Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 21501-30 nr. 540 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 21501-30 nr. 540 |
Vastgesteld 28 september 2021
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over:
– de geannoteerde agenda van de raad voor concurrentievermogen van 28 en 29 september 2021 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 539),
– het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de raad voor concurrentievermogen van 27 en 28 mei 2021 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 535),
– het verslag van de informele raad voor concurrentievermogen van 19-22 juli 2021 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 538),
– het fiche: Mededeling actualisatie EU-industriestrategie (Kamerstuk 22 112, nr. 3134),
– het fiche: Verordening buitenlandse subsidies (Kamerstuk 22 112, nr. 3133),
– de brief van 9 juli 2021 over de Nederlandse steun aan twee IPCEI’s (Kamerstuk 32 637, nr. 47).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 september 20212 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 24 september 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Azarkan
Adjunct-griffier van de commissie, Van Dijke
Inleiding
Voordat ik in ga op de beantwoording van de schriftelijke vragen, maak ik graag van de gelegenheid gebruik om te vermelden dat recent aan de agenda van de Raad van Concurrentievermogen is toegevoegd als A-item de positie van de Raad in eerste lezing betreffende het voorstel voor een richtlijn van het Europees parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU wat betreft de openbaarmaking van informatie over de winstbelasting door bepaalde ondernemingen en bijkantoren. Nederland kan hiermee instemmen.
Vragen en antwoorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geagendeerde stukken. Deze leden wensen hierover nog enkele vragen te stellen.
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd om te lezen dat de Europese Commissie voornemens is meer in te zetten op innovatie, concurrentie en een sterke interne markt om de Europese economie te versterken en om haar verdienvermogen op de lange termijn te behouden.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Europese Commissie werkt aan een noodinstrument voor de interne markt (Single Markt Emergency Instrument) om verstoringen binnen de interne markt tijdens een crisis te beperken. Kan met concrete voorbeelden worden toegelicht in welke gevallen dit instrument zal worden ingezet? Om wat voor soort crises gaat het hier? Welke methodes zal de Europese Commissie hanteren bij het inzetten van het noodinstrument? Hoe wordt beoogd om deze methodes recht te laten doen aan het doel van het noodinstrument? Hoe vindt controle op duur en inzet van het noodinstrument plaats? Hoe apprecieert de Staatssecretaris specifiek het opzetten van dit noodinstrument door de Europese Commissie?
Het kabinet acht het positief dat de Europese Commissie (hierna: Commissie) de weerbaarheid van de interne markt in tijden van crisis wil versterken en het vrij verkeer voor personen, goederen en diensten wil waarborgen. Het kabinet is echter van mening dat zorgvuldig moet worden gekeken of een nieuw wetgevend instrument daadwerkelijk nodig is om de interne markt weerbaarder te maken.
Het noodinstrument, het Single Market Emergency Instrument, is aangekondigd in de Actualisering van de industriestrategie. U bent daarover geïnformeerd bij BNC-fiche.1 Het noodinstrument zal volgens deze mededeling bestaan uit zes pijlers:
– Versterken van de governance van de interne markt;
– Verbeteren transparantie en informatievoorziening;
– Structuur en protocollen ten behoeve van vrij verkeer van goederen en diensten;
– Maatregelen om het mogelijk te maken om nieuwe goederen versneld toe te laten;
– Versterken procedures markttoezicht;
– Versterkte coördinatie en kennisdeling bij openbare aanbesteding.
Op dit moment heeft de Europese Commissie nog geen nadere toelichting gegeven over de invulling van dit noodinstrument. De Europese Commissie heeft aangekondigd in het eerste kwartaal van 2022 een concreet voorstel te zullen presenteren. De Kamer zal te zijner tijd hierover via de gebruikelijke procedures geïnformeerd worden.
De Commissie heeft tevens aangekondigd hiervoor later dit jaar een impact assessment en consulatie te starten. Het kabinet acht het wenselijk dat er een uitgebreidere evaluatie op Europees niveau komt van de impact van de Covid-19 crisis op het functioneren van de interne markt, waarbij ook gekeken wordt naar de effecten van maatregelen genomen door lidstaten. Een dergelijke evaluatie helpt om gefundeerde keuzes te maken met betrekking tot nut, noodzaak en vormgeving van een dergelijk noodinstrument.
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat COVID-19 crisis bij de Europese Commissie de urgentie heeft versterkt om verder in te zetten op de groene en digitale transitie (twin transition). Deze leden onderstrepen het belang van het verder ontwikkelen van de groene en digitale economie om ons toekomstig verdienmodel te versterken. Deze leden zijn dan ook benieuwd naar de concrete voorstellen van de Europese Commissie om deze belangrijke transities te versterken. In hoeverre is hier meer over bekend? Hoe kijkt de Staatssecretaris naar deze voorstellen?
Met het Fit for 55-pakket heeft de Commissie wetgevingsinstrumenten gepresenteerd om de doelen van Europese klimaatwet te verwezenlijken en om bij te dragen aan de realisatie van de Europese Green Deal. De voorstellen uit het Fit for 55-pakket dragen voor een groot deel bij aan de groene transitie (zie ook onderstaande antwoorden op vragen van de VVD-fractie over het Fit for 55-pakket). In aanvulling op de voorstellen uit het Fit for 55-pakket, werkt de Commissie aan transitiepaden voor de ecosystemen uit de update van de industriestrategie die naar verwachting in het najaar worden gepubliceerd. Later dit jaar komt de Commissie met aanvullende voorstellen voor het Fit for 55-pakket aangaande de nieuwe eigen middelen. Daarnaast, zal later dit jaar de Commissie plannen presenteren over de herziening van het Derde Energiepakket voor gas om concurrerende gedecarboniseerde gassen te reguleren2, en de verdere uitwerking van het Circular Economy action plan3. Het kabinet kijkt uit naar deze voorstellen.
Ten aanzien van de digitale transitie voert de Commissie een ambitieuze digitaliseringsagenda. In 2020 heeft de Commissie een digitaliseringsstrategie gepubliceerd waarin de grote lijnen voor de digitale transitie zijn geschetst. Vervolgens heeft de Commissie in maart 2021 het digitaal kompas gepubliceerd, dat concrete doelstellingen voor de transitie bevat op het gebied van digitale vaardigheden van burgers en digitale professionals; een goede, veilige en duurzame digitale infrastructuur, een digitale transformatie van het bedrijfsleven en van een toegankelijke en meer gebruikersgerichte publieke dienstverlening. Als uitwerking hiervan heeft de Commissie onlangs een beleidsprogramma gepubliceerd met daarin een ambitieus governance raamwerk en landenrapporten om de doelstellingen te kunnen monitoren (Path to the Digital Decade).
De leden van de VVD-fractie lezen tevens dat zes strategische gebieden, te weten grondstoffen, batterijen, Application Programming Interfaces (API’s) waterstof, semiconductors en cloud-technologieën, zijn onderzocht door de commissie op eventuele (ongewenste) onafhankelijkheden. Wat waren de belangrijkste bevindingen van deze onderzoeken? Is reeds bekend wat de vervolgstappen zijn op basis van deze bevindingen? Deze leden constateren dat een tweede onderzoek naar eventuele afhankelijkheden reeds is aangekondigd. Betreft het hier dezelfde reeds onderzochte strategische gebieden of gaat het hier om andere strategische gebieden? Zo ja, om welke gebieden gaat het hier?
De Commissie heeft voor het rapport over strategische afhankelijkheden en capaciteiten een eerste bottom-up kwantitatieve meting gedaan in de handelsstromen van ruim 5000 producten. Voor 137 producten in sensitieve ecosystemen4 is de EU volgens het rapport zeer afhankelijk. Hiervan zijn 34 producten echt kwetsbaar voor afhankelijkheden gezien de geringe mogelijke tot diversificatie (bijvoorbeeld omdat een grondstof slechts in één land wordt gedolven). Het betreft hier met name afhankelijkheden in energie intensieve industrieën, gezondheidsecosystemen en andere producten die relevant zijn voor de ondersteuning van de groene- en digitale transitie. Concreet zien deze afhankelijkheden met name op bepaalde grondstoffen en chemicaliën, zoals beryllium, kobalt en aluminium. Binnen het gezondheidsecosysteem dienen de afhankelijkheden met name gezocht te worden in actieve farmaceutische ingrediënten (API), zoals antibiotica, hormonen en bepaalde vitamines. De drie landen van wie de EU het meest afhankelijk is voor de geanalyseerde producten, zijn China, Vietnam en Brazilië.
Naast de kwantitatieve analyse heeft de Commissie in het rapport ook zes diepgaande evaluaties gedaan van strategische waardeketens (grondstoffen, batterijen, APIs, waterstof, microelectronica, cloud & edge technologieën). Deze analyse gaat dieper in op de origine en impact van de geïdentificeerde afhankelijkheden op deze zes waardeketens. De Commissie is momenteel bezig met een vervolganalyse van andere strategische waardeketens zoals benodigdheden voor de dubbele transitie (bijvoorbeeld rondom hernieuwbare energietechnologieën en cyber veiligheid). De Commissie wil de resultaten bespreken met de lidstaten en de industrie om beter te begrijpen wat de aard en risico’s van de geïdentificeerde afhankelijkheden zijn.
