21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 533 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 mei 2021

Op 27 en 28 mei 2021 vindt de formele Raad voor Concurrentievermogen plaats. Bij deze brief vindt u, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda met daarin een beschrijving van de discussiepunten en de Nederlandse inzet.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

Inleiding

De Raad voor Concurrentievermogen op 27 en 28 mei 2021 staat in het teken van drie onderdelen: 1. Interne markt en industrie op 27 mei, 2. Onderzoek en 3. Ruimtevaart gecombineerd op 28 mei. Deze indeling wordt ook aangehouden in deze geannoteerde agenda.

Verordening inzake Digitale Diensten (Digital Services Act)

Beleidsdebat en voortgangsrapportage

Tijdens de Raad wordt de voortgangsrapportage van het Portugees voorzitterschap over de Digital Services Act (hierna: DSA) besproken en vindt een beleidsdebat plaats. Met deze geannoteerde agenda wordt uw Kamer ook geïnformeerd over de uitkomsten van een onderzoek van de Radboud Universiteit in opdracht van het kabinet: enerzijds als voorbereiding op de DSA; anderzijds om invulling te geven aan de gewijzigde motie van het lid Van Toorenburg c.s. over de instelling van een nationaal rapporteur internetcriminaliteit.1 Dit onderzoek was reeds aangekondigd in het BNC-fiche over het voorstel voor de DSA.2 Het onderzoek wordt als bijlage met deze geannoteerde agenda aan uw Kamer gezonden.

De voortgangsrapportage is door het roterend Raadsvoorzitterschap opgesteld met het doel het Europees Parlement en het publiek te informeren over de voortgang die op dit dossier binnen de Raad is geboekt. Het identificeert verder thema’s waarover overeenstemming of discussie tussen lidstaten bestaat. Tenslotte kan het inkomende Voorzitterschap (Slovenië) aan de hand van het voortgangsrapport de volgende stappen bepalen voor de verdere behandeling van het voorstel.

In de voortgangsrapportage worden de voor Nederland belangrijke aandachtspunten uit het BNC-fiche aangemerkt als punten die verdere invulling behoeven. Dit betreft onder andere het optreden tegen tussenpersonen die niet in de EU zijn gevestigd en de vraag of de zogenaamde «Barmhartige Samaritaan» clausule (artikel 6 DSA) tussenpersonen voldoende stimuleert in het nemen van verantwoordelijkheid om de verspreiding van strafbare en onrechtmatige inhoud online via hun diensten tegen te gaan.

Verder heeft het Portugese Voorzitterschap de uitzonderingen van verplichtingen voor het midden- en kleinbedrijf uitgelicht als toekomstig bespreekpunt. Het kabinet heeft in het BNC-fiche erkend dat deze uitzonderingen van belang zijn om de lastendruk voor het bedrijfsleven laag te houden en geen al te hoge toetredingsdrempels op te werpen. Tegelijkertijd heeft het kabinet aangegeven dat deze uitzonderingen kunnen leiden tot ondermijning van de doelstellingen van het voorstel. Bijvoorbeeld door een mogelijke verplaatsing van illegale inhoud en activiteiten naar ondernemingen die onder deze uitzonderingen vallen.

Ook herkent het kabinet de constatering van het rapport dat een meerderheid van lidstaten, waaronder Nederland, positief oordelen over behoud van de hoofdprincipes van de E-Commerce Richtlijn, waaronder het zogenaamde Land-van-Oorsprongbeginsel (LvO), en de beperkte aansprakelijkheid van tussenpersonen. Tegen deze achtergrond benoemt het rapport de discussies rondom effectieve handhaving van de verordening en samenwerking tussen de relevante autoriteiten van de lidstaten als een belangrijk punt dat verdere invulling behoeft. Het kabinet heeft dit ook benoemd als aandachtspunt in het BNC-fiche en beschouwt de mogelijkheid om effectief te kunnen optreden tegen strafbare en onrechtmatige (hierna: illegale) inhoud als essentieel en zal hier verdere aandacht voor vragen.

Onderzoek Radboud Universiteit bestrijding illegale inhoud online

De Radboud Universiteit heeft onderzocht hoe de bestrijding van illegale inhoud online – en het stimuleren van de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven hierin  – het best vorm kan worden gegeven. Daarbij zijn diverse belangen zoals de vrijheid van meningsuiting en privacybescherming als aandachtspunten meegenomen. In dat kader hebben de onderzoekers relevante bestaande wetgeving en zelfregulering geanalyseerd, zoals bijvoorbeeld ter bestrijding van online kindermisbruik en ter bestrijding van namaakgoederen. Daarnaast gaat het onderzoek in op het voorstel van de Europese Commissie voor de DSA.

Het onderzoek is afgerond en bevat 29 aanbevelingen die volgens de onderzoekers bijdragen aan het bestrijden van illegale inhoud online. Veel van die aanbevelingen ziet het kabinet in meer of mindere mate terugkomen in het voorstel van de DSA en de standpunten van het kabinet uit het BNC-fiche. Zoals de steun voor behoud van de beperkte aansprakelijkheid voor tussenpersonen (aanbeveling 1), het op EU-niveau harmoniseren van een notice-and-takedown mechanisme (aanbeveling 12), en het opleggen van de zwaarste verplichtingen aan de allergrootste online platformen (aanbeveling 29).

Zoals in het BNC-fiche over de DSA reeds aangegeven kunnen dit onderzoek en de aanbevelingen leiden tot aanvullende inzichten en eventuele verfijning van de kabinetsinzet in de onderhandelingen over de DSA. De bijlage bij deze geannoteerde agenda bevat een meer uitgebreide bespreking van de aanbevelingen waaraan het kabinet in de komende maanden wil werken. Een belangrijk aanvullend inzicht over de DSA is het advies van de onderzoekers voor een invoering van een zorgplicht voor aanbieders van hostingdiensten om proactief illegale inhoud op te sporen, te beoordelen, en zo nodig ontoegankelijk te maken. Het kabinet is momenteel in gesprek met de Europese Commissie om concrete invulling te geven aan een dergelijke zorgplicht of andere vergelijkbare maatregelen die tot het zelfde resultaat leiden met inachtneming van verscheidene aandachtspunten, zie de bijlage voor een verdere toelichting.

