21 501-28 Defensieraad

Nr. 125 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 april 2015

In deze brief zal ik, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, conform het verzoek van de vaste commissie voor Defensie van 13 maart 2015 de stand van zaken van het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB) beschrijven. Daarbij zal ik tevens aandacht besteden aan de onderwerpen die tijdens de RBZ met Ministers van Defensie op 18 mei aanstaande en tijdens de Europese Raad op 25 en 26 juni aanstaande aan de orde zullen komen. Deze brief dient dan ook als geannoteerde agenda voor de RBZ van 18 mei. Ten slotte zal ik in deze brief ingaan op de prioriteiten die ik voorzie tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de EU in de eerste helft van 2016, overeenkomstig mijn eerdere toezegging.

Raad Buitenlandse Zaken met Ministers van Defensie

Op maandag 18 mei zal de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) met Ministers van Defensie (RBZ-Defensie) worden gehouden in Brussel. De vergadering zal in het teken staan van de voorbereidingen op de Europese Raad (ER) van 25 en 26 juni aanstaande wanneer regeringsleiders over het GVDB spreken.

De bijeenkomst in mei bestaat vooralsnog uit drie delen. In de ochtend komen de Ministers van Defensie samen als bestuursraad van het Europees Defensie Agentschap (EDA). Daarna vergaderen de Ministers van Defensie in de gebruikelijke Raadsformatie. Tijdens een gezamenlijke lunch met Ministers van Defensie en Ministers van Buitenlandse Zaken zal worden gesproken over de herziening van de Europese Veiligheidsstrategie uit 2003.

Europese Raad 25 en 26 juni

De Europese Raad zal in juni een verdere impuls willen geven aan de versterking van het GVDB, tegen de achtergrond van verslechterde veiligheidsomstandigheden. Zoals het er nu uit ziet, zal er tijdens de Europese Raad over twee onderwerpen worden gesproken. In de eerste plaats zullen de regeringsleiders bezien welke resultaten er zijn geboekt als gevolg van de afspraken die gemaakt zijn in 2013. Daarnaast zal HV Mogherini haar appreciatie (assessment) van de huidige veiligheidssituatie en de implicaties hiervan voor de EU presenteren. Hiermee moet het startschot worden gegeven voor een herziening van de huidige Europese Veiligheidsstrategie s(trategic review). Een groot aantal lidstaten is verder van mening dat de regeringsleiders van de EU, in navolging van de Navo-top in Wales in 2014, een duidelijk signaal moeten geven om de trend van dalende defensie-uitgaven te keren en om de beschikbare middelen (nog) effectiever in te zetten. Zoals eerder gesteld, heeft het Kabinet ook de intentie om de trendbreuk de komende jaren – waar mogelijk en nodig – door te zetten.

Implementatie gemaakte afspraken uit 2013

De rapporten van HV Mogherini en eurocommissaris Bienkowska over de uitvoering van de gemaakte afspraken uit 2013 zijn ten tijde van het schrijven van deze brief nog niet beschikbaar. Hieronder bespreek ik per cluster de geboekte vooruitgang op basis van de beschikbare informatie.

Cluster I: effectiviteit en zichtbaarheid van het GVDB

Geïntegreerde benadering

Ten aanzien van de geïntegreerde benadering is vooruitgang geboekt. Gebaseerd op een gezamenlijke mededeling van de HV en de Commissie uit december 2013 is er gewerkt aan een actieplan. Dit plan moet leiden tot nauwere samenwerking tussen de verschillende EU instellingen, zoals EDEO en de Commissie, zowel bij conflictpreventie als bij crisismanagement. Onderdeel van dit actieplan is ook de aandacht voor transitie strategieën die moeten bijdragen aan een soepelere samenwerking met en overdracht van GVDB-missies naar Commissie-activiteiten. Het is nu zaak dat de geïntegreerde benadering vooral ook in praktijk tot uiting komt. Het actieplan spreekt dan ook van regio’s (Sahel, centraal Amerika, Afghanistan en Somalië) die als casus zullen dienen voor de geïntegreerde benadering.