De leden van de VVD-fractie delen de appreciatie van het kabinet dat Important Projects of Common European Interest (IPCEI’s), in selecte gevallen, een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van strategische doelen van de Europese Unie. Kan de Staatssecretaris een update geven van de acties die het reeds heeft ondernomen en momenteel onderneemt om de Nederlandse industrie in staat te stellen te profiteren van dit instrument? Wat is de huidige status van de twee IPCEI’s die momenteel lopen, te weten Micro-elektronica 2 en Cloud I&S? Zijn er nog meer IPCEI’s trajecten in de maak of worden deze verwacht?
Zoals is aangekondigd in de miljoenennota, heeft het kabinet 300 miljoen euro gereserveerd voor de twee genoemde IPCEI’s, waarvan 230 miljoen euro voor de IPCEI Micro-elektronica 2 (ME2) en 70 miljoen euro voor de IPCEI Cloud Infrastructure and Services (CIS). Mede door deze financiële toezegging is Nederland nauw betrokken bij de verdere invulling van deze IPCEI’s. Het wordt binnenkort mogelijk gemaakt voor bedrijven om projectvoorstellen voor de IPCEI’s formeel in te dienen. De precieze timing daarvan wordt nog nader bepaald. De projectvoorstellen zullen na indiening eerst op nationaal niveau beoordeeld worden en vervolgens meelopen in het notificatieproces bij de Commissie. Pas na beoordeling door de Commissie is duidelijk welke projecten onderdeel uitmaken van de IPCEI’s en een bijdrage van de Nederlandse staat zullen ontvangen.
Naast de IPCEI ME2 en de IPCEI CIS neemt Nederland actief deel aan het opzetten van de IPCEI waterstof. Ook zijn op initiatief van Frankrijk verkennende gesprekken gestart over een mogelijke IPCEI Health. Hierbij zijn zowel het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat als het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken. Nederland bevindt zich hier in een verkennende fase, waarbij Nederland met name bekijkt of een IPCEI Health kan bijdragen aan de Life Science and Health (LSH)-sector en het versterken van de leveringszekerheid van medische producten.
De leden van de VVD-fractie constateren dat onderdeel van de raad een beleidsdebat over de gevolgen van het nieuwe «Fit for 55»-pakket voor de industrie is. Deze leden vragen of de Staatssecretaris reeds kan aangeven wat de inzet in dit beleidsdebat gaat zijn. Welke gevolgen verwacht zij voor de Nederlandse industrie en ons innovatieve vermogen? Hoe en met welke middelen en instrumenten zetten we deze gevolgen om in kansen?
De opgehoogde doelstelling van ten minste 55% CO2-reductie in 2030 en de onderliggende plannen uit het Fit for 55-pakket, gaan duidelijk leiden tot meer klimaatinspanningen in EU-lidstaten. Dit betekent ook dat de sectoren, waaronder de industrie, in alle EU lidstaten een hogere opgave krijgen. Veel van de voorstellen uit het Fit for 55-pakket raken aan de industrie. Met name de herziening van het Emissiehandelssysteem (Emission Trading System, ETS), de richtlijn hernieuwbare energie, richtlijn energie-efficiëntie, de richtlijn energiebelasting en de Verordening verdeling inspanningen en de nieuwe koolstofheffing aan de buitengrens van de EU (Carbon Border Adjustment Mechanism, CBAM) zullen impact hebben op de Nederlandse industrie.
De aanscherping van het EU ETS zorgt er voor dat de sectoren die hieronder vallen een hogere CO2-prijs zullen gaan betalen. Dit zorgt op een kosteneffectieve manier voor CO2-reductie en zal een gelijker speelveld met zich meebrengen. Immers het verschil tussen de nationale CO2-heffing en de ETS-prijs wordt kleiner. Het kabinet pleit voor een CBAM dat voldoet aan de WTO-regels, stap-voor-stap wordt ingevoerd, administratieve lasten minimaliseert en oog houdt voor uitvoerbaarheid. Een effectief CBAM is een klimaatmaatregel om voor de lange termijn een oplossing te bieden voor koolstoflekkage. De CBAM is daarbij een manier om ook andere landen buiten de EU effectiever klimaatbeleid te laten voeren. Het is daarnaast belangrijk om een gelijk speelveld in de EU te handhaven en te streven naar een gelijk speelveld op mondiaal niveau, om koolstoflekkage te voorkomen. Ook is het niet opnemen van indirecte emissies voor elektriciteit intensieve sectoren, zoals aluminiumproductie, voor het kabinet een aandachtspunt.
Op 17 september 2021 heeft het kabinet u de BNC-fiches over de verschillende voorstellen toegestuurd, met daarin de Nederlandse positiebepaling. Hierin vindt u een meer gedetailleerde analyse en kabinetsinzet ten aanzien van de verwachte gevolgen per voorstel. De onderhandelingen in de Raad moeten nog van start gaan. Het is daarom te vroeg om te bepalen hoe deze wetgevende voorstellen zich zullen vertalen in nationaal beleid, en welke aanvullende instrumenten nodig zullen zijn.
Verordening Buitenlandse subsidies
De leden van de VVD-fractie achten het positief dat de Europese Commissie middels de verordening buitenlandse subsidies oneerlijke concurrentie vanuit derde landen wil aanpakken en daarmee het gelijke speelveld binnen de interne markt van de Europese Unie wil versterken. Tegelijkertijd willen deze leden ook benadrukken dat buitenlandse investeringen en de vestiging van internationale bedrijven ook de Europese concurrentiepositie kunnen versterken. Hoe apprecieert het kabinet de analyse van de Europese Commissie dat de voordelen van de voorliggende verordening, waaronder het versterken van het gelijke speelveld op de interne markt, opwegen tegen de mogelijke nadelen?
Zoals aangegeven in het BNC-fiche, acht het kabinet een gelijk speelveld op de interne markt van groot belang. Bestaande internationale en Europese instrumenten bieden niet genoeg aangrijpingspunten om verstorende subsidies te kunnen aanpakken. De voorliggende verordening moet deze lacune dichten. Tegelijkertijd dient er een goede balans te zijn tussen het versterken van het gelijk speelveld op de interne markt, en de aantrekkelijkheid van de EU voor investeringen. Het kabinet is van mening dat de verordening hier al in grote mate rekenschap van geeft, onder meer door het gebruik van meldingsdrempels die administratieve lasten beperken. Zoals aangegeven in het BNC-fiche is de kabinetsinzet er onder meer op gericht om deze balans in de onderhandelingen nog meer te borgen, door bijvoorbeeld in te zetten op kortere doorlooptijden.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Staatssecretaris de drie elementen van het voorstel, te weten het ex-ante toezicht op concentraties, het ex-ante toezicht op inschrijven van aanbestedingen en de bevoegdheid van de Commissie om achteraf subsidies te onderzoeken in alle marktsituaties, apprecieert. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris deze elementen als onderdeel van het voorstel ten opzichte van de instrumenten van de foreign-direct-investment-screeningsverordening (FDI-screeningsverordening)?
Zoals ook aangegeven in het BNC-fiche, vindt het kabinet het positief dat alle drie de modules uit het witboek buitenlandse subsidies terugkomen in de verordening.5 Dankzij de meldingsplicht bij concentraties en bij inschrijvingen op aanbestedingen, is toezicht vóóraf mogelijk. De bevoegdheid van de Commissie om achteraf subsidies te kunnen onderzoeken in alle marktsituaties, is daarop een welkome en noodzakelijke aanvulling. Hierdoor kan bovendien nog opgetreden worden als later blijkt dat bijvoorbeeld een concentratie die onder de meldingsdrempels viel, de concurrentie op de interne markt verstoort. Ik onderstreep nogmaals de noodzaak en complementariteit van de drie elementen.
De Europese FDI-screeningsverordening heeft een ander doel, namelijk het effect van buitenlandse directe investeringen op de bescherming van de openbare veiligheid en de openbare orde. Er kan procedurele overlap ontstaan tussen het FDI-screeningsmechanisme en het element van de verordening buitenlandse subsidies dat ziet op concentraties. Dat zou kunnen wanneer een bij de overname betrokken partij gesteund wordt met buitenlandse subsidies, en deze overname eveneens aanleiding geeft tot bezorgdheid over veiligheid en openbare orde. De mogelijkheid van parallelle procedures heeft mijn aandacht, en in Europees verband vraag ik hier verduidelijking over.
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd om te lezen dat het kabinet wil inzetten op significant kortere doorlooptijden dan reeds is voorgesteld door de Europese Commissie. Kan de Staatssecretaris toelichten welke doorlooptijden zij concreet voor ogen heeft? Zo ja, welke analyse ligt hieraan ten grondslag? In hoeverre verwacht de Staatssecretaris steun van andere lidstaten voor dit voorstel?
De inzet voor kortere doorlooptijden geldt in het bijzonder voor de aanbestedingsmodule van het wetsvoorstel. Voor deze module stelt de Commissie voor dat zij maximaal 60 dagen heeft voor het voorlopige onderzoek. In het geval dat zij besluit om vervolgonderzoek te doen, heeft zij in totaal maximaal 200 dagen voor het voorlopig- en vervolgonderzoek onderzoek. Gedurende het onderzoek mag de aanbesteding in principe niet gegund worden, tenzij de winnaar geen onderwerp van onderzoek is.