Nederland vraagt waar opportuun in de onderhandelingen over de DSA, Digital Markets Act (DMA) en Digital Governance Act (DGA) aandacht voor zorgvuldigheid met de menselijke maat en privacy als randvoorwaarden bij datadelen en de digitale transitie, conform motie van de leden Leijten en Bosman3.

Verordening inzake Digitale Markten (Digital Markets Act)

Beleidsdebat en voortgangsrapportage

Tijdens de Raad wordt de voortgangsrapportage van het Portugese Voorzitterschap voor de Digital Markets Act (hierna: DMA) besproken en vindt een beleidsdebat plaats. De DMA is op 15 december 2020 door de Europese Commissie gepubliceerd en bevat regelgeving voor grote online platforms met een poortwachterspositie. Aanleiding voor het voorstel zijn zorgen over de marktposities van deze mondiaal opererende platforms, waardoor afhankelijkheid ontstaat voor zowel ondernemers als consumenten en concurrentie in digitale markten wordt beperkt. In de afgelopen jaren heb ik mij sterk gemaakt voor regelgeving voor poortwachtersplatforms.4 Ik zie veel van deze inzet terug in het voorstel. Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen zal ik dan ook overwegend positief reageren.

Tijdens de onderhandelingen zijn tot nu toe vooral veel vragen gesteld aan de Commissie en zijn eerste gedachten uitgewisseld over het voorstel. Hierbij is er algemene steun van lidstaten voor het ambitieniveau en de doelen van het voorstel. De meeste lidstaten lijken hierbij net als Nederland de hoofdlijnen van het voorstel te steunen, zoals de combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve drempels voor het aanwijzen van poortwachters, de lijsten met duidelijke verboden en verplichtingen en handhaving op Europees niveau. Er is een aantal aandachtspunten aan de orde gekomen voor het verdere verloop van de onderhandelingen. Deze gaan bijvoorbeeld over de rol van lidstaten in de handhaving van de DMA, de flexibiliteit van de maatregelen en het beter rekening houden met het gegeven dat grote platforms meerdere diensten aanbieden (ecosysteemvorming).

De inzet van het kabinet op de DMA is half februari per BNC-fiche naar uw Kamer verzonden5. De belangrijkste punten die daarin staan, lijken op brede steun te kunnen rekenen. Specifiek zal ik me de komende periode tijdens de onderhandelingen op een aantal verbeterpunten richten. Zo zal ik het belang van het meenemen van ecosysteemvorming bij de aanwijzing van poortwachters blijven benadrukken. De Commissie kijkt nu te veel naar losse diensten die platforms verrichten, terwijl de grootste platforms vaak meerdere diensten aanbieden en daardoor een poortwachterspositie verkrijgen. Verder zal ik de roep om meer ambitie bij het beoordelen van fusies en overnames door poortwachters blijven steunen. Daarnaast zal ik me blijven inzetten voor een flexibel case-by-case mechanisme in aanvulling op de huidige maatregelen in het voorstel, waardoor de Commissie beter kan optreden tegen (nieuwe) gedragingen van specifieke poortwachters. Ten slotte zal ik mij inzetten voor een grotere rol voor nationale toezichthouders.

Update industriestrategie voor Europa

Beleidsdebat

Op 5 mei presenteerde de Europese Commissie een update van de in 2020 vastgestelde industriestrategie.6 COVID-19 heeft op bepaalde aspecten van het industriebeleid dusdanige invloed gehad, dat de Europese Commissie en de Europese Raad deze update noodzakelijk achtten. De update laat onverlet dat de oorspronkelijke industriestrategie en de ambities die daarin zijn vastgelegd, onverminderd overeind staan. De update bevat drie hoofdboodschappen, namelijk:

  • 1. Het vergroten van de weerbaarheid van de interne markt en versterking daarvan met het oog op het economisch herstel. Het is essentieel het vrije verkeer van goederen, diensten en personen binnen de interne markt te behouden en als Unie ervoor te zorgen dat de verstoringen hierbinnen minimaal zijn tijdens een crisis. De Europese Commissie kondigt daarom het Single Market Emergency Instrument aan, dat ten tijde van crisis dient te zorgen voor informatiedeling, coördinatie en solidariteit tussen lidstaten (uitwerking wordt in het eerste kwartaal van 2022 verwacht).

  • 2. De omgang met afhankelijkheden door middel van open strategische autonomie. De crisis heeft laten zien dat de Europese Unie voor bepaalde kritieke producten of diensten afhankelijk is van aanbieders buiten de EU. Dat maakt een analyse noodzakelijk van de strategische afhankelijkheden en de onwenselijkheid daarvan, om de weerbaarheid van de Europese economie te vergroten. De Commissie benoemt daarbij dat een mondiaal open handelssysteem van belang is om economische schokken op te vangen en het economisch herstel te versnellen. De Commissie onderschrijft ook de noodzaak van een gelijk speelveld binnen de interne markt. Met de update van de industriestrategie is tevens een eerste verkenning naar kritische afhankelijkheden in ecosystemen binnen de interne markt gepubliceerd7. De Commissie heeft aangekondigd een dergelijke rapportage periodiek te zullen publiceren. Bij de adressering van ongewenste afhankelijkheden en het weerbaarder maken van de interne markt kijkt de Commissie ook nadrukkelijk naar de inzet van Industrie Allianties en Important Projects of Common European Interest (IPCEI).

  • 3. Meer investeringen nodig voor versnellen van de groene en digitale transities voor een betere wederopbouw. De Commissie benoemt dat het noodzakelijk is om de groene- en digitale transitie te versnellen. De Commissie heeft het Annual Single Market Report gepresenteerd, dat analyses bevat van 14 industriële ecosystemen.8 Deze analyses worden daarna gebruikt voor het ontwikkelen van transition pathways voor de ecosystemen om langetermijnstrategieën en partnerschappen met de relevante stakeholders te creëren. De Commissie heeft een dergelijke analyse bij de update gevoegd voor de staalindustrie.9

