften? Kan de Minister aangeven wat bedoeld wordt met de kanttekening dat doelvoorschriften alleen werkbaar zijn als actoren voldoende controle hebben over het bereiken van doelen? De leden van de VVD-fractie spreken de hoop uit dat dit niet direct een blokkade is voor innovaties. Innovaties hebben soms even tijd nodig om zich te bewijzen. Er zijn prachtige voorbeelden in Nederland van innovaties die even tijd nodig hadden, maar vervolgens een groot resultaat lieten zien.

Mijn inzet in de Raad en in mijn contacten met de Europese Commissie is steeds dat er bij het GLB een omslag nodig is van middelvoorschriften naar doelvoorschriften en dat de regelgeving daarvoor wezenlijk moet worden herzien. Daarvoor pleit ik ook in ambtelijke contacten en position papers. Deze omslag is nodig om het GLB effectiever en eenvoudiger te maken. Op deze punten zal ik de op 1 juni jl. gepresenteerde voorstellen voor het toekomstige GLB ook beoordelen. Met de kanttekening wordt bedoeld dat een boer bijvoorbeeld geen controle heeft over het aantal weidevogels dat zich op zijn land bevindt. Belangrijk is hoeveel ruimte het nieuwe GLB zal bieden om de beschikbare middelen gericht en effectief in te zetten op zo’n manier dat de Nederlandse landbouw er werkelijk profijt van heeft. Er is ruimte nodig om de middelen meer in te zetten voor innovatie en verduurzaming en minder voor ongerichte inkomenssteun gebaseerd op areaal. Daar zet ik mij actief voor in. Onder andere wil ik gedetailleerde regels voor boeren met betrekking tot eisen inzake klimaat en milieu (conditionaliteit) die individueel moeten worden nageleefd, vervangen door doelvoorschriften die door de lidstaten op hun eigen manier, toegesneden op de nationale omstandigheden, kunnen worden nageleefd. Zo ontstaat de noodzakelijke ruimte voor ontwikkeling èn toepassing van innovatieve oplossingen. Vanzelfsprekend moeten de doelen realistisch en haalbaar zijn voor de agrarische ondernemer en moeten innovatieve methoden de ruimte en tijd krijgen om zich te bewijzen.

In het rapport dat door Franse Institut National de la Recherche Agronomique en de Wageningen University & Research (WUR) is uitgevoerd wordt ingegaan op de noodzaak voor innovatie, de wetenschappelijke achtergronden van innovatie, de maatschappelijke uitdagingen waar het GLB met innovatie aan kan bijdragen en instrumenten voor innovatie. Ook staan er in het rapport een aantal belangrijke aanbevelingen. De leden van de VVD-fractie lezen dat het rapport wordt gepubliceerd en onder aandacht van de Europese Commissie wordt gebracht. Kan de Minister aangeven of zij het met de leden van de VVD-fractie eens is dat innovatie de hoogste prioriteit van Nederland moet zijn? Deze leden constateren een summiere tekst waar nog weinig ambitie uitspreekt. Is de Minister bereid om in het vervolg van de discussie over innovatie een voortrekkersrol in te nemen en dit onderwerp actief te agenderen in Europa? Ook los van het GLB is innovatie en de oplossingen die innovaties kunnen bieden aan een aantal belangrijke uitdagingen, zoals de klimaatdoelstellingen, zoetwaterproblematiek (niet alleen in Nederland maar ook ver daar buiten) en voedselzekerheid. Kan de Minister ingaan op dit verzoek?

Ik ben het eens met de leden van de VVD-fractie dat innovatie in de landbouw belangrijk is om maatschappelijke uitdagingen, zoals het behalen van de doelstellingen op het gebied van klimaat, water en voedselzekerheid, aan te pakken. Ik zet mij actief in voor ambitieuze innovatiedoelstellingen in het GLB. Nederland heeft veel expertise en ervaring op dit gebied en stelt die graag beschikbaar, binnen en buiten de EU. Nederland neemt daarbij steeds een voortrekkersrol en heeft om die reden de samenwerking van WUR en het INRA over innovatie in het GLB geïnitieerd en financieel ondersteund. Ook los van het GLB ondersteunt het kabinet innovatie, zoals in bijvoorbeeld het topsectorenbeleid. Ook is, zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 26 februari 2018 (Kamerstuk 33 009, nr. 49), extra geld beschikbaar voor innovatie, zoals afgesproken in het regeerakkoord.