De voorgestelde doorlooptijden zijn erg lang. Dit kan een grote impact hebben op de aanbesteding en daarmee ook financiële consequenties voor opdrachtgever en -nemer. Offertes kunnen in de tussentijd bijvoorbeeld ongeldig worden. Het kabinet vindt het belangrijk dat er een juiste balans komt tussen de doorlooptijden en de consequenties van vertraging. Ik zal in de Raad de Commissie eerst vragen om meer duidelijkheid over de achtergrond van de doorlooptijden. Specifiek zal het kabinet vragen waarom geen aansluiting is gezocht bij de doorlooptijden van onderzoek onder de concentratiemodule, waar de doorlooptijden korter zijn. Op basis hiervan zal het kabinet bepalen welke doorlooptijden het meest passend worden geacht. Het is nog onduidelijk hoe andere lidstaten tegen dit specifieke punt aankijken; wel zijn de administratieve lasten een gedeelde zorg bij andere lidstaten. Tijdens de besprekingen in de Raad wordt het krachtenveld verder inzichtelijk.
De leden van de VVD-fractie constateren dat volgens de Europese Commissie de verwachte administratieve lasten voor het bedrijfsleven als gevolg van het voorstel «relatief beperkt» blijven. Deze leden behoeven nadere opheldering over deze conclusie van de Europese Commissie. Deelt de Staatssecretaris de mening dat de administratieve lasten als gevolg van dit voorstel voor het bedrijfsleven en in het bijzonder midden- en kleinbedrijven (mkb) zo beperkt mogelijk moeten zijn? Zo ja, is de Staatssecretaris bereid dit punt onder de aandacht te brengen? Zo nee, waarom niet?
Administratieve lasten voor bedrijven treden op wanneer bedrijven zich inschrijven op aanbestedingen of een concentratie willen aangaan boven de meldingsdrempels: zij moeten dan extra informatie aanleveren, bijvoorbeeld over subsidies die zij ontvangen. Ik onderschrijf daarom – ook in de onderhandelingen – het gebruik van drempelwaarden. Drempelwaarden beperken de lasten voor ondernemingen, aanbestedende diensten en de Commissie. De drempelwaarden in dit wetsvoorstel zijn relatief hoog. Het is daarom de verwachting dat de administratieve lasten voor het bedrijfsleven, en met name voor het mkb, beperkt zullen zijn. De hoge drempelwaarden betekenen echter ook dat bijvoorbeeld overnames van innovatieve start- en scale-ups in beperkte mate vooraf onderzocht gaan worden. In dit kader is het positief dat subsidies die de drempelwaarden niet halen maar waarvan later het vermoeden ontstaat dat deze de concurrentie toch hebben vestoord, op grond van de ex-officio bevoegdheid op eigen initiatief van de Commissie alsnog onderzocht kunnen worden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat tijdens de Raad voor Concurrentievermogen in november naar verwachting al een algemene oriëntatie zal worden aangenomen over de Digital Services Act (DSA) en Digital Markets Act (DMA). Kan de staatsecretaris de Kamer informeren over de resterende politieke discussiepunten ten aanzien van de Raadspositie en de Nederlandse inzet hierop, zodat de Kamer zich hier zo nodig nog over kan uitspreken?
Het kabinet is over het algemeen positief over de laatste compromistekst die door het Sloveense Voorzitterschap is opgesteld en momenteel onder behandeling is in de Raad. Zo zijn de voor Nederland belangrijke basisprincipes van de Richtlijn inzake elektronische handel (Richtlijn 2000/31/EG), zoals het beperkte aansprakelijkheidsregime voor online tussenpersonen en het land-van-oorsprongsbeginsel behouden. Ook is de reikwijdte van de verwijderingsmaatregelen in de DSA beperkt gebleven tot illegale content, hetgeen van groot belang is voor de bescherming van vrijheid van meningsuiting online en voor Nederland een prioriteit is in de onderhandelingen.
Verder kent de laatste compromistekst een aantal aanpassingen waarvoor het kabinet actief heeft gepleit en concrete tekstsuggesties heeft voorgelegd in de Raad. Zo is er bijvoorbeeld meer verduidelijking gekomen op de grens tussen algemeen en specifieke monitoringsbevelen, hetgeen tot meer juridische zekerheid moet leiden voor zowel nationale en lokale autoriteiten als het bedrijfsleven. En is er een verplichting toegevoegd in de tekst die voorschrijft aan online tussenpersonen om in de toepassing en uitvoering van hun gebruikersvoorwaarden internationale standaarden voor de bescherming van fundamentele rechten, waaronder de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, in ogenschouw te nemen. Dit is bevorderlijk voor de bescherming van de eindgebruiker.
Toch is er nog een aantal verbeterpunten waarvoor het kabinet zich wil inzetten in de lopende onderhandelingen. Zo wordt er onder andere nog gekeken naar manieren om misbruik van hostingdiensten voor cybercrime en andere vormen van online criminaliteit en de rol van aanbieders hierin beter tegen te gaan. Verder zet het kabinet zich in om de samenwerking tussen toezichthouders in de handhaving van de DSA regels nog effectiever te maken en toezicht en handhaving op EU-niveau te versterken, mits dit met voldoende waarborgen omkleed is.
Tenslotte heeft het Raadsvoorzitterschap zelf nog enkele discussiepunten ingebracht zoals adequatere bescherming van minderjarigen op online platformen. Hiertoe heeft het enkele concrete maatregelen geïntroduceerd in de tekst, die momenteel worden bestudeerd en besproken in de Raad. Het kabinet staat achter dit doel maar zal in de beoordeling van de voorgestelde maatregelen goed kijken of dit doel kan worden bereikt zonder dat het leidt tot een te grote inbreuk op de privacy van eindgebruikers. Ook wil het Raadsvoorzitterschap bekijken of zoekmachines onder de reikwijdte van de DSA en sommige verplichtingen kunnen worden gebracht. Het kabinet staat hier niet onwelwillend tegenover vanwege de rol die voornamelijk grotere zoekmachines spelen in de vrije toegang tot informatie voor gebruikers, maar bestudeert nog in hoeverre zoekmachines kunnen worden ingedeeld in één van de drie subcategorieën van online tussenpersonen die in de DSA geïdentificeerd zijn en welke verplichtingen passend zouden kunnen zijn voor deze specifieke digitale dienst.
Ook voor de DMA is de Nederlandse inzet in de geannoteerde agenda bij de Raad van Concurrentievermogen van 27 en 28 mei jl. (Kamerstuk 21 501-30, nr. 533) toegelicht. Het kabinet is blij met de hoofdlijnen van de DMA, zoals de manieren waarop een platform kan worden aangewezen als poortwachter en de lijsten met maatregelen. Ook in de Raad is er over het algemeen positief gereageerd op de hoofdlijnen van het voorstel. In de komende periode zal in de Raad worden gesproken over verduidelijking van de reikwijdte van de DMA, dieper worden ingegaan op de maatregelen en zal worden gesproken over de toekomstbestendigheid van het voorstel en de rol van nationale toezichthouders.
Op die laatste twee punten heb ik op 3 september jl. samen met Frankrijk en Duitsland twee amendementen ingediend.6Met het eerste amendement wordt het mogelijk voor de Commissie om meer maatwerk te leveren door, indien nodig, aan specifieke poortwachters aanvullende maatregelen op te leggen, bovenop de verlichtingen die voor alle poortwachters gelden. Hierdoor kan beter rekening worden gehouden met nieuwe ontwikkelingen. Met het tweede amendement mogen nationale toezichthouders op eigen initiatief onderzoek doen, kan de Commissie zaken doorverwijzen naar nationale toezichthouders en komt er een formelere samenwerking tussen nationale toezichthouders en de Commissie. Hiermee wordt de rol van nationale toezichthouders binnen de DMA versterkt.
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennis genomen van dit verslag. Aangegeven wordt dat Nederland ten aanzien van zowel de textielindustrie als de energie-intensieve industrie een viertal punten heeft bepleit. Kan de Staatssecretaris kort aangeven hoe deze punten vielen bij de Raad en of zij de inschatting maakt dat er steun is voor dit pleidooi? Zo ja, op welke wijze gaat zij hier in Europa vervolg aan geven?
Lidstaten hebben niet expliciet gereageerd op de punten die Nederland ten aanzien van de textielindustrie en energie-intensieve industrie heeft aangegeven. Lidstaten gaven ten aanzien van de energie-intensieve industrie echter ook aan de voorstellen uit het Fit for 55-pakket nog te bestuderen. Nederland zal vervolgdiscussies in de Raad over deze onderwerpen nauwgezet volgen en daarbij optrekken met gelijkgestemde lidstaten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
Geannoteerde Agenda Raad voor Concurrentievermogen 28 en 29 september 2021
De leden van de CDA-fractie lezen over het Pact voor Onderzoek & Innovatie (O&I) en de appreciatie hierop. De Staatssecretaris schrijft dat investeringen belangrijk zijn om zowel een hoogwaardig O&I-klimaat te creëren als om grote maatschappelijke uitdagingen aan te pakken. Gebeurt dat naar de mening van de Staatssecretaris in Nederland thans in voldoende mate? Waar ziet zij nog punten ter verbetering?
Dit kabinet heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in een sterke en brede basis van onderzoek, innovatie en onderwijs en in programma’s die zijn gericht op welvaartsvergroting en het oplossen van maatschappelijke opgaven, zoals op het gebied van gezondheid en de groene en digitale transitie. Hier is onder meer invulling aan gegeven met het wetenschapsbeleid, bijvoorbeeld met investeringen in de nationale wetenschapsagenda, sectorplannen en onderzoeksfaciliteiten, en het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid. Daarbij heeft het kabinet ook ingezet op meer kenniscirculatie en het versterken van onderzoeks-en innovatie-ecosystemen. Met het in werking getreden Nationaal Groeifonds geeft het kabinet belangrijke financiële impulsen voor het vergroten van het duurzaam verdienvermogen van Nederland en het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen.