Een uitgebreidere kabinetsappreciatie van de update industriestrategie volgt in een BNC-fiche medio juni. De eerste algemene indruk van de update van de industriestrategie is positief, aangezien het grotendeels de lijn van Nederland onderschrijft. Tijdens het beleidsdebat over de update van de industriestrategie zal ik namens het kabinet aangeven dat de coronacrisis het belang van een versnelde implementatie van de vorig jaar aangenomen strategie onderstreept, waarin met name de bijdrage van de industrie aan de groene- en digitale transities centraal stond. Tevens zal ik de noodzaak voor een sterke en weerbare interne markt die bij uitstek gebaat is bij openheid en internationale handel benadrukken. Ik zal benadrukken dat reeds bestaande en aangekondigde instrumenten van de Commissie ook tot concreet resultaat moeten leiden, onder andere voor het interne en externe gelijk speelveld. Een instrument zoals IPCEI kan bijvoorbeeld bijdragen aan het gelijk speelveld binnen de EU door gelijke toegang voor lidstaten te garanderen. In het verlengde daarvan steunt het kabinet ook de intentie van de Commissie om een strategie voor standaardisering te presenteren. Het kabinet is positief dat de Commissie erkent dat internationale partnerschappen noodzakelijk zijn voor de aanpak van maatschappelijke uitdagingen10. Het kabinet erkent tevens dat de coronacrisis meer afhankelijkheden van derde landen in bepaalde ecosystemen heeft blootgelegd die geadresseerd moeten worden, mede gezien de geopolitieke verschuivingen. Uit onderzoek van de Commissie blijkt dat de EU bij een aantal strategische producten volledig afhankelijk is van derde landen.11Hoewel voor het kabinet handel en internationale samenwerking voorop staan, mag dit niet tot onwenselijke afhankelijkheden leiden. Indien na economische analyse blijkt dat een afhankelijkheid negatieve gevolgen heeft voor de interne markt of het gelijke speelveld, dan moet er een mogelijkheid zijn om in te grijpen.

Het is daarom positief dat de Commissie hiervoor een toolbox met instrumenten (zoals industrie allianties en IPCEI) voorstelt. Het kabinet stelt wel een proportionele en op economische analyse gebaseerde inzet van deze instrumenten voor om een verstoring van de interne markt zoveel mogelijk te voorkomen en tegelijk ook een zo doelmatig mogelijke aanpak te hanteren. Het kabinet heeft interesse geïnventariseerd voor deelname aan IPCEI op het gebied van waterstof en micro-electronica, en zal dit ook doen voor een IPCEI Cloud-infrastructuur. Voor deelname aan IPCEI’s dienen, naast private financiering, ook publieke middelen uitgetrokken te worden.

Raadsconclusies «Toerisme in Europa voor het volgende decennium: duurzaam, veerkrachtig, digitaal, mondiaal en sociaal»

De Raad beoogt Raadsconclusies aan te nemen over duurzaam herstel van de toerismesector. De Raadsconclusies beschrijven randvoorwaarden en acties die bijdragen aan een duurzaam herstel van de toerisme sector in Europa en geven aan welke rol de Commissie en de lidstaten hierin kunnen spelen. De conclusies focussen zowel op duurzaam herstel als een duurzame toeristische sector op de lange termijn (Europese agenda voor toerisme 2050). De conclusies bouwen voort op eerdere Raadsconclusies over toerisme uit 2010 en 2019 en een aantal mededelingen van de Commissie over toerisme in relatie tot corona. De conclusies zijn een ondersteuning van de Nederlandse inzet en bieden mogelijkheden voor de samenwerking met de Commissie en andere lidstaten. De focus ligt hierbij op zowel het delen van kennis en expertise als op de thema’s duurzaamheid en digitalisering. Daarnaast bevatten de conclusies ook concrete acties geadresseerd aan de Commissie (in samenwerking met lidstaten). Als eerste wordt de Commissie verzocht een outline van de Europese toerisme-agenda op te stellen voor eind 2021, ook is er een overzicht van de financieringsmogelijkheden voor toerisme binnen het MFK 2021–2027 gevraagd. Tijdens de gesprekken over de raadsconclusies heeft Nederland het belang van de interne markt benadrukt, hetgeen op veel steun bij andere lidstaten kon rekenen. Nederland kan instemmen met de Raadsconclusies.

Raadsconclusies «Data technologieën ter verbetering van «betere regelgeving»»

De Raad beoogt Raadsconclusies aan te nemen over het gebruik van moderne data technologie om het beleid inzake Betere Regelgeving te versterken. De Commissie voert al jarenlang onder de vlag van Betere Regelgeving beleid dat er met name op gericht is om de effecten van (voorgenomen) regelgeving goed in kaart te brengen om de kwaliteit van regelgeving te verbeteren en onnodige regeldruk te voorkomen. De Raad roept de Commissie in de conclusies op meer gebruik te maken van de nieuwe mogelijkheden die big data en kunstmatige intelligentie bieden om bijvoorbeeld informatie en feiten te verzamelen waarmee de (te verwachten) effecten van regelgeving beter inzichtelijk kunnen worden gemaakt. Nederland kan instemmen met de Raadsconclusies.

Diversenpunten

Industrie en interne markt

De Commissie geeft een presentatie over het op 5 mei gepubliceerde wetsvoorstel voor verstorende buitenlandse subsidies. Het kabinet verwelkomt het voorstel om de verstorende werking van buitenlandse subsidies op de interne markt tegen te gaan, geïnspireerd op het Nederlands voorstel voor een level playing field instrument uit 201912. Uw Kamer zal halverwege juni een BNC-fiche ontvangen met een uitgebreide appreciatie van het wetsvoorstel.

De Commissie geeft tevens informatie over de Trade Policy Review – An Open, Sustainable and Assertive Trade Policy.

Op initiatief van Spanje en met steun van onder andere Nederland is het onderwerp geharmoniseerde standaarden toegevoegd als diversenpunt aan de agenda, met als doel om aan te sturen op verdere discussie en om de Commissie op te roepen tot een voorstel.

Verordening oprichting Gemeenschappelijke Onderneming Europese High Performance Computing

Algemene oriëntatie

De Raad beoogt tot een algemene oriëntatie te komen over het voorstel voor een verordening tot oprichting van een gemeenschappelijke onderneming voor Europese High Performance Computing (EuroHPC). Deze gemeenschappelijke onderneming heeft als doel om strategisch te investeren in de ontwikkeling van de technologie en applicaties voor supercomputers en om voor alle EU-lidstaten toegang te verzorgen tot (Europese) supercomputers en de bijbehorende data-infrastructuur. De voorgestelde verordening voorziet in de voortzetting van de bestaande gemeenschappelijke onderneming voor High Performance Computing (HPC). Het gaat om een publiek-privaat partnerschap met financiering uit Horizon Europe, Digital Europe en de Connecting Europe Facility. Op het moment van schrijven is nog niet bekend of de onderhandelingen op ambtelijk niveau vergevorderd genoeg zijn om tijdens de Raad een algemene oriëntatie aan te kunnen nemen. Mocht dat niet haalbaar blijken, dan zal naar verwachting een voortgangsrapportage worden geagendeerd.

