21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 338 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 november 2014

Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda aan voor de Raad voor Concurrentievermogen (RvC) van 4 en 5 december 2014. De Raad bestaat uit een deel over interne markt en industrie (4 december), een deel over ruimtevaart en een deel over onderzoek (beide op 5 december).

Tijdens het deel over interne markt en industrie streeft het voorzitterschap er naar algemene oriëntaties aan te nemen over de richtlijn pakketreizen en geassisteerde reisarrangementen, de verordening over kabelbaaninstallaties en de verordening over persoonlijke beschermingsmiddelen. Daarnaast zullen twee debatten plaatsvinden, over de versterking van de interne markt en over het industrieel concurrentievermogen. Over dat laatste onderwerp is de Raad voornemens conclusies aan te nemen, alsmede over betere regelgeving, toerisme en douanerisicobeheer. Tijdens de lunch zal mogelijk worden gesproken over het investeringspakket van Commissievoorzitter Juncker dat in december zal worden gepresenteerd.

In het deel van de Raad over ruimtevaart zal van gedachten worden gewisseld over het concurrentievermogen van de Europese ruimtevaartindustrie en worden er naar verwachting conclusies aangenomen over de toekomstige uitdagingen in het ruimtevaartbeleid.

Tijdens het onderzoeksdeel van de Raad zal een beleidsdebat plaatsvinden over de actielijn «Science with and for Society». De Raad is voornemens conclusies aan te nemen over de Euro-Mediterrane samenwerking (PRIMA), over het tweede voortgangsrapport over de Europese Onderzoeksruimte en over de mededeling van de Commissie «onderzoek en innovatie: bronnen van toekomstige groei». Er is geen lunchdiscussie voorzien voor het onderzoeksdeel.

Onder het agendapunt diversen zal het voorzitterschap de Raad op 4 december informeren over het productveiligheidpakket. Op 5 december zal de Raad geïnformeerd worden over het BlueMed initiatief, de uitkomsten van de ministeriele ESA-Raad van 2 december, het belang van ruimtevaartexploratie en Copernicus. Als laatste zal het aankomend Lets voorzitterschap zijn programma toelichten.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

INDUSTRIE EN INTERNE MARKT

Voorstel Richtlijn pakketreizen en geassisteerde reisarrangementen

Algemene Oriëntatie/voortgangsrapportage

Het Italiaans voorzitterschap wil in de Raad tot een algemene oriëntatie of, wanneer dit niet mogelijk blijkt, tot een voortgangsrapportage komen over de Richtlijn voor Pakketreizen en geassisteerde reisovereenkomsten. Indien er een algemene oriëntatie wordt bereikt, kan de informele triloog met het Europees parlement en de Europese Commissie gestart worden. De voorgestelde richtlijn moderniseert de huidige Europese regelgeving voor pakketreizen (uit 1990), hetgeen wenselijk is vanwege ontwikkelingen op de reismarkt, vooral de opkomst van internet. Daarnaast wordt voorgesteld de reikwijdte van de richtlijn uit te breiden, zodat naast de «klassieke pakketreizen» ook «online geboekte klassieke pakketreizen», «pakketreizen op maat» en zogenaamde «geassisteerde reisarrangementen» (Assisted travel arrangements, ATA) onder het toepassingsbereik komen te vallen. Deze ATA’s bestaan uit afzonderlijke overeenkomsten met verschillende dienstverleners. Ook wordt de verplichting tot het treffen van garantiemaatregelen tegen de gevolgen van insolventie verbreed naar een grotere groep ondernemers. Ten slotte wordt voorgesteld in iedere lidstaat een nationaal contactpunt in te richten voor de administratieve samenwerking bij het toezicht op de naleving van de insolventiemaatregelen. Uw Kamer is hierover eind 2013 geïnformeerd door een BNC-fiche [Kamerstuk 22 112, nr. 1695].

Hoewel er onder het Italiaans voorzitterschap voortgang is geboekt, zijn er nog veel discussiepunten over belangrijke onderdelen van de richtlijn. De discussie spitst zich toe op drie punten: de definitie van een ATA, de mate van harmonisatie tegenover de vrijheid van afwijkende regelgeving van lidstaten en de garanties bij insolventie. Nederland is ook kritisch over deze punten. Ten aanzien van de reikwijdte heeft Nederland twijfels over het opnemen van ATA’s, onder meer omdat de informatieverplichtingen jegens aanbieders van een ATA moeilijk handhaafbaar zullen zijn. Ook heeft Nederland bezwaar tegen het opnemen van autoverhuur als aparte reiscategorie, omdat daardoor veel meer reizen kwalificeren als pakketreis, met alle verplichtingen van dien. Ook de uitbreiding van de insolventieverplichting tot ATA’s is volgens Nederland niet wenselijk, omdat de faillissementsrisico’s bij een ATA van andere orde zijn dan bij klassieke pakketreizen. Tenslotte vindt Nederland het onjuist dat pakketreisorganisatoren die consumenten in moeilijkheden bijstaan zonder zelf veroorzaker van de moeilijkheden te zijn voor hun hulp geen kosten in rekening mogen brengen.