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat Europese enige weken geleden de Commissie heeft opgeroepen om het voorstel voor technische maatregelen in te trekken. Dit kan eventueel gevolgen hebben voor innovatieve visserijtechnieken, zoals de pulskorvisserij, die ook door de Nederlandse visserijsector gebruikt worden. Wat is uw standpunt aangaande deze oproep?

Het heeft mijn voorkeur om de discussie over het voorstel voor de nieuwe Verordening Technische Maatregelen in de komende tijd af te ronden. Door de stellingname van het Europees Parlement omtrent het toestaan van de pulsvisserij is er onzekerheid gekomen in de visserijsector. Het is in ieders belang aan deze onzekerheid zo snel mogelijk een eind te maken. Wel staat voor mij het resultaat voorop. Ik zet mij in voor een goede toekomst voor de pulsvisserij vanwege de voordelen voor natuur, klimaat en visserij.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat het Europees Parlement een oproep heeft gedaan om de productie van eiwithoudende gewassen te bevorderen door middel van gekoppelde steun. Deze leden vragen de reactie van de Minister op dit voorstel.

Ik sta in beginsel sympathiek tegenover de oproep van het Europees Parlement om de productie van eiwithoudende gewassen in de EU te bevorderen, zodat de EU minder afhankelijk wordt van importen uit derde landen. De manier waarop dit het beste kan worden bereikt vraagt om zorgvuldige afweging. Nederland staat in het algemeen terughoudend tegenover aan productie gekoppelde steun omdat die gemakkelijk kan worden misbruikt voor concurrentie met boeren uit andere lidstaten en, ook volgens de WTO, marktverstorend is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Deze leden betreuren de korte tijdsspanne van één werkdag tussen het verschijnen hiervan en het moment van inbreng voor het schriftelijk overleg over deze agenda. Deze leden willen de Minister daarom verzoeken in de toekomst een ruimere tijdsmarge in acht te nemen.

Ik realiseer mij dat de korte tijdsspanne tussen het verschijnen van de geannoteerde agenda (GA) en het – in dit geval Schriftelijk – Overleg met de Kamer veel vraagt van de leden. Echter zie ik geen goede mogelijkheid om de geannoteerde agenda eerder naar uw Kamer te zenden. Dit zou namelijk sterk ten koste gaan van de kwaliteit en kwantiteit van de informatievoorziening.

De eerste versie van de agenda van de Raad verschijnt doorgaans 17 dagen (11 werkdagen) voor de Raad, op vrijdagmiddag. Het merendeel van de achtergrondinformatie die nodig is verschijnt vaak later. Dit betekent dat er voor het ministerie maximaal vijf werkdagen beschikbaar zijn om de geannoteerde agenda te schrijven, (interdepartementaal) af te stemmen en reacties te verwerken. In dit proces zit geen speling meer.

De enige optie om de Kamer eerder de geannoteerde agenda te doen toekomen, is om deze niet op basis van de voorlopige agenda te schrijven maar op basis van de langetermijnagenda van de Raad. De informatievoorziening zou dan echter in veel gevallen zeer onvolledig zijn en tevens weinig toevoegen ten opzichte van de langetermijnagenda die de Kamer elk half jaar ontvangt. Dit is in mijn ogen onwenselijk.

Ik wil daarom vasthouden aan de huidige werkwijze waarin de Kamer tien dagen (zes werkdagen) voor de Raad de geannoteerde agenda ontvangt. Dit is op de vrijdag voor het Algemeen (of Schriftelijk) Overleg plaatsvindt, dat normaal gesproken op dinsdag wordt gepland. Deze werkwijze is ook conform de afspraken die het kabinet met de commissie voor Europese Zaken heeft afgesproken op 2 juni 2015. Hierin staat dat de GA in principe ten minste één week voor de Raad wordt verzonden.