Ook in de nabije toekomst blijven investeringen in O&I van belang. Het is aan een nieuw kabinet om te analyseren waar deze investeringen in een hoogwaardig O&I-klimaat en het aanpakken van de maatschappelijke uitdagingen nodig zijn.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in de Raadsconclusies Mondiale Benadering van Onderzoek en Innovatie de aandacht die Nederland heeft gevraagd voor kennisveiligheid is overgenomen. Deze leden zijn benieuwd wat hierover concreet in de Raadsconclusies is opgeschreven.
In de Raadsconclusies wordt benadrukt dat de Commissie, de Raad en lidstaten een continue en constructieve dialoog dienen te voeren over internationale O&I-samenwerking. Op verzoek van Nederland en andere lidstaten wordt in de Raadsconclusies specifiek aandacht gevraagd voor het uitwisselen van informatie over beleid en uitvoering omtrent het voorkomen van ongewenste overdracht van kennis en het tegengaan van buitenlandse inmenging (kennisveiligheid). Op verzoek van Nederland wordt de Commissie in de Raadsconclusies uitgenodigd om het leren van elkaars beleid op het gebied van kennisveiligheid te faciliteren. Ook wordt de Commissie gevraagd om aandacht te besteden aan onderzoeksresultaten van de Unie op het gebied van kennisveiligheid in het onderzoek- en het hoger onderwijsdomein.
De leden van de CDA-fractie lezen dat tijdens de Raad een stand van zaken wordt gegeven van de associatieonderhandelingen met derde landen in het kader van Horizon Europe. Kan de Staatssecretaris aangeven met welke niet EU-lidstaten wordt onderhandeld over associatieovereenkomsten en of de voorwaarden voor al deze landen dezelfde zijn?
Na de publicatie van de Horizon Europe verordening op 12 mei jl. zijn de associatieonderhandelingen over deelname van derde landen aan Horizon Europe begonnen. De volgende landen hebben formeel interesse getoond om te associëren bij Horizon Europe: Albanië, Armenië, Bosnië en Herzegovina, Canada, Faeröer Eilanden, Georgië, IJsland, Israël, Kosovo, Montenegro, Marokko, Noord-Macedonië, Noorwegen, Moldavië, Servië, Zwitserland, Tunesië, Turkije, Oekraïne en het Verenigd Koninkrijk.
Het streven is om alle landen voor het einde van 2021 te laten associëren, zodat zij nog aan de Horizon Europe Calls mee kunnen doen die reeds zijn open gesteld. De komende maanden zal blijken of dit haalbaar is. Voor Zwitserland is er geen duidelijk tijdspad voorzien, gezien het stilleggen van de bredere gesprekken over de institutionele relatie tussen de EU en Zwitserland.
In het Horizon Europe-akkoord is vastgelegd onder welke voorwaarden landen van buiten de EU kunnen associëren waarbij het uitgangspunt «as open as possible, as closed as necessary» is en er sprake moet zijn van wederkerigheid. Ook is vastgelegd onder welke voorwaarden derde landen mee kunnen doen op projectniveau, of in uitzonderlijke gevallen kunnen worden uitgesloten, bijvoorbeeld op grond van veiligheidsoverwegingen. Dit laatste gebeurt op basis van maatwerk. De voorwaarden zijn dus voor elk derde land hetzelfde maar bij elke associatieovereenkomst is maatwerk mogelijk.
De leden van de CDA-fractie steunen de Staatssecretaris bij haar inzet ter versterking van de interne markt. Wat is reeds bekend over het interne-marktnoodinstrument (Single Market Emergency Instrument)?
Graag verwijs ik u naar het antwoord op de vraag van de VVD-fractie over het noodinstrument zoals nu geschetst door de Europese Commissie.
De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Griekse ministeriële verklaring over innovatiegericht inkopen. Wordt deze verklaring nog op enig moment met de Kamer gedeeld?
Momenteel wordt binnen de Raad nog gesproken over de inhoud van een conceptverklaring. De definitieve verklaring kan ik met de Kamer delen als bijlage bij het verslag van de RvC waarop deze geagendeerd wordt. Verklaringen worden bovendien gepubliceerd op Delegates Portal, waar uw Kamer ook toegang tot heeft.
De leden van de CDA-fractie zouden voorts graag van de Staatssecretaris vernemen welke wetgevende voorstellen zij verwacht naar aanleiding van de Europese Consumentenagenda, naast de herziening van de Richtlijn Consumentenkrediet en de nieuwe Verordening algemene productveiligheid?
Naar aanleiding van de Europese Consumentenagenda verwacht het kabinet eind dit jaar nog een wetgevend voorstel voor het ondersteunen van de consument bij de groene transitie door deze beter te informeren over de duurzaamheid van het product of de dienst en om de consument te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken zoals misleidende duurzaamheidsclaims.
De leden van de CDA-fractie lezen dat volgens de Staatssecretaris in het uiterste geval een onderneming van de interne markt geweerd moet kunnen worden, een mogelijkheid die nu niet in het voorstel staat en die de Staatssecretaris gedurende de onderhandelingen wil inbrengen. Is hier inmiddels meer over bekend?
De Raadswerkgroepen waarin dit wetsvoorstel worden besproken, zijn kort voor de zomer opgestart en zijn begonnen met een uitwisseling van voorlopige standpunten en vragen. Het kabinet heeft ingebracht dat een onderneming in het uiterste geval van de interne markt geweerd moet kunnen worden. Ook in andere contacten met de Commissie en andere lidstaten stelt het kabinet dit aan de orde. In een latere fase zullen de onderhandelingen zich meer richten op concrete aanpassingen van het wetsvoorstel. Dan zal ook duidelijk worden of hier voldoende steun voor is te vinden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Europese Commissie een versterkte coördinatie en monitoring van de Europese-Onderzoeksruimte-doelen (ERA-doelen) voor ogen heeft en vast wil houden aan een additionele ambitie van 1,25 procent van publieke investeringen in Onderzoek en Innovatie (O&I). Wat is het Nederlandse standpunt ten aanzien van deze investeringsdoelstelling van 1,25 procent?
Het kabinet onderstreept het belang van investeren in onderzoek en innovatie en heeft de afgelopen jaren gewerkt aan de Lissabondoelstelling.7 De kenniscoalitie heeft een groeipad geschetst voor hoe de komende jaren toegewerkt kan worden naar het bereiken van de Lissabondoelstelling.8 Het is aan het volgend kabinet om in dat kader te besluiten over extra investeringen in onderzoek en innovatie. Hierbij ziet het kabinet het als bezwaarlijk om een nieuw streefcijfer in te voeren van 1,25% van het bbp voor publieke middelen voor O&I in 2030. De verwachting is dat een dergelijk streefcijfer van de Europese Commissie op een later moment kan worden vastgelegd als een norm, bijvoorbeeld in het Europees Semester. Daarbij vraagt het behalen van dit streven een verhoging van de publieke middelen voor O&I in zowel de totale EU als ook in Nederland met ongeveer de helft. Dat zou voor Nederland neer komen op een verhoging van circa 4 miljard euro per jaar. Het huidige kabinet benadrukt in dit kader graag te zien dat de Commissie aanbevelingen doet voor beleid met impact waarmee de O&I-doelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Waarbij breder wordt gekeken dan extra publieke middelen9.
De leden van de CDA-fractie lezen dat tijdens het beleidsdebat transities in de textielindustrie en energie-intensieve industrie Nederland heeft aangestipt dat passende subsidieregelingen en staatssteunkaders, met inachtneming van een Europees gelijk speelveld, kunnen bijdragen aan de groene transitie. Kan de Staatssecretaris concreet maken welke gedachten zij hierbij heeft?
Om de nationale klimaatdoelen te bereiken, is er vaak ook financiële steun vanuit de overheid nodig. Dit is vooral het geval bij de opschaling van kostbare emissie-reducerende technologieën. Wanneer hierbij sprake is van staatssteun die ter voorafgaande goedkeuring moet worden aangemeld bij de Commissie, vormen onder meer de Europese richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie het beoordelingskader voor de Commissie. De herziening van deze staatssteunregels acht Nederland noodzakelijk om de (Nederlandse) klimaatdoelen te halen en ruimte te bieden aan de laatste technologische en beleidsmatige ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld het toegenomen belang van waterstof.
De Commissie heeft afgelopen zomer ontwerprichtsnoeren uitgebracht voor nieuwe richtsnoeren staatssteun ten behoeve van het klimaat, energie, en milieubescherming. De Commissie beoogt de herziene richtsnoeren per 1 januari 2022 in werking te laten treden. Het kabinet heeft haar positie ten aanzien van de ontwerprichtsnoeren onder meer kenbaar gemaakt aan de Commissie in een reactie op de publieke raadpleging. De Nederlandse reactie is op bijgevoegd bij de geannoteerde agenda van de informele Energieraad van 22 september 202110.