Voorstel verordening kabelbaaninstallaties

Algemene Oriëntatie

Het voorzitterschap wil in de Raad tot een algemene oriëntatie komen over het voorstel voor de Verordening voor kabelbaaninstallaties, zodat de informele triloog met het Europees parlement en de Europese Commissie gestart kan worden. Het voorstel zal de bestaande Richtlijn 2000/9/EG voor kabelbaaninstallaties vervangen en beoogt de eisen voor het op de markt brengen van onderdelen en subsystemen voor kabelbaaninstallaties in lijn te brengen met het nieuwe wetgevingskader en de terminologie van het Verdrag van Lissabon. Het nieuwe wetgevingskader is een gemeenschappelijk kader voor de vormgeving van Europese wetgeving voor productharmonisatie. Het bevat onder andere geharmoniseerde definities, gemeenschappelijke verplichtingen voor marktdeelnemers, criteria voor de selectie van conformiteitsbeoordelingsprocedures, eisen voor aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties en geharmoniseerde bepalingen voor de mechanismen voor het uit de handel nemen van producten. Daarnaast is in het voorstel voor een nieuwe verordening de vergunningverlening uit de bestaande richtlijn over genomen.

De voorwaarden die Nederland in het BNC-fiche [Kamerstuk 22 112, nr. 1841] van dit jaar heeft verwoord zijn binnen het voorstel ingepast: in het voorliggende voorstel zijn de bepalingen van het nieuwe wetgevingskader goed verwerkt, is het voorstel goed afgestemd met andere productregelgeving die reeds in lijn gebracht is met het nieuwe wetgevingskader, is het toepassingsbereik verduidelijkt en kan Nederland de vergunningverlening en het veiligheidstoezicht daarop op de bestaande wijze voortzetten. Nederland kan zich daarom goed vinden in de voorliggende algemene oriëntatie en kan instemmen met het starten van de informele triloog.

Voorstel verordening betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen

Algemene Oriëntatie

Het voorzitterschap wil in de Raad tot een algemene oriëntatie komen over het voorstel voor de Verordening voor persoonlijke beschermingsmiddelen, zodat de informele triloog met het Europees parlement en de Europese Commissie gestart kan worden. Werkgevers stellen persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar aan hun werknemers om letsel en lichamelijke schade te voorkomen. Het voorstel zal de bestaande Richtlijn 89/686/EG voor persoonlijke beschermingsmiddelen vervangen en beoogt de eisen voor het op de markt brengen van persoonlijke beschermingsmiddelen in lijn te brengen met het nieuwe wetgevingskader.

Het voorstel vergroot de werkingssfeer van de huidige Richtlijn persoonlijke beschermingsmiddelen door uitsluiting van producten voor particulier gebruik te schrappen. Het voorstel versterkt het functioneren van de interne markt voor goederen, door meer gelijkwaardig toezicht op producten en op conformiteitsbeoordelingsinstanties.

De inzet van Nederland is, zoals in het BNC-fiche [Kamerstuk 22 112, nr. 1840] van dit jaar verwoord, binnen het voorstel ingepast: in het voorliggende voorstel zijn de bepalingen van het nieuwe wetgevingskader goed verwerkt en is het voorstel afgestemd met andere productregelgeving die reeds in lijn gebracht is met het nieuwe wetgevingskader. Nederland kan zich vinden in de uitbreiding van de reikwijdte en de aanpassing van de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen waar persoonlijke beschermingsmiddelen aan moeten voldoen. Nederland kan zich daarom vinden in de voorliggende algemene oriëntatie en kan instemmen met het starten van de informele triloog.