Het afgelopen jaar is ook gewerkt aan het Enable & Enhance-initiatief dat in 2013 door bondskanselier Merkel werd gelanceerd om meer aandacht te besteden aan het versterken van regionale organisaties, zodat zij zelf het hoofd kunnen bieden aan crises (enhance), in combinatie met het in staat stellen van eenheden en organisaties om zelf te kunnen handelen (enable). Hier is het Train & Equip-initiatief uit voortgekomen dat tot doel heeft het scala aan activiteiten door de EU, EU-lidstaten en niet-lidstaten op dit gebied beter te coördineren. Train & Equip inspanningen dienen wat Nederland betreft altijd in een breder, lange termijn Security Sector Reform verband te worden gezien. De HV werkt momenteel samen met de Commissie aan een gezamenlijke mededeling over train & equip die zij in mei gereed hoopt te hebben. Deze mededeling zou dan door de Europese Raad in juni moeten worden goedgekeurd en daarna moeten worden omgezet in concrete acties.

Het opzetten van een Early Warning System, zowel bij de instituties in Brussel als daarbuiten heeft bijgedragen aan meer aandacht voor conflict preventie. Dit systeem heeft al geleid tot meer acties van de EU in verschillende conflictgebieden en heeft ook een positieve invloed op de strategische planning van missies en operaties.

Snelle inzetbaarheid

Het voornemen om de snelle inzetbaarheid van de EU te vergroten is tot nu toe slechts beperkt gerealiseerd. Positief is dat het EU Military Rapid Response Concept is aangepast en nu meer operationele mogelijkheden biedt voor een snelle militaire inzet. De politieke scenario-oefening voor een mogelijke inzet van de EU Battlegroup die de Ministers van Defensie in februari in Riga hebben doorlopen, heeft bijgedragen aan de bewustwording over de aspecten die bij besluitvorming tot snelle inzet komen kijken. Over de toepassing van artikel 44 van het Verdrag van Lissabon, dat inzet van een kleine groep lidstaten namens de EU mogelijk maakt, bestaat op dit moment nog geen consensus onder de lidstaten.

Financiering

De discussie over aanpassing van de financieringsmogelijkheden voor militaire operaties heeft weinig tot niets heeft opgeleverd. Hoewel het Athena-mechanisme inmiddels is herzien, heeft dit niet geleid tot aanzienlijke aanpassingen of uitbreiding van gemeenschappelijke financiering. De HV heeft eerder gezegd de discussie tussen de lidstaten te blijven ondersteunen.

Nieuwe dreigingen

De uitwerking van de EU Maritieme Veiligheidsstrategie gebeurt op basis van een actieplan dat in december 2014 door de Raad is goedgekeurd. Belangrijke aandachtspunten, ook voor Nederland, zijn versterking van de coördinatie en samenwerking met de Navo, dialoog met derde landen over bijdragen aan EU maritieme operaties en maritieme veiligheid en versterking van de samenwerking tussen de EU en de Afrikaanse Unie op dit vlak. Hierbij zal vooral regionale maritieme capaciteitsopbouw meer gestalte moeten krijgen. Ook zal de EU het voorzitterschap van de Contactgroep over antipiraterij met een jaar verlengen.

In 2014 is eveneens een beleidskader over cyber defence door de Raad goedgekeurd. Dit kader is vooral gericht op het verbeteren van cyber-netwerken ten behoeve van GVDB-operaties en op het oefenen en trainen van de verdediging en bescherming tegen cyberaanvallen. Ook hier geldt dat nauwe samenwerking met de Navo van groot belang is.