Voorts zijn de leden van de D66-fractie benieuwd naar de mening van de Minister aangaande het voorstel van de Europese Commissie over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en specifiek de gedeeltes die op het GLB betrekking hebben. Het lijkt erop dat op sommige punten het voorstel niet strookt met de inzet van Nederland, zoals bij de convergentie. Welke stappen is de Minister bereid te zetten? Ook is er een rapport aangenomen door het Europees Parlement over het geven van gekoppelde steun aan eiwithoudende gewassen teneinde de productie ervan te vergroten. Wat is de visie van de Minister hierop? Voorts bestaat de mogelijkheid dat de nieuwe GLB-voorstellen teksten zullen bevatten met betrekking tot capping van de steun, op 60.000 euro per bedrijf. Zou de Minister een schets kunnen geven van de mogelijke gevolgen van deze capping voor de Nederlandse sector? Wat is de visie van de Minister op deze voorstellen?

De inzet van het kabinet om in het toekomstige GLB gelijktrekking van het budget per hectare in de EU (externe convergentie) te voorkomen, heeft steun van een meerderheid van uw Kamer. In dat licht heeft Nederland, aanvullend op mijn interventies in de Raad, met een groep gelijkgezinde lidstaten een position paper opgesteld dat externe convergentie met redenen omkleed afwijst. Dit stuk is voorafgaand aan de vaststelling van het MFK-voorstel aan de Europese Commissie aangeboden. In het gepresenteerde MFK-voorstel van 2 mei jl. stelt de Commissie geen volledige maar een beperktere mate van externe convergentie voor. Mijn oordeel over dit laatste voorstel zal ik betrekken bij mijn standpuntbepaling over de op 1 juni jl. gepresenteerde voorstellen voor het toekomstige GLB.

Wat betreft de vraag naar eiwithoudende gewassen verwijs ik naar het antwoord op de vraag van de CDA-fractie.

In mijn brief van 15 maart jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 256) heb ik aangegeven open te staan voor een maximering van de inkomenssteun per bedrijf, zonder daarbij een specifiek bedrag te noemen. De mogelijke gevolgen van de plafonnering van de steun voor de Nederlandse landbouwsector zal ik meenemen bij de beantwoording van het verzoek van de vaste commissie voor LNV over de financiële gevolgen van het MFK voor het GLB (brief van 29 maart).

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat er onlangs in de Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (ScoPAFF) van de Europese Commissie is gestemd over de hernieuwing van de stof diquat. Deze leden hebben verheugd kennisgenomen van het feit dat Nederland het Commissievoorstel volgde om diquat van de markt te halen. Zij zijn dan ook teleurgesteld dat de stemming in de ScoPAFF niet heeft geleid tot een niet-hernieuwing van het middel. Zou de Minister een schets kunnen geven van het krachtenveld rondom de hernieuwing van dit middel? Wat voor gevolgen zal de hernieuwing hebben voor de toepassingen van het middel in Nederland, gelet op het advies van het EFSA en het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)?

Zoals aan u gemeld heeft de Europese Commissie op 24 en 25 mei jl. een voorstel voor niet-goedkeuring van diquat aan lidstaten voorgelegd in het Standing Committe on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) (Kamerstuk 27 858, nr. 428). Er bleek geen gekwalificeerde meerderheid voor het voorstel te kunnen worden bereikt. Hoewel een voldoende aantal lidstaten het voorstel steunden, vertegenwoordigden deze gezamenlijk niet de vereiste meerderheid van de Europese bevolking. De Europese Commissie gaf hierop aan dat zij nu waarschijnlijk een beroepscomité zal instellen. Dit betreft de laatste stap in de besluitvormingsprocedure voor de goedkeuring van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen. Hierin zijn lidstaten op niet-technisch niveau vertegenwoordigd. Indien in dit comité wederom geen gekwalificeerde meerderheid voor het voorstel kan worden bereikt, is de Europese Commissie gerechtigd haar voorstel door te zetten.

Mede op basis van de recente Europese herbeoordeling van de werkzame stof diquat is volgens het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) geen veilig gebruik mogelijk van middelen op basis van de werkzame stof diquat in Nederland (Kamerstuk 27 858, nr. 428). Na afronding van de Europese besluitvorming over diquat, is het aan het Ctgb om de toelatingen van deze middelen te herzien.