Industrieel Concurrentievermogen

Beleidsdebat en Raadsconclusies

De Raad is voornemens Raadsconclusies aan te nemen over het industrieel concurrentievermogen. In de conceptconclusies wordt het belang van het mkb benadrukt en het rapport van de mkb-gezanten, dat tijdens de Raad zal worden gepresenteerd, verwelkomd. In de conceptconclusies wordt het belang genoemd van investeringen door zowel de private als ook de publieke sector, van beleid dat innovatieve bedrijven ondersteunt en van het openen van wereldwijde markten. De Commissie komt begin 2015 met een Roadmap waarin de prioriteiten van het Europese industriebeleid staan. De Raad nodigt de Commissie in de conceptconclusies uit om obstakels voor de interne markt weg te nemen en de interne markt te monitoren, voorstellen te doen hoe regeldruk te verlagen, een gelijk speelveld te realiseren, met stakeholders in gesprek te gaan over digitalisering en om in de aanstaande Roadmap concreet in te gaan op kansen en bedreigen voor de Europese industrie. Deze Roadmap zal waarschijnlijk ook op de Europese Raad in maart 2015 worden besproken.

Nederland kan in hoofdlijnen instemmen met de voorliggende conceptconclusies, omdat deze in lijn zijn met de inzet van het kabinet zoals weergegeven in de twee fiches over de Mededelingen Europees Industriebeleid [Kamerstuk 22 112, nrs. 1512 en 1800]. Een sterke en innovatieve industrie is essentieel voor de concurrentiekracht van de EU. Zoals in bovengenoemde fiches is aangegeven, vindt Nederland dat industriebeleid in eerste instantie een nationale aangelegenheid is en dat Europees beleid zich dient te richten op aspecten waar het daadwerkelijk waarde toevoegt. Daarom benadrukt Nederland het belang van subsidiariteit en proportionaliteit. Nederland deelt het belang van de industrie voor groei en banen, maar benadrukt ook het belang van de aan de industrie gerelateerde diensten. Deze zijn onmisbaar voor een goed functionerende markt.

Versterking van de interne markt

Beleidsdebat

De Raad zal een debat voeren over de prioriteiten voor de versterking van de interne markt. De Voorzitter van de Europese Commissie, Jean-Claude Juncker, heeft afgelopen zomer zijn politieke agenda voor de nieuwe Commissie aan het Europees parlement gepresenteerd. Nederland is verheugd dat Juncker inzet op versterking van de digitale interne markt en verdieping van de interne markt, met een sterke industriële basis en een hoger investeringsniveau. De nieuwe Europese Commissaris voor Interne Markt, Industrie, Ondernemerschap en mkb, Elżbieta Bieńkowska, heeft in het Europees parlement aangekondigd een vernieuwde strategie voor de interne markt te willen ontwikkelen – inclusief op het terrein van diensten – waarbij op basis van een grondige economische analyse prioriteiten voor wetgevende en niet-wetgevende maatregelen worden vastgesteld. Deze strategie wenst zij met name te richten op de sectoren of gebieden die het grootste economische potentieel bieden of duidelijke voordelen voor consumenten en ondernemingen kunnen genereren. De gedachtewisseling tijdens deze Raad kan als input vanuit de Raad voor deze strategie fungeren.

Veel lidstaten zijn voorstander van verdere versterking van de interne markt. Sommige lidstaten benadrukken daarbij het belang van een goed functionerende interne markt voor de Europese industrie. Een groot aantal lidstaten legt nadruk op spoedige voortgang van de digitale interne markt. Het Europese parlement werkt, in vervolg op de resolutie over de governance van de interne markt van 25 februari 2014, momenteel aan een resolutie over versterking van de positie van de interne markt binnen het Europese Semester.

Voor Nederland is versterking van de interne markt één van de belangrijkste prioriteiten om te komen tot het versterken van economische groei en werkgelegenheid in Europa. Ondanks de grote stappen die de laatste decennia zijn gezet, is hier nog aanzienlijk potentieel aanwezig. Dat is zeker voor Nederland als exportland van belang. Volgens een recente studie1 van het Europese parlement kan verdere versterking van de interne markt leiden tot een structurele groei van het bbp, oplopend tot 651 miljard, ofwel 5,08% op de lange termijn.

Nederland zet binnen de interne markt in op verdere versterking van de digitale interne markt, de interne markt voor diensten en verbetering van de governance van de interne markt. Daarnaast is verdere ontwikkeling van de interne energiemarkt prioritair.