Over hybride oorlogsvoering en strategische communicatie heb ik u in de aanloop naar en na afloop van de informele bijeenkomst in Riga in februari geïnformeerd. De Europese Raad heeft in maart van dit jaar gesproken over strategische communicatie en de HV gevraagd om in samenwerking met andere EU-instituties en de EU-lidstaten te werken aan een actieplan. Dit plan zal in juni aan de Europese Raad ter goedkeuring worden voorgelegd.

Samenwerking met partners

Samenwerking met andere internationale organisaties verloopt steeds beter. De samenwerking tussen de EU en de VN is verder verdiept, mede naar aanleiding van het gezamenlijke optreden in Mali, Somalië, de Democratische Republiek Congo en Afghanistan. Ook de banden met de OVSE zijn, mede naar aanleiding van het conflict in Oekraïne, aangehaald. De HV stelt verder dat de conflicten aan zowel de zuid- als de oostgrenzen van Europa hebben geleid tot nauwere samenwerking tussen de EU en de Navo. Samen met SG Navo Stoltenberg maakt HV Mogherini zich hard voor een goede samenwerking tussen beide organisaties, ondanks de institutionele belemmeringen. Nederland juicht deze samenwerking met partners zeer toe.

Cluster II: defensiesamenwerking

Beleidskader voor langdurige, structurele defensiesamenwerking

Dit beleidskader, dat in november 2014 door de Raad is goedgekeurd, bundelt een aantal bestaande EU-documenten dat betrekking heeft op defensieplanning of defensiesamenwerking in Europa, zoals het Capability Development Plan en de code of conduct on pooling and sharing die in 2012 is opgesteld. In dit beleidskader wordt gesteld dat defensiesamenwerking de nationale vrijheid van handelen niet mag belemmeren, maar juist moet leiden tot het vergroten van de gezamenlijke slagkracht. Tegelijkertijd wordt duidelijk gesteld dat lidstaten de primaire verantwoordelijkheid dragen voor capaciteitsontwikkeling en zelf verantwoordelijk zijn om verdergaande defensiesamenwerking op bilateraal of multinationaal niveau vorm te geven. De EU-instellingen, in het bijzonder het EDA, kunnen daarbij een ondersteunende rol spelen. Het beleidskader erkent ook het belang van synchronisatie van het EU-planningsproces met het planningsproces van de Navo. Hoewel het beleidskader met veel moeite tot stand is gekomen, gaat het wat mij betreft niet ver genoeg en zou ik graag zien dat defensiesamenwerking een minder vrijblijvend karakter krijgt.

Stimulerende maatregelen

De HV heeft al eerder gezegd dat er nieuwe ideeën en stimulerende maatregelen (incentives) moeten worden overwogen om Europese defensiesamenwerking te bevorderen. Momenteel lopen er drie testprojecten onder toeziend oog van het EDA waarbij in België btw-vrijstelling wordt verkregen, als gevolg van afspraken tussen het EDA en het Belgische Ministerie van Financiën. Een van die projecten is het Joint Deployable Exploitation and Analysis Laboratory (JDEAL) dat in Nederland is gevestigd.

Tijdens het algemeen overleg over Internationale Militaire Samenwerking op 11 februari 2015 (Kamerstuk 33 279, nr. 14) heb ik u toegezegd u op gezette tijden nader te informeren over de ontwikkelingen met betrekking tot de btw-richtlijn. In de jaarlijkse rapportage over internationale samenwerking van dit najaar zal ik op dit onderwerp nader ingaan.

Projecten

De lopende projecten (Air-to-Air refuelling, Remotely Piloted Aircraft Systems (RPAS), Satellite Communications en Cyber) verlopen allen volgens schema. Onder leiding van Nederland wordt verder gewerkt aan het Multi-Role Tanker Transport (MRTT)-project. Frankrijk, Duitsland en Italië bereiden een MALE RPAS-programma voor en onder leiding van Spanje wordt gewerkt aan een programma over satellietcommunicatie.