De leden van de CDA-fractie hebben naar aanleiding van het Fiche een aantal verduidelijkende vragen. Wanneer wordt de tweede ronde van onderzoek naar mogelijke afhankelijkheden, via het waarnemingscentrum voor kritieke technologieën van de Europese Commissie, verwacht? Waaraan moeten deze leden denken bij een gedegen en uniform model dat gebruikt kan worden bij de beoordeling van afhankelijkheden op hun onwenselijkheid en de te nemen proportionele acties? Wat behelst het waarnemingscentrum voor kritieke technologieën precies? Wat wordt verstaan onder pre-fase afhankelijkheden? Hoe staat de staatsecretaris tegenover het ontwikkelen van een toolbox met instrumenten voor industrie en overheid? Zou dit eenzelfde karakter moeten krijgen als de EU Toolbox voor 5G?
Het is op dit moment nog onduidelijk wanneer het vervolgonderzoek van de Commissie exact afgerond zal zijn. Wel heeft de Commissie gemeld dat het waarnemingscentrum voor kritieke technologieën, reeds aangekondigd in het Actieplan gericht op synergiën tussen de civiele, defensie- en de ruimtevaartindustrie van 22 februari 202111, in 2021 van start zal gaan en de lijst met geïdentificeerde afhankelijkheden als startpunt zal nemen voor een reguliere monitoring van afhankelijkheden. Elke twee jaar zal het waarnemingscentrum een vertrouwelijk rapport opstellen. De Commissie wilt de inzichten hieruit gebruiken om technologieroutekaarten te ontwikkelen om innovatieve en kritieke technologieën in de EU verder te ontwikkelen.
Het kabinet steunt de Commissie bij het creëren van een gezamenlijke methodologie voor de analyse van de afhankelijkheden in de EU. Hierdoor kan worden vastgesteld welke afhankelijkheden er zijn, wanneer iets onwenselijk is en welke stappen proportioneel zijn om de afhankelijkheden te adresseren. Niet elke afhankelijkheid zal op dezelfde manier geadresseerd kunnen worden. Daarom steunt het kabinet de Commissie in het ontwikkelen van een toolbox met instrumenten voor de industrie en overheid. Hier kan gedacht worden aan instrumenten om de Europese industrie te versterken (denk aan programma’s zoals Horizon Europe, het opzetten van Europese industriële allianties of het verbeteren van de werking van de interne markt) of instrumenten die de Europese industrie beschermen tegen bijvoorbeeld oneerlijke concurrentie (verordening voor buitenlandse subsidies) of het diversifiëren van handelsstromen via het handelsbeleid en afspraken met andere landen.
De leden van de CDA-fractie delen de positieve houding over het feit dat de Europese Commissie benoemt dat de IPCEI inclusiever moet worden voor onder andere het mkb. Wordt toegankelijkheid voor het (Nederlandse) mkb ook nadrukkelijk meegewogen bij de overweging om als Nederland deel te nemen aan IPCEI?
In de tweede helft van 2021 zal de Commissie met een update van de IPCEI-mededeling komen. Hierin heeft de Commissie aangegeven meer nadruk te willen leggen op de participatie van het mkb. In de consultatieperiode van de update van de IPCEI-mededeling van de Commissie met de lidstaten, heeft Nederland ook ingezet op het verlagen van drempels voor het mkb. Zo vraagt Nederland om meer openheid, transparantie en een gestandaardiseerde structuur. Dit zal leiden tot een toegankelijker IPCEI-proces voor het mkb, omdat een kleinere capaciteitsinzet hierdoor nodig is om deel te nemen.
Ook heeft Nederland voorgesteld om de toetsing door Directoraat-Generaal Mededinging van de Europese Commissie proportioneel te maken aan de grootte van het gevraagde steunbedrag. Dit is vergelijkbaar met het Raamwerk Uitvoering Subsidies (RUS)12. Hiermee zet Nederland zich ervoor in dat het toegankelijker wordt voor het mkb om deel te nemen aan een IPCEI.
De leden van de CDA-fractie vinden het eveneens positief dat het kabinet de Europese Commissie steunt bij het voornemen om het mkb meer te ondersteunen in de twin transition, de aanpak om regeldruk te verminderen en het mobiliseren van meer mkb investeringen in het kader van InvestEU. Tot welke acties/initiatieven moeten deze voornemens leiden?
Het antwoord op deze vraag is opgesplitst in drie delen waarbij per onderdeel de acties/initiatieven worden toegelicht; 1. het mkb meer ondersteunen in de «twin transition», 2. de aanpak om regeldruk te verminderen, en 3. het mobiliseren van meer mkb investeringen in het kader van Invest EU.
Ten eerste zijn er meerdere initiatieven om het mkb meer te ondersteunen in de «twin transition». Om bij te dragen aan de groene transitie zullen ondernemers de komende jaren investeringen moeten doen om hun bedrijfsvoering te verduurzamen. Het kabinet werkt aan ondersteuning van het brede mkb bij de groene transitie, door het creëren van de juiste randvoorwaarden om te vergroenen. Zo zijn er al subsidies om tegemoet te komen aan onrendabele delen van investeringen. Verder valt een sterke informatievoorziening onder de voorwaarden, met interactieve tools die mkb’ers helpen door relevante informatie te geven over verplichtingen, maatregelen en beschikbare ondersteuning. Een subsidie voor de inkoop van professioneel advies (Subsidie Verduurzaming mkb, wordt opengesteld op 1 oktober 2021). Daarnaast wordt onderzocht of mkb’ers ondersteuning kunnen krijgen bij het afsluiten van leningen bedoeld om te verduurzamen. De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat – Energie en Klimaat Yeşilgöz-Zegerius zal dit najaar de Kamer informeren over de ondersteuning van het mkb bij verduurzaming. Ook ontwikkelt het Enterprise Europe Network diensten van duurzaamheidsadviseurs om specifiek advies te verstrekken aan mkb. Deze zullen vanaf 2022 volledig operationeel zijn.
Een belangrijke activiteit waar de Commissie zich samen met de lidstaten voor inzet, is de oprichting van een netwerk van European Digital Innovation Hubs (EDIH). Deze EDIHs zijn ecosystemen waar het mkb in de regio een stap kan zetten om digitale technologie toe te passen in het eigen bedrijf en in de keten. In elke regio zullen er praktijkomgevingen worden ontwikkeld waar digitale tools kunnen worden getest. Tevens wordt financiering en coaching gegeven om de digitalisering toe te passen. Hiermee wordt de drempel verlaagd voor een grote groep bedrijven om digitale technologie te implementeren. Er zijn in Nederland reeds goede ervaringen met de vijf Smart Industry Hubs. Deze EDIHs bouwen voort op de Nederlandse Smart Industry Hubs. Bovendien benoemt de Commissie het mkb als de drijvende kracht achter innovatie in verschillende ecosystemen. Het kabinet ondersteunt deze horizontale strategische benadering en het voornemen van de Commissie om het mkb meer te ondersteunen in de twin transition. Dit komt onder andere terug in de voortgangsrapportage van het mkb-actieplan.
Ten tweede, de belangrijkste maatregel om de regeldruk te verminderen is de introductie van een zogenaamd «One In One Out» (OIOO)- beginsel door de Commissie. De bedoeling van dit beginsel is dat elke toename van regeldruk, gemeten in euro’s, die veroorzaakt wordt door een nieuw voorstel voor regelgeving, wordt gecompenseerd door een maatregel op hetzelfde beleidsterrein die zorgt voor een even grote daling van de regeldruk. De verwachting is dat het OIOO-beginsel ervoor zorgt dat de Commissie op alle beleidsterreinen systematisch stilstaat bij de gevolgen van regeldruk en op zoek gaan naar mogelijkheden om regeldruk te verminderen of te voorkomen. Naar alle waarschijnlijkheid zal ook het mkb van deze ontwikkeling profiteren. Daarnaast is het Fit 4 Future platform opgezet dat zich ook specifiek richt op de regeldruk van het mkb. In het werkprogramma van dit jaar is gekeken naar: Eco-design directive, Late payments directive, New Legislative Framework for Products & de Union Customs Code. De opinies hierover worden eind dit jaar verwacht.
Ten derde, in het kader van InvestEU werkt de Commissie aan specifieke kapitaalsteun en aandelenfinanciering ter ondersteuning van mkb.
De leden van de CDA-fractie hebben een aantal verduidelijkende vragen. Verwacht de Staatssecretaris dat het voorstel nog kan worden aangepast, zodanig dat ook verstorend gedrag van bedrijven op de interne markt kan worden aangepakt, een mogelijkheid die nu ontbreekt? Wat zou in de ogen een de Staatssecretaris een effectieve terugkijktermijn zijn, tussen het verstrekken van de subsidie en het verstorende effect op de interne markt? Aan welke aanvullende maatregelen ten aanzien van de governancestructuur van de betrokken onderneming denkt de Staatssecretaris? Waarom maakt, volgens dit Fiche, het in het uiterste geval kunnen weren van een onderneming van de interne markt, geen deel uit van de onderhandelingsinzet, terwijl dit wel als zodanig is vermeld in het verslag van het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen 27 en 28 mei 2021?
Zoals aangegeven in het BNC-fiche is het primaire aangrijpingspunt van het voorstel een subsidie uit een derde land die ten goede komt aan een partij die actief is op de interne markt. Dit is een ander aangrijpingspunt dan die uit het kabinetsvoorstel voor een gelijk speelveld instrument,13 dat zag op het verstorende gedrag van bedrijven op de interne markt. Het aanpassen van het aangrijpingspunt op een wijze die meer in lijn is met het kabinetsvoorstel blijft onderdeel van mijn inzet, maar zou een vergaande aanpassing van het voorstel vergen, die vooralsnog weinig realistisch lijkt gezien het huidige krachtenveld.