In het kader van de digitale interne markt vraagt Nederland aandacht voor grensoverschrijdende e-commerce, het Europese auteursrecht en de telecommarkt. Aangezien grensoverschrijdende e-commerce momenteel achter blijft streeft Nederland naar het verlagen van barrières voor e-commerce in de interne markt. Dit kan bijvoorbeeld door verdere harmonisatie van consumentenrechten en een eenvoudige BTW-aangiftesystematiek voor Business-to-Consumer e-Commerce. Verder dringt Nederland aan op een modernisering van het huidige auteursrecht om ruimte te bieden aan nieuwe online business modellen en een beter geïntegreerde telecommarkt. Zowel vice-president Ansip als Commissaris Oettinger hebben tijdens de hearings aangegeven op deze terreinen van de digitale interne markt met voorstellen te komen.

Ten aanzien van diensten zet Nederland in op een integrale, goed gebalanceerde en concrete nieuwe strategie met maatregelen op zowel EU als nationaal niveau om resterende belemmeringen voor de dienstenmarkt weg te nemen en het concurrentievermogen te versterken. Zo moet er meer aandacht zijn voor nationale hervormingen van dienstenmarkten in het kader van het Europees semester, een ambitieuzere implementatie van de dienstenrichtlijn, modernisering van de gereglementeerde beroepen in de lidstaten en een betere werking van het wederzijdse erkenning-principe voor goederen en diensten. Daarnaast wenst Nederland een meer integrale sectorale aanpak om verdere acties op EU-niveau te identificeren, met focus op die dienstensectoren met groot economisch potentieel, zoals de zakelijke dienstverlening, detailhandel en de bouw2.

Ten aanzien van een betere governance van de interne markt zet Nederland in op een betere informatievoorziening aan ondernemers, onder meer door een betere koppeling tussen de vele verschillende EU-portals voor ondernemers en consumenten, zoals Solvit, IMI, het Single Point of Contact voor diensten, het Product Contact Point en het contactpunt voor bouwproducten. Tot slot hecht Nederland aan verdere uitwerking van het frontrunners initiatief, dat Nederland samen met Zweden heeft gepresenteerd tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van afgelopen mei. Uw Kamer is hierover eerder via de Geannoteerde Agenda [Kamerstuk 21 501-30, nr. 327] en de beantwoording van de vragen uit het Schriftelijk Overleg over de Raad voor Concurrentievermogen van 26 mei geïnformeerd [Kamerstuk 21 501-30, nr. 328].

Betere regelgeving

Raadsconclusies

De Raad is voornemens conclusies aan te nemen over betere regelgeving in de EU. De Europese Commissie, onder leiding van Commissievoorzitter Juncker, heeft aandacht voor het verbeteren van de kwaliteit van Europese regelgeving. Ook heeft zij de vermindering van Europese regeldruk voor ondernemers, burgers en nationale overheden tot één van haar prioriteiten gemaakt. Het feit dat de verantwoordelijkheid voor het onderwerp is belegd bij de 1e Vice-voorzitter van de Commissie, Frans Timmermans, illustreert dit belang.

De Europese Commissie heeft een eigen beleidsprogramma voor dit thema, genaamd «EU Regulatory Fitness» (EU Betere Regelgeving). Via de actielijnen van dit beleidsprogramma probeert de Commissie – zoveel mogelijk met steun van belanghebbenden, lidstaten en het Europees parlement – om regelgeving duidelijker, begrijpelijker en beter handhaafbaar te maken en om onnodige regeldruk zoveel mogelijk tegen te gaan. Met het aannemen van Raadsconclusies wil de Raad richtinggevende uitspraken doen over hoe het Europese betere regelgevingsbeleid zou moeten worden voortgezet en welke verbeteringen daarin kunnen worden aangebracht.

In de Raad is breed draagvlak voor een ambitieuze voortzetting van het Europese betere regelgevingsbeleid en de Raad verwelkomt de hoge prioriteit die de Commissie heeft gegeven aan het onderwerp. Belangrijkste onderdelen van de conceptconclusies zijn (1) de oproep aan de Commissie om reductiedoelstellingen te gaan hanteren en (2) de wens van de lidstaten, dat de Commissie bij de totstandkoming van impact assessments meer externe onafhankelijke expertise betrekt (van wetenschappers of andere belanghebbenden, zoals ondernemers). In de conceptconclusies wordt verder benadrukt dat de positie van het mkb extra aandacht verdient en dat het belangrijk is om, in de gehele beleidscyclus van impact assessment tot evaluaties, alle belanghebbenden vroegtijdig te betrekken.