Cluster III (defensiemarkt en -industrie)

De vooruitgang ten aanzien van afspraken die zijn gemaakt in cluster III (defensiemarkt en -industrie) is beperkt, maar tegelijkertijd merk ik op dat dit een langdurig proces is waar slechts met kleine stapjes vooruitgang wordt geboekt.

Preparatory Action over defensieonderzoek

Positief is dat de Group of Personalities (GoP), die zich buigt over de Preparatory Action (PA) voor defensieonderzoek, nu van start is gegaan. De GoP, waar de Nederlander Paul de Krom aan deel neemt, is op 30 maart jl. voor het eerst bijeengekomen. De GoP zal in het voorjaar van 2016 advies uitbrengen over de opzet, reikwijdte (scope) en benodigde vervolgstappen voor de PA. Tijdens de RBZ-Defensie zal ik stellen dat de PA complementair moet zijn aan nationale onderzoeksinitiatieven en dat lidstaten moeten worden betrokken in de keuze van projecten die door de PA worden (mede)gefinancierd.

Toegang midden-en kleinbedrijf tot de defensiemarkt

De extra maatregelen die de Commissie is gevraagd te onderzoeken om de toegang van het MKB tot internationale toeleveringsketens te bevorderen wachten nog op een concrete invulling. Wel is er een adviesgroep gecreëerd die zich moet buigen over de toegang voor het MKB tot toeleveringsketens. Deze zal op 29 april voor het eerst bijeen komen. De Commissie heeft vertegenwoordigers van de industrie en lidstaten uitgenodigd om deel te nemen aan dit adviesorgaan. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe de adviesgroep er exact uit zal zien. Nederland zal in ieder geval vertegenwoordigd zijn in de adviesgroep. Ik zal er tijdens de RBZ bij mijn collega’s op aandringen dat ook zij vertegenwoordigers sturen op het juiste niveau. Zonder deelneming van de grote industrieën en industrielanden is de kans van slagen klein. Er zal een open discussie moeten worden gevoerd over hoe, binnen de tot dusverre grotendeels nationale ketens, meer ruimte kan komen voor innovatieve toeleveranciers vanuit alle lidstaten.

Herziening van de Europese Veiligheidsstrategie

De appreciatie (assessment) die de HV aan de Europese Raad zal aanbieden, bestaat vermoedelijk uit twee delen. Het eerste deel richt zich op een analyse van de veranderende geopolitieke- en veiligheidscontext en wat dit voor de EU betekent. Hier moet ook de rol van de EU op het wereldtoneel worden beschreven. Het tweede deel zal een beschouwing bevatten van de middelen waarover de EU momenteel beschikt om in te kunnen spelen op deze veranderende context met het huidige ambitieniveau. Naar verwachting zal de Europese Raad vervolgens de HV de opdracht geven te werken aan een geactualiseerd strategisch kader dat zowel het EU buitenlands- als het veiligheidsbeleid zal beslaan.

Wat betreft de inhoud van de strategie geeft Nederland de voorkeur aan een brede, geïntegreerde strategie met veiligheid als organiserend principe. De nadruk zal op de ring van instabiliteit rond Europa moeten liggen (oost en zuid). Samen met de Minister van Buitenlandse Zaken zal ik tijdens de RBZ in mei nogmaals benadrukken dat de nieuwe strategie de relatie tussen interne en externe veiligheid moet uitdragen.

Het is van belang dat de strategie zich ook richt op betere samenwerking met partners en bondgenoten. Zowel met traditionele partners als de VN en Navo, maar ook met (nieuwe) partners op basis van gemeenschappelijke belangen. Daarnaast zal de strategie aandacht moeten geven aan het verbeteren van EU-processen. Ook onderwerpen zoals de geïntegreerde benadering, conflictpreventie, civiele en militaire capaciteitsopbouw, rapid response, (veiligheids)uitdagingen zoals hybride oorlogsvoering, cyber en terrorisme, dienen in de nieuwe strategie een plek te krijgen. Belangrijk is dat de nieuwe strategie een overkoepelend document wordt dat richtinggevend is voor nieuwe deelstrategieën (zowel thematisch als geografisch) en waar reeds bestaande deelstrategieën onder kunnen worden geschaard. Waar mogelijk zal ook de verbinding met de bredere EU-agenda moeten worden gezocht.