De leden van de D66-fractie willen de Minister graag bedanken voor haar overzichtelijke verslag van de afgelopen Landbouw- en Visserijraad. Specifiek de door de Minister georganiseerde workshop over de relatie tussen de VN Duurzame Ontwikkelingsdoelen en het GLB zijn een goed teken dat deze relatie voor de Minister een prioriteit is. Voor wat betreft de duurzame voedselproductie en de nationale verantwoordelijkheid voor het bereiken van de doelstellingen vragen de leden van de D66-fractie of de vrijstelling voor het bovengronds aanwenden van dierlijke mest, die aan het eind van dit jaar afloopt, binnen deze relatie past en of de Minister bereid is om deze vrijstelling te verlengen.

In 2013 is op basis van een aangenomen motie van Van Gerven c.s. een vrijstellingsregeling opgesteld die kringloopboeren, leden van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu (VBBM) en de Noordelijke Friese Wouden (NFW), ruimte geeft breedwerpig bovengronds runderdrijfmest uit te kunnen rijden gedurende vijf jaren (Kamerstuk 33 037, nr. 68). Deze regeling is per 2014 algemeen opengesteld vanwege het gelijkheidsbeginsel. Ten aanzien van het ammoniakbeleid is deze wijze van uitrijden verre van emissiearm en draagt deze niet bij aan het realiseren van de doelen van het ammoniakbeleid. Daar komt bij dat in verband met deze doelen er in het kader van Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) aangescherpte voorschriften voor emissiearm uitrijden van drijfmest komen per 1 januari 2019; die hangen samen met het zogenaamde sleepvoetverbod. Ik heb ook geen wetenschappelijke onderbouwing om de nu toegestane emissiearme systemen van uitrijden van drijfmest als nadelig te zien ten opzichte van het breedwerpig bovengronds uitrijden van drijfmest en daarom de huidige vrijstellingsregeling voort te zetten na 2018.

Ten slotte hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de recent ontstane commotie rondom kweekvlees. Deze leden hebben hierover schriftelijke vragen gesteld. Het blijkt dat kweekvlees door een nieuw ingegane regeling niet op de markt kan worden gebracht, maar onder de novel food-regeling valt. Kan de Minister aangeven waarom kweekvlees als novel food geclassificeerd is? Door deze classificering lijken pilots voor het in de markt zetten van kweekvlees voorlopig van de baan. Kan de Minister beamen of dit zo is? Zijn er wellicht toch mogelijkheden om dergelijke pilots in te richten? Wat zijn eventuele belemmeringen hierin?

Ja, het klopt dat het op de markt brengen van kweekvlees niet mag. Omdat kweekvlees voor 1997 niet binnen de Europese Unie als voedingsmiddel werd verkocht is het een novel food. Toelating tot de markt vindt plaats volgens een Europese richtlijn die betrekking heeft op de voedselveiligheid. Het Ministerie van VWS is hiervoor verantwoordelijk. Met ingang van 1 januari 2018 voert de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) de risicobeoordeling uit. Nadat EFSA een uitspraak heeft gedaan over de veiligheid, beslissen de lidstaten over een mogelijke toelating.