Voor Nederland is het van groot belang dat de twee belangrijkste punten in de huidige conceptconclusies overeind blijven en dat er daarmee zicht komt op de introductie van reductiedoelstellingen en dat er externe onafhankelijke expertise wordt betrokken bij het proces van totstandkoming van impact assessments. Op dat laatste punt geldt dat Nederland met verschillende andere lidstaten voorstander is van de komst van een onafhankelijke adviesgroep die niet alleen de Commissie, maar ook het Europees parlement en de Raad ondersteunt in het beoordelen van impact assessments.

Toerisme

Raadsconclusies

De Raad is voornemens conclusies aan te nemen over de betekenis van cultureel, natuurlijk en maritiem erfgoed voor toerisme. In de conceptconclusies wordt het belang van toerisme, alsmede deze aspecten van erfgoed onderstreept, en wordt, rekening houdend met subsidiariteit en proportionaliteit, richting gegeven om dit belang te versterken.

Nederland heeft, mede tegen de achtergrond van eerdere discussies over kwaliteitsbeginselen rondom toerisme, ingezet op het benadrukken dat Europese initiatieven op dit terrein alleen zinvol zijn wanneer deze de concurrentiekracht van de sector ondersteunen, getoetst worden door impact assessments en een duidelijke meerwaarde hebben in relatie tot nationale, regionale of marktgedragen initiatieven. In de conceptconclusies zijn deze noties overgenomen. Om administratieve lastenstijging te voorkomen, is op Nederlands voorstel ook opgenomen dat bij het monitoren van toerisme gebruik gemaakt wordt van bestaande statistieken en dat bij uitbreiding van indicatoren dit geschiedt op vrijwillige basis. Onder de lidstaten bestaat brede consensus over de punten die voor Nederland van belang zijn en is er brede steun voor de conceptconclusies.

Douanerisicobeheer

Raadsconclusies

De Raad zal naar verwachting conclusies aannemen over de Mededeling van de Commissie over de EU-strategie en het actieplan voor douanerisicobeheer. Over de mededeling en bijbehorende strategie en actieplan is Uw Kamer geïnformeerd door middel van een BNC-fiche [Kamerstuk 22 112, nr. 1915].

De strategie en het actieplan beogen – door verbetering van het douanerisicobeheer – de integriteit van de toeleveringsketen te verbeteren. Een doeltreffend risicobeheer in de internationale toeleveringsketen is immers essentieel om de veiligheid van EU-inwoners te garanderen, de financiële en economische belangen van de EU te beschermen en tegelijkertijd de bonafide handel te vergemakkelijken. In dit verband wordt door de Commissie een viertal uitgangspunten gehanteerd:

  • Beoordeel (informatie) vooraf, controleer daar waar nodig;

  • Samenwerking tussen verschillende instanties;

  • Een gelaagde en gecoördineerde aanpak;

  • Efficiënt gebruik van middelen.

Het krachtenveld rondom douanerisicobeheer is zeer divers. Meerdere lidstaten (waaronder Nederland) zijn kritisch over de initiatieven voor douanerisicobeheer omdat er druk komt te staan op de huidige vastgestelde verantwoordelijkheidsverdeling tussen de Commissie en de lidstaten, waarbij lidstaten verantwoordelijk zijn voor uitvoering van douanewetgeving. Andere lidstaten accepteren een meer gecentraliseerde en geharmoniseerde aansturing van de douane. Dit laatste wordt vooral ingegeven door beperkte beschikbaarheid van middelen zoals budget of capaciteit. Met name kleine lidstaten hebben moeite om alle Europese verplichtingen uit te voeren. Zij zien dan ook voordelen bij meer harmonisatie en centralisatie.

Nederland steunt de voorliggende conceptconclusies, omdat daarin duidelijk tot uitdrukking komt dat de (nationale) douaneautoriteiten, daartoe bijgestaan door de Commissie, primair de verantwoordelijkheid dragen voor toezicht en controle van de internationale handel waar het gaat om het verzekeren van de veiligheid van goederenstromen, het faciliteren en beschermen van de bonafide handel en de financiële en economische belangen van de EU en de lidstaten. Nederland onderschrijft ook het uitgangspunt in de mededeling dat het douanerisicobeheer op het niveau van de Europese Unie versterkt moet worden en de aandacht die de Commissie schenkt aan facilitatie van het legitieme (bonafide) bedrijfsleven en de samenhang tussen dit voorstel en initiatieven op andere beleidsterreinen zoals handhaving van intellectuele eigendomsrechten, het maritiem Single Window en de voorstellen voor beveiliging van de luchtvracht.