Nederlands EU-voorzitterschap 2016

Nederland zal van 1 januari tot 1 juli 2016 het voorzitterschap van de EU op zich nemen. Anders dan in 2004, toen Nederland voor het laatst voorzitter was, is nu sprake van een dienend voorzitterschap. In deze brief zal ik de prioriteiten voor Defensie, die op hoofdlijnen zijn vermeld in de brief van 28 januari (zie Kamerbrief Minbuza-2015.25600), nader toelichten.

De toenemende instabiliteit in de internationale omgeving van Nederland en de EU raakt rechtstreeks aan onze veiligheid en onze welvaart. Meer Europese verantwoordelijkheid en een sterk, eensgezind buitenlands- en veiligheidsbeleid zijn noodzakelijk om de stabiliteit rondom Europa te bevorderen en onze welvaart te beschermen. Een doeltreffend gemeenschappelijk optreden is dan ook een van de vijf overkoepelende prioriteiten uit de strategische agenda die is vastgesteld door de Europese Raad in 2014 en die leidend zal zijn tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de EU.

De defensieprioriteiten voor de eerste helft van 2016 zullen in nauw overleg met HV Mogherini en haar Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) moeten worden opgesteld. Anders dan in 2004 zal zij de ministeriële vergaderingen voorzitten van de Raad Buitenlandse Zaken, ook met Ministers van Defensie. Kortom, de Nederlandse invloed op het terrein van het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB) zal beperkt zijn tijdens het voorzitterschap, maar Nederland heeft wel de mogelijkheid om impulsen te geven aan bepaalde onderwerpen.

Defensieprioriteiten

Tegen de achtergrond van snelle en ingrijpende veranderingen in de regionale, maar ook mondiale veiligheidsomgeving is de verdere ontwikkeling van de EU als veiligheidsactor noodzakelijk. Europa moet op veiligheidsgebied meer op eigen benen kunnen staan. De EU beschikt over een palet aan instrumenten waar zij ter behartiging van haar belangen optimaal gebruik van kan en moet maken. Versterking van het GVDB is nodig, zodat de Europese landen, beter dan nu het geval is, de veiligheid en stabiliteit in en nabij Europa kunnen garanderen. Nederland is gezien zijn inspanningen op dit terrein in een goede positie om tijdens het voorzitterschap vorderingen te maken met de verdere ontwikkeling van het GVDB en verdieping van de Europese defensiesamenwerking. De EU werkt vanuit een geïntegreerde benadering die ook door Nederland wordt onderschreven. Het is zaak dat tijdens het Nederlandse voorzitterschap verder wordt gewerkt aan het verdiepen en versterken van deze geïntegreerde benadering, waarbij inzet van het militaire instrument beter wordt gekoppeld aan de andere activiteiten van de Europese Commissie.

Implementatie van afspraken gemaakt door de Europese Raad

De ontwikkeling van het GVDB wordt in grote mate bepaald door het proces dat is ingezet door de Europese Raad in december 2013. De drie hoofddoelstellingen (clusters) zullen ook de komende tijd de agenda domineren. Opdrachten die uit de Europese Raad van juni 2015 voortvloeien, zullen richtinggevend zijn voor het Nederlandse voorzitterschap in de eerste helft van 2016.

Het nieuw Europees strategisch kader vraagt ook om aanpassing van de daarmee samenhangende inzetbaarheidsdoelstellingen en het capaciteitenproces. Indien dit nieuwe strategische kader eind 2015 of begin 2016 gereed is, biedt dit de kans om tijdens het Nederlandse voorzitterschap nieuwe doelstellingen op te stellen. De vorige twee versies van het ambitieniveau richtten zich vooral op kwantitatieve doelstellingen. Nederland zal er in dat geval op aandringen dat nieuwe inzetbaarheidsdoelstellingen zich vooral ook moeten richten op kwalitatieve factoren, zoals de mate van internationale samenwerking, versterking van de inzetbaarheid en de slagkracht van de krijgsmachten.