Pilots en experimenten met het op de markt brengen zijn geen optie zolang de voedselveiligheid niet gegarandeerd is. Het staat organisaties vrij om bij de EFSA een novel food aanvraag te starten om hun kweekvleesproduct op voedselveiligheid te laten toetsen. Op dit moment is er bij de EFSA nog geen aanvraag gedaan op het gebied van kweekvlees.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben een aantal vragen over kangoeroevlees. Deze leden wijzen nogmaals op het ernstige dierenleed dat schuilgaat achter het kangoeroevlees dat de Europese Unie en Nederland importeren uit Australië. De Minister schreef in haar beantwoording dat ze de trailer van de film Kangaroo – A love-hate story heeft bekeken en de leden van de Partij voor de Dieren-fractie bedanken haar daarvoor. De Minister baseert daarop de uitspraak dat dit nog geen indicatie biedt voor schendingen van de Europese Verordening (EG) Nr. 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden of de OIE-standaarden voor het doden van dieren. Dat kan kloppen, stellen deze leden, want in de trailer van de film toont men slechts het topje van de ijsberg. Is de Minister bereid om, zodra deze beschikbaar is en haar wordt aangeboden, de volledige film te bekijken? De Minister en haar medewerkers zijn in elk geval van harte welkom bij de gehele vertoning van de film Kangaroo – A love-hate story op donderdag 31 mei 2018 in de Kamer, georganiseerd door de fractie van de Partij voor de Dieren. Is de Minister bereid om haar standpunt aan te passen, zodra zou blijken dat de Europese Verordening (EG) Nr. 1099/2009 of de OIE-standaarden wel degelijk geschonden worden? Zo nee, waarom niet?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie pleiten voor een importverbod op kangoeroevlees en zien daar meer dan voldoende ruimte voor in de Europese regels. Ter vergelijking wijzen deze leden op het verbod op de import van zeehondenbont. Dat kon worden ingevoerd, omdat het doodknuppelen van de zeehonden niet geaccepteerd wordt door de Europese bevolking. De toenmalige Minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de toenmalige Staatssecretaris Van Dam van Economische Zaken schreven in 2016 aan de Kamer dat «de verordening betreffende de handel in zeehondenproducten (1007/2009) is vastgesteld op basis van de EU publieke moraal over het welzijn van zeehonden die bejaagd worden. Door de omstandigheden waarin de zeehondenjacht plaatsvindt, kan een acceptabele dodingsmethode van deze dieren niet gerealiseerd worden.» De leden van de Partij voor de Dieren-fractie menen dat de Europese bevolking ook niet erg enthousiast is over de manier waarop kangoeroes worden gedood. Dat gaat immers gepaard met vergelijkbare gruwelijkheden. Na het doodschieten van hun moeder worden jonge kangoeroes ofwel doodgeknuppeld ofwel hulpeloos achtergelaten, waarna een gruwelijke lijdensweg volgt tot het dier dood is. Het vlees van geschoten kangoeroes die niet in het hoofd maar elders in het lichaam geraakt zijn, wordt niet geschikt geacht voor humane consumptie waardoor deze dieren gewond worden achtergelaten. Ook deze dieren sterven een langzame en pijnlijke dood. Ziet de Minister de gelijkenis met de gronden waarop de import van zeehondenbont in de Europese Unie verboden is? Zo nee, op basis waarvan meent zij te kunnen veronderstellen dat de Europese bevolking de gruwelijke manier waarop kangoeroes en hun jongen worden gedood acceptabel zou vinden? Graag ontvangen deze leden een uitgebreide toelichting.

Mijn ambtenaren hebben de film bekeken. Bij het bekijken van de gehele film werd een aantal schrijnende beelden gezien. Na het zien van de film heb ik ook mijn zorg uitgesproken over deze schrijnende onderdelen uit de documentaire bij de Australische autoriteiten. Door de Australische autoriteiten is aangegeven dat beelden uit de film weliswaar confronterend zijn, maar dat deze niet afkomstig zullen zijn van en niet representatief zijn voor de commerciële jacht op kangoeroes.

Verordening (EG) Nr. 1099/2009 en de OIE-standaarden voor het doden van dieren zijn overigens niet van toepassing op de jacht. De commerciële jacht op kangoeroes is in Australië wel gebonden aan de daarvoor opgestelde National Code of Practice for the Humane shooting of Kangaroos and Wallabies for Commercial Purposes. Dit valt ook onder toezicht van de Australische autoriteiten. Op dit moment zie ik geen aanleiding tot de inzet op een eventueel handelsverbod op kangoeroevlees.

Naast het op grove wijze schenden van de intrinsieke waarde en het welzijn van dieren brengt de import van kangoeroevlees ook andere negatieve zaken met zich mee. Vanwege de zeer gebrekkige koelingsomstandigheden en lange transporttijd van het vlees is het niet verbazingwekkend dat kangoeroevlees berucht is vanwege de zeer regelmatige besmettingen met bacteriën zoals Salmonella en E. Coli. Dat was destijds voor Rusland en Californië al reden om over te gaan tot een importban.

De NVWA heeft vastgesteld dat in 2017 negen partijen kangoeroevlees ingevoerd zijn via een Nederlandse Buitengrens Inspectie Post, met een netto gewicht van 139 ton. Hiervan was één partij bestemd voor België (18 ton). De overige partijen waren voor de Nederlandse markt bestemd. De NVWA heeft bij de importkeuring van deze partijen vastgesteld dat de partijen voldeden aan de, door de EU vastgestelde, volks en diergezondheidseisen.