Verder volgt ook uit de conceptconclusies dat de uitvoering van het EU-douanebeleid en wetgeving de verantwoordelijkheid is van de lidstaten. De voorgestelde oplossingen schuren echter dicht tegen de uitvoeringsverantwoordelijkheid van de lidstaten aan en zouden daarmee in conflict kunnen komen. Nederland heeft het standpunt dat er geen uitvoeringstaken aan de Europese Commissie worden overgedragen op het gebied van douane zonder voorafgaande expliciete politieke besluitvorming van de Raad. In de huidige mededeling en bijbehorend actieplan en strategie is een dergelijke bevoegdheidsoverdracht nog niet expliciet aan de orde, maar Nederland houdt dit nauwlettend in de gaten.

RUIMTEVAART

Concurrentievermogen van de Europese Ruimtevaartindustrie als een belangrijke motor van de Europese economie

Gedachtenwisseling

De Raad zal een debat voeren over het concurrentievermogen van de Europese ruimtevaartindustrie. Het Italiaanse voorzitterschap wil in dit debat onder anderen ingaan op de manier waarop lidstaten maximale meerwaarde voor de maatschappij uit ruimtevaart kunnen halen, bijvoorbeeld door thematisch beleid op verschillende sectoren (zoals landbouw, luchtkwaliteit en veiligheid). Verder wil het voorzitterschap discussiëren over essentiële bouwstenen voor het verder brengen van de potentie die ruimtevaart heeft als stimulator van innovatie, economische groei en het creëren van banen. Ten slotte vraagt het Italiaans voorzitterschap naar de meerwaarde van de samenwerking tussen ESA en de EU voor het concurrentievermogen van de industrie.

Nederland is van mening dat er voor deze discussie gebruik gemaakt zou moeten worden van eerder aangenomen Raadsconclusies en uitkomsten van de EU-ESA Space Councils3. Verder is de Nederlandse inzet gebaseerd op de Visie Ruimtevaart die 11 september jongstleden aan Uw Kamer is verstuurd [Kamerstuk 24 446, nr. 55]. In voorgenoemde stukken is ingegaan op de rol en meerwaarde van ruimtevaart in het oplossen van maatschappelijke problemen op het terrein van energie, milieu, voedsel, veiligheid en wetenschap. Hier dragen grote ruimtevaartprogramma’s, zoals Galileo en Copernicus, aan bij. Daarnaast draagt ruimtevaart ook bij aan economische groei.

Ten aanzien van de relatie tussen EU en ESA is Nederland van mening dat vooral ingezet moet worden op het uitvoeren van de door de lidstaten gevraagde analyse uit de conclusies van de Raad op 26 mei 2014. Uit deze analyse zou moeten blijken hoe de bestaande relaties tussen de EU en ESA versterkt kunnen worden. Daarnaast is gevraagd om een verkenning van de mogelijkheid om een zogenaamde EU-kolom, met bijbehorende EU- regelgeving, onder ESA te plaatsen. Nederland zou, alvorens opnieuw een uitvoerige discussie in de Raad te voeren, tevens de uitkomsten van de ESA Ministerconferentie op 2 december 2014 te Luxemburg willen afwachten, omdat het onderwerp EU-ESA relaties daar ook geagendeerd staat.

Oriëntatie en toekomstige uitdagingen in het Europese Ruimtevaartbeleid

Raadsconclusies

De Raad is voornemens conclusies aan te nemen over een langere termijn visie van het Europese Ruimtevaartbeleid. Nieuw in deze conceptconclusies zijn de zogenaamde opkomende prioriteiten («emerging priorities») die het voorzitterschap heeft geïnventariseerd. Deze zijn gericht op de potentie van ruimtevaart voor groei en het creëren van banen, het stimuleren van de markt voor kleine satellieten, de samenwerking van de EU met verschillende andere organisaties (waaronder ESA en EDA (European Defence Agency)) en de mogelijkheden voor een levensvatbare markt voor «critical technologies».

Nederland kan de conceptconclusies steunen. Ze sluiten grotendeels aan bij eerder aangenomen raadsconclusies en de Nederlandse Visie Ruimtevaart van 11 september jongstleden. Nederland heeft voor de conceptconclusies, samen met een aantal andere lidstaten, ook hier het belang opgebracht van een goede rolverdeling tussen EU en ESA. Verder heeft Nederland succesvol gestuurd op het non-limitatieve karakter van deze lijst met opkomende prioriteiten, zodat wanneer voortschrijdend inzicht leidt tot nieuwe prioriteiten, deze alsnog opgepakt kunnen worden. De verwachting is dat alle lidstaten akkoord kunnen gaan met de conceptconclusies.