Defensiesamenwerking in Europa, minder vrijwillig en vrijblijvend

In veel opzichten staat defensiesamenwerking in Europa nog in de kinderschoenen. Veel landen vallen al snel terug op de soevereiniteitsreflex. Nederland is een van de koplopers in Europa op dit gebied met de integratie van zijn krijgsmacht met strategische partners en met de deelneming aan toonaangevende samenwerkingsverbanden. Voorbeelden zijn de samenwerking tussen de Division Schnelle Krafte en de 11e Luchtmobiele Brigade en het recent getekende verdrag met België en Luxemburg inzake de integratie van de luchtruimbewaking.

Defensiesamenwerking in de EU heeft nu een geheel vrijwillig en vrijblijvend karakter. Ik wil me tijdens het voorzitterschap richten op het minder vrijblijvend maken van de bestaande afspraken (zoals in de Code of Conduct on Pooling & Sharing en in het beleidskader voor langdurige en structurele defensiesamenwerking). Het is daarbij van belang om meer peer pressure onder lidstaten te creëren. Lidstaten zouden meer verantwoording aan elkaar af moeten leggen en meer openheid moeten betrachten over voorgenomen veranderingen in de nationale defensiebegroting. Dit zou kunnen door de EU Ministers van Defensie één keer per jaar de balans te laten opmaken van wat er van de afspraken terecht is gekomen, op basis van gegevens die het EDA verzamelt. Daarbij zou een positieve insteek moeten worden gehanteerd, waarbij lidstaten die voorop lopen, worden geprezen om hun voorbeeldfunctie. Ik benadruk hier dat lidstaten zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen om elkaar aan te spreken. Dat gebeurt in mijn ogen nu onvoldoende. Dit betekent dat de gemaakte afspraken een minder vrijblijvend karakter moeten krijgen. Om dit systeem naar behoren te laten functioneren, is het ook van belang dat regeringsleiders regelmatig spreken over het GVDB en over Europese defensiesamenwerking in het bijzonder.

Betrokkenheid van en samenwerking met nationale parlementen.

Nederland hecht nu al veel belang aan vroegtijdige betrokkenheid van de nationale parlementen bij besluiten over de inzet van de krijgsmacht die (mede) tot stand komen in internationaal verband. De contacten tussen parlementen van samenwerkende landen verdienen daarbij de aandacht. Keer op keer blijkt dat de wens voor snelle inzet van militairen in EU-verband stuit op trage politieke besluitvorming, niet alleen in Brussel, maar ook in de lidstaten. Ik wil samen met de HV tijdens het voorzitterschap trachten de problemen verder in kaart te brengen door niet alleen te kijken naar de Brusselse besluitvormingsprocedures, maar ook naar de nationale procedures. Zo ben ik voornemens om tijdens het voorzitterschap een politieke oefening (POLEX) met de landen die deelnemen aan de EU Battlegroup (EUBG) die gereed staat in de tweede helft van 2016, uit te voeren. Daarover ben ik in overleg met mijn Duitse collega, omdat deze EUBG onder leiding staat van Duitsland. Zoals eerder toegezegd, bekijk ik daarbij ook de mogelijkheid om de nationale parlementen van de deelnemende landen te betrekken bij deze POLEX.

Verder vind ik het van belang dat we de nationale parlementen beter betrekken bij het GVDB in den brede. Ik wil dan ook graag tijdens het voorzitterschap bekijken of er mogelijkheden zijn om de Interparlementaire Conferentie (IPC) te verbinden met de informele bijeenkomst van Ministers van Defensie.