Er zijn nog twee grote openstaande discussiepunten. Ten eerste wordt nog gesproken over het management van de financiële bijdragen van deelnemende lidstaten. Op moment van schrijven ligt een voorstel op tafel waarbij lidstaten de verantwoordelijkheid voor- en zeggenschap over nationale bijdragen behouden en alle lidstaten mee kunnen doen. Dit is een compromis voor het eerder voorgestelde centraal management van financiën, waarbij de deelnemende landen vooraf hun budgetten moeten overdagen aan de gemeenschappelijke onderneming. Het tweede discussiepunt betreft een aanpassing van de stemverhoudingen: geen 50% stemmen voor deelnemende landen maar een meerderheid van 75% stemmen voor deelnemende landen.

Nederland staat inhoudelijk achter de noodzaak voor de inzet van HPC voor (wetenschappelijk) onderzoek en is voorstander van samenwerking en gebruik van een Europese HPC-infrastructuur.13 Het voorliggende compromisvoorstel met betrekking tot het management van de financiële bijdragen van deelnemende lidstaten is conform de Nederlandse inzet. Met dit compromisvoorstel voor het centrale management, behouden de individuele lidstaten immers zeggenschap over de nationale bijdrage. Ten aanzien van de discussie inzake de stemverhouding, kan Nederland zich vinden in het voorstel dat besluiten worden genomen met een meerderheid van 75% van de stemmen. De onderhandelingen voor de verordening voor EuroHPC lopen voor op die van de verordening voor de oprichting van negen gemeenschappelijke ondernemingen onder Horizon Europe.14 Het is voor veel lidstaten van belang dat er ruimte blijft voor enig maatwerk voor die gemeenschappelijke ondernemingen. Dit betekent dat de horizontale bepalingen van de EuroHPC-verordening dus niet per definitie moeten worden overgenomen in de verordening voor de negen andere gemeenschappelijke ondernemingen.

De rol van een vernieuwde en ambitieuze Europese Onderzoeksruimte (ERA) gericht op de toekomst

Beleidsdebat

De Raad zal debatteren over de vernieuwde Europese Onderzoeksruimte (ERA) voor het komende decennium. De context wordt gevormd door de vernieuwde ERA waarover in september 2020 een Commissiemededeling verscheen15 en het Forum voor Transitie dat is opgericht om de vernieuwde ERA vorm te geven. Op het moment van schrijven is de exacte vraagstelling voor dit debat nog niet bekend.

De discussie zal zich vermoedelijk richten op de drie zaken die de Commissie wil adresseren met het Pact voor Onderzoek & Innovatie dat momenteel wordt opgesteld. Allereerst komen mogelijk de gedeelde kernwaarden aan de orde die ten grondslag liggen aan de ERA, zoals vrije circulatie van onderzoekers, excellentie en impact, academische vrijheid, samenwerking en gendergelijkheid. Ten tweede komen de thematische prioriteiten voor de nieuwe ERA mogelijk aan de orde. Daarbij gaat het om zaken als open science en onderzoeksinfrastructuur die onder de vorige ERA al prioriteit hadden, maar bijvoorbeeld ook om betere samenwerking en meer synergie op gebied van hoger onderwijs en onderzoek, meer synergie tussen O&I-beleid en de Industriestrategie, ecosystemen en het betrekken van burgers te bewerkstelligen. Tot slot wordt mogelijk gesproken over de manier waarop de investeringsdoelen die in de Commissiemededeling zijn gesteld, al dan niet terug moeten komen in het Pact. Daarbij gaat het om de diverse percentages, zoals 3% van het bbp in O&I investeren.16

Ten aanzien van het krachtenveld is de verwachting dat vrijwel alle lidstaten het belang van O&I voor maatschappelijke uitdagingen zullen benadrukken. Tevens zal een relatie gelegd worden naar de inhoudelijke speerpunten die ieder land heeft voor de nieuwe ERA. De focus zal vermoedelijk liggen op het ambitieniveau van nationale investeringen en hervormingen op het gebied van O&I, aangezien dit in de Commissiemededeling is aangemerkt als één van vier doelen van de ERA.17

De onderwerpen van het Pact sluiten over het algemeen goed aan bij de Nederlandse prioriteiten. Nederland zal, conform het BNC-fiche,18 het belang uitdragen van investeringen om een hoogwaardig O&I-klimaat te creëren en om grote maatschappelijke uitdagingen aan te pakken, zoals klimaatverandering, gezondheid, en digitalisering. Nederland hecht belang aan een brede kennisbasis en de kernwaarden van de ERA, waaronder vrije circulatie van onderzoekers, excellentie en impact, academische vrijheid, samenwerking en gendergelijkheid, dragen hier volgens Nederland aan bij. Nederland staat ook positief tegenover het in stand houden van de Europese 3% norm voor investeringen in O&I als percentage van het bbp. Nederland zal hierbij wel aangeven dat niet alleen de middelen van belang zijn maar ook de manier waarop de middelen geïnvesteerd worden, om de impact te vergroten. Het kabinet acht het positief dat er concrete stappen worden gezet om de governance van de ERA te verbeteren. Wel is het voor Nederland daarbij belangrijk dat het voorgestelde Pact voor O&I rekening houdt met bestaande processen en programma’s.

Raadsconclusies «Verdieping van de Europese Onderzoeksruimte: Aantrekkelijke en duurzame onderzoekscarrières en werkomstandigheden maken kenniscirculatie realiteit»

De Raad beoogt Raadsconclusies aan te nemen over aantrekkelijke onderzoekscarrières om kenniscirculatie te stimuleren. De Raad heeft tijdens de informele Raad voor Concurrentievermogen van 3 februari jl. (Kamerstuk 21 501-30, nr. 520) voor het laatst over dit onderwerp gesproken.