ONDERZOEK

«Science with and for Society»

Beleidsdebat

De Raad zal op uitnodiging van het Italiaans voorzitterschap een debat voeren over de Horizon 2020-actielijn Science with and for Society, waarin het bevorderen van de interactie tussen wetenschap en maatschappij centraal staat. Science with and for Society heeft tot doel wetenschap en innovatie meer open en toegankelijk te maken, de samenleving te betrekken bij en te enthousiasmeren voor onderzoek, en om wetenschappelijke excellentie te koppelen aan maatschappelijke verantwoordelijkheid.

Nederland hecht veel belang aan de doelen die door Science with and for Society worden nagestreefd, omdat ze instrumenteel zijn voor de implementatie van Horizon 2020, de impact van het programma en voor het draagvlak voor investeringen in wetenschap en innovatie in Europa. Het realiseren van open access tot wetenschappelijke publicaties, wetenschapscommunicatie en -promotie en geëngageerde wetenschap en innovatie zijn daarbij prioritair voor Nederland. Nederland zal kunnen wijzen op nationale initiatieven zoals het succesvolle Weekend van de Wetenschap, dat elk jaar in oktober wordt georganiseerd en een groot, jong en divers publiek trekt en het vaststellen van Nationale Iconen zoals 6 november jongstleden is gebeurd [Kamerstuk 33 009, nr. 7].

Euro-Mediterrane samenwerking (PRIMA)

Raadsconclusies

De Raad is voornemens conclusies aan te nemen naar aanleiding van de plannen van een aantal lidstaten voor een samenwerkingsprogramma op het gebied van onderzoek rond een aantal maatschappelijke uitdagingen in het Middellandse Zeegebied. In dit «Partnership in Research and Innovation in the Mediterranean Area» (PRIMA) zouden EU-lidstaten, geassocieerde landen en derde landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika gezamenlijk onderzoek moeten gaan programmeren en financieren op het gebied van voedselzekerheid en veiligheid en de beschikbaarheid en kwaliteit van water. Uw Kamer is over de achtergrond en ontwikkeling van dit samenwerkingsprogramma uitgebreid geïnformeerd naar aanleiding van de Raden die respectievelijk op 12 en 13 mei en op 26 mei plaatsvonden onder Grieks voorzitterschap.

Het Italiaanse voorzitterschap heeft dit onderwerp nu weer geagendeerd, in de hoop de Raad een positieve uitspraak te laten doen over de wenselijkheid dit samenwerkingsprogramma de status van een zogenaamd «Artikel 185-initiatief» te geven. Bij een dergelijk samenwerkingsverband kan de Commissie besluiten om het budget dat diverse lidstaten bij elkaar gelegd hebben aan te vullen met communautair budget uit Horizon 2020. Dit kan, mits het gezamenlijk financieren van dergelijk onderzoek EU-meerwaarde heeft, en de Commissie, die het initiatiefrecht hiervoor heeft, constateert dat aan een aantal kwaliteitseisen is voldaan. Met de Raadsconclusies die nu voorliggen bevestigt de Raad de positieve effecten die van een samenwerkingsprogramma kunnen uitgaan. Ook worden de activiteiten die de initiatiefnemers hebben ondernomen verwelkomd. Tenslotte nodigt de Raad de Commissie uit om «zo snel als mogelijk» met een oordeel te komen.

Nederland heeft in de afgelopen tijd uitgedragen dat een Artikel 185-initiatief kan en zou moeten zorgen voor focus, kritische massa en geharmoniseerde en grensoverschrijdende financiering. Echter het was – met het ontbreken van duidelijke onderliggende documenten – nog te vroeg om te kunnen beoordelen of dit voor PRIMA geldt. Verder heeft Nederland er – samen met enkele andere lidstaten en met goedkeuring van de Commissie – stevig op aangedrongen om duidelijk onderscheid te maken tussen de wensen van de initiatiefnemers en de mening van de Raad. Daarnaast heeft Nederland er samen met andere landen voor gepleit dat duidelijk uit de conclusies blijkt dat de Commissie het initiatiefrecht heeft om te onderzoeken of Artikel 185-status op zijn plaats is. Het Italiaanse voorzitterschap heeft een aantal van deze punten overgenomen. Daarmee lijkt de voorliggende tekst acceptabel voor Nederland en verreweg de meeste lidstaten en de Commissie. Nederland zal ook in dit eindstadium blijven benadrukken dat excellentie en Europese meerwaarde, criteria die voor heel Horizon 2020 aan de orde zijn, nadrukkelijk aan de basis moeten staan van een eventueel Artikel 185-samenwerkingsverband.