Overige accenten

Naast bovengenoemde prioriteiten, zijn er ook andere onderwerpen waar ik aandacht voor zal vragen en waar ik de HV graag wil ondersteunen. Zo deel ik de mening van de HV dat de samenwerking tussen de EU en de Navo moet verbeteren. Ondanks de bekende (politieke) impasse tussen Turkije en Cyprus is er op stafniveau sprake van goede samenwerking tussen beide organisaties. Voorbeelden van samenwerking zoals het MRTT-project waarbij landen zowel gebruik maken van EU als Navo-structuren verdienen navolging. Het Letse voorzitterschap (eerste helft 2015) en het Luxemburgse voorzitterschap (tweede helft 2015) besteden hier ook aandacht aan.

Defensie zal, in samenwerking met andere departementen, tijdens het voorzitterschap ook aandacht besteden aan cyber security/cyber defence (voortvloeiend uit de Global Conference on Cyber Space) die op 16 en 17 april 2015 in Nederland is gehouden). De defensie-expertise op dit gebied komt hier goed van pas.

De EU Maritieme Veiligheidsstrategie is in de eerste helft van 2014 aangenomen en in de tweede helft van 2014 uitgewerkt in de vorm van een actieplan. Nederland hecht veel belang aan de uitvoering van deze strategie en zal daar tijdens het voorzitterschap ook op toezien.

De Koninklijke Marechaussee leidt tijdens het voorzitterschap het European Union Police Services Training (EUPST)-programma en zal in het kader daarvan onder andere een internationale training organiseren. Het doel van dit programma en deze training is het versterken van internationale politievaardigheden van politiedeskundigen uit EU-lidstaten en derde landen die meedoen aan internationale missies en operaties met een politiecomponent.

Defensiebijeenkomsten tijdens het Nederlandse voorzitterschap

De volgende defensiebijeenkomsten in Nederland zijn momenteel voorzien tijdens het voorzitterschap:

  • 1. een informele bijeenkomst van EU-Ministers van Defensie;

  • 2. een informele bijeenkomst van de Beleidsdirecteuren van Defensie;

  • 3. vier seminars waarvan de thema’s in lijn zijn met bovengenoemde prioriteiten.

Deze bijeenkomsten zullen worden gehouden op één centrale locatie, het Scheepvaartmuseum en het Marine Etablissement te Amsterdam.

Naast deze bijeenkomsten zullen ook vijf informele bijeenkomsten van Brusselse werkgroepen en het EU Militaire Comité in Nederland worden gehouden. Deze bijeenkomsten zijn gekoppeld aan een bezoek aan een of meerdere krijgsmachtdelen.

Overige toezeggingen

Munitie

Tijdens het AO van 11 februari jl. heb ik toegezegd de Kamer regelmatig te zullen informeren over de samenwerking ten aanzien van munitie. Samenwerking op dit gebied kan belangrijke voordelen bieden en Defensie werkt hierbij vooral samen met België, met Duitsland en in het kader van Navo en EU. Zoals ook opgemerkt door het lid Hachchi tijdens dit AO is gemeenschappelijke certificering een van de belangrijke aspecten van munitiesamenwerking, naast onder meer inkoop, logistiek, gebruik en afstoting. Harmonisatie van de certificeringseisen is dan ook een gebied waaraan in het overleg veel aandacht wordt besteed. Dit is echter wel een complexe materie omdat landen verschillende eisen stellen aan de goedkeuring van munitie. Deze eisen vloeien voort uit niet alleen internationale afspraken, maar ook nationale regelgeving op het gebied van veiligheid. De harmonisering van certificeringseisen vergt dan ook veel tijd.

In de komende weken en maanden is regulier overleg voorzien met België en met Duitsland over de samenwerking op munitiegebied. Zoals toegezegd tijdens het AO van 11 februari jl. zal ik de Kamer dit najaar hierover informeren in de volgende rapportage over internationale militaire samenwerking.

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

Naar boven