De Raadsconclusies, zoals deze op het moment van schrijven voorliggen, gaan onder andere om eerlijk beleid voor werving en selectie, mogelijkheden tot intersectorale samenwerking en mobiliteit, arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid in verschillende landen, carrièrekansen voor jonge onderzoekers en specifiek vrouwen, de soms precaire financiering en hoe al deze zaken zich verhouden tot een gezonde kenniscirculatie binnen de EU.

De concept-Raadsconclusies worden breed gesteund door de lidstaten. Veel lidstaten, waaronder Nederland, hebben gepleit voor het belang van mobiliteit tussen de academische sector en het bedrijfsleven, ter bevordering van de carrièremogelijkheden voor onderzoekers, het uitwisselen van kennis en het opdoen van vaardigheden. Een aantal Oost-Europese lidstaten vroeg daarbij aandacht voor gebalanceerde kenniscirculatie in de EU. Zij gaven aan dat het nodig is dat ook sociale zekerheid, pensioenen en werkomstandigheden op een gelijkwaardige manier worden geregeld in EU-verband. Andere lidstaten, waaronder Nederland, erkenden het belang van gebalanceerde kenniscirculatie maar gaven hierbij aan dat zaken zoals sociale zekerheid een nationale verantwoordelijkheid zijn.

Nederland steunt de voorliggende Raadsconclusies. Voor Nederland was het vooral belangrijk dat het breder erkennen en waarderen van onderzoekers goed in de tekst zou worden verwerkt. De Raadsconclusies hebben onder andere aandacht voor brede carrièrepaden, team science, excellentie, impact, leiderschapsvaardigheden en open science. Daarnaast was samenwerking met het bedrijfsleven in onderzoek en innovatie-ecosystemen een prioriteit voor Nederland. Ook dit punt wordt vaak benadrukt in de conclusies. Tot slot maakt de tekst die nu voorligt het belang van gebalanceerde kenniscirculatie voldoende duidelijk, zonder dat daarin afbreuk wordt gedaan aan de nationale verantwoordelijkheden.

Diversenpunten

Onderzoek

Onder de diversenpunten zal het voorzitterschap ter informatie de stand van zaken schetsen met betrekking tot de onderhandelingen over het nieuwe Raadsbesluit voor het Europees publiek-publiek partnerschap voor Metrologie en de verordening voor de oprichting van negen gemeenschappelijke ondernemingen19 binnen Horizon Europe. Deze gemeenschappelijke ondernemingen zijn grootschalige Europese publiek-private samenwerkingsverbanden. Nederland nam onder Horizon 2020 succesvol deel aan diverse van dit soort partnerschappen en hecht belang aan voortzetting van deze vorm van samenwerking onder Horizon Europe20.

Daarnaast zal de Commissie een toelichting geven over «Mission Innovation» en het lidmaatschap daarvan. Mission Innovation is een internationaal samenwerkingsverband dat in 2015 is gestart om investeringen in energie-innovatie te vergroten en daarmee de energie- en klimaattransitie te versnellen (Kamerstukken 31 239 en 31 793, nr. 209). De Commissie vervult een sterk ondersteunende rol in het initiatief. Nederland is sinds 2016 lid (Kamerstukken 31 239 en 31 793, nr. 217). Mission Innovation draagt bij aan de doelstellingen van de Europese Unie en van Nederland op het gebied van klimaat.

Tot slot zal de Commissie een update geven over de mededeling «global approach to research and innovation», die naar verwachting half mei wordt gepubliceerd. Deze mededeling moet richting geven aan internationale samenwerkingsverbanden van de EU op het gebied van onderzoek en innovatie. Ook zal het inkomend Sloveens voorzitterschap een presentatie geven over hun plannen en prioriteiten. Dit voorzitterschap start op 1 juli 2021.

Space Traffic Management

Beleidsdebat

Tijdens het beleidsdebat over ruimteverkeersmanagement wordt ingegaan op de steeds voller wordende ruimte, waar door exponentiële toename van ruimteverkeer en ruimteschroot de veiligheid van de ruimte-infrastructuur en operaties in gevaar wordt gebracht. De Europese Commissie wil in overleg met lidstaten tot een gecoördineerde EU-aanpak komen om samen sterk te staan tegenover internationale spelers. Nederland verwelkomt een Europese dialoog over verkeersmanagement in de ruimte en erkent tegelijkertijd het belang van mondiale regels op dit gebied. Dit neemt echter niet weg dat er binnen de EU concrete stappen kunnen worden gezet, bijvoorbeeld op het gebied van technologieontwikkeling, bundeling van sensoren (telescopen en radar) van lidstaten in een EU-partnerschap voor ruimte-monitoring, coördinatie en standaardisatie. Naast deze punten zal Nederland in het beleidsdebat ervoor pleiten dat Europa zoveel mogelijk eensgezind optreedt in mondiale fora, zoals het VN-comité voor het vreedzame gebruik van de ruimte.

Raadsconclusies «New Space for People»

De Raad beoogt Raadsconclusies aan te nemen over New Space. De ruimtevaartsector ondergaat een snelle internationale transformatie en expansie als gevolg van disruptieve technologieën (zoals herbruikbare draagrakketten en constellaties van micro-satellieten). Hierdoor ontstaan nieuwe winstgevende bedrijfsmodellen. De Raadsconclusies over New Space moeten een impuls geven aan de commercialisering van de ruimtevaart door de sector zo goed mogelijk te faciliteren op gebied van bijvoorbeeld technologische innovatie, snellere ontwikkelingscycli van producten en diensten, maar ook aantrekken van meer durfkapitaal en bijvoorbeeld betere en snellere toegang tot aardobservatiedata. Alle lidstaten, inclusief Nederland, staan positief tegenover de essentie van de conclusies. De definitieve conclusies zijn op het moment van schrijven nog niet bekend.

Raadsconclusies «Space for People in European coastal areas»

De Raad beoogt Raadsconclusies aan te nemen over Space for People in coastal areas. De mobilisering van ruimtevaarttechnologieën en aardobservatiedata draagt bij aan duurzame ontwikkeling van kustgebieden en de leidende rol van de EU bij de digitale en groene transitie. De Raad spreekt zich via de Raadsconclusies Space for People in European coastal areas uit over het gebruik en nut hiervan. Alle lidstaten, inclusief Nederland, staan positief tegenover de essentie van de conclusies. Nederland heeft ingezet op een inclusieve pan-Europese benadering met inbegrip van de Noordzee in plaats van focus op uitsluitend het Arctische gebied en de Middellandse Zee. Huidige diensten (marine en land) zijn al pan-Europees. De definitieve conclusies zijn op het moment van schrijven nog niet bekend.