Voorts hebben de leden van de Partij voor Dieren-fractie vragen over handelsmissies. De recente handelsmissie naar India stond voor de Nederlandse delegatie voor een groot deel in het teken van de agrarische sector. Kan de Minister een volledig overzicht verschaffen van alle getekende contracten? Welke doelen zijn eigenlijk leidend bij de handelsmissies van het Nederlandse kabinet als het gaat om landbouw en voedsel? Enerzijds lijkt het kabinet de productie van plantaardige eiwitten te willen bevorderen, maar de recente missie naar China stond juist weer haaks op de noodzaak om de productie en consumptie van dierlijke eiwitten de komende jaren fors terug te dringen. Kan de Minister helderheid verschaffen over de inzet van handelsmissies in het licht van de klimaatdoelen, de biodiversiteitsdoelen en de Sustainable Development Goals op het gebied van duurzame landbouw en voedselzekerheid? De Minister weet toch ook dat het van groot belang is om plantaardige productie en consumptie te bevorderen en dierlijke consumptie af te remmen, willen we een kans maken om de honger in de wereld uit te bannen, de opwarming van de aarde binnen de perken te houden en het almaar voortdurende verlies van biodiversiteit te stoppen? Graag ontvangen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie een reactie. Onderschrijft de Minister de volgende uitspraak van delegatielid Henk Schouten van het bedrijf Schouten Europe: «De consumptie van vlees groeit en dat is een bedreiging. Als China en India net zo veel vlees eten als wij heb je een probleem.» Zo nee, waarom niet? Hoe ziet de Minister deze uitspraak in het licht van de vorige handelsmissie naar China, waarin door Nederland volop werd ingezet op de export van kalfsvlees en producten uit de pluimveesector?

Keuzes voor de inzet van handels- en investeringsbevordering worden gemaakt op basis van het huidige en toekomstige economische belang van een markt of sector voor Nederland en de mate waarin er behoefte is aan economische diplomatie. Het gaat ten algemene om exportmogelijkheden maar ook om mogelijkheden voor import, internationale innovatiesamenwerking, uitgaande en inkomende investeringen, en met ruime aandacht voor politieke en maatschappelijke onderwerpen.

Het bijgesloten overzicht (bijlage 1) van contracten, Memorandums of Understanding en Letters of Intent is een goede reflectie van de veelzijdige relatie die Nederland heeft met India9. Mijn gesprekken met de autoriteiten draaiden om een aantal thema’s. Er is gesproken over markttoegang voor een aantal producten zoals biologische bestrijders en hommels om de tuinbouw in India te verduurzamen. Verder is van gedachten gewisseld over de Post-Entry Quarantaine voor onderstammen van appels, de invoervergunningen voor rundersperma en de alternatieven voor lokale begassing met methylbromide voor uit Nederland ingevoerde appels. Voorts besprak ik met mijn ambtgenoot de Indiase Centers of Excellence waarin kennisoverdracht plaatsvindt en Nederlandse technologie wordt gedemonstreerd. Ik bezocht zo’n centrum voor tuinbouw en legde de eerste steen voor een Center gericht op de zuivel. Ik peilde de belangstelling om de verduurzaming van palmolie gemeengoed te maken in het internationale handelsverkeer en besprak met mijn collega van Voedselverwerkende Industrie mogelijke samenwerking in het opzetten van koelketens, met als doel voedselverspilling terug te dringen. Hoewel India in principe genoeg voedsel produceert is voedselzekerheid een belangrijk thema; dagelijks gaan 200 miljoen mensen met honger naar bed.

Tijdens mijn bezoek kwamen klimaatdoelen ook nadrukkelijk ter sprake in een bijeenkomst over de transitie van de rijstbouw.

Wat betreft de consumptie van vlees in India stel ik vast dat grote groepen van de bevolking vegetariër zijn maar dat de consumptie van vlees daar wel toeneemt. De vleesconsumptie in 2017 werd volgens officiële cijfers geschat op 7,5 miljoen ton waarvan ongeveer de helft pluimveevlees. Als de consumptie per persoon per jaar een kilo zou stijgen zou de totale consumptie uitkomen op 8,9 miljoen ton.