Tweede Voortgangsrapport over de Europese Onderzoeksruimte

Raadsconclusies

De Raad is voornemens conclusies aan te nemen over het tweede Voortgangsrapport over de Europese Onderzoekruimte (ERA) dat in september door de Europese Commissie is gepubliceerd en waarover tijdens de vorige vergadering van de Raad, in september, al een eerste gedachtewisseling heeft plaatsgevonden. De discussie van toen komt nu herkenbaar terug in de conceptconclusies.

Het voortgangsrapport gaat in op de ontwikkelingen van de ERA: het streven naar een Europese ruimte waarin onderzoekers, kennis en technologie vrij kunnen circuleren. De Commissie concludeert dat de drie partners (de Europese Commissie, nationale overheden en kennisinstellingen) allemaal hun betrokkenheid tonen en er nu bovendien een systeem is om hun voortgang te monitoren. Daarmee zijn de randvoorwaarden voor de ERA volgens de Commissie op orde en moet de focus nu komen te liggen op de uitwerking.

De Raad onderschrijft in de conceptconclusies de constatering van de Commissie dat er zichtbaar vooruitgang is in de ontwikkeling van de ERA, maar ook dat bij alle zes ERA-prioriteiten diverse aspecten aandacht zullen blijven vragen. De ERA Roadmap, die de Raad volgend jaar wil aannemen, zal verdere focus kunnen aanbrengen in het werk van de lidstaten en instellingen om zo snel mogelijk vooruitgang te kunnen boeken in het tot stand brengen van de ERA. Hiervoor moet ook de adviesstructuur worden geactualiseerd. De Commissie zal ondertussen in samenwerking met de lidstaten de kwaliteit van de Voortgangsrapportages verder moeten verbeteren om goede monitoring van de voortgang in de toekomst mogelijk te maken.

Nederland kan zich vinden in deze conceptconclusies. Het is belangrijk voor het Europese en Nederlandse onderzoeks- en innovatiesysteem dat onderzoekers, kennis en technologie vrij kunnen bewegen in Europa. Nederland steunt de opzet van de Roadmap en herziening van de adviesstructuur om zorgvuldig, efficiënt en effectief aan de ERA te kunnen werken en zal hier zo goed mogelijk aan bijdragen. Nederland vindt dat de voortgang gebaat is bij een goede monitoring en een helder beeld van de al bereikte successen. Nederland zal de Commissie, samen met de overige lidstaten, graag bijstaan in de verdere ontwikkeling daarvan.

Mededeling van de Commissie «Onderzoek en innovatie: bronnen van toekomstige groei»

Raadsconclusies

De Raad is voornemens conclusies aan te nemen naar aanleiding van de Mededeling «Onderzoek en innovatie – bronnen van toekomstige groei» die de Commissie op 10 juni heeft gepubliceerd. Op 5 september jongstleden is aan Uw Kamer het BNC-fiche over deze mededeling toegezonden [Kamerstuk 22 112, nr. 1897].

In de Mededeling benadrukt de Commissie dat publieke en private uitgaven op het gebied van onderzoek en innovatie investeringen in groei zijn. Onderzoek en innovatie zijn daarnaast ook van belang voor het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen. Overheidsinvesteringen in onderzoek en innovatie creëren de kennisbasis, zorgen voor de ontwikkeling van talent dat innovatieve bedrijven nodig hebben en lokken private investeringen uit.

Tijdens de Raad van 26 september werd de Mededeling tijdens een beleidsdebat door nagenoeg alle lidstaten, waaronder Nederland, verwelkomd. Het belang van onderzoek en innovatie voor het versterken van het concurrentievermogen en het vinden van oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen werd breed gedeeld, en de lidstaten erkenden dat juist investeringen in onderzoek en innovatie tot het verder aanwakkeren van groei zouden kunnen leiden. De voorliggende conceptconclusies zijn een goede weerslag van de mening van de Raad en in lijn met de gedachten van Nederland over dit onderwerp. Nederland kan ze daarom steunen.


X Noot
2

Zie ook «The cost of non-Europe: the untapped potential of the European Single Market» van Price Waterhouse Coopers en London Economics, april 2013

X Noot
3

Bijvoorbeeld Space Councils van 25 november 2010 en 6 december 2011 en Raden voor Concurrentievermogen van 11 december 2012 en 26 mei 2014.

Naar boven