Voor wat betreft de «terugkijktermijn» geldt dat de Commissie bij overnames en aanbestedingen subsidies in haar onderzoek betrekt die tot drie jaar terug verstrekt zijn. In de Raad is dit moment nog niet besproken op welke basis deze termijn is gekozen. Pas als dat duidelijk is, kan de effectiviteit beter beoordeeld worden. In geval van het ex-officio element kan de Commissie subsidies die tot tien jaar terug zijn verstrekt in haar onderzoek betrekken. Het kabinet steunt deze langere termijn: in sommige sectoren is verstoring immers pas na lange tijd zichtbaar.
Ten aanzien van de aanvullende maatregelen rondom de governance-structuur van een betrokken onderneming kan gedacht worden aan een separate, losstaande Raad van Bestuur of Raad van Commissarissen voor de Europese dochteronderneming, die geen overlap kent met het bestuur van het moederbedrijf.
Het in het uiterste geval kunnen weren van een bedrijf van de interne markt maakt wel degelijk onderdeel uit van de onderhandelingsinzet, en is als zodanig ook ingebracht in de Raad waarin voorlopige standpunten op verschillende onderdelen van het voorstel zijn besproken.
De leden van de CDA-fractie merken op dat tijdens het commissiedebat Raad voor Concurrentievermogen van 27-28 mei 2021, de Staatssecretaris heeft aangegeven dat, ter uitvoering van de motie van het lid Palland c.s. over erkenning dat intracommunautaire maatregelen uit het EU-mededingings- en staatssteunkader niet of onvoldoende werken voor de maritieme maakindustrie (Kamerstuk 21 501-30, nr. 475), ergens in of kort na de zomer een eerste sessie gehouden zal worden in het kader van de gevraagde rondetafel (Kamerstuk 21 501-30, nr. 534, pagina 13). Deze leden vragen of deze sessie reeds heeft plaatsgevonden en wat hiervan de uitkomsten zijn. Kan de Staatssecretaris deze leden daarin meenemen?
Ik ben nog in goed overleg met de vertegenwoordigers van de maritieme sector, zowel op Nederlands als Europees niveau, over de complexe knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen onder meer in relatie tot de Verordening buitenlandse subsidies. De rondetafel als zodanig heeft in afwachting daarvan nog niet plaatsgevonden. Wel worden door de sector op korte termijn meerdere bijeenkomsten georganiseerd, waarbij ambtenaren van mijn ministerie ook aanwezig zullen zijn. Zodra hier wederzijds behoefte aan is, zal ik een rondetafel organiseren.
EU-voorstel: Actualisering EU-industriestrategie COM (2021) 350
De leden van de CDA-fractie lezen dat lidstaten als alternatief voor eigenvermogenssteun kunnen besluiten bepaalde terugbetaalbare instrumenten toe te kennen, die later in subsidies kunnen worden omgezet, afhankelijk van het herstel van de ondernemingen en hun vermogen om terug te betalen. Hoe kijkt de Staatssecretaris naar dit type instrumenten? In hoeverre zouden deze passend zijn voor de Nederlandse situatie?
In Nederland heeft het kabinet diverse instrumenten ingezet om door Covid -19 getroffen bedrijven te ondersteunen, zoals de:
1. Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW)
2. Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)
3. Tegemoetkoming Vaste Lasten mkb (TVL)
4. De verruiming van de Borgstelling MKB (BMKB-C), de coronamodule in de regeling Garantie Ondernemingsfinanciering (GO-C) en de regeling Klein Krediet Corona (KKC)
5. COL (Corona OverbruggingsLening)
6. Uitstel betaling belastingen
7. Regelingen bij Qredits waaronder Corona Overbruggingskrediet en het TOA-krediet
Veel maatregelen in de bovengenoemde noodpakketten zijn gericht geweest op het verschaffen van liquiditeit. Daarnaast zet het kabinet in op een gezonde solvabiliteitspositie van het Nederlandse bedrijfsleven, zodat er ruimte ontstaat voor nieuwe investeringen. Specifiek voor start- en scale-ups is in samenwerking met Invest-NL en EIF het Dutch Future Fund tot stand gekomen, als onderdeel van het steun- en herstelpakket.
Het kabinet vindt het belangrijk dat in de kern gezonde bedrijven voor Nederland worden behouden, het immers van belang dat we blijven investeren en innoveren. Dit maakt het wenselijk dat de solvabiliteit verder wordt verbeterd met aanvullend mezzanine dan wel risicodragend vermogen en hier tevens private en indien mogelijk EU-middelen voor in te zetten. Momenteel zijn er gesprekken gaande met diverse partijen en stakeholders waaronder de EIB over de wijze waarop in deze behoefte kan worden voorzien.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in het kader van InvestEU wordt gewerkt aan kapitaalsteun en aandelenfinanciering ter ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s). Wat kan de Staatssecretaris hierover melden, in het bijzonder over aandelenfinanciering?
Als onderdeel van het steun- en herstelpakket onderzoekt het Ministerie van Economische Zaken & Klimaat (EZK), samen met Invest-NL en de EIB/EIF groep een pakket aan maatregelen voor ondersteuning van het mkb. Zo zijn recentelijk in samenwerking met het EIF en Invest-NL het Dutch Future Fund (DFF) en het Dutch Alternative Credit Instrument (DACI) tot stand gekomen. Verder wordt door de EIB gekeken hoe InvestEU-garanties ingezet kunnen worden om risicodragender te financieren dan tot nu toe gebruikelijk. Tot slot worden mogelijkheden verkend om de solvabiliteit van het mkb te vergroten en naar voorbeeld van het Nederlandse Deep Tech fondsinitiatief vervolginitiatieven te verkennen op het gebied van financiering kapitaalsteun en aandelenfinanciering.
De leden van de CDA-fractie lezen dat, behalve over allianties op het gebied van processors en halfgeleidertechnologieën en voor industriële gegevens, edge en cloud, ook de voorbereiding van een alliantie op het gebied van ruimtelanceersystemen wordt overwogen, om alle spelers, groot en klein, samen te brengen om te werken aan een wereldwijd concurrerende, kosteneffectieve en autonome toegang van de EU tot de ruimte. Wanneer wordt hier meer over bekend?
De Commissie zal eind dit jaar een «roadmap» uitbrengen die nadere invulling geeft aan dit voornemen tot een alliantie op het gebied van ruimtelanceersystemen. Zoals de EU-industriestrategie aangeeft is het doel van deze alliantie om alle spelers, groot en klein, samen te brengen om te werken aan een wereldwijd concurrerende, kosteneffectieve en autonome toegang van de EU tot de ruimte. Om tot een roadmap te komen organiseert de Commissie rondetafelgesprekken met belanghebbenden uit de industrie, waaronder nationale ruimtevaartagentschappen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat richtsnoeren voor het identificeren en aanpakken van strategische afhankelijkheden via overheidsopdrachten in het eerste kwartaal van 2022 worden verwacht. Is reeds meer bekend wat deze richtsnoeren zullen inhouden? Levert Nederland hier input voor?
Sinds de publicatie van de update van de EU-industriestrategie is nog niet meer bekend geworden over de inhoud van de richtsnoeren en het proces van de totstandkoming. In de betreffende Raadswerkgroep zal bij de Commissie hiernaar worden geïnformeerd. Ik zal de Tweede Kamer daar te zijner tijd over inlichten.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de richtsnoeren inzake staatssteun voor breedband worden geëvalueerd. Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer deze evaluatie is afgerond en beschikbaar komt?
De Commissie heeft de resultaten van de evaluatie op 7 juli 2021 bekendgemaakt. Dat heeft zij gedaan via een zogenoemd Staff Working document14. De Commissie is van mening dat de staatssteunrichtsnoeren voor breedband over het algemeen aan hun doel voldoen, maar dat actualisering nodig is onder meer om ze aan te passen aan de EU prioriteiten van de EU 2025 Gigabit society en de 2030 Digital Compass, evenals aan de nieuwste technologische ontwikkelingen. De Commissie is voornemens met nieuwe ontwerprichtsnoeren voor staatssteun voor breedbandnetwerken te komen in de herfst van 2021. Lidstaten en andere stakeholders kunnen daarop reageren via een publieke consultatie van zes weken. Op dit moment heeft de Commissie de planning de nieuwe EU staatssteunrichtsnoeren voor breedband in het eerste kwartaal van 2022 vast te stellen.
Brief van 9 juli 2021 over de Nederlandse steun aan twee IPCEI’s
De leden van de CDA-fractie hebben schriftelijke vragen gesteldover de Nederlandse deelname aan IPCEI’s en de uitvoering van de motie van het lid Amhaouch c.s. over het momentum voor IPCEI niet voorbij laten gaan (Kamerstuk 32 637, nr. 459). Op 13 september 2021 schreef de Staatssecretaris dat deze vragen niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord met het oog op een zorgvuldige en volledige beantwoording (Aanhangsel handelingen, vergaderjaar 2020/2021, nr. 4009). Kan de Staatssecretaris deze leden verzekeren dat Nederland het momentum voor IPCEI niet voorbij laat gaan en de spreekwoordelijke boot niet gaat missen? Wanneer verwacht de Staatssecretaris de Kamer hierover te kunnen informeren?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van de eerdere vraag van de leden van de VVD.
Overige
De leden van de CDA-fractie merken op dat in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Boswijk, Amhaouch en Van Dijk (allen CDA) over het bericht «Onzekerheid voor getroffen Limburgse ondernemers, meer omzetverlies dan waterschade» (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2020/2021, nr. 3936) geschreven wordt dat een beroep op het Solidariteitsfonds van de EU wordt onderzocht, waarover eind september zal worden besloten. Deze leden hebben kennisgenomen van een briefwisseling tussen Europarlementariër Rasmus Andresen en de Europese Commissievoorzitter Ursula von der Leyen, waarin die laatste schrijft dat «unfortunately, with the increasing frequency of natural disasters that we witness and their destructive nature, the situation in terms of ability to pay this year is challenging» en «the frequency and gravity of natural disasters over the last two years, aggravated by the Covid-19 pandemic, has demonstrated the insufficiency of available solidarity.»15 Kan de Staatssecretaris deze uitspraken duiden? Klopt het dat er dit jaar onvoldoende Europese middelen zullen zijn om gedupeerden zoals van de wateroverlast in Limburg en Brabant te compenseren? Is de Staatssecretaris bereid de Kamer hierover zo snel mogelijk nader te informeren? Wat betekent dit voor een eventuele aanvraag uit het Solidariteitsfonds? Is deze bij voorbaat kansloos of zijn er alsnog mogelijkheden?
Het EU Solidariteitsfonds (EUSF) is opgericht om op natuurrampen te kunnen reageren en te laten zien dat Europa solidair is met de getroffen regio's. Het fonds heeft tot doel een aanvulling te vormen op de inspanningen van de betrokken staten. De omvang van het EUSF is jaarlijks circa 1,3 miljard euro binnen het huidige Europese Meerjarig Financieel Kader. Dit bedrag staat vast en wordt gedurende het jaar in principe niet opgehoogd. Dit betekent echter geenszins dat een aanvraag bij voorbaat kansloos is.
Het kabinet zal binnenkort beslissen of ze een aanvraag indient bij het Europees Solidariteitsfonds. De Commissie zal vervolgens een voorstel doen aan de Raad en het Europese parlement op basis van de beschikbare middelen en de ingediende aanvragen. Indien Nederland een aanvraag indient, dan zal deze waarschijnlijk begin 2022 beoordeeld worden aan de hand van de op dat moment beschikbare middelen.
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat of en hoeveel middelen Nederland uit het EUSF ontvangt geen gevolgen heeft voor de gedupeerde burgers, ondernemers en agrariërs. Voor hen geldt de Wet tegemoetkoming schade (Wts), die onlangs met uw Kamer is gedeeld16. Kortom, de uitkeringen uit de Wts staan volledig los van het feit of Nederland middelen uit het EUSF krijgt.
Ik zal u binnenkort informeren over of Nederland een aanvraag indient.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Raadspositie DSA/DMA
De leden van de SP-fractie hebben grote zorgen over hoe de digitale wereld steeds vaker wordt bepaald door grote spelers. Deze monopoliepositie, het internationale karakter, de ondoorzichtige werkwijze en de massaliteit maken dat er te weinig toezicht mogelijk is en te weinig invloed. Sommige bedrijven, zoals Google of Facebook (met WhatsApp) lijken bijna publieke voorzieningen te zijn of worden, zonder dat er de publieke controle en zeggenschap mogelijk is. De DSA en de DMA zijn een belangrijk onderdeel van de discussie over de macht van deze bedrijven en hoe we hier als samenleving mee om willen gaan. Kan de Staatssecretaris de Kamer informeren waar nog discussie over is in de Raad en wat de inzet is van het kabinet, zodat de Kamer zich hier over kan uitspreken?
Het kabinet heeft ook zorgen over de toenemende macht van grote platforms en is daarom positief over de komst van de DSA en DMA. Voor een toelichting over de discussiepunten in de Raad en de Nederlandse inzet hierop verwijs ik u naar mijn antwoord aan de VVD-fractie over de Raadspositie en Nederlandse inzet op de DSA en DMA.
«Fit for 55» in 2030-klimaatpakket: Europese economie op termijn klimaatneutraal
De leden van de SP-fractie vragen wat de inzet van de Staatssecretaris zal zijn in het debat over de gevolgen van het »Fit for 55»-pakket voor de industrie. Deze leden constateren dat de voorstellen nu verspreid over verschillende raden worden besproken, waardoor een versnipperde discussie plaatsvindt. Deze leden vragen of er niet een integrale behandeling moet plaatsvinden in een in te stellen Klimaatraad waar alle voorstellen die raken aan het klimaatbeleid van de Europese Unie worden besproken.
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is dat de samenhang van het pakket goed wordt bewaakt. Dit is ook een aandachtspunt voor het kabinet. Om de samenhang te borgen is de Milieuraad aangewezen als de coördinerende vakraad. Ik zie daarom geen noodzaak om een verzoek in te dienen voor inrichting van een aparte Raadsformatie.
De leden van de SP-fractie maken zich ernstige zorgen over de aanpak van de klimaatcrisis. Deze leden staan een fundamenteel andere aanpak voor dan de Europese Commissie en het huidige kabinet. Deze leden zijn van mening dat het zoeken naar oplossingen binnen het huidige systeem een heilloze weg is. Zij zien de toekomst van de planeet somber in als een eerlijke verdeling van welvaart en het reguleren van het bedrijfsleven niet voorop staan in het bestrijden van de crisis. Van het pakket van de heer Timmermans weten deze leden dat het grote problematiek wil oplossen met oude politiek. Deze leden wijzen in dit kader op het recent gepubliceerde boek Sluiproute Brussel: de Europese lobby voor de bv Nederland van Lise Witteman. Dit boek illustreert hoe de informatievoorziening aan de Kamer betreffende Europese besluitvorming vaak tekortschiet, en hierbij structureel de belangen van het grote bedrijfsleven voorop worden gesteld.
Ik onderschrijf dat een doortastende aanpak van de klimaatproblemen in de EU nodig is om voortgang te boeken. Hierbij dient het stellen van doelen en invullen van de ambitie met concrete maatregelen hand in hand te gaan. Gesprekken met maatschappelijke organisaties en bedrijven dragen bij aan het op een zorgvuldige en doordachte manier vormgeven van het klimaatbeleid en aan zorgvuldige besluitvorming. Uw Kamer wordt bij het Brusselse besluitvormingsproces en bij de bepaling van de Nederlandse inzet betrokken via het gebruikelijke proces (de Geannoteerde Agenda van de Raad, het commissiedebat of schriftelijk overleg in voorbereiding op de Raad, en het verslag van de Raad). De afspraken over de informatievoorziening van het kabinet aan de Tweede Kamer over Europese dossiers en onderhandelingen staan centraal in het AO EU informatievoorziening met de Minister van Buitenlandse Zaken. De huidige informatie-afspraken zijn vastgelegd in de Kamerbrief afspraken EU-informatievoorziening Tweede Kamer.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen en hebben daar nog enige vragen over.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen in welke opzichten de nieuwe versie van de Europese industriestrategie verschilt van de eerdere versie.
De update van de Europese industriestrategie is een aanvulling op de EU industriestrategie uit 2020 naar aanleiding van de ontwikkelingen rondom de Covid-19 crisis en de lessen die hieruit getrokken kunnen worden voor herstel van de Europese economie. In de update worden plannen aangekondigd langs drie hoofdlijnen: 1. versterking van de weerbaarheid van de interne markt, 2. omgang met strategische afhankelijkheden en 3. Versnelling van de groene en digitale transities.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat concreet wordt voorgesteld in de Europese industriestrategie om marktfalen en coördinatieproblemen te verhelpen? Kan de staatsecretaris daarbij ingaan op coördinatieproblemen tussen markt en overheid, tussen marktpartijen onderling, en tussen verschillende EU-lidstaten?
In de Europese industriestrategie beschrijft de Commissie hoe de Europese industrie geholpen kan worden het voortouw te nemen in de groene- en digitale transities. De strategie beoogt tegelijkertijd de concurrentiekracht van de Europese industrie te versterken en de strategische autonomie van de Europese Unie te borgen.
De groene- en digitale transities vragen om meer coördinatie en een richtinggevende visie, waardoor vraagarticulatie en actie tot stand komt en waarbij de overheid vooral zorgt voor goede randvoorwaarden inzake bijvoorbeeld de energie-infrastructuur.
Een concreet voorbeeld is de Europese Green Deal. Met dit op het Nederlandse Klimaatakkoord geïnspireerde initiatief werkt de Europese Commissie samen met alle 27 lidstaten, regionale overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties stapsgewijs toe naar een klimaatneutraal Europa per 2050. Daar waar bij het Klimaatakkoord al met meer dan 100 partijen (overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties) aan gezamenlijke afspraken is gewerkt om de CO2 per 2030 met zo’n 50% te verminderen voor de sectoren elektriciteit, industrie, mobiliteit, gebouwde omgeving en landbouw en landgebruik, is de complexiteit en de behoefte aan coördinatie bij Europese Green Deal een veelvoud daarvan.
Het overbruggen van verschillende belangen levert coördinatieproblemen op. Daarop is geen eensluidende oplossing aan te dragen. Belangrijk is dat alle relevante partijen betrokken zijn en gezamenlijk gewerkt wordt aan een richtinggevende visie, vraagarticulatie en beleidscoördinatie. Het vraagt ook om reflexiviteit en leervermogen17.
Juist om alle relevante partijen in strategische waardeketens bijeen te krijgen en gezamenlijke visie te organiseren ziet het kabinet een belangrijke rol voor Industrie Allianties waar overheden en stakeholders van de industrie gezamenlijk input leveren voor actieplannen om deze waardeketens in de EU te versterken. Indien nodig kunnen deze ook een wezenlijke rol spelen bij de vorming van Important Projects of Common European Interest (IPCEIs) die ook kunnen helpen marktfalen of coördinatieproblemen te adresseren en gewenste gezamenlijke investeringen van de grond te krijgen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Staatssecretaris van mening is dat de onwenselijkheid van afhankelijkheden dient te worden aangetoond, alvorens ingrijpen gerechtvaardigd is. Kan de Staatssecretaris aangeven welke definitie van onwenselijkheid hierbij wordt gehanteerd?
Een eenzijdige kwetsbare afhankelijkheid is onwenselijk als Nederland of de EU hierdoor niet in staat zijn publieke belangen zo ongestoord mogelijk te kunnen (blijven) borgen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het rapport van de Europese Commissie over strategische afhankelijkheden, naar oordeel van de Staatssecretaris, onwenselijke afhankelijkheden aangetoond? Zo ja, welke, en welk type ingrijpen vindt de Staatssecretaris gerechtvaardigd om deze aan te pakken?
Het rapport van de Commissie over strategische afhankelijkheden is een goede eerste kwantitatieve analyse om de afhankelijkheden van de EU in kaart te brengen. De Commissie heeft ook aangegeven dat er nog vervolgonderzoek nodig is. Het is nog niet duidelijk wanneer dit beschikbaar komt. De Commissie wilt met lidstaten en stakeholders uit de industrie de afhankelijkheden en de aard ervan verder analyseren. Tegelijk lopen er al verschillende initiatieven om strategische waardeketens voor de EU te versterken, zoals bijvoorbeeld de verschillende industrieallianties.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Staatssecretaris een nadere toelichting kan geven over de uiteenlopende meningen op het gebied van het IPCEI-instrument. Klopt het dat Nederland behoort tot de lidstaten die het meest terughoudend zijn op dit vlak? Zo ja, waarom? En in welke selecte gevallen denkt de Staatssecretaris dat IPCEI’s een bijdrage kunnen leveren?
Nederland ziet het IPCEI instrument als een nuttig onderdeel van een breder palet van instrumenten die de EU en de lidstaten tot hun beschikking hebben om innovatie te stimuleren. Het IPCEI-instrument betreft een uitzondering op de reguliere staatssteun en mededingingsregels waardoor financiering van grotere steunprojecten dan gebruikelijk mogelijk zijn. Aangezien het een uitzondering op reguliere regels betreft, wilt het kabinet dat het instrument selectief wordt ingezet voor echt strategische projecten. Nederland is daarom samen met andere lidstaten van mening dat het IPCEI instrument vooral daar ingezet moet worden waar grondige analyse heeft aangetoond dat er een marktfalen is dat door overheidsinterventie opgelost moet worden. Deze visie is samen met andere lidstaten gepresenteerd in het non-paper Smart and selective use of the IPCEI instrument en gepresenteerd aan de Commissie op 28 april 2021 ( Smart and selective use of the IPCEI instrument – Government.se ).
Voor de beslissing of Nederland deelneemt aan een IPCEI zal er per casus geanalyseerd moeten worden of Nederland een marktfalen identificeert dat ernstig genoeg is om de inzet van het IPCEI instrument noodzakelijk te maken en te rechtvaardigen. Op dit moment neemt Nederland deel aan het proces tot opzetten van de IPCEI’s Waterstof, Microelectronics 2 (ME2), en Cloud and Infrastructure Services (CIS).
De leden van de GroenLinks-fractie erkennen dat grootschalige buitenlandse subsidies aan bedrijven, die ook op de Europese markt actief zijn, kunnen leiden tot verstoringen en vinden het positief dat de Europese Commissie poogt dit aan te pakken. Zij hebben echter nog vragen bij de details en de gevolgen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Staatssecretaris erkent dat subsidies in principe een geoorloofd beleidsinstrument zijn om bepaalde beleidsdoelen, zoals de groene transitie, te verwezenlijken, ook als deze in puur economische termen leiden tot marktverstoring? Op welke wijze maakt dit voorstel onderscheid tussen proportionele, geoorloofde subsidies aan de ene kant en excessieve, ongeoorloofde subsidies aan de andere kant? Gaat het dan enkel om de omvang van subsidies, of ook om het doel en de voorwaarden? Wat is het risico dat dit instrument het gebruik van geoorloofde subsidies ondermijnt?
Subsidies kunnen inderdaad worden ingezet om specifieke beleidsdoelen te bereiken, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid en innovatie. Subsidies van lidstaten aan bedrijven worden beoordeeld op basis van het EU-staatssteunkader – het nu voorgestelde instrument brengt daarin geen verandering. Voor subsidies uit derde landen die vallen onder de voorgestelde verordening, geldt dat de Commissie gebruik kan maken van de «balancing test» (artikel 5 van de verordening). Daarmee kan de Commissie uiteindelijk besluiten om een verstorende subsidie toch toe te staan wanneer de positieve effecten ervan – bijvoorbeeld voor bepaalde beleidsdoelen – zwaarder wegen dan de verstoring van de interne markt. De Commissie kan de subsidie ook onder voorwaarden toestaan. Al het bovenstaande in overweging nemende, acht ik het risico zeer klein dat dit instrument het gebruik van subsidies voor reguliere beleidsdoelen ondermijnt.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Staatssecretaris nader in kan gaan op de wijze waarop dit voorstel zich verhoudt tot Wereldhandelsorganisatie-afspraken en andere afspraken die zijn gemaakt in het kader van handelsakkoorden. Hoe groot is het risico dat dit voorstel leidt tot handelsconflicten, en tot klachten van andere landen, ten aanzien van Europese subsidies, bijvoorbeeld in het kader van de groene en digitale transities?
Een belangrijk aandachtspunt is hoe het wetvoorstel zich verhoudt tot de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Omdat in WTO-verband reeds afspraken zijn gemaakt over subsidies op goederen, zal dit in zekere mate effect hebben op het toepassingsbereik van het wetsvoorstel, in die zin dat het nieuwe instrument beperkt van toepassing zou kunnen zijn bij subsidies op goederen. Momenteel ben ik in gesprek met de Commissie, sectoren en verschillende lidstaten om dit nader uit te zoeken, aangezien het een ingewikkelde juridische kwestie is.
Afspraken over subsidies in EU-handelsakkoorden verschillen per akkoord. De meeste afspraken zijn gericht op het bevorderen van transparantie. Enkele handelsakkoorden voorzien daarnaast in de mogelijkheid om consultaties met de verdragspartner te verzoeken. Het wetsvoorstel doet hier niets aan af, en heeft juist tot doel om concurrentieverstoringen op de interne markt als gevolg van buitenlandse subsidies aan te kunnen pakken waar bestaande instrumenten onvoldoende aangrijpingspunten bieden.
Omdat het huidige voorstel in lijn is met internationale verdragen acht ik de kans beperkt dat dit voorstel tot handelsconflicten of tegenmaatregelen van andere landen ten aanzien van subsidies voor reguliere beleidsdoelen leidt, zoals in het kader van de groene en digitale transities.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het voorstel zich verhoudt tot maatregelen die de Verenigde Staten de afgelopen jaren hebben getroffen ten aanzien van verstorende buitenlandse subsidies, met name in het kader van de handelsrelatie met China.
In de Verenigde Staten is in 2018 de Foreign Investment Risk Review Modernization Act aangenomen. Op basis daarvan is onder meer de reikwijdte uitgebreid van investeringen die gecontroleerd worden door het Committee on Foreign Investment in the United States (CFIUS). Deze toetsing door CFIUS van investeringen richt zich primair op nationale veiligheid en laat zich daarom enigszins vergelijken met de investeringstoetsen die verschillende lidstaten van de EU (gaan) hanteren. Voor Nederland is bijvoorbeeld recentelijk het wetsvoorstel veiligheidstoets, investeringen, fusies en overnames bij de Tweede Kamer ingediend.18 Het wetsvoorstel buitenlandse subsidies van de Europese Commissie richt zich daarentegen primair op het versterken van het gelijke speelveld op de Europese interne markt en de verstoringen die daarbij kunnen ontstaan als gevolg van buitenlandse subsidies. Het Europese voorstel heeft op onderdelen raakvlakken met bepaalde mededingingsbevoegdheden die de Verenigde Staten kent op grond van de Sherman Act, de Federal Trade Commission Act en de Clayton Act.
Luchtvaart en defensie, elektronica, energie intensieve industrieën, hernieuwbare energie, gezondheid en digitaal
Zie ook Kabinetsappreciatie Witboek buitenlandse subsidies, bijlage bij Kamerstuk 22 112, nr. 2917.
Voor Nederland geldt hierbij, gezien de karakteristieken van de sectorstructuur in Nederland, vooralsnog de doelstelling om 2,5% van het bbp te investeren in onderzoek en innovatie. Zie ook: Kamerstuk 21 501, nr. 30.
EU Commissiewebsite: Action Plan on Synergies between Civil, Defence and Space Industries | European Commission (europa.eu)
Dit document is onder meer te vinden op https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/
Rasmus Andresen, Briefwechsel mit von der Leyen zu Fluthilfe, 18 juli 2021, (https://rasmus-andresen.eu/news/follow-up-brief-von-rasmus-zu-leeren-fluthilfe-toepfen/)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-30-540.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.