Tijdens de vorige handelsmissie naar China heeft Nederland toestemming gekregen om kalfsvlees te exporteren naar China. De verwaarding van die delen van het dier waar in Nederland weinig of geen vraag naar is, stelt de veehouder in staat de investeringen in dure stalsystemen terug te verdienen. Deze zogenaamde vierkantverwaarding kan ondanks soms smalle marges een belangrijke bron van inkomsten zijn in de dierlijke sector. Ook het Varken van Morgen heeft oren, poten en staarten die in eigen land weinig opleveren maar elders wel vraag ontmoeten. China is daarin zeer belangrijk. Consumenten in China waarderen het Nederlandse product vooral ook omdat het veilig is. Tijdens mijn bezoek aan India is de export van Nederlands vlees niet aan de orde geweest.

Ten aanzien van landbouwgif hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie de volgende vragen. De Belgische Minister van Landbouw Ducarme kondigde aan dat hij zich gaat inzetten voor een derogatie voor het gebruik van de drie neonicotinoïden die recent werden verboden in open teelten. Wat vindt de Minister daarvan? Wat is de inzet van de Minister om te voorkomen dat het recente succes in het tegengaan van landbouwgif direct weer zal worden overschaduwd door eventuele uitzonderingsposities?

Terwijl het verbod op drie neonicotinoïden in open teelten een stap in de goede richting is, kreeg de Europese natuur recent weer een grote domper te verwerken. Ondanks het Nederlandse standpunt dat de schadelijke pesticide diquat van de markt moet verdwijnen, is het de Europese Commissie niet gelukt om een verbod op diquat te realiseren. Klaarblijkelijk is de giflobby nog altijd sterk genoeg om verboden op schadelijke producten tegen te houden. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister om haar inzet voor een verbod op diquat vol te houden. Kan zij toelichten hoe het vervolgproces eruit zal zien?

Verordening (EG) nr. 1107/2009 kent niet de mogelijkheid van een derogatie. Ik ga er vanuit dat hier gedoeld wordt op de eigenstandige bevoegdheid van de lidstaten om tijdelijke vrijstelling te verlenen voor het gebruik van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Wanneer een vrijstelling is verleend wordt deze samen met een onderbouwing van de betreffende lidstaat altijd genotificeerd aan de Europese Commissie (EC). Zo moet onder andere aangetoond zijn dat sprake is van een landbouwkundige noodsituatie.

Wanneer in Nederland een vrijstellingsaanvraag wordt ingediend, laat ik mij conform de gebruikelijke procedure adviseren door de NVWA op de landbouwkundige noodzaak en het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) op de risico’s voor mens, dier en milieu. Het ligt het niet in de lijn der verwachting dat ik een vrijstelling zal afgeven voor de toepassingen van neonicotinoïden waarvoor op 17 mei 2018 op Europees niveau een verbod is overeengekomen.

Zie mijn antwoorden op de vragen van de leden van de D66-fractie over de werkzame stof diquat.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben vernomen dat met de voorstellen voor het nieuwe GLB in aantocht, duidelijk lijkt te worden dat jonge boeren speciale aandacht zullen krijgen binnen het GLB. Deze leden moedigen de Minister aan om hier een sterke verduurzamingsambitie aan te koppelen. Zij wijzen op de motie van het lid Ouwehand waarin de regering wordt opgeroepen in te zetten op omschakelsubsidies voor boeren om boeren te helpen omschakelen naar natuurinclusieve en/of biologische landbouw. Wat is hierop de inzet van de Minister in de komende jaren?

Gelet op de grote noodzaak de Europese veestapel te krimpen en de productie en consumptie van dierlijke eiwitten te beperken, ligt het niet voor de hand nog te investeren in dierlijke productie. Is de Minister bereid zich ervoor in te zetten dat het GLB, inclusief de maatregelen voor jonge boeren, zich richt op de productie van groente, fruit en plantaardige eiwitten?

Jonge boeren zijn steeds vaker hoog opgeleid en steunen de ontwikkeling naar een moderne landbouw die in evenwicht is met de natuurlijke leefomgeving. Dat juich ik toe en wil ik voor zover nodig vanzelfsprekend steunen.

Zoals gezegd in eerdere gedachtewisselingen met uw Kamer ben ik niet voornemens om in de Raad te pleiten voor een GLB dat zich enkel richt op de productie van groente, fruit en plantaardige eiwitten.