Bijlage – Bespreking aanbevelingen rapport Radboud Universiteit

In haar rapport «The revision of the European framework for the liability and responsibilities of hosting service providers – Towards a better limitation of the dissemination of illegal content» doet de Radboud Universiteit 29 aanbevelingen. Die zijn onderaan deze bijlage opgesomd.

In deze bijlage bespreekt het kabinet de aanbevelingen waar zij in het kader van de Digital Services Act actief opvolging aan wil geven omdat het voorstel er nog niet in voorziet en/of het bijdraagt aan het uitvoeren van de kabinetsinzet uit het BNC-fiche. Centraal hierin staat de kabinetsoverweging voor een zorgplicht/inspanningsverplichting (aanbeveling 3) met het doel hostingaanbieders meer te stimuleren proactief verantwoordelijkheid te nemen met betrekking tot strafbare en onrechtmatige inhoud die via hun diensten worden verspreid. Hierbij wordt gekeken naar verscheidene aandachtspunten om te bepalen of dit doel middels een zorgplicht of andere vergelijkbare maatregelen kan worden bewerkstelligd.

Voor de overige aanbevelingen geldt dat het kabinet die ter harte neemt, en zal gebruiken bij het beoordelen van voorstellen op die onderwerpen al naar gelang de stand van zaken van de onderhandelingen en de agenda in de Raad.

Aanbeveling 3

De onderzoekers stellen in het kader van hun derde aanbeveling dat aanbieders van hostingdiensten in het algemeen meer gestimuleerd kunnen worden om proactieve maatregelen te treffen tegen de verspreiding van illegale inhoud. Zij raden een verplichting aan die zij een «zorgplicht» noemen. Daaronder worden aanbieders van hostingdiensten verplicht om zich redelijkerwijs in te spannen de openbaar toegankelijke inhoud op hun servers of diensten proactief te monitoren op illegale inhoud. De onderzoekers identificeren terecht dat een dergelijke verplichting ertoe kan leiden dat aanbieders van hostingdiensten uit voorzorg meer informatie gaan verwijderen dan strikt noodzakelijk («oververwijdering»), wat de vrijheid van meningsuiting kan schaden. Mede daarom stellen de onderzoekers een bescheiden en ingekaderde zorgplicht voor.

Om te bepalen wat deze verplichting in een concreet geval inhoudt zou volgens de onderzoekers rekening moeten worden gehouden met de potentieel schadelijke gevolgen van de betreffende inhoud, de omvang van de hostingprovider (fte’s en financiële middelen), de beschikbare geautomatiseerde middelen en technieken, de kosten en effectiviteit daarvan, en het risico dat een te strenge toepassing van de verplichting kan leiden tot oververwijdering van informatie. Als laatste waarborg tegen oververwijdering zouden aanbieders van hostingdiensten niet automatisch aansprakelijk moeten zijn als ondanks deze maatregelen illegale inhoud niet proactief is herkend en verwijderd.

In artikel 6 van de DSA is opgenomen dat indien hostingdiensten vrijwillig onderzoek doen naar of activiteiten verrichten om illegale inhoud te herkennen, te identificeren en te verwijderen, dit niet in de weg staat aan een beroep op beperkte aansprakelijkheid voor die illegale inhoud. Het kabinet beschouwt deze zorgplicht als een verplichting voor aanbieders van hostingdiensten om deze inspanningen daadwerkelijk te verrichten. Het kan een goede aanvulling zijn om aanbieders van hostingdiensten en online platformen te stimuleren om hun inspanningen te blijven verbeteren naar gelang er in de toekomst meer middelen en maatregelen beschikbaar komen dan momenteel voorzien met de verplichtingen uit het voorstel. Dit stimuleert het nemen van verantwoordelijkheid zoals het kabinet ten doel heeft gesteld in het BNC-fiche. »Een dergelijke meer open norm maakt de DSA bovendien meer toekomstbestendig. Het kabinet overweegt daarom de invoering van een dergelijke zorgplicht/inspanningsverplichting in de DSA.

Tegelijkertijd identificeert het kabinet diverse aandachtspunten bij deze aanbeveling, met name waar het de vrijheid van meningsuiting online betreft. Een verplichting als deze kan ondernemingen namelijk stimuleren om meer informatie te verwijderen dan strikt noodzakelijk. Dat kan leiden tot oververwijdering en zo de vrijheid van meningsuiting schaden. Ook kan een niet duidelijk begrensde zorgplicht leiden tot teveel juridische onzekerheid voor bedrijven.

Een zorgplicht of inspanningsverplichting mag niet leiden tot het ongericht en algemeen monitoren van alle informatie of tot private censuur. De invulling ervan moet gebeuren met inachtneming van het verbod op een algemene monitoringsverplichting van artikel 7 van de DSA waar het kabinet in het BNC-fiche reeds steun voor uitsprak. Voorbeelden van hetgeen volgens het kabinet onder die voorwaarden mogelijk is ter uitvoering van zo’n zorgplicht of inspanningsverplichting, zijn het toepassen van goede werkwijzen uit de industrie, het toepassen van industriestandaarden (als die er zijn), of deelname aan gedragscodes of andere vormen van zelfregulering. Zoals bijvoorbeeld de gedragscode abusebestrijding of toekomstige gedragscodes die de Europese Commissie tot stand kan helpen brengen ter uitvoering van artikel 35 van de DSA. Daarbij is het van belang dat de uitvoering van een zorgplicht of inspanningsverplichting niet vrijblijvend is zodat handhaving mogelijk is ten aanzien van bedrijven die zich te weinig inspannen.

Ook is het belangrijk om bij het invullen rekenschap te geven van de middelen die een onderneming ter beschikking heeft, om zo te voorkomen dat toetredingsdrempels te hoog worden voor nieuwe marktpartijen. Wat van een startende onderneming kan worden gevraagd aan inspanningen verschilt immers van hetgeen kan worden gevraagd van een gevestigde grote onderneming. Tegelijk moet er voor worden gewaakt dat criminaliteit zich niet naar kleine partijen verplaatst, en daardoor niet zou worden opgemerkt.

Het kabinet vindt het tot slot belangrijk dat zo’n verplichting ook ziet op de bestrijding van illegale activiteiten zoals cybercrime, en daarom niet alleen voor online platformen maar ook voor aanbieders van hostingdiensten geldt. Dit om alle aanbieders van hostingdiensten aan te sporen om maatregelen te nemen tegen cybercrime en gedigitaliseerde criminaliteit, en zo een gelijk speelveld te waarborgen. Een gelijk speelveld is in het bijzonder van belang voor de aanbieders die momenteel al hun verantwoordelijkheid nemen door bijvoorbeeld deelname aan (nationale) gedragscodes zoals die voor abusebestrijding. Dat het ook moet bijdragen aan de bestrijding van illegale activiteiten is ook in lijn met de opmerkingen van het kabinet over de reikwijdte van de definitie van illegale inhoud zoals opgemerkt in het BNC-fiche.

Het kabinet vindt het van belang dat alle aanbieders van hostingdiensten in de EU doen wat redelijkerwijs van hen kan worden verwacht om illegale inhoud te bestrijden en illegale activiteiten tegen te gaan. Dat zou niet vrijblijvend moeten zijn. Daarom bekijkt het kabinet of de geadviseerde zorgplicht hier met inachtneming van voornoemde aandachtspunten voor kan zorgen. Daarbij wordt ook gekeken of er voldoende steun voor is binnen de Raad. Voor dit specifieke punt is momenteel geen aandacht gevraagd door andere lidstaten.

Aanbevelingen 4 en 5

De onderzoekers stellen vast dat er in het voorstel voor de DSA veel onduidelijkheid bestaat over de precieze reikwijdte van het verbod op een algemene monitoringsverplichting (artikel 7). Wanneer is een verplichting algemeen dan wel specifiek van aard. Dergelijke onduidelijkheid bestaat ook over begrippen zoals «daadwerkelijke kennis» en «prompt» uit artikel 5. Essentiële begrippen, want een aanbieder van hostingdiensten die daadwerkelijke kennis heeft van illegale inhoud op zijn servers is verplicht die informatie prompt te verwijderen of ontoegankelijk te maken wil hij een beroep kunnen blijven doen op de beperking van zijn aansprakelijkheid. In aanbevelingen 4 en 5 adviseren de onderzoekers om hier meer duidelijkheid over te geven in de DSA. Het kabinet zal hier aandacht voor vragen gedurende de onderhandelingen en zo nodig zelf voorstellen doen. Daarbij gebruik makend van de aanbevelingen van de onderzoekers.

Aanbeveling 14

Het voorstel voor de DSA regelt in artikel 14, tweede lid dat aanbieders van hostingdiensten moeten zorgen voor mechanismes om op adequate en voldoende precieze wijze melding te kunnen doen van illegale inhoud. De aanbieders van hostingdiensten moet er voor zorgen dat bij die melding een aantal elementen worden vermeld, waaronder de naam en e-mailadres van de melder, behalve ingeval het seksueel kindermisbruik betreft. In het derde lid is vervolgens bepaald dat als al die elementen in de melding zijn opgenomen, de melding aangemerkt wordt als daadwerkelijke kennis in de zin van artikel 5.

De onderzoekers adviseren in aanbeveling 14 om toe te staan dat meldingen ook anoniem kunnen worden ingediend, niet alleen ingeval van (vermeend) seksueel kindermisbruik. Anonieme meldingen zouden niet de minderwaardige status moeten krijgen die nu voortvloeit uit artikel 14, derde lid. De verplichting om bij een melding je echte naam op te moeten geven kan namelijk een barrière opwerpen om meldingen te doen. Dit speelt bijvoorbeeld voor slachtoffers van wraakporno of ingeval mensen vrezen voor vergelding door degene die de illegale inhoud heeft geplaatst. Het kabinet erkent dat anonimiteit belangrijk kan zijn. Zowel voor slachtoffers als in de bestrijding van illegale inhoud meer algemeen. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat anonimiteit het moeilijker kan maken om misbruik van het notice-and-action mechanisme van artikel 14 te voorkomen. De artikelen 14 en 20 bevatten volgens het kabinet echter afdoende voorwaarden om dit soort misbruik te voorkomen. Alles in acht nemende weegt het belang van anonimiteit daarom zwaarder. Het kabinet zal daarom in de Raad voorstellen dat het opgeven van een naam niet langer als voorwaarde wordt gezien voor het aanmerken van de melding als daadwerkelijke kennis in de zin van artikel 5.

Aanbeveling 15

Artikel 20 van het voorstel voor de DSA verplicht online platformen om op te treden tegen misbruik van hun dienstverlening en het notice-and-action mechanisme te activeren zoals vermeld in artikel 14. De onderzoekers signaleren in aanbeveling 15 dat dezelfde plichten niet worden toegekend aan aanbieders van hostingdiensten. Het is het kabinet niet duidelijk waarom dit het geval is. Ook die aanbieders moeten immers een notice-and-action mechanisme hebben, wat misbruikt kan worden door derden. Het kabinet zal de Europese Commissie om opheldering vragen over deze afweging en afhankelijk daarvan beslissen of een uitbreiding van artikel 20 nodig is.

Aanbeveling 17

In artikel 14 en 15 van het voorstel wordt geregeld wat aanbieders van hostingdiensten moeten doen wanneer ze een melding van vermeend illegale inhoud krijgen. Onderdeel daarvan is het informeren van de melder en degene die de inhoud heeft geplaatst. Ingevolge artikel 14, vijfde lid, moet de aanbieder de melder over zijn beslissing informeren. Indien de aanbieder besluit om inhoud te verwijderen dan is hij op grond van artikel 15 verplicht om degene die de inhoud had geplaatst daarover ook te informeren. Bij het informeren van degene die de inhoud heeft geplaatst moet bovendien de beslissing worden gemotiveerd. Het lijkt er niet op dat de melder in dat geval dezelfde motivering hoeft te ontvangen. Wel kan zij of hij die beslissing als het goed is terugvinden in de openbare database van beslissingen die de Europese Commissie gaat bijhouden (artikel 15, vijfde lid). De onderzoekers adviseren om te zorgen dat óók de melder een gemotiveerd besluit ontvangt wanneer een aanbieder van hostingdiensten besluit om informatie te verwijderen, en ook wanneer wordt besloten om inhoud niet te verwijderen. Het kabinet herkent dat artikel 14 en 15 onvoldoende borgt dat de melder een onderbouwde beslissing ontvangt. Het kabinet zal daarom voorstellen om ervoor te zorgen dat melders op zijn minst worden gewezen op de vindplaats van een besluit om inhoud te verwijderen.

Aanbeveling 18

De onderzoekers stellen in aanbeveling 18 vast dat de certificering van zogenaamde vertrouwde melders («trusted flaggers») weliswaar deels is uitgewerkt in artikel 19, tweede lid, maar deze procedure nog altijd veel ruimte laat voor verschillende interpretaties en toepassing. Dit kan ertoe leiden tot een organisatie wel wordt gecertificeerd in lidstaat A, maar niet in lidstaat B. Dat kan ertoe leiden dat organisaties langzaam naar de lidstaat trekken waar de eisen die, in de praktijk, aan hen worden gesteld het laagste zijn. Het kabinet erkent deze risico’s en ziet hier een rol voor de «European Board for Digital Services» als bedoeld in artikel 47 van de DSA. Die kunnen deze procedure verder uitwerken als onderdeel van hun taak om te zorgen voor een consistente toepassing van de verordening (artikel 47, tweede lid, onder a). Het kabinet zal dit uitdragen in de verdere onderhandelingen.

In diezelfde aanbeveling 18 adviseren de onderzoekers om online platformen te verplichten om ook meldingen van vertrouwde melders zorgvuldig te behandelen om te voorkomen dat ze zonder onderzoek overgenomen worden. Het kabinet steunt dit en zal ervoor pleiten om in artikel 19, eerste lid, toe te voegen dat meldingen van vertrouwde melders niet alleen met prioriteit en zonder vertraging worden behandeld, maar ook op basis van een zorgvuldige behandeling.

LIJST VAN AANBEVELINGEN RADBOUD UNIVERSITEIT EN VERKORTE BEOORDELING

Aanbeveling

1

The exemptions from liability should be maintained (Section 5.2.1).

2

A «Good Samaritan provision» is not necessary, but can still be a useful clarification (Section 5.2.2).

3

Hosting service providers should have a (modest) duty of care to proactively monitor publicly available online content (Section 5.2.3).

4

The delineation between general and specific monitoring obligations should be clarified. Specifically, notice and stay down obligations should be allowed (Section 5.2.4).

5

The meaning of «actual knowledge or awareness» and «expeditiously» should be harmonised and clarified (Section 5.2.5).

6

Self-regulation can be a useful addition, but should not be relied upon excessively (Section 5.2.6).

7

A hosting service provider should be liable if it hosts content that is illegal under European law and the exemption from liability does not apply (Section 5.2.7.1).

8

A hosting service provider should be liable whenever it violates its monitoring obligations (Section 5.2.7.2).

9

A hosting service provider should be liable whenever it violates other duties designed to limit the dissemination of illegal content (Section 5.2.7.3).

10

Users should be liable for uploading illegal content to platforms (Section 5.2.7.4).

11

Harmonise and clarify the illegality of online content where feasible (Section 5.2.7.5).

12

Harmonise and standardise the notice and action procedure throughout the European Union and for all kinds of illegal content (Section 5.3.1).

13

Hosting service providers should facilitate sufficiently precise and adequately substantiated notifications (Section 5.3.1.1).

14

Anonymous notices should be possible (Section 5.3.1.2).

15

Safeguards should be provided against abuses of the notice mechanism (Section 5.3.1.3).

16

Hosting service providers should act diligently on all the notices they receive (both founded and unfounded) (Section 5.3.1.4).

17

Hosting service providers should provide clear information about the decision to (not) remove online content to both the notifier and the content provider (Section 5.3.1.5).

18

There should be a trusted flagging system, with particular emphasis on the harmonisation of the attribution of the trusted flagger status and of the prevention against abuses (Section 5.3.1.6).

19

Competent authorities should communicate with hosting service providers through specific and harmonised channels (Section 5.3.1.7).

20

There should be a quick internal complaint-handling mechanism (Section 5.3.2.1).

21

There should be an out-of-court redress mechanism (Section 5.3.2.2).

22

The possibility of judicial redress should be re-emphasised (Section 5.3.2.3).

23

Self-regulation, including terms and conditions, should be clear and transparently applied (Section 5.2.6).

24

Hosting service providers, and especially platforms, should have effective and proportional reporting obligations (Section 5.4.1).

25

Reporting obligations should be harmonised and standardised as much as possible (Section 5.4.2).

26

Online platforms should have additional obligations, including an obligation to take measures against users that repeatedly disseminate illegal content (Section 5.5.1).

27

Online marketplaces should be subject to more stringent obligations, in particular in relation to the users that offer products and services on through their platform (Section 5.5.2).

28

Small hosting service providers should be exempt from certain obligations in relation to risks that are not or less prevalent in the context of their services (Section 5.5.3).

29

Very large online platforms should be subject to additional obligations in relation to risks that are caused by their size and influence (Section 5.5.4).


X Noot
1

Kamerstuk 34 602, nr. 5.

X Noot
2

Kamerstuk 22 112, nr. 3050.

X Noot
3

Kamerstuk 21 501-20, nr. 1658.

X Noot
4

Kamerstukken 27 879 26 643, nr. 71 en Kamerstuk 35 134, nr. 13.

X Noot
5

Kamerstuk 22 112, nr. 3049.

X Noot
10

Hierbij kan worden gedacht aan handelsverdragen en samenwerking in internationale gremia.

X Noot
12

Kamerstuk 21 501-30 nr. 470.

X Noot
13

Kamerstuk 22 112, nr. 2502.

X Noot
14

Kamerstuk 22 112, nr. 3069.

X Noot
15

Kamerstuk 22 112, nr. 2967.

X Noot
16

Kamerstuk 22 112, nr. 2967.

X Noot
17

De andere drie strategische doelen van de ERA zijn: toegang tot excellentie, O&I-resultaten vertalen naar de maatschappij en economie en verdieping van de ERA.

X Noot
18

Kamerstuk 22 112, nr. 2967.

X Noot
19

(1) Circular biobased Europe, (2) Clean Aviation, (3) Clean Hydrogen, (4) Europe’s Rail, (5) Global Health EDCTP3, (6) Innovative Health Initiative, (7) Key Digital Technologies, (8) Single European Sky ATM Research 3 en (9) Smart Networks and Services.

X Noot
20

Kamerstuk 22 112, nr. 3069.

Naar boven