Binnen het onderzoekfonds Horizon Europe staat 10 miljard euro geoormerkt voor onderzoek op het gebied van landbouw. Kan de Minister uiteenzetten wat haar inzet is om de verdeling en besteding van dit bedrag te beïnvloeden? Deelt de Minister de mening dat het cruciaal is om deze onderzoeksmiddelen in te zetten voor een plantaardige, duurzame, gifloze, kleinschalige, natuurinclusieve landbouw? Zo nee, waarom niet?

Op 2 mei heeft de Europese Commissie haar voorstel aan Raad en Europees Parlement gepubliceerd voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) voor de periode 2021–2027. De Commissie stelt hierin een totaal aan uitgaven voor van 1.300 miljard euro. Onderdeel van het MFK is een voorgestelde begroting van 100 miljard euro voor onderzoek en innovatie in het Europese Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie, Horizon Europa. Eén onderdeel daarvan is «Mondiale Uitdaging Voeding en Natuurlijke Hulpbronnen», waarvoor 10 miljard euro wordt voorgesteld. In de onderhandelingen tussen de Lidstaten over het MFK is het Nederlandse standpunt dat de Europese begroting moet worden hervormd en bezuinigingen nodig zijn om Brexit op te vangen en nieuwe prioriteiten te financieren. Nederland is daarnaast voorstander van grote aandacht voor onderzoek en innovatie.

Binnenkort zal de Commissie een uitgewerkt voorstel publiceren voor Horizon Europa. Ik verwacht dan ook een nadere uitwerking door de Commissie ten aanzien van de inzet op het onderdeel Voeding en Natuurlijke Hulpbronnen, die aansluit op de Nederlandse beleidsdoelstellingen. Na ontvangst zal Nederland dit voorstel nader analyseren. Hierbij zal ik oog houden voor een effectieve bijdrage, door middel van kennis en innovatie, aan de maatschappelijke opgaven voor landbouw, voedsel en natuur. Essentiële onderdelen daarvan zijn duurzaamheid en natuurinclusiviteit. Belangrijke uitgangspunten zijn onder meer het Regeerakkoord, de Nationale Wetenschapsagenda en de onderzoeks- en innovatieagenda’s van de Topsectoren Agro en Food, en Tuinbouw en Uitgangsmateriaal.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de voorstellen van de Europese Commissie voor het MFK. Volgens de Europese Commissie krimpt het budget voor het GLB met ongeveer 5 procent. Is de veronderstelling juist dat wanneer gecorrigeerd wordt voor inflatie sprake is van een daling van het budget met ongeveer 15 procent? Hoe waardeert de Minister deze daling?

Uit de voorstellen voor het Meerjarig Financieel Kader blijkt dat de Europese Commissie voorstelt het GLB-budget in omvang te korten naar 365,0 miljard euro in lopende prijzen voor de gehele periode MFK-periode. Deze prijzen zijn niet voor inflatie gecorrigeerd. De nadere duiding en appreciatie van de voorgestelde omvang van het GLB budget zal ik meenemen bij de beantwoording van het verzoek van de vaste commissie voor LNV over de financiële gevolgen van het MFK voor het GLB (brief van 29 maart). Voor de positie van de regering over de noodzaak van een kleiner GLB-budget verwijs ik u naar de Kabinetsappreciatie van de MFK-voorstellen van de Commissie van 2 mei jongstleden.

III Volledige agenda

Geannoteerde agenda voor de informele Landbouw- en Visserijraad van 3 t/m 5 juni 2018. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1099 – Brief regering d.d. 25-05-2018, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.

Verslag Landbouw- en Visserijraad 16 april 2018. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1103 – Brief regering d.d. 15-05-2018, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.

Openbare raadpleging over EU-initiatief inzake bestuivers – voorgenomen NL inzet. Kamerstuk 22 112, nr. 2531 – Brief regering d.d. 29-03-2018, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.


X Noot
1

Schriftelijke vragen van het lid De Groot over het artikel «Kweekvlees is er! Maar we mogen het niet proeven».

X Noot
3

Vertoning Kangaroo – A love-hate story door de Partij voor de Dieren-fractie op 31 mei 2018 om 19:00 uur in de Tweede Kamer.

X Noot
4

Antwoord op schriftelijke vragen van het lid Thieme over een importverbod van kangoeroeproducten, Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1395.

X Noot
7

Kamerstuk 33 576, nr. 110.

X Noot
9

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven