21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken

Nr. 1468 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 november 2017

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 18 oktober 2017 over het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van 9 en 10 oktober 2017 te Luxemburg (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1465) en over de brief van 30 oktober 2017 over de geannoteerde agenda voor de Eurogroep en Ecofinraad van 6 en 7 november 2017 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1467).

De vragen en opmerkingen zijn op 1 november 2017 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 2 november 2017 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Anne Mulder

De waarnemend griffier van de commissie, Tielens-Tripels

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Eurogroep/Ecofinraad te Brussel op 6 en 7 november 2017. Zij hebben daarover nog de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie constateren met tevredenheid dat Portugal is ontslagen uit de buitensporigtekortprocedure. De Minister geeft aan dat beleidsinspanningen nodig zijn teneinde de economische groei op de middellange termijn te bevorderen en de overheidsfinanciën verder te verbeteren. Hoe wordt hier vanuit «Europa» op toegezien?

Zij achten een «benchmark» een goede manier teneinde EU-lidstaten te stimuleren van elkaar te leren. Uit de benchmark uit 2015 kwam naar voren dat de voornaamste indicatoren de «tax wedge» was voor een persoon met een gemiddeld salaris en een persoon met een laag salaris. De voorgenoemde leden zijn benieuwd of er ook gekeken wordt naar indicatoren waar de tweeverdiener een rol speelt, aangezien dit een grote rol speelt teneinde de arbeidsparticipatie en daarmee economische groei te verbeteren.

De Minister geeft aan dat de mogelijkheden worden verkend voor het onderbrengen van een achtervang voor het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds bij het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). De Eurogroep was over het algemeen positief over deze mogelijkheden. Kan de Minister aangeven wat het Nederlandse standpunt hierover is? Wat is de mening van de Minister over het feit dat het publiek gefinancierde ESM dan als achtervang gaat dienen voor een privaat gefinancierd afwikkelingsfonds? Kan worden aangegeven in hoeverre de Minister zich inzet voor een introductie van een formeel mechanisme dat kan worden ingezet bij de herstructurering van onhoudbare schulden van landen bij een officiële hulpvraag aan het ESM?

Thematische bespreking: Investeringen in menselijk kapitaal

Wat is de status van deze discussie? Waarom wordt er in de geannoteerde agenda expliciet gerefereerd aan het «respecteren van de begrotingsregels uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)» in relatie tot de uitgaven aan onderwijs? Zijn er signalen dat EU-lidstaten soepeler zouden willen omgaan met onderwijsuitgaven in het SGP, bijvoorbeeld door middel van een vrijstelling? Zo ja, welke EU-lidstaten zijn dit? Kan expliciet worden

aangegeven of de Minister een soepelere of meer flexibele interpretatie van de begrotingsregels afwijst? Wat brengt Nederland in met betrekking tot de onderwijsuitgaven in de discussie over menselijk kapitaal? Welke ervaringen heeft Nederland hieromtrent?

Voltooiing van de Bankenunie

De leden van de VVD-fractie zijn teleurgesteld in de memo van de Europese Commissie (EC) over de voltooiing van de bankenunie. Weer zien deze leden bijna uitsluitend oproepen tot de mutualisering van risico’s in de financiële sector, terwijl het inmiddels politiek breed wordt gedragen, zowel in deze Kamer als in Europa, dat risicoreductie eerst zou moeten komen. Zo lezen zij bijvoorbeeld bijna niks over de risicoweging van staatsobligaties en de aanpak hiervan. Waarom maakt dit geen onderdeel uit van de plannen van de EC? Kan de Minister nogmaals bevestigen dat er geen stappen gezet zullen worden op het gebied van risicomutualisatie alvorens de risico’s in de financiële sector voldoende zijn teruggedrongen?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het BNC-fiche pas later volgt, terwijl er tijdens deze raad al over voltooiing van de bankenunie gesproken wordt. Zij nemen aan dat er geen besluiten worden genomen of onomkeerbare stappen worden gezet, kan dit worden bevestigd?

Verdieping EMU: begrotingscapaciteit en begrotingsraamwerk

De leden van de VVD-fractie vragen of uit de kabinetsinzet kan worden afgeleid dat Nederland een tegenstander is van een begrotingscapaciteit voor de Eurozone. Zo ja, kan dit expliciet bevestigd worden? Wanneer verschijnt het BNC-fiche over het witboek Economische en Monetaire Unie (EMU)? De leden van de VVD-fractie nemen aan, dat er geen besluiten worden genomen of onomkeerbare stappen worden gezet, kan dit worden bevestigd?

Btw e-commerce pakket

De leden van de VVD-fractie vragen wat de precieze effecten zijn van deze voorstellen voor Nederlandse ondernemers en exporteurs. Zijn er behalve voordelen ook nadelen? Zo ja, wie ondervinden deze? Waarom zijn deze nadelen proportioneel? Bij de eerdere bespreking van dit pakket hebben zij gevraagd naar een impact-assessment. Wat is er uit het impact-assessment gekomen, met name voor de kleine bedrijven? Hoe helpt dit voorstel kleine bedrijven? Welke gevolgen heeft de nieuwe regelgeving voor kleine bedrijven die internationaal handelen via platforms?

Wat zijn de administratieve lasten en wat is de bureaucratische rompslomp voor kleine(re) bedrijven? In hoeverre beperkt dit juist de mogelijkheden om gebruik te maken van de interne markt? Hoe kunnen kleine(re) bedrijven inzicht krijgen en houden op alle btw-regels in de verschillende EU-lidstaten? Eerder hebben deze leden ook al gevraagd naar de drempel van 10.000 euro en of die niet hoger moest zijn. Wat is daarvan de stand van zaken? Welke gevolgen heeft deze drempel? Wat zijn de gevolgen van het afschaffen van de nationale drempels?

De leden van de VVD-fractie steunen het natuurlijk als er btw-belemmeringen worden weggenomen bij e-commerce en het vereenvoudigen daarvan. Zij krijgen echter signalen dat het in het hiervoor genoemde geval ook nadelen oplevert en dat kleine bedrijven die internationaal handelen via platforms, de handel met andere landen nu juist zullen gaan stoppen. Graag een uitvoerige reactie van de Minister hieromtrent.

Wat is er uit de impact-assessment gekomen voor het afschaffen van de lage waardevrijstelling? Klopt het, dat het hier gaat om een kostenpost voor de post- en koerierssector van een miljard euro? Om welk bedrag gaat het in Nederland? Waarom wordt het afschaffen van de lage waardevrijstelling in de tijd niet gekoppeld aan het functioneren van het nieuwe btw-betalingsmodel via de one-stop-shop? Wanneer is de het nieuwe btw-betalingsmodel via de one-stop-shop operationeel?

Kan de Minister toezeggen dat hij de Kamer bij elke stap in dit proces zal betrekken en informeren?

Herziening van het Europees Systeem van Financieel Toezichthouders (ESFS)

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de totale toezichtkosten voor de sector niet mogen stijgen als gevolg van dit voorstel. Hoe gaat het kabinet daarvoor zorgen? Waarom staat het kabinet positief tegenover voorstellen van wijzigingen van wet- en regelgeving ter versterking van de positie van de Europese autoriteit voor effecten en markten (ESMA) als kapitaalmarkttoezichthouder binnen de kapitaalmarktunie, waar het gaat om Europese en grensoverschrijdende marktsegmenten? Wat betekent dit precies?

De leden van de VVD-fractie nemen aan dat er geen besluiten worden genomen of onomkeerbare stappen worden gezet, klopt dit?

Welke gevolgen heeft dit voor de Nederlandse toezichthouder(s)? Wat zijn de gevolgen van de totale toezichtkosten voor de betrokken sectoren, dus zowel de EU-kosten als de nationale kosten? Indien de EU-kosten toenemen, worden dan de nationale toezichtkosten tegelijkertijd en evenredig verminderd? Zo nee, waarom niet? Wat is het voordeel van het meer Europees voeren van toezicht in plaats van de huidige situatie? Is er geen sprake van een te grote machtsconcentratie op Europees niveau en dan vooral bij de voorzitter van de Executive Board? Hoe wordt gezorgd dat de Europese toezichthouders doelmatig en doeltreffend werken? Welke efficiency prikkels zijn er ingebouwd? Wat betekent «Europese en grensoverschrijdende marktsegmenten»? Welke gevolgen heeft dit voor de Nederlandse toezichthouder(s)? Hoe wordt dat gehandhaafd?

Wat betekenen de voorstellen voor de toezichtconvergentie? Welke ruimte hebben nationale toezichthouders nog om extra eisen te stellen? Wat betekent dit voor het gelijke speelveld? In welke mate is er überhaupt al sprake van gelijke regels en hoe is dan toch een gelijk speelveld te creëren?

De leden van de VVD-fractie lezen dat er geen beleidsmatige redenen zijn om verdere uitbreiding van taken en/of bevoegdheden te bepleiten voor de Europese Bankenautoriteit (EBA) en/of de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EIOPA). Deze leden steunen die lijn. Hoe realistisch is die lijn? Wat is het krachtenveld op dit punt?

Waarom geeft het kabinet niet als voorwaarde mee voor verdere centralisatie van het Europees toezicht op de kapitaalmarkten, dat de toezichtkosten in totaliteit niet mogen stijgen, dat er sprake moet zijn van een gelijk speelveld en dat het toezicht proportioneel moet zijn?

De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet zich kan vinden in een versterkte rol van EIOPA in de toepassing van interne modellenmethode door de nationale toezichthouders onder Solvency-II. Betekent dit, dat de nationale toezichthouders hier dan ook niet van mogen afwijken? Zo nee, waarom niet?

Het kabinet vindt het van belang dat er binnen het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB) aandacht is voor de verzekeringssector. Wat wordt daar mee bedoeld?

Update insolventie

De discussie over insolventie loopt via de JBZ-raad, wat is de status van de discussie in de Ecofinraad?

Presentatie Jaarverslag van de Europese Rekenkamer (ERK) over de EU begroting 2016

Het is voor 2016 een «verklaring met beperking» en geen afkeurende verklaring. Dit is het gevolg van een wijziging in de strategie, zoals de voorzitter van de ERK in het voorwoord van het jaarverslag aanstipt. Wat wordt daarmee bedoeld? Klopt het, dat de EU begroting 2016 nog steeds niet voldoet aan het afgesproken foutenpercentage met een percentage van 3,1% terwijl het 2% mag zijn? In hoeverre mag een accountant een «verklaring met beperking» afgeven als het foutenpercentage hoger is dan is afgesproken? Is het kabinet van plan uiteindelijk wel of geen decharge te verlenen aan de EC? Welke stappen worden gezet om het foutenpercentage in de komende jaren te doen verminderen? Wordt naar de mening van de Minister de urgentie van het verbeteren van het foutenpercentage wel gezien? Zal de Minister zich ook deze keer weer inzetten teneinde het belang van de EU-lidstaatverklaringen te benadrukken?

Raadsconclusies over EU statistieken

Wat wordt hieromtrent nu besloten? Gaat het hier uitsluitend om het kennisnemen van het negende jaarverslag van de Europese Adviescommissie voor statistische governance (ESGAB)? Wat houdt een geharmoniseerde bronnenrevisie van de nationale rekeningen in? Wat zijn hiervan de gevolgen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de Eurogroep/Ecofinraad van 9 en 10 oktober en de agenda voor de Eurogroep/Ecofinraad te Brussel van 6 en 7 november.

Naar aanleiding van het genoemde punt brengen de leden van de PVV-fractie het volgende naar voren.

ECB opkoopprogramma

Allereerst merken de leden van de PVV-fractie op, dat Mario Draghi heeft aangekondigd vanaf volgend jaar het opkoopprogramma van de Europese Centrale Bank (ECB) te halveren. Deze leden willen weten welke gevolgen het halveren van het opkoopprogramma van de ECB heeft. Ook willen zij weten of het klopt dat de ECB voorlopig een «open einde» voor haar opkoopprogramma hanteert en dat het mogelijk blijft het maandelijkse opkoopbedrag weer te vergroten.

Wanneer zal de ECB de minimumbiedrente naar verwachting weer verhogen? Wanneer verwacht de ECB aan haar inflatiedoelstellingen te kunnen voldoen?

Verder vragen de leden van de PVV-fractie wat de groei wordt van de maatschappelijke geldhoeveelheid en basisgeldhoeveelheid op de middellange termijn. Wat zal de ECB doen als de rentes in Zuid-Europa dreigen op te lopen?

Is er zicht op wanneer het opkoopprogramma volledig zal worden afgebouwd? Wanneer wordt het doorrolprogramma volledig afgebouwd?

De leden van de PVV-fractie willen verder weten of de Minister de mening deelt dat het opkoopprogramma van de ECB kan leiden tot zeepbelvorming. Zo nee, waarom niet?

Richtlijn en verordening modernisering van de btw voor grensoverschrijdende e-commerce

Voor wat betreft deze richtlijn willen de leden van de PVV-fractie weten wat de gevolgen hiervan zijn voor de Nederlandse consument en voor de Douane, de Belastingdienst en de post- en koeriersbedrijven.

Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten hoeveel pakketten, met de waarde van onder de € 22, jaarlijks Nederland binnenkomen. Met hoeveel zullen de kosten voor de consument jaarlijks toenemen als gevolg van dit voorstel?

Ook willen de leden van de PVV-fractie weten hoe voorkomen zal worden dat consumenten door de explosieve groei aan in te klaren pakketten weken langer moeten wachten op hun pakket.

Voorts vragen de leden van de PVV-fractie of er genoeg capaciteit is bij de Douane, Belastingdienst en de post- en koeriersbedrijven om de explosieve groei in het aantal in te klaren pakketjes op te vangen. Zo nee, welke maatregelen zullen er getroffen worden teneinde ervoor te zorgen dat er voldoende capaciteit is en wat zullen de kosten hiervan zijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Eurogroep en de Ecofinraad op 6 en 7 november. Deze leden hebben hierover de volgende vragen.

Verslag Eurogroep/Ecofinraad 9 en 10 oktober

De leden van de CDA-fractie vragen naar de bespreking in de Eurogroep over de toekomst van het ESM. Zij lezen met instemming dat er geen sprake meer is van een overgang van het ESM naar een Europees Monetair Fonds (EMF) en dat er geen institutionele wijzigingen meer worden voorgesteld. Klopt dit, vragen deze leden. Ook vragen deze leden of dit zo blijft. Welke overwegingen zijn er ter tafel gekomen over een gewijzigde bestuursstructuur van het ESM? Waar moeten zij dan ongeveer aan denken? Wanneer vindt er besluitvorming plaats over een eventuele nieuwe rol van het ESM en hoe wordt de Kamer in deze besluitvorming meegenomen? Wanneer volgt er een kabinetsreactie op de plannen over het vervolg op het ESM? Kan de regering ingaan op het krachtenveld in de EU over de toekomst van het ESM?

Eurogroep: voltooiing bankenunie

De leden van de CDA-fractie vragen wanneer het kabinet zal reageren op de voorstellen van de EC over de voltooiing van de bankenunie. Daarbij vragen deze leden wanneer naar verwachting besluitvorming over bankenunie-gerelateerde maatregelen wordt verwacht en hoe de Kamer hierbij wordt betrokken.

Ecofin

BTW e-commerce pakket

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de btw-voorstellen op het gebied van e-commerce. Deze leden zijn allereerst benieuwd voor welke optie van de zes de Nederlandse regering zal pleiten.

Deze leden zijn zeer positief over het vervallen van de € 22-grens. Zij menen namelijk dat deze grens op dit moment zelfstandige ondernemers, kleine en grote ondernemers benadeelt en zorgt voor oneerlijke concurrentie. Een particulier kan immers veel goedkoper kleine goederen uit China kopen dan dat een ondernemer het kan aanbieden. Dit heeft onder andere te maken met de omzetbelasting en douaneheffingen die de ondernemer wel verschuldigd is en de particulier niet.

De leden van de CDA-fractie vrezen echter ook dat voor de uitvoering sprake zal zijn van een enorme uitdaging. Kan de regering aangeven wie de btw over de invoer van minder dan € 22 verschuldigd is? En wie gaat deze btw innen? Is het mogelijk deze btw op digitale wijze te innen of wordt dit een handmatig proces? In welke fase van de aankoop moet de btw voldaan worden? Is dat bij betaling aan de verkoper of bij bezorging aan de deur? Wie kan er in dit geval gebruik maken van de mini One Stop Shop-regeling (MOSS) en vanaf wanneer zal MOSS gereed zijn in Nederland?

Kan de btw-heffing gevolgen hebben voor de postbezorging en zo ja, gaat het dan alleen over pakketjes van buiten Europa of over alle post? De leden van de CDA-fractie zijn vanwege deze uitvoeringsproblematiek ook erg benieuwd of het kabinet in overleg is met PostNL over de toekomstige uitvoering van de btw-verordening over e-commerce. Deze leden vragen het kabinet ook te waarborgen dat de burger niet zal hoeven opdraaien voor hoge inningskosten bij de btw over aankopen van buiten Europa, bijvoorbeeld doordat de prijzen van binnenlandse postverzending zullen stijgen.

Herziening Europees Systeem Financieel Toezichthouders

De leden van de CDA-fractie vragen naar de voorgestelde wijzigingen bij het ESRB. Deze leden snappen de signalerende rol van de ECB als het gaat om mogelijke systeemrisico’s bij EU-lidstaten en bijvoorbeeld systeemrelevante banken. Deze leden vragen of de ECB de juiste instantie is om te signaleren voor systeemrisico’s binnen het Eurosysteem. Is de ECB(-president) de juiste actor om te waarschuwen voor de mogelijke risico’s van het ECB-beleid zelf, bijvoorbeeld als het gaat om het grootschalig opkopen van overheids- en bedrijfsobligaties? Wie is er volgens het kabinet verantwoordelijk voor het signaleren van systeemrisico’s in het Eurosysteem en deelt de Minister de mening dat het onwenselijk zou zijn als dit de ECB zelf zou zijn?

Raadsconclusies over EU statistieken

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd met de stappen die worden gemaakt op het gebied van het verbeteren van het aanleveren van statistieken van de EU-lidstaten. Deze leden vragen of aangeleverde statistieken in het verleden wel genoeg vergelijkbaar waren. Dit is belangrijk omdat op basis van statistieken de hoogte van de Bruto Nationaal Inkomen (BNI)-afdracht wordt bepaald. Kan de Minister aangeven in hoeverre er reden is om aan te nemen dat statistieken in het (recente) verleden niet geheel in overeenstemming waren met de feitelijke stand van het BNI van de EU-lidstaten? Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of deze raadsconclusies nu voor de toekomst de garantie geven dat de berekening van aangeleverde statistieken van een EU-lidstaat altijd geharmoniseerd zijn met hoe dit in andere EU-lidstaten gebeurt.

Begrotingsraad 17 november

De leden van de CDA-fractie vragen naar de flexibiliteit van het budget onder het lopende Meerjarig Financieel Kader (MFK). Van eerdere jaren menen deze leden te begrijpen dat de flexibiliteit («contingency margin») al vroeg in de MFK-periode is ingezet en zij vragen de Minister nu, hoeveel ruimte er de komende jaren nog beschikbaar is. In dit kader vragen deze leden ook, hoe het kan dat het Europees Parlement een negatieve marge aanhoudt in de vastleggingen voor 2018. Deze leden vragen naar het geval er in het eindcompromis tussen EC, Raad en EP een negatieve marge resteren: wat betekent dit in de praktijk? Voorts vragen deze leden hoe de boodschap in de brief van het kabinet (Kamerstuk 21 501-03, nr. 113) over de zesde aanvullende begroting voor 2017 moet worden geduid in het licht van de begroting van 2018. In de aanvullende begroting van 2017 wordt immers aangekondigd dat in 2017 zich meevallers voordoen in het cohesiebeleid, die in latere jaren zullen leiden tot extra uitgaven. De leden van de CDA-fractie vragen of deze extra uitgaven reeds zijn meegenomen in de voorliggende ontwerpbegroting voor 2018.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GL

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in het beknopte verslag van de Eurogroep van 9 oktober 2017 blijkt dat er is gesproken over lastenverlichting op arbeid. Kan de Minister specifieker ingaan op wat daar besproken is? Hoe verhoudt het Nederlandse belastingstelsel zich tot de EU-landen om ons heen als het gaat om lasten op arbeid? Kan er een voorbeeld worden gegeven van de nationale best practices die zijn uitgewisseld? Zijn andere EU-lidstaten ook voornemens deze lastenverlichting op arbeid te betalen uit een verhoging van de btw?

Tijdens de Ecofinraad van 10 oktober 2017 heeft de EC een voorstel gepresenteerd over een definitief btw-systeem. In hoeverre draagt dit voorstel bij aan het vereenvoudigen van het btw-systeem voor burgers, bedrijven en de Belastingdienst? In hoeverre is dit nieuwe voorstel echt fraude-robuust? Wat zijn volgens het kabinet de zwakke kanten aan dit voorstel, zo vragen deze leden.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat tijdens de Ecofinraad van 10 oktober 2017 de EC een presentatie heeft gegeven over een gemeenschappelijke EU-aanpak om te waarborgen dat de digitale economie effectief en eerlijk wordt belast. Deelt het kabinet de analyse van de EC dat een veelomvattende en moderne aanpak vereist is bij belastingheffing in de digitale economie? Bijvoorbeeld door dit mee te nemen bij het werk aan de gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB)?

Op 26 oktober is er in het Europees Parlement gestemd over een eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie (STS) en over prudente vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. Deelt de Minister de opvatting van de voorgenoemde leden dat uit de stemming hierover blijkt, dat de Europese politici niets hebben geleerd van de crisis en meewerken aan het ontstaan van een nieuwe crisis? Zo nee, waarom niet?

Op de agenda voor de Eurogroep van 6 november 2017 staat de verdieping van de EMU. In de geannoteerde agenda staat voorts dat de begrotingsregels moeten worden vereenvoudigd en onafhankelijker moeten worden gehandhaafd. Hoe kijkt de Minister hiertegen aan? Zou er naast de criteria van het SGP niet veel meer gekeken moeten worden naar de werkgelegenheid in een EU-lidstaat en de armoedecijfers?

Op de agenda voor de Ecofinraad van 7 november staat dat zal worden gesproken over btw in het kader van de digitale interne markt. Wat is hierbij de Nederlandse inbreng, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Hoe kijkt het kabinet aan tegen de voorstellen van de EC om het concurrentienadeel voor EU-leveranciers aan te pakken? Welke rol speelt het voorkomen van belastingontwijking of ontduiking hierbij? Zorgt het plan dat het voor ondernemers mogelijk wordt om slechts in één lidstaat te registeren voor btw, voor een nog grotere kans op belastingontwijking? Klopt het, dat als gevolg van deze maatregel het aantal belastingplichtigen waarmee de Nederlandse Belastingdienst te maken heeft fors wordt beperkt? Hoe wordt een race naar de bodem voorkomen op het moment dat verschillende landen in Europa verschillende btw-tarieven hanteren?

Op de agenda voor de Ecofinraad van 7 november staat een presentatie van het jaarverslag van de ERK over de EU begroting 2016. Hoe beoordeelt de Minister de «verklaring met beperking» van de ERK? En het gemiddelde foutenpercentage van 3,1%? Bij EU-fondsen met «vergoedingen van kosten» ligt het gemiddelde foutenpercentage op 4,8%. Wat is de mening van de Minister ten aanzien van dit percentage?

Klopt het, dat de EC ook beschikt over een foutenpercentage per EU-lidstaat? Kunnen deze foutenpercentages ook openbaar worden gemaakt? Zo nee, waarom niet? Is de Minister in dat geval ook van mening dat Nederland zich veel harder moet inzetten op het vergroten van dergelijke transparantie door te eisen dat alle landen hun foutenpercentage bekend maken, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie?.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Eurogroep/Ecofinraad d.d. 6 en 7 november 2017, de geannoteerde agenda Ecofin Begrotingsraad d.d. 17 november en aanverwante ontwikkelingen. Zij hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

Algemeen

De leden van de SP-fractie hebben met grote zorg vernomen dat de EC haar voorstel, om de nuts- en zakenactiviteiten van banken van elkaar te scheiden, heeft ingetrokken. Deze leden zijn van mening dat splitsing de instabiliteit in het financiële stelsel en de kans op een volgende financiële crisis aanzienlijk vermindert. De leden van de SP-fractie vragen de regering waaruit blijkt dat de instabiliteit sinds de eurocrisis verdwenen zou zijn. Kan de Minister zijn antwoord onderbouwen? Deelt de Minister de opvatting van de EC dat de splitsing van nuts- en zakenactiviteiten niet langer nodig zou zijn? Deze leden verzoeken de Minister het opsplitsen van de zaken-en nutsfunctie van banken, het opknippen van banken die te groot zijn en de noodzakelijke en gewenste krimp van de financiële sector te bespreken. Deze krimp is noodzakelijk vanwege het risico voor de reële economie. Deelt de Minister die mening?

De leden van de SP-fractie vragen voorts of de ECB het mandaat heeft tot het opsplitsen of opknippen van banken nu de EC haar voorstel heeft ingetrokken. Deze leden zijn benieuwd naar de mening van de Minister wat dit mandaat betreft. Kan de ECB onafhankelijk zijn gezien het feit dat zij verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van grote politieke beslissingen?

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van EU-Raadsvoorzitter Donald Tusk «Praktische oplossingen voor echte problemen» aan de Europese regeringsleiders, voorafgaand aan de Europese top van 19 en 20 oktober 2017. Ook hebben de voorgenoemde leden vernomen dat Tusk van mening is dat daadkracht en leiderschap nodig is in plaats van het kenmerkende trage Europese besluitvormingsproces. Deze leden vragen of de Minister dit geen gevaarlijke ontwikkeling vindt gezien de instabiliteit van de eurozone.

De leden van de SP-fractie vinden dat Rutte-III er niet aan kan ontkomen duidelijkheid te scheppen over de Europese plannen. De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de opvatting van de huidige eurogroepvoorzitter Jeroen Dijsselbloem dat het ESM omgebouwd moet worden naar een Europees IMF. De leden van de SP-fractie vragen of dit overeenkomt met het regeerakkoord. Graag een onderbouwing van de Minister.

Geannoteerde agenda voor de Eurogroep/Ecofinraad te Brussel d.d. 6 en 7 november 2017

De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de EC heeft bevestigd dat toezichthouders vanuit prudentiële optiek de voorzieningen op leningen kunnen beïnvloeden. Kan worden uitgelegd wat hiermee bedoeld wordt, hoe deze ontwikkeling opgevat moet worden in de context van de niet-presterende leningen (NPL’s), en welke wijzigingen verwacht kunnen worden als het gaat om de vereiste voorzieningen op leningen? Op welke wijze wordt er voorkomen dat de hoeveelheid NPL’s in de loop van de komende jaren toeneemt? Kan daarbij het eerdere antwoord op de vraag naar de gevolgen voor de handel in NPL’s van de kapitaalmarktunie worden betrokken, namelijk: «In hoeverre eventuele verwachtingen omtrent de kapitaalmarktunie meewegen voor kopende partijen is onzeker. Mochten kopende partijen portefeuilles op langere termijn willen verkopen dan zijn zij vanzelfsprekend gebaat bij een goed functionerende Europese kapitaalmarkt.»?

De leden van de SP-fractie delen de opvatting van de Minister dat het van groot belang is dat de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de Gemeenschappelijke afwikkelingsraad (SRB) en het Gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (SSM) voorspoedig verloopt. Deze leden willen daarbij wel benadrukken dat zij er eveneens aan hechten dat de nationale parlementen zo veel mogelijk betrokken worden bij falende of waarschijnlijk falende instellingen, en vragen de Minister of hij van mening is dat deze betrokkenheid voldoende geborgd is, en hoe deze versterkt kan worden.

De voorgenoemde leden vernemen dat de Minister slechts bereid is in te stemmen met een Europees depositogarantiestelsel (DGS) indien de bankensector in elk van de EU-lidstaten gezond is en er een goede risicoweging van overheidsobligaties op de bankbalansen gerealiseerd is. Zij vragen de Minister te concretiseren a) welke maatstaven hij hanteert voor het begrip «gezond», en b) wat «een goede risicoweging van overheidsobligaties» is. Is de Minister bereid deze concrete eisen op tafel te leggen tijdens de Ecofinraad?

Ecofinraad

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorstellen voor vereenvoudiging van de btw voor e-commerce. Zij vragen of er nog een behandelvoorbehoud gemaakt kan worden bij het laten vervallen van de lage waardevrijstelling van de btw. Deze leden hebben daarnaast zorgen over de explosieve groei van het aantal in te klaren pakketjes, wat zal leiden tot grote vertragingen vanwege deze lage waardevrijstelling. De bestaande infrastructuur, zowel bij de post als de Douane, is niet op deze hoeveelheden ingericht. Deelt de Minister deze zorgen?

In de context van de herziening van het ESFS lezen de leden van de SP-fractie dat een groot aantal EU-lidstaten kritisch zal zijn op een verdere Europese centralisatie van het financiële toezicht bij ESMA en geen noodzaak ziet voor een fundamentele wijziging van de bestuursinrichting en financiering van de Europese toezichthouders (ESA’s). Deze leden willen weten in hoeverre dit standpunt ingaat tegen de voorstellen van de EC, en op welke wijze Nederland zich zal positioneren tijdens de Ecofinraad.

De leden van de SP-fractie lezen dat de Minister van mening is dat meer transparantie, inzicht in onderliggende problemen en vereenvoudiging van regelgeving en toepassing van Single Information, Single Audit (SiSa) kunnen bijdragen aan een verbetering van de EU-middelen. Welke concrete voorstellen zal de Minister doen teneinde deze goede voornemens te vertalen naar een betere besteding van EU-middelen en verantwoording daarvan. Wordt deze inzet eveneens meegenomen bij het onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Hijink (Kamerstuk 21 501–20, nr. 1244), die als doel heeft in kaart te brengen welk bedrag de EU uitgeeft aan de uitvoeringskosten van de EU-begroting?

Geannoteerde agenda Ecofin Begrotingsraad d.d. 17 november

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen naar aanleiding van de Ecofin-begrotingsraad van 17 november 2017. De leden van de SP-fractie vragen de Minister de verschillen tussen de posities van de EC, de Raad en het EP toe lichten. Welke verwachting heeft de Minister met het oog op deze verschillen voor de begrotingsonderhandelingen? Met welke onenigheden houdt de Minister rekening?

Kan de Minister zijn positie uiteenzetten ten aanzien van het feit dat de landbouwuitgaven in 2018 verhoogd worden met 188 miljoen euro en de reserve voor het Europees Solidariteitsfonds wordt verlaagd?

II Reactie van de Minister

Portugal

De leden van de VVD-fractie constateren met tevredenheid dat Portugal is ontslagen uit de buitensporigtekortprocedure. De Minister geeft aan dat beleidsinspanningen nodig zijn teneinde de economische groei op de middellange termijn te bevorderen en de overheidsfinanciën verder te verbeteren. Hoe wordt hier vanuit «Europa» op toegezien?

Antwoord:

Nu Portugal uit de buitensporigtekortprocedure is ontslagen zal het begrotingsbeleid automatisch worden beoordeeld in de preventieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). In het kader van het Europees semester worden ook macro-economische onevenwichtigheden gemonitord. De Europese Commissie coördineert dit proces en beoordeelt of voldoende voortgang wordt bereikt. Daarnaast bestaat er post-programma surveillance (PPS) voor landen die in een programma hebben gezeten, zoals Portugal. Daarbij wordt tweejaarlijks gekeken naar de financieel-economische ontwikkelingen en de terugbetaalcapaciteit. In de Eurogroep van oktober jl. is door de Europese Commissie en de ECB een terugkoppeling gegeven van de zesde PPS-missie in Portugal. De voornaamste bevindingen van de missie waren positief. De economische en financiële situatie van Portugal blijft verbeteren.

Raadsconclusies over EU statistieken

De leden van de VVD-fractie vragen wat gaat worden besloten omtrent dit agendapunt? Gaat het hier uitsluitend om het kennisnemen van het negende jaarverslag van de Europese Adviescommissie voor de statistische governance (ESGAB)? Wat houdt een geharmoniseerde bronnenrevisie van de nationale rekeningen in? Wat zijn hiervan de gevolgen?

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd met de stappen die worden gemaakt op het gebied van het verbeteren van het aanleveren van statistieken van de EU-lidstaten. Deze leden vragen zich wel af of aangeleverde statistieken in het verleden wel genoeg vergelijkbaar waren. Dit is belangrijk omdat op basis van statistieken de hoogte van de BNI-afdracht wordt bepaald. Kan de regering aangeven in hoeverre er reden is om aan te nemen dat statistieken in het (recente) verleden niet geheel in overeenstemming waren met de feitelijke stand van het BNI van lidstaten?

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of deze raadsconclusies nu voor de toekomst de garantie geven dat de berekening van aangeleverde statistieken van een lidstaat altijd geharmoniseerd zijn met hoe dat in andere lidstaten gebeurd.

Voorts vragen de leden van GroenLinks hoe de Minister de «verklaring met beperking» van de ERK beoordeelt? En het gemiddelde foutenpercentage van 3,1%? Bij EU-fondsen met «vergoedingen van kosten» ligt het gemiddelde foutenpercentage op 4,8%. Wat is de mening van de Minister ten aanzien van dit percentage?

Klopt het, dat de EC ook beschikt over een foutenpercentage per EU-lidstaat? Kunnen deze foutenpercentages ook openbaar worden gemaakt? Zo nee, waarom niet? Is de Minister in dat geval ook van mening dat Nederland zich veel harder moet inzetten op het vergroten van dergelijke transparantie door te eisen dat alle landen hun foutenpercentage bekend maken, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie?

De leden van de SP-fractie lezen dat de Minister van mening is dat meer transparantie, inzicht in onderliggende problemen en vereenvoudiging van regelgeving, en toepassing van Single Information, Single Audit (SiSa) kunnen bijdragen aan een verbetering van de EU-middelen. Welke concrete voorstellen zal de Minister doen teineinde deze goede voornemens te vertalen naar een betere besteding van EU-middelen en verantwoording daarvan. Wordt deze inzet eveneens meegenomen bij het onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Hijink (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1244), die als doel heeft in kaart te brengen welk bedrag de EU uitgeeft aan de uitvoeringskosten van de EU-begroting?

Antwoord:

Jaarlijks in het najaar neemt de Ecofinraad de ontwikkelingen op het terrein van de EU-statistieken in ogenschouw. Hierover worden raadsconclusies vastgesteld met het oogmerk om actuele ontwikkelingen bij met name de macro-economische statistieken te ondersteunen, waar nodig bij te sturen of nieuw beleid te initiëren. De dit keer voorliggende raadsconclusies over de EU statistieken hebben betrekking op een breed palet aan ontwikkelingen in de EU statistieken, waaronder het negende jaarverslag van de ESGAB. ESGAB heeft onder meer tot taak te monitoren in hoeverre de Europese praktijkcode over statistieken geïmplementeerd wordt door Eurostat en de nationale statistische bureaus.

Andere ontwikkelingen waarvan kennis genomen wordt c.q. die verwelkomd worden betreffen de verbeteringen in de governance van de statistieken benodigd voor de procedure bij buitensporige tekorten en de harmonisatie van de revisiemomenten van de nationale rekeningen. Revisies van de nationale rekeningen zijn regelmatig nodig uit hoofde van de introductie van nieuwe statische methoden en/of nieuwe statistische bronnen. In Europees verband zijn de momenten van herzieningen vanwege de introductie van nieuwe methoden in principe geharmoniseerd. De herzieningen vanwege de introductie van nieuw bronnen zijn dit echter nog niet. Dat kan ertoe leiden dat de ene lidstaat in jaar t komt met revisies van kernindicatoren van de nationale rekeningen, zoals het bruto binnenlands product (bbp) en bruto nationaal inkomen (bni), een andere lidstaat in het jaar t+1, etc. Met het oog op de vergelijkbaarheid van deze cijfers, onder meer relevant bij de afdrachten van de eigen middelen van de EU, is het belangrijk om te komen tot een harmonisatie van de bronnenrevisies in lidstaten.

Tot vier jaar na het afsluiten van het begrotingsjaar kan het BNI over het betreffende begrotingsjaar worden vastgesteld. De nationale statistiekbureaus – voor Nederland het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) – werken in het zogenoemde BNI-comité nauw samen met Eurostat om deze statistieken vast te stellen. Daarnaast werken Eurostat en de nationale statistiekbureaus samen bij het verbeteren en harmoniseren van de gebruikte bronnen en methoden voor het vaststellen van het BNI. Mogelijke verbeteringen en aanpassingen worden verwerkt via een revisie; de gevolgen hiervan voor de omvang van het nationale BNI worden met terugwerkende kracht verwerkt in de statistiek. Het CBS reviseert inmiddels eenmaal per vijf jaar. Mede op Nederlands initiatief wordt op Europees niveau gewerkt aan het harmoniseren van deze revisiemomenten. Deze werkwijze zorgt voor statistieken voor het BNI die geschikt zijn voor het vaststellen van de BNI-afdrachten van de afzonderlijke lidstaten.

Er is door Europese statistiek (Eurostat en de nationale statistische bureaus) nu een aanbeveling opgesteld inhoudende een geharmoniseerde bronnenrevisie van de nationale rekeningen in 2024 en waar mogelijk al in 2019. Dit is een positieve stap. In de raadsconclusies worden de lidstaten aangemoedigd om deze aanbevelingen over te nemen om zo daadwerkelijk te komen tot harmonisatie van revisiemomenten. De Ecofinraad zal de verdere ontwikkeling nauwkeurig volgen.

Presentatie Jaarverslag van de Europese Rekenkamer (ERK) over de EU begroting 2016

VVD

Het is voor 2016 een «verklaring met beperking» en geen afkeurende verklaring. Dit is het gevolg van een wijziging in de strategie, zoals de voorzitter van de ERK in het voorwoord van het jaarverslag aanstipt. Wat wordt daarmee bedoeld? Klopt het dat de EU begroting 2016 nog steeds niet voldoet aan het afgesproken foutenpercentage met een percentage van 3,1% terwijl het 2% mag zijn? In hoeverre mag een accountant een «verklaring met beperking» afgeven als het foutenpercentage hoger is dan is afgesproken? Is het kabinet van plan uiteindelijk wel of geen decharge te verlenen aan de EC? Welke stappen worden gezet om het foutenpercentage in de komende jaren te doen verminderen? Wordt naar de mening van de Minister de urgentie van het verbeteren van het foutenpercentage wel gezien? Zal de Minister zich ook deze keer weer inzetten teneinde het belang van de EU-lidstaatverklaringen te benadrukken?

GroenLinks

Op de agenda voor de Ecofinraad van 7 november staat een presentatie van het jaarverslag van de ERK over de EU begroting 2016. Hoe beoordeelt de Minister de «verklaring met beperking» van de ERK? En het gemiddelde foutenpercentage van 3,1%? Bij EU-fondsen met «vergoedingen van kosten» ligt het gemiddelde foutenpercentage op 4,8%. Wat is de mening van de Minister ten aanzien van dit percentage?

Antwoord:

De Europese Rekenkamer is de externe auditor van de EU-begroting en heeft als zodanig een onafhankelijke positie waarbij het opereert conform internationale auditstandaarden. De ERK geeft inderdaad in het jaarverslag aan dat aan de norm van 2% dit begrotingsjaar (2016) niet is voldaan en dat het gemiddelde foutenpercentage is berekend op 3,1%. Dit is een verbetering ten opzichte van de voorgaande jaren. Met name op het gebied van landbouw is sprake van gestage en aanhoudende verbeteringen in zowel het financieel beheer als de rechtmatigheid. Het foutenpercentage bij deze begrotingscategorie (exclusief plattelandsontwikkeling) ligt ruim beneden de 2%. Het kabinet doet geen inhoudelijke uitspraken over de strategie of het oordeel van de ERK gelet op de onafhankelijke positie van deze EU-instelling. Wel kan het kabinet bevestigen dat de ERK heeft geoordeeld conform internationale auditstandaarden (zie bijvoorbeeld ISA 705). De vraag of het kabinet decharge zal verlenen aan de Europese Commissie is niet aan de orde op deze Ecofin. Na bestudering van het jaarverslag, zal het kabinet in voorbereiding op de Ecofin van februari 2018 een positie innemen. Dan is het aannemen van de zogenoemde «Raadsaanbevelingen» ten behoeve van de decharge aan de orde. Het Europees Parlement is de uiteindelijke dechargeverlenende autoriteit. De Raad geeft advies.

Om het foutenpercentage nog verder te verbeteren wordt door zowel de Commissie als een groot deel van de lidstaten, waaronder Nederland, gestreefd naar vereenvoudiging van regelgeving en waar nodig het verbeteren van het financieel beheer (ook in lidstaten). Het vermijden van nationale «goldplating» (een extra laag op de EU-regelgeving) wordt door de ERK benoemd als maatregel om het foutenpercentage verder te verlagen. Relevant om te vermelden in dit kader is dat de verantwoordingsverplichtingen voor lidstaten inmiddels sterk zijn verbeterd. Met name bij de Europese structuur- en investeringsfondsen is de verwachting dat dit leidt tot verdere verbeteringen. Tot slot is de Europese Commissie gericht op effectieve handhaving, hetgeen het kabinet steunt en naar voren zal brengen tijdens de besprekingen over de Raadsaanbevelingen voor de decharge. Met name het tijdig en snel opleggen van betaalstops is effectief gebleken in gevallen van signalen dat de rechtmatigheid of de systemen van financieel beheer niet op orde zijn bij bepaalde managementautoriteiten in lidstaten of bij bepaalde programma’s. Zoals de ERK ook al aangeeft in het jaarverslag, is er voldoende informatie beschikbaar bij de autoriteiten van lidstaten om tijdig fouten op te sporen en te corrigeren, alvorens men declareert bij de Europese Commissie. Daarnaast is het kabinet van mening dat meer transparantie kan bijdragen aan een cultuur gericht op verbetering. Zo geeft de Europese Commissie al enkele jaren haar eigen cijfers (foutenpercentages) per regio weer in de zogenoemde «annual reports» per fonds. Deze zijn inzichtelijk via de website van DG Budget.

Ten aanzien van uw vraag over de lidstaatverklaring het volgende. In 2008 introduceerde Nederland de Nationale Verklaring (NV) als verantwoordingsinstrument voor EU-middelen in gedeeld beheer. Dit heeft geen navolging van andere lidstaten gekregen, behoudens Zweden, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk (dat er inmiddels mee gestopt is). Hoewel de NV als zodanig geen navolging heeft gekregen, ook niet sinds het als instrument erkenning kreeg in het Financieel Reglement (in 2012), is het van belang om te benadrukken dat de bouwstenen van de NV onderdeel geworden zijn van de verantwoordingsketen voor lidstaten, vanaf de betalingen onder het nieuwe MFK 2014–2020. De autoriteiten in lidstaten moeten «beheersverklaringen» over het functioneren van de systemen uitbrengen, met daarbij een onafhankelijke auditopinie over rechtmatigheid tot op het niveau van eindbegunstigden. Ook zijn de vereisten voor de zogenaamde «Annual Summaries» verzwaard. Het kabinet beschouwt dit als winst. Het effect hiervan wordt zichtbaar bij de bestedingen vanaf de EU-begroting in 2017, aangezien 2016 het laatste jaar was voor betalingen die nog onder de regels van het «oude» MFK plaatsvonden.

Het klopt dat de Europese Commissie beschikt over foutenpercentages per lidstaat. De Europese Commissie ontvangt namelijk jaarlijks van alle nationale auditautoriteiten die belast zijn met de externe controle van EU-fondsen in een lidstaat, een overzicht van foutenpercentages per programma of regio. Momenteel is de Europese Commissie niet rechtens verplicht om deze openbaar te maken, maar Nederland dringt hier al enige jaren wel op aan. Overigens mogen lidstaten deze informatie wel zelf openbaar maken.

Wat de Commissie wel publiceert is de zogenoemde residual error rate, dat de uitkomst is van een interne berekening van de Commissie op grond van de eerder genoemde rapportages van nationale auditautoriteiten, na het opleggen van financiële correcties.

Ten aanzien van de vragen van de fractie van de SP over het bevorderen van de toepassing van SiSa bij EU-fondsen, heeft het kabinet zich tijdens de recente onderhandelingen over het nieuwe Financieel Reglement van de EU-begroting sterk gemaakt voor een stevig artikel over cross reliance. Hierdoor kan in de toekomst meer gebruik gemaakt worden van reeds bestaande (betrouwbare en onafhankelijke) audits en onderzoeken eerder in de controleketen, zonder dat dit afbreuk doet aan de kwaliteit van het eindoordeel en de daarbij behorende assurance over de rechtmatigheid. In Nederland wordt in feite al een vorm van SiSa toegepast door de Commissie, omdat de Auditdienst Rijk (ADR) in de hoedanigheid van auditautoriteit van EU-fondsen in Nederland, een zogenoemde contract of confidence heeft met de EC. Uiteraard moet hiervoor eerst voldaan worden aan strikte voorwaarden. Nederland is geheel transparant over deze gang van zaken. Ook publiceert Nederland ieder jaar de Nationale Verklaring als bijlage bij het Financieel Jaarverslag Rijk met de onderliggende gegevens, waaronder de door de ADR geconstateerde fouten (en genomen maatregelen) per fonds.

Momenteel voert de EC een onderzoek uit naar de uitvoeringskosten van de EU-begroting. Wellicht ontstaat hierdoor een beter beeld van de mogelijkheden die SiSa biedt om deze kosten te verminderen. De uitvoering van de motie van het lid Hijink (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1244) zal het kabinet bezien in het licht van dit onderzoek.

Update insolventie

De leden van de VVD-fractie vragen naar de status van de discussie in de Ecofinraad gegeven het feit dat de discussie over de insolventie loopt via de JBZ-raad.

Antwoord:

In de Ecofinraad wordt niet onderhandeld over het richtlijnvoorstel. Goede insolventieraamwerken zijn echter belangrijk voor economische groei en grensoverschrijdende investeringen. De activiteiten van de Europese Commissie op het gebied van insolventiewetgeving worden daarom verwelkomd in de raadsconclusies over het actieplan kapitaalmarktunie die op 24 november 2015 door de Ecofinraad zijn aangenomen.1 Ook wordt het voorstel genoemd in de routekaart voor de voltooiing van de bankenunie.2 De Ecofin wordt daarom op de hoogte gehouden van de voortgang van de onderhandelingen.

ECB opkoopprogramma

Allereerst merken de leden van de PVV-fractie op, dat Mario Draghi heeft aangekondigd vanaf volgend jaar het opkoopprogramma van de Europese Centrale Bank (ECB) te halveren. Deze leden willen weten welke gevolgen het halveren van het opkoopprogramma van de ECB heeft. Ook willen zij weten of het klopt dat de ECB voorlopig een «open einde» voor haar opkoopprogramma hanteert en dat het mogelijk blijft het maandelijkse opkoopbedrag weer te vergroten. Daarnaast vragen zij wanneer de ECB de minimumbiedrente naar verwachting weer verhogen? Wanneer verwacht de ECB aan haar inflatiedoelstellingen te kunnen voldoen? Verder vragen de leden van de PVV-fractie wat de groei wordt van de maatschappelijke geldhoeveelheid en basisgeldhoeveelheid op de middellange termijn. Wat zal de ECB doen als de rentes in Zuid-Europa dreigen op te lopen? Heeft de Minister zicht op wanneer het opkoopprogramma volledig zal worden afgebouwd? Wanneer wordt het doorrolprogramma volledig afgebouwd? De leden van de PVV-fractie willen verder weten of de Minister de mening deelt dat het opkoopprogramma van de ECB kan leiden tot zeepbelvorming. Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Het halveren van het opkoopprogramma betekent dat het maandelijkse aankoopbedrag onder het zogenoemde Asset Purchase Programme (APP) wordt teruggebracht van 60 naar 30 miljard euro per maand. Het opkoopprogramma is er op gericht de rente te verlagen en daarmee de investeringen en consumptie in de eurozone te stimuleren en zo de inflatie in de eurozone te verhogen.

Het is niet precies aan te geven wat het effect van de halvering zal zijn op de rente, consumptie en investeringen. Enerzijds heeft een verlaging van het opkoopvolume een stuwend effect op de rente. Anderzijds kan het herinvesteren van de reeds aangekochte obligaties een drukkend effect uitoefenen op de rente. Voorts geldt dat andere beleidsmaatregelen van de ECB, zoals de negatieve depositorente en de gerichte langlopende leningen (Targeted Long-Term Refinancing Operations of TLTRO) de rente de komende tijd kunnen blijven drukken. De effecten zijn tevens afhankelijk van de mate waarin marktpartijen een halvering van het opkoopprogramma reeds voorafgaand aan het ECB-besluit hadden ingeprijsd.

De ECB heeft op 26 oktober besloten om van januari 2018 tot eind september 2018 per maand 30 miljard aan activa te kopen. De ECB heeft de mogelijkheid om het opkoopprogramma daarna te stoppen of te verlengen, te verkleinen of te vergroten.

Hierbij wil ik benadrukken dat de ECB onafhankelijk is en een ruime beoordelingsvrijheid heeft in het kiezen van instrumenten om aan haar mandaat te voldoen. Ik ben, volgens de Nederlandse traditie, een groot voorstander van deze onafhankelijkheid van de centrale bank.

Het is niet bekend wanneer de ECB haar rentetarieven gaat verhogen. De ECB geeft in haar beleidsbeslissing van 26 oktober aan dat de beleidsrentes op de huidige niveaus blijven tot ruim na het einde van het opkoopprogramma.

De ECB geeft niet aan wanneer ze verwacht aan haar inflatiedoelstelling te voldoen. Wel benadrukt de ECB dat de vooruitzichten van de ontwikkeling van de economie en de inflatie in de eurozone zijn verbeterd. De ECB merkt op dat de maatstaven van de onderliggende inflatie sinds begin 2017 licht zijn gestegen, maar dat deze nog steeds overtuigendere tekens van een aanhoudende opwaartse trend moeten laten zien. De loongroei is licht gestegen, maar de binnenlandse prijsdruk blijft over het geheel genomen nog steeds gematigd. De onderliggende inflatie in het eurogebied zal volgens de ECB naar verwachting geleidelijk blijven stijgen op de middellange termijn.

De groei van de maatschappelijke geldhoeveelheid is afhankelijk van het beleid van de ECB en dat is afhankelijk van de ontwikkelingen in de inflatie en de economie.

Het opkoopprogramma van de ECB is er op gericht om de inflatie in de eurozone aan te jagen naar een niveau van onder, maar dicht bij 2% op de middellange termijn. Daarbij kijkt de ECB naar de gemiddelde inflatie van de eurozone als geheel en niet naar de inflatie in individuele landen. Het is op voorhand niet aan te geven of en in welke mate een stijging van de rentes in Zuid-Europa de gemiddelde inflatie in de eurozone zal beïnvloeden. De ECB kan op basis van haar mandaat van prijsstabiliteit bepalen of een wijziging in het monetair beleid noodzakelijk is.

De ECB geeft aan dat het opkoopprogramma door zal lopen totdat de ECB bewijs ziet van een aanhoudende verandering in de ontwikkeling van de inflatie in overeenstemming met zijn inflatiedoelstelling.

De ECB zal de hoofdsommen van vervallen waardepapieren die in het kader van het opkoopprogramma zijn aangekocht voor langere tijd na de afloop van het opkoopprogramma herinvesteren, in ieder geval zo lang als volgens de ECB noodzakelijk is.

De ECB weegt de gevolgen van het monetaire beleid voor de financiële stabiliteit mee in haar beslissingen. Daarbij is het belangrijk dat het Eurosysteem een zorgvuldige afweging maakt tussen effectiviteit en risico’s van het ruime monetaire beleid. Hoewel de ontwikkeling van activaprijzen door een veelvoud aan factoren wordt beïnvloed, kunnen monetaire verruiming en lagere rentes een opwaarts effect hebben. Hierdoor ontstaat het risico dat de prijzen van activa kunnen afwijken van de fundamentele waarden. Dergelijke afwijkingen kunnen een risico vormen voor de financiële stabiliteit als activaprijzen zich later aanpassen.

Macroprudentieel beleid kan een bijdrage leveren aan het beteugelen van deze risico’s. De afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet om dit beleid in het Eurogebied te versterken. Zo kunnen macroprudentiële autoriteiten bijvoorbeeld een contracyclische kapitaalbuffer opleggen, waardoor schommelingen in de kredietcyclus geadresseerd kunnen worden. Ook het tegengaan van overmatige schuldfinanciering kan financiële risico’s beperken. Dit kabinet is onder andere voornemens om schuldfinanciering minder aantrekkelijk te maken door de hypotheekrenteaftrek voor huishoudens versneld af te bouwen en de renteaftrek voor bedrijven en banken te beperken.

Thematische bespreking: Investeringen in menselijk kapitaal

De leden van de fractie van de VVD vragen naar de discussie over investeringen in human capital. Wat is de status van deze discussie? Waarom wordt er in de geannoteerde agenda expliciet gerefereerd aan het «respecteren van de begrotingsregels uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)» in relatie tot de uitgaven aan onderwijs? Zijn er signalen dat EU-lidstaten soepeler zouden willen omgaan met onderwijsuitgaven in het SGP, bijvoorbeeld door middel van een vrijstelling? Zo ja, welke EU-lidstaten zijn dit? Kan expliciet worden aangegeven of de Minister een soepelere of meer flexibele interpretatie van de begrotingsregels afwijst? Wat brengt Nederland in met betrekking tot de onderwijsuitgaven in de discussie over menselijk kapitaal? Welke ervaringen heeft Nederland hieromtrent?

Antwoord:

De Eurogroep voert regelmatig thematische besprekingen over onderwerpen die kunnen bijdragen aan de economische veerkracht van lidstaten in het eurogebied, en hiermee een positieve impuls kunnen geven aan banen en groei in het Eurogebied. Bij thematische besprekingen wordt voor sommige onderwerpen toegewerkt naar gedeelde principes of «benchmarks». Tijdens de bespreking in de Eurogroep over investeringen in human capital zijn geen common principles of benchmarks voorzien. Lidstaten zullen in de Eurogroep nationale ervaringen delen en «best practices» met elkaar uitwisselen.

Nederland steunt een bespreking over investeringen in human capital in de Eurogroep. De discussie sluit aan bij de Nederlandse inzet voor een groeivriendelijke compositie van overheidsuitgaven. Een uitwisseling van «best practices» in de Eurogroep kan hieraan bijdragen. Voor Nederland geldt dat met regelmaat «spending reviews» worden gedaan, wat kan bijdragen aan een efficiënte inzet van publieke middelen. Ook de nadruk die het Nederlandse onderwijssysteem legt op vrijheid van schoolbesturen bij besteding van uitgaven aan onderwijs kan hieraan bijdragen mits er voldoende waarborgen zijn voor een doelmatige besteding. Hierover is in het Regeerakkoord aangegeven dat het kabinet de Onderwijsraad en de Algemene Rekenkamer zal vragen te adviseren of de definitie van een doelmatige besteding scherper kan worden geformuleerd.

In de Geannoteerde Agenda wordt voor dit onderwerp verwezen naar de gedeelde principes over investeringen die de Eurogroep op 7 april overeen zijn gekomen. Eén van deze principes houdt verband met investeringen in menselijk kapitaal, namelijk het belang van productiviteitsverhogende publieke investeringen. Dit gedeelde principe stelt dat bij productiviteitsverhogende investeringen, waaronder investeringen in onderwijs, de begrotingsregels uit het SGP gerespecteerd moeten worden. Over deze gedeelde principes bestaat consensus in de Eurogroep. Het kabinet is van mening dat de begrotingsafspraken binnen het Stabiliteits- en Groeipact nageleefd moeten worden.

ESM

De leden van de VVD vragen naar de inzet van de Minister voor een introductie van een formeel mechanisme dat kan worden ingezet bij de herstructurering van onhoudbare schulden. Zoals ook aangegeven in het regeerakkoord zou de slagkracht van het ESM kunnen worden vergroot door het verder uitbouwen van een ordentelijk proces voor de herstructurering van een onhoudbare overheidsschuld (Sovereign Debt Restructuring Mechanism, SDRM), naar analogie met het principe van «bail-in» voor banken in de bankenunie.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de bespreking in de Eurogroep over de toekomst van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). Zij lezen met instemming dat er geen sprake meer is van een overgang van het ESM naar een Europees Monetair Fonds (EMF) en dat er geen institutionele wijzigingen meer worden voorgesteld. Klopt dit, vragen deze leden? En blijft dit ook zo, vragen deze leden? Welke overwegingen zijn er ter tafel gekomen over een gewijzigde bestuursstructuur van het ESM? Waar moeten we dan ongeveer aan denken? Wanneer vindt er besluitvorming plaats over een eventuele nieuwe rol van het ESM en hoe wordt de Kamer in deze besluitvorming meegenomen? Wanneer volgt er een kabinetsreactie op de plannen over het vervolg op het ESM? Kan de regering in gaan op het krachtenveld in de EU over de toekomst van het ESM?

De leden van de SP-fractie vinden dat Rutte III er niet aan kan ontkomen om duidelijkheid te scheppen over de Europese plannen. De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de opvatting van de huidige eurogroepvoorzitter Jeroen Dijsselbloem dat het ESM omgebouwd moet worden naar een Europees IMF. De leden van de SP-fractie vragen de regering of dit overeenkomt met het regeerakkoord. De leden van de SP-fractie horen van de regering graag een onderbouwing.

Antwoord:

De leden van de CDA- en de SP-fractie vragen naar de opvattingen van het kabinet over de toekomst van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). De Eurogroep heeft over de toekomst van het ESM van gedachten gewisseld tijdens haar bijeenkomst in oktober. De Tweede Kamer is van de uitkomst van deze gedachtewisseling op de hoogte gesteld door middel van het verslag van de Ecofin en de Eurogroep (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1465).

Er is onder meer gesproken over de institutionele opzet van het ESM. Sommige lidstaten waren voorstander van het onderbrengen van het ESM in het institutionele raamwerk van de Europese Unie. Het merendeel van de lidstaten gaf echter aan de huidige intergouvernementele opzet de komende tijd te willen behouden. Dat wil zeggen dat de lidstaten in belangrijke mate zeggenschap hebben over de totstandkoming van programma’s. Daarnaast is gesproken over het vergroten van de effectiviteit van het proces omtrent steunprogramma’s. Het ESM is binnen de huidige vormgeving enkel verantwoordelijk voor de financiering van programma’s. Het onderhandelen en het monitoren van beleidsvoorwaarden besteedt het ESM uit aan de Commissie, dat hierover in overleg treedt met de ECB. Er is ter sprake gekomen dat de effectiviteit van steunprogramma’s zou kunnen worden vergroot, door het ESM de mogelijkheid te geven op zelfstandige wijze steunprogramma’s uit te onderhandelen, te financieren en te monitoren.

De gedachtewisseling over de toekomst van de EMU focust ditmaal op andere onderwerpen, zoals ook aangegeven in de Geannoteerde Agenda. Het kabinet zal op korte termijn een brief over haar inzet met betrekking tot de toekomst van de EMU met de Tweede Kamer delen, waarbij ook zal worden ingegaan op het ESM.

Voltooiing van de Bankenunie

De leden van de VVD-fractie zijn teleurgesteld in de memo van de Europese Commissie (EC) over de voltooiing van de bankenunie. Weer zien deze leden bijna uitsluitend oproepen tot de mutualisering van risico’s in de financiële sector, terwijl het inmiddels politiek breed wordt gedragen, zowel in deze Kamer als in Europa, dat risicoreductie eerst zou moeten komen. Zo lezen zij bijvoorbeeld bijna niks over de risicoweging van staatsobligaties en de aanpak hiervan. Waarom maakt dit geen onderdeel uit van de plannen van de EC? Kan de Minister nogmaals bevestigen dat er geen stappen gezet zullen worden op het gebied van risicomutualisatie alvorens de risico’s in de financiële sector voldoende zijn teruggedrongen?

Antwoord

In haar recente Communicatie zegt de Commissie later op de prudentiële weging van staatsobligaties terug te komen, omdat op internationale discussies in het Bazels comité wordt gewacht. De prudentiële behandeling van staatsobligaties bespreekt de Commissie overigens ook in haar EMU reflectiepaper. In lijn met het regeerakkoord alsook de afspraken die eerder zijn gemaakt tussen de Europese ministers van Financiën (de zogeheten routekaart voor de bankenunie) dienen inderdaad eerst stappen te worden gezet op het gebied van risicoreductie.

Herziening Europees Systeem Financieel Toezichthouders

De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat er geen besluiten worden genomen of onomkeerbare stappen worden gezet.

Antwoord:

De bespreking in de Ecofin betreft een eerste lezing van het voorstel, bestaande uit een presentatie door de Europese Commissie en een uitwisseling van gedachten. Het ligt niet in de rede om hierbij besluiten te nemen of onomkeerbare stappen te zetten.

De leden van de fractie van de VVD vragen naar de gevolgen voor de Nederlandse toezichthouders en de wijze van handhaving.

Antwoord:

De voorstellen gaan in op de verdeling van bevoegdheden tussen de Europese Toezichthoudende Autoriteiten (ESA’s) en nationale competente autoriteiten (NCA’s). Zo worden de bevoegdheden van de ESA’s uitgebreid ten behoeve van verdere toezichtsconvergentie, wat zorgt voor een meer gelijke benadering van het toezicht door NCA’s, zoals de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank (DNB). Dit gebeurt door de ESA’s de mogelijkheid te geven om i). onafhankelijke reviews (independent reviews) uit te voeren op activiteiten van nationale toezichthouders (in plaats van peer reviews door de toezichthouders zelf); ii). meer sturend te zijn in het opstellen van EU-brede prioriteiten voor toezichthouders; en iii). vroeger in te kunnen grijpen in het geval van toezichtsarbitrage Daarnaast wordt voorgesteld dat de Europese Effecten- en Marktentoezichthouder (ESMA) direct toezicht gaat houden op een select aantal pan-Europese activiteiten, hetgeen betekent dat NCA’s op die terreinen niet langer bevoegd zullen zijn om toezicht te houden. Er zal bij de uitwerking van het directe toezicht aandacht moeten zijn voor praktische aspecten als de toekenning van onderzoeks- en sanctiebevoegdheden aan ESMA, de rechtsbescherming daarbij en de verhouding met andere rechtsgebieden, zoals het strafrecht, dat nationaal ook een rol kan spelen op sommige terreinen. De Europese Verzekerings- en Pensioenautoriteit (EIOPA) krijgt in de voorstellen een versterkte rol bij de beoordeling van interne modellen en het doen van stresstesten, welke gevolgen hebben voor het toezicht van DNB. Voorts wordt de bestuursinrichting aangepast en wordt een onafhankelijk uitvoerend comité voorgesteld, waarbij bevoegdheden verschuiven van het toezichthouderscomité bestaande uit de nationale toezichthouders naar het uitvoerend comité bestaande uit onafhankelijke leden. Ook wordt in de voorstellen de financiering van de ESA’s aangepast waarbij kosten zullen worden doorbelast aan de sector. De partijen die direct onder toezicht staan ontvangen de rekening dan direct van ESA’s, de overige partijen krijgen deze via de nationale toezichthouder toegezonden, wat gevolgen heeft voor de rol van de nationale toezichthouders bij de inning van toezichtkosten. Voor nadere toelichting op en een appreciatie van de voorstellen verwijs ik u graag naar het BNC-fiche dat uw Kamer vrijdag jl. heeft ontvangen.3

De leden van de fractie van de VVD vragen naar de voordelen van het meer Europees voeren van toezicht. Ook vragen de leden waarom het kabinet positief staat tegenover voorstellen ter versterking van de positie van ESMA als kapitaalmarkttoezichthouder binnen de kapitaalmarktunie waar het gaat om Europese en grensoverschrijdende marktsegmenten.

Antwoord:

Zoals aangegeven in de recente kabinetsreactie op de mid-term review van het actieplan kapitaalmarktunie is versterkt Europees toezicht op de kapitaalmarkt van belang voor de verdere totstandkoming van de kapitaalmarktunie. Het kabinet heeft dan ook aangegeven positief te staan tegenover voorstellen van wijzigingen van wet- en regelgeving ter versterking van de positie van ESMA als kapitaalmarkttoezichthouder binnen de kapitaalmarktunie waar het gaat om Europese, grensoverschrijdende marktsegmenten. Voor deze marktsegmenten waarbij een geïntegreerde Europese markt is ontstaan, is uniform toezicht van belang voor het functioneren van de markt. Uniform, grensoverschrijdend toezicht verkleint mogelijke problemen voorkomend uit coördinatie tussen nationale toezichthouders bij het uitvoeren van hun respectievelijke taken ten aanzien van deze grensoverschrijdende markten. Voorts zorgt uniform, grensoverschrijdend toezicht voor het beperken van risico’s voortkomend uit het arbitrair gebruik door marktpartijen van verschillen in toezichtpraktijken in de lidstaten (toezichtsarbitrage). Het kabinet hanteert een aantal criteria waar aan moet worden voldaan alvorens toezicht verder te willen centraliseren. Zo moet het gaan om activiteiten die bij uitstek grensoverschrijdend c.q. pan-Europees plaatsvinden. Ook moet er sprake zijn van duidelijke eenduidige regels, zodat de beleidsinvulling bij de Uniewetgever blijft liggen. Dit voorkomt dat de toezichthouder de rol van zowel wetgever als toezichthouder op zich moet nemen. Ook het aantal onder toezicht gestelden speelt een rol. Wanneer het aantal marktpartijen beperkt is, zorgt centraal toezicht voor een concentratie van de expertise op de respectievelijke toezichtsterreinen. Indien het toezicht direct de bescherming van consumenten raakt, is het uitgangspunt dat toezicht beter dicht bij de consument, dus nationaal, uitgeoefend kan worden.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de voorstellen voor de toezichtconvergentie betekenen. Verder vragen zij welke ruime nationale toezichthouders nog hebben om extra eisen te stellen en wat dit betekent voor het gelijke speelveld. Ook vragen zij in welke mate er überhaupt al sprake is van gelijke regels en hoe dan toch een gelijk speelveld te creëren is.

Antwoord:

Zoals voorgaand vermeld houden de voorstellen voor toezichtsconvergentie in dat de ESA’s: i) onafhankelijke reviews (independent reviews) kunnen uitvoeren op activiteiten van nationale toezichthouders (in plaats van peer reviews door de toezichthouders zelf); ii) een meer sturende rol krijgen in het opstellen van EU-brede prioriteiten voor toezichthouders; en iii) de mogelijkheid krijgen om in het geval van toezichtsarbitrage eerder in te kunnen grijpen. Voor wat betreft het stellen van regels bevat het ESFS-voorstel geen wijziging van de huidige situatie. De ESA’s doen aan de Europese Commissie voorstellen voor technische en implementatiestandaarden (RTS’en en ITS’en) die de Europese Commissie dan vast moet stellen in een gedelegeerde of implementerende handeling c.q. verordening. Deze gedelegeerde verordeningen van de Europese Commissie werken rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde en bevorderen daarmee verder het gelijke speelveld. Voor zover in deze instrumenten geen regels worden gesteld houden de nationale toezichthouders ruimte om aanvullende regels te stellen. Tevens kunnen de ESA’s aanbevelingen en richtsnoeren opstellen waar de toezichthouders en instellingen zich in beginsel aan houden, tenzij ze gemotiveerd aangeven waarom zij dit niet doen (comply or explain).

De leden van de fractie van de VVD vragen of een stijging van de Europese toezichtkosten nationaal worden gecompenseerd en vragen wat de gevolgen van de totale toezichtkosten voor de betrokken sectoren zijn. Voorts verzoeken de leden te zorgen dat de totale toezichtkosten niet mogen stijgen.

Antwoord:

Het kabinet acht het van groot belang dat de herziening van het ESFS raamwerk zo wordt vormgegeven dat in voldoende mate rekening wordt gehouden met de kosteneffectiviteit van de voorgestelde maatregelen. Doelmatige besteding van middelen door de ESA’s is het uitgangspunt. De Europese Commissie constateert in haar analyse dat het huidige niveau van financiering onvoldoende is geweest voor de ESA’s om al hun taken optimaal uit te kunnen voeren. Aanvullend constateert de Europese Commissie dat in de toekomst de toezichtskosten voor de overige EU-lidstaten zullen stijgen door het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. Zo zal het VK niet meer bijdragen aan de begroting van de ESA’s, terwijl de toezichtstaken bij een vertrek naar verwachting eerder zullen toenemen dan afnemen. Het impact assessment geeft dan ook aan dat de begroting van de ESA’s in het voorstel zal toenemen. Het kabinet constateert dat de impact assessment van de Europese Commissie bij alle overwogen opties rekening heeft gehouden met kosteneffectiviteit. De Europese Commissie geeft aan dat het uiteindelijke effect neutraal zal uitpakken voor de EU-begroting en het netto resultaat voor de private sector beperkt (negatief) zal zijn.

Het kabinet is van mening dat een verdere integratie van financiële markten ervoor zorgt dat er behoefte is aan een beter geïntegreerd Europees toezichtraamwerk. In dat licht moet toezicht van voldoende kwaliteit zijn. Voor het kabinet geldt dan ook niet als randvoorwaarde dat de totale toezichtskosten niet mogen stijgen. Wel is het kabinet kritisch op het voorstel van de Europese Commissie om de huidige verdeelsleutel naar stemgewicht los te laten. Hoewel in zijn totaliteit de toezichtskosten volgens de Europese Commissie beperkt zullen stijgen voor de private sector, zal dit voor de Nederlandse financiële sector kunnen leiden tot een ruime verdubbeling van de bijdrage aan de ESA’s t.o.v. de huidige situatie. Deze stijgingen zullen niet nationaal gecompenseerd worden. Het kabinet ziet het liefst dat de huidige verdeelsleutel intact blijft en zal zich daar tijdens de onderhandelingen voor inzetten.

In het geval van ESMA worden met de overheveling van directe toezichtsbevoegdheden, de toezichtskosten direct doorgerekend aan de onder toezicht staande financiële instellingen. In lijn met het nationale beleid, is het kabinet voorstander van het rechtstreeks doorrekenen van toezichtskosten voor direct toezicht. Stijgingen van deze kosten zullen niet één-op-één nationaal gecompenseerd worden, bijvoorbeeld omdat het hier ook gaat om deels nieuwe marktsegmenten waar momenteel nog geen sprake is van toezicht, zoals in het geval van datarapporteringsdienstverleners.

De leden van de fractie van de VVD vragen naar de wijze waarop prikkels voor efficiëntie zijn ingebouwd bij de Europese toezichthouders zodat doelmatig en doeltreffend gewerkt wordt.

Antwoord:

Het kabinet is van mening dat er solide (democratische) verantwoording- en controlemechanismen aanwezig moeten zijn. De handhaving van een bijdrage vanuit de EU-begroting zorgt voor een extra dimensie in de controle op en verantwoording van de Europese toezichthouders. Zo zorgt de betrokkenheid van meerdere EU-instanties (Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer) bij de goedkeuring en uitvoering van de begroting van de ESA’s voor de nodige checks en balances.

De leden van de fractie van de VVD vragen naar een mogelijke machtsconcentratie op Europees niveau, vooral bij de voorzitter van het uitvoerend comité.

Antwoord:

De Europese Commissie stelt o.a. voor de bestuursinrichting van de ESA’s aan te passen omdat de huidige bestuursinrichting onvoldoende efficiënt is door een inherente spanning tussen het Europese mandaat van de ESA’s en het nationale mandaat van de nationale toezichthouders als leden zijn van de toezichthouderscomité (board of supervisors, BoS) en het directiecomité (management board, MB). Het voorstel van de Europese Commissie beoogt derhalve de bestuursinrichting van de ESA’s effectiever te maken. Mede in het licht van onevenredige machtsconcentratie moet er op gelet worden dat de beoogde versterking van de bestuursinrichting is ingegeven door een versterking van de bevoegdheden. In het voorstel van de Europese Commissie wordt voorgesteld de huidige MB bestaande uit bestuurders van nationale toezichthouders, de uitvoerend directeur en de voorzitter van de ESA te vervangen door een onafhankelijk uitvoerend comité (executive board, EB) bestaande uit een voorzitter en een aantal onafhankelijke, voltijds leden, benoemd door de Raad van de Europese Unie, waarbij het Europees Parlement een rol heeft in het benoemings- en ontslagproces. In het EB heeft ieder lid één stem, waarbij de voorzitter een doorslaggevende stem heeft wanneer de stemmen staken. Alle onafhankelijke leden worden als onafhankelijke deskundigen op basis van hun kennis en kunde benoemd. De EB krijgt de taak om besluiten van het toezichthouderscomité (board of supervisors, BoS), werkprogramma van de ESA en de begroting voor te bereiden. De EB krijgt op een aantal terreinen directe beslissingsbevoegdheden, zoals bij geschillenbeslechting tussen toezichthouders, onafhankelijke reviews van het werk van nationale toezichthouders en het opstarten van schendingvanunierechtprocedures. De positie van de voorzitter wordt versterkt door deze de mogelijkheid toe te kennen bevoegdheden onder de onafhankelijke leden te verdelen. De BoS blijft het hoogste besluitvormende orgaan van de ESA’s en heeft de beslissingsbevoegdheid voor alle overige taken. Zoals in het BNC-fiche aangegeven vindt het kabinet het van belang dat de beslissingsbevoegdheid die toevalt aan de EB alleen kan gaan om niet-regelgevende beslissingen. Er dient een zuivere scheiding behouden te blijven tussen toezicht en beleid, teneinde de checks & balances goed in het oog te houden. Ik zal daarom kritisch beschouwen welke taken en bevoegdheden bij de BoS blijven liggen en welke bij de EB worden belegd.

De leden van de fractie van de VVD vragen naar het realisme van de lijn dat er geen beleidsmatige redenen zijn om verdere uitbreiding van taken en/of bevoegdheden te bepleiten voor de Europese Bankenautoriteit (EBA) of en/of EIOPA. Voorts vragen de leden naar het krachtenveld op dit punt.

Antwoord:

De voorstellen bevatten geen nadere uitbreiding daar waar het de directe taken en/of bevoegdheden betreft van EBA en EIOPA binnen de Unie, omdat voor uitbreiding op basis van de consultatiereacties geen draagvlak lijkt te zijn in de Raad. Echter, de bevoegdheden van EBA en EIOPA op het gebied van toezichtsconvergentie, equivalentiebeslissingen van derdelanden en de monitoring van de equivalentie van deze derdelanden worden wel versterkt, evenals de bestuursinrichting en de wijze van financiering. Verwacht wordt dat een aanzienlijk aantal landen de versterking van de bevoegdheden op het gebied van equivalentieverklaringen en -monitoring positief doch kritisch zal benaderen en kritisch zal zijn op de overige veranderingen op het gebied van taken en bevoegdheden van EBA en EIOPA.

De leden van de fractie van de SP vragen in hoeverre het standpunt van veel lidstaten ten opzichte van verdere Europese centralisatie van het financiële toezicht bij ESMA en geen noodzaak zien voor een fundamentele wijziging van de bestuursinrichting en financiering van de ESA’s contrair is aan de voorstellen van de Europese Commissie. Voorts vragen de leden van de fractie van de SP op welke wijze Nederland zich zal positioneren tijdens de Ecofinraad.

Antwoord:

Het standpunt van een groot aantal lidstaten is kritisch c.q. afwijzend over de voorstellen van de Europese Commissie, zoals aangegeven in het eerder genoemde BNC-fiche over de voorstellen dat vrijdag 27 oktober jl. aan uw Kamer is gestuurd. Nederland stelt zich op het standpunt dat verdere integratie van financiële markten met toenemend grensoverschrijdend kapitaalverkeer ervoor zorgt dat er behoefte is aan een beter geïntegreerd Europees toezichtraamwerk. In het bijzonder is het kabinet, mede in het kader van de kapitaalmarktunie, voorstander van de richting om tot meer centraal toezicht door ESMA te komen.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de versterkte rol van EIOPA in de toepassing van interne modellenmethode door de nationale toezichthouders onder Solvency-II en of dit betekent dat de nationale toezichthouders hier dan ook niet van mogen afwijken en zo nee, waarom niet.

Antwoord:

In het voorstel krijgt EIOPA de taak om adviezen te geven bij mogelijke inconsistenties in de beoordeling van interne modellen door toezichthouders en om toezichthouders te assisteren in het bereiken van overeenstemming qua beoordeling. Toezichthouders dienen conform deze adviezen te handelen of indien zij dat niet doen, uit te leggen waarom («comply or explain»).

De leden van de fractie van de VVD vragen wat bedoeld wordt met het vergroten van aandacht voor de verzekeringssector binnen het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB).

Antwoord:

De ESRB is binnen het ESFS belast met het macro-prudentieel toezicht op het financiële systeem binnen de EU. Dit betreft ook de macro-economische ontwikkelingen die gerelateerd zijn aan de verzekeraars die opereren in het financiële systeem. Gezien de voorgestelde samenstelling van de ESRB, acht het kabinet het van belang te benadrukken dat binnen de ESRB niet alleen expertise op het gebied van banken aanwezig dient te zijn maar ook expertise op het gebied van verzekeren.

De leden van de fractie van het CDA vragen naar de voorgestelde wijzigingen bij het ESRB. Deze leden snappen de signalerende rol van de Europese Centrale Bank (ECB) als het gaat om mogelijke systeemrisico’s bij EU-lidstaten en bijvoorbeeld systeemrelevante banken. Deze leden vragen zich echter of de ECB de juiste instantie is om te signaleren voor systeemrisico’s binnen het Eurosysteem. Voorts vragen de leden of de ECB(-president) de juiste actor om te waarschuwen voor de mogelijke risico’s van het ECB-beleid zelf, bijvoorbeeld als het gaat om het grootschalig opkopen van overheids- en bedrijfsobligaties. Daarnaast vragen de leden wie volgens het kabinet verantwoordelijk is voor het signaleren van systeemrisico’s in het Eurosysteem en deelt de Minister de mening dat het onwenselijk zou zijn als dit de ECB zelf zou zijn.

Antwoord:

De ESRB is verantwoordelijk voor het macro-prudentieel toezicht op het financiële systeem en heeft tot taak systeemrisico’s te identificeren en daarvoor te waarschuwen. Het is niet de ECB maar de ESRB (waarvan de ECB deel uitmaakt) die verantwoordelijk is voor het signaleren van systeemrisico’s. Leden van de Algemene Raad van de ESRB zijn, naast de president en vicepresident van de ECB, de presidenten van de nationale centrale banken, de voorzitters van de EBA, ESMA en EIOPA, de Commissie en de voorzitters van de adviescommissies van de ESRB. Deze adviescommissies leveren adviezen en bijstand voor het werk van de ESRB, waarbij een commissie volledig bestaat uit wetenschappers. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat bij de ECB(-president) de eindverantwoordelijkheid is belegd voor grote taken waarbij de belangen mogelijk uiteen kunnen lopen. Dit geldt bijvoorbeeld in het geval van haar eigen opkoopbeleid. Het kabinet is daarom ook kritisch ten aanzien van het aanwijzen van de ECB-president als permanent voorzitter van de ESRB.

STS

GroenLinks

Op 26 oktober is er in het Europees Parlement gestemd over een eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie (STS) en over prudente vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. Deelt de Minister de opvatting van de voorgenoemde leden dat uit de stemming hierover blijkt dat de Europese politici niets hebben geleerd van de crisis en meewerken aan het ontstaan van een nieuwe crisis? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De leden van de Groenlinks-fractie vragen naar de stemming en stemverklaring van de Groenen in het Europees Parlement (EP) ten aanzien van de verordening voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisaties (STS-verordening). Op 26 oktober heeft het EP formeel ingestemd met het eerdere bereikte politieke akkoord tussen de Raad en het EP. Het kabinet steunt het politieke akkoord op de STS-verordening. Het kabinet beoordeelt de STS-verordening positief, omdat de verordening additionele vereisten op het vlak van structuur, krediethistorie en transparantie van securitisaties stelt die de kwaliteit van securitisaties ten goede komt. Dat stelt investeerders in staat om risico’s beter af te wegen. Investeerders worden ook verplicht om gedegen onderzoek te doen naar securitisatieposities die zij innemen. De STS-verordening behoudt bovendien de belangrijke risicoretentie-eis, ingevoerd naar aanleiding van de financiële crisis, die inhoudt dat het risico van de securitisatie voor een deel bij de uitgever op de balans moet blijven staan. Overigens waren de defaults op Europese securitisaties, mede omdat een zekere mate van risicoretentie ook voor de invoering van de eis al staande praktijk was in Europa, ook tijdens het hoogtepunt van de crisis zeer laag in vergelijking met Amerikaanse securitisaties.

Nuts-en Zakenactiviteiten

SP

De leden van de SP-fractie hebben met grote zorg vernomen dat de EC haar voorstel om de nuts- en zakenactiviteiten van banken van elkaar te scheiden heeft ingetrokken. Deze leden zijn van mening dat splitsing de instabiliteit in het financiële stelsel en de kans op een volgende financiële crisis aanzienlijk vermindert. De leden van de SP-fractie vragen de regering waaruit blijkt dat de instabiliteit sinds de eurocrisis verdwenen zou zijn. Kan de Minister zijn antwoord onderbouwen? Deelt de Minister de opvatting van de EC dat de splitsing van nuts- en zakenactiviteiten niet langer nodig zou zijn? Deze leden verzoeken de Minister het opsplitsen van de zaken-en nutsfunctie van banken, het opknippen van banken die te groot zijn en de noodzakelijke en gewenste krimp van de financiële sector te bespreken. Deze krimp is noodzakelijk vanwege het risico voor de reële economie. Deelt de Minister die mening?

Antwoord:

De leden van de SP-fractie vragen naar de intrekking van het Europese voorstel voor de Banking Structural Reform (BSR) verordening door de Europese Commissie uit januari 2014. De Europese Commissie heeft in haar werkplan voor 2018 aangegeven het BSR-voorstel in te trekken. De Commissie geeft in een toelichting aan dit te doen, omdat een akkoord in het Europees Parlement over het voorstel na jaren patstelling niet waarschijnlijk wordt geacht en de stabiliteitsdoelen van het voorstel ook middels andere voorstellen worden bereikt. De Commissie noemt daarbij in het bijzonder het Europese toezicht op de bankensector en de creatie van een Europese resolutie-autoriteit. Deze voorstellen versterken het toezicht op grensoverschrijdend opererende bancaire groepen en maken banken beter afwikkelbaar bij een faillissement. De BSR-verordening had niet tot doel de Europese bancaire sector te verkleinen, maar wel om risico's van bepaalde bancaire activiteiten onder specifieke omstandigheden af te splitsen in een separaat onderdeel van de bancaire groep. Het kabinet ziet ook andere wegen om de doelstellingen van BSR te verwezenlijken o.a. door in te zetten op robuuste vereisten voor de bail-inbare buffers (MREL/TLAC) binnen de risicoreductie-agenda om de continuïteit van de essentiële (nuts)functies van grote banken zoveel mogelijk te waarborgen.

ECB-mandaat

De leden van de SP fractie vragen of de ECB onafhankelijk kan zijn gezien het feit dat zij verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van grote politieke beslissingen?

Antwoord:

De ECB is een onafhankelijke instelling die is gebonden aan het mandaat van prijsstabiliteit dat zij op basis van artikel 127(1) van het EU-Werkingsverdrag heeft. Het handhaven van prijsstabiliteit is dan ook de primaire doelstelling van het monetair beleid. In de invulling van het mandaat is er ruimte voor beoordeling bij de ECB. Dit past bij de onafhankelijke rol van de ECB en bij haar technische expertise om te bepalen hoe het mandaat zo effectief mogelijk kan worden ingevuld. Zoals aangegeven ben ik, volgende de Nederlandse traditie, een groot voorstander van deze onafhankelijkheid van de centrale bank.

De leden van de SP-fractie vragen voorts of de ECB het mandaat heeft tot het opsplitsen of opknippen van banken nu de EC haar voorstel heeft ingetrokken. Deze leden zijn benieuwd naar de mening van de Minister wat dit mandaat betreft.

Antwoord:

De kern van de BSR-verordening is om risico's van bepaalde bancaire activiteiten onder specifieke omstandigheden af te splitsen in een separaat onderdeel van de bancaire groep. Vanuit haar rol als toezichthouder heeft ECB op grond van het kapitaaleisenraamwerk bevoegdheden om risico’s bij de banken aan te pakken. Daarnaast heeft de ECB binnen het SSM de bevoegdheid om fusies en overnames bij grote banken(groepen) te beoordelen en al dan niet goed te keuren. Voorts heeft de Single Resolution Board in haar beoordeling van de afwikkelbaarheid van banken de bevoegdheid om wezenlijke belemmeringen voor de afwikkelbaarheid weg te laten nemen. Zo kan zij via de toezichthouders wijzigingen eisen in de juridische of operationele structuren van elke entiteit of groepsentiteit om de complexiteit ervan te verminderen teneinde ervoor te zorgen dat kritieke functies juridisch en operationeel van de andere functies kunnen worden afgesplitst.

Niet-presterende leningen

De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de EC heeft bevestigd dat toezichthouders vanuit prudentiële optiek de voorzieningen op leningen kunnen beïnvloeden. Kan worden uitgelegd wat hiermee bedoeld wordt, hoe deze ontwikkeling opgevat moet worden in de context van de niet-presterende leningen (NPL’s), en welke wijzigingen verwacht kunnen worden als het gaat om de vereiste voorzieningen op leningen?

Antwoord:

In 2017 is door een ambtelijke Raadswerkgroep onderzoek gedaan naar NPL’s in de Europese Unie. Daarin werd de Commissie opgeroepen te verkennen welke mogelijkheden toezichthouders hebben om voorzieningen af te dwingen. In navolging hiervan zijn in juli 2017 conclusies aangenomen door de Raad waarin de Commissie is opgeroepen om opties te verkennen voor toezichthouders om banken voorzieningen te laten nemen op NPL’s binnen de huidige wettelijke kaders. De Commissie heeft vervolgens bevestigd dat toezichthouders mogelijkheden hebben om voorzieningen van banken te beïnvloeden. Naar aanleiding van deze interpretatie door de Commissie heeft het SSM een leidraad gepubliceerd waarin zij uitlegt welk voorzieningbeleid zij van banken verwacht. De leidraad geldt voor nieuwe NPL’s vanaf 2018. De leidraad geeft hiermee meer duidelijkheid aan banken en markten over hoe het SSM haar bevoegdheden binnen de wettelijke kaders zal gebruiken. In de leidraad stelt het SSM dat op NPL’s zonder onderpand na 2 jaar door de bank een geleidelijk oplopende voorziening moet zijn getroffen van 100%. Voor NPL’s met onderpand is dit na 7 jaar. Het SSM vereist van banken dat hieraan voldoen of uitleg geven wanneer hier niet aan wordt voldaan.

Op welke wijze wordt er voorkomen dat de hoeveelheid NPL’s in de loop van de komende jaren toeneemt? Kan daarbij het eerdere antwoord op de vraag naar de gevolgen voor de handel in NPL’s van de kapitaalmarktunie worden betrokken, namelijk: «In hoeverre eventuele verwachtingen omtrent de kapitaalmarktunie meewegen voor kopende partijen is onzeker. Mochten kopende partijen portefeuilles op langere termijn willen verkopen dan zijn zij vanzelfsprekend gebaat bij een goed functionerende Europese kapitaalmarkt»?

Antwoord:

Het ontstaan van NPL’s kan meerdere oorzaken hebben. De omvang hiervan hangt voor een groot deel af van de staat van de economie. Bij economisch slechte tijden, zullen meer banken te maken hebben met leningen die niet afgelost worden. Banken zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsmodel en dus voor het voorkomen van het ontstaan van NPL’s door het voeren van prudent beleid. Mochten er zich onverhoopt toch NPL’s voordoen, dan is het ook eerst aan banken om dit aan te pakken, bijvoorbeeld door het tijdig nemen van voorzieningen. In lijn met het door de leden van de SP genoemde antwoord, kunnen goed functionerende Europese kapitaalmarkten wel bijdragen aan de mogelijkheden voor banken, of kopende partijen, om NPL’s van de hand te doen aan andere investeerders. Handel in NPL’s draagt echter niet direct bij aan het voorkomen van het ontstaan NPL’s. Wel kan de verkoop van slechte leningen banken helpen om hun balansen gezonder te maken.

De leden van de SP-fractie delen de opvatting van de Minister dat het van groot belang is dat de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de Gemeenschappelijke afwikkelingsraad (SRB) en het Gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (SSM) voorspoedig verloopt. Deze leden willen daarbij wel benadrukken dat zij er eveneens aan hechten dat de nationale parlementen zo veel mogelijk betrokken worden bij falende of waarschijnlijk falende instellingen, en vragen de Minister of hij van mening is dat deze betrokkenheid voldoende geborgd is, en hoe deze versterkt kan worden.

Antwoord:

Voor wat betreft de betrokkenheid van het Nederlandse parlement is mijn ambtsvoorganger in zijn brief aan uw kamer van 25 oktober 2017 (Kamerstuk 32 013, nr. 148) nog ingegaan op de informatieverstrekking aan het parlement in crisissituaties. Daarbij is gewezen op het informatieprotocol m.b.t. niet-bancaire instellingen en op de situaties waarin dat protocol wel op banken van toepassing zou kunnen zijn. Voorts is in die brief opgemerkt dat in alle gevallen achteraf verantwoording plaatsvindt over de besluiten van de SRB en DNB ten aanzien van falende of waarschijnlijk falende instellingen. Die verantwoording vindt plaats door tussenkomst van de Minister van Financiën, die politiek verantwoordelijk blijft voor het waarborgen van de stabiliteit van het financiële stelsel in Nederland. Op deze wijze is naar mijn oordeel de betrokkenheid van het Nederlandse parlement voldoende geborgd.

BTW e-commerce pakket

De leden van de fractie van de VVD vragen wat de precieze effecten zijn van deze voorstellen voor Nederlandse ondernemers en exporteurs. Ook vragen zij of er behalve voordelen ook nadelen zijn, wie die eventuele nadelen zouden ondervinden en waarom deze proportioneel zijn. daarnaast vragen deze leden ook wat er uit het impact-assessment is gekomen, in het bijzonder voor de kleine bedrijven. Ook vragen zij hoe dit voorstel kleine bedrijven helpt en welke gevolgen de nieuwe regelgeving heeft voor kleine bedrijven die internationaal handelen via platforms.

Wat zijn de administratieve lasten en wat is de bureaucratische rompslomp voor kleine(re) bedrijven? In hoeverre beperkt dit juist de mogelijkheden om gebruik te maken van de interne markt? Eerder heeft de VVD ook al gevraagd naar de drempel van 10.000 euro en of die niet hoger moest zijn. Wat is daarvan de stand van zaken? Welke gevolgen heeft deze drempel? Wat zijn de gevolgen van het afschaffen van de nationale drempels? De leden van de fractie van de VVD steunen het natuurlijk als er btw-belemmeringen worden weggenomen bij e-commerce en het vereenvoudigen daarvan. Zij krijgen echter signalen dat het in het hiervoor genoemde geval ook nadelen oplevert en dat kleine bedrijven die internationaal handelen via platforms, de handel met andere landen nu juist zullen gaan stoppen. Graag een uitvoerige reactie van de Minister hieromtrent.

Antwoord:

Het btw e-commerce pakket heeft tot doel om de btw-belemmeringen weg te nemen voor Europese ondernemers die grensoverschrijdende Business to Consumer (B2C) diensten en goederen leveren. Het voorstel bevat daarom voorstellen om de btw te vereenvoudigen en te moderniseren. Uitbreiding en verbetering van de One-Stop-Shop (OSS) maakt hier een belangrijk onderdeel van uit. Door de OSS hoeven EU ondernemers die grensoverschrijdende B2C goederen en diensten leveren, zich voor de btw in slechts één lidstaat te registreren. Vanuit daar kunnen zij btw afdragen over hun gehele EU-omzet.

Tegelijkertijd worden kleine ondernemers specifiek tegemoet gekomen, doordat zij niet verplicht zijn zich te registreren voor de OSS, zolang hun jaarlijkse omzet in andere EU lidstaten niet hoger is dan 10.000 euro. Deze ondernemers kunnen dan zowel ter zake van de binnenlandse als de intra-EU prestaties het btw-tarief van hun land van vestiging in rekening brengen. Bedoeling is om kleine ondernemers de toegang tot de EU markt niet te belemmeren.

Op dit moment verschillen de huidige drempels voor afstandsverkopen per lidstaat. Het impact assessment had mede als doel de effecten van verschillende beleidsopties voor mkb-ondernemers in kaart te brengen. Om rekening te houden met de problemen waarmee kleine ondernemers worden geconfronteerd, zijn er naar aanleiding daarvan specifieke maatregelen genomen. De huidige verschillende drempels worden in dit voorstel afgeschaft en vervangen door een omzetgrens van 10.000 euro. Naar de huidige stand van de onderhandelingen, de leden van de fractie van de VVD vragen daarnaar, blijft de drempel op 10.000 euro. Deze drempel ligt lager dan de huidige van toepassing zijnde drempels bij afstandsverkopen (tussen de 35.000 euro en 100.000 euro). Ten opzichte van de huidige situatie zullen ondernemers over deze grensoverschrijdende B2C leveringen sneller btw verschuldigd zijn in de lidstaat waar de consument de levering afneemt. Dit is echter niet zorgelijk, aangezien daar tegenover staat dat zij voortaan enkel met één drempel rekening hoeven te houden. Onder de huidige situatie moeten ondernemers namelijk voor elke lidstaat waar zij grensoverschrijdende verkopen verrichten, deze verkopen afzonderlijk worden bijgehouden om te bepalen in welke lidstaat de btw moet worden betaald. Daarnaast kent het voorgestelde systeem het voordeel dat de btw-afdracht eenvoudiger kan plaatsvinden via de OSS. De administratieve lasten van kleine ondernemers worden hiermee beperkt.

Een ander voordeel ten opzichte van de huidige situatie is dat de btw hierdoor eerder terecht komt in de lidstaat waar het hoort, namelijk daar waar het goed of de dienst wordt verbruikt (bestemmingslandbeginsel). Hierdoor zal er minder concurrentieverstoring tussen EU-ondernemers plaatsvinden. Tot slot past het voorstel in de realisatie van een digitale interne markt in de EU en garandeert ook in de toekomst de btw-heffing.

Een andere maatregel in het btw e-commercepakket ziet op het schrappen van de btw-vrijstelling voor B2C pakketten van buiten de EU en met een waarde niet hoger dan 22 euro. Op dit moment kennen leveranciers in de EU een concurrentienadeel ten opzichte van leveranciers die buiten de EU gevestigd zijn en van daaruit de Europese markt bedienen. De Europese leveranciers zijn in de huidige situatie gedwongen btw in rekening te brengen en de leveranciers die buiten de EU gevestigd zijn, kunnen tot een waarde van 22 euro vrijgesteld leveren. Met de afschaffing van de drempel ontstaat een level playing field waar Europese ondernemers van kunnen profiteren. Dit komt ook zeker de kleine ondernemers in de EU ten goede. Verder is het zo dat de Europese Commissie in het algemeen de aandacht heeft voor de administratieve lasten van mkb-ondernemers. De Commissie is in dat kader voornemens om eind dit jaar met een btw-richtlijnvoorstel te komen, waarmee mkb-ondernemers in bredere zin tegemoet worden gekomen.

Vraag:

Daarnaast vragen de leden van de fractie van de VVD hoe kleinere bedrijven inzicht krijgen en houden op alle btw-regels in de verschillende EU-lidstaten.

Antwoord:

Ondernemers hebben zich te houden aan de verschillende btw-regelgeving in de verschillende lidstaten. Dat is nu ook al het geval. Het voorstel probeert de belemmeringen zoveel mogelijk weg te nemen, maar dat lukt niet voor alle gevallen. Zo zullen ondernemers op de hoogte moeten blijven van de van toepassing zijnde btw-tarieven in de verschillende lidstaten.

Vraag:

De leden van de fractie van de PVV vragen wat de gevolgen zijn van de nieuwe regelgeving voor de Nederlandse consumenten en voor de Douane, Belastingdienst en de post- en koeriersbedrijven. Zij vragen ook of er bij deze partijen genoeg capaciteit is om de explosieve groei in het aantal in te klaren pakketjes op te vangen. Indien dit niet het geval is, vragen de leden van de fractie van de PVV welke maatregelen er getroffen zullen worden teneinde ervoor te zorgen dat er voldoende capaciteit is en wat de kosten hiervan zullen zijn.

De leden van de fractie van de SP vragen of ik hun zorgen deel dat de bestaande infrastructuur zowel bij de post als de Douane niet is ingericht op de explosieve groei van in te klaren pakketjes.

Antwoord:

Het wetgevingspakket bevat diverse maatregelen op het gebied van modernisering en vereenvoudiging van de btw voor grensoverschrijdende e-commerce. Uitgangspunt is dat consumenten over de aankoop van goederen en elektronische diensten in alle gevallen de btw van hun eigen lidstaat betalen, ongeacht waar de goederen vandaan komen of de leverancier is gevestigd. Door de verbetering en uitbreiding van de huidige Mini-One-Stop-Shop (MOSS) kan de leverancier via registratie en aangifte in zijn eigen lidstaat (EU ondernemers) of in een lidstaat naar keuze (niet-EU ondernemers) zijn btw-verplichtingen voor de hele EU voldoen. Dit brengt duidelijkheid en eenvoud ten opzichte van de huidige regels met nationale drempels en mogelijke btw-verplichtingen in meerdere lidstaten. Consumenten weten waar ze aan toe zijn en dat ze de btw van hun eigen lidstaat moeten betalen.

Goederenstromen van buiten de EU moeten net als nu via een aangifte ten invoer bij de Douane worden ingeklaard. De vrijstelling en daarmee samenhangende vereenvoudigde inklaringsprocedure voor B2C leveringen van maximaal € 22 komen te vervallen. Maar voor individueel geadresseerde zendingen met een maximale waarde van € 150 blijft de al bestaande vrijstelling van invoerrechten intact. Het financieel belang per zending is overigens zeer beperkt en anders dan bij de omzetbelasting niet concurrentieverstorend. De btw over dergelijke zendingen hoeft niet meer bij invoer te worden geheven maar wordt geheven bij de ondernemer aan wie de consument de rekening betaalt. De vereenvoudigde inklaring bij de Douane moet dan gebeuren met opgaaf van een geldig invoer-OSS-nummer. De leverancier moet de btw die hij van de consument betaald heeft gekregen via zijn periodieke invoer-OSS-aangifte afdragen. Door de heffing van omzetbelasting zo los te koppelen van de doauneaangifte wordt de inklaring bij de Douane eenvoudiger en ontstaan juist geen extra aangifteverplichtingen bij de Douane vanwege de btw. Hoe meer er gebruik zal worden gemaakt van de invoer-OSS, des te eenvoudiger het inklaringsproces voor pakketjes zal zijn.

De uitbreiding van de MOSS en de benodigde aansluiting van de relevante informatie(systemen) van de Belastingdienst en de Douane in de hele EU vergen een substantiële investering die voor Nederland thans is ingeschat op € 10 miljoen tot € 15 miljoen. Deze investering is noodzakelijk voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de nieuwe regels.

Voor post- en koeriersbedrijven geldt dat de nieuwe regels niet direct van invloed zullen zijn op de omvang van de pakketstroom en desbetreffende bezorging. Het verschil is wel dat de invoervrijstelling die nu geldt voor pakketten met een waarde van maximaal € 22 komt te vervallen. Daarvoor in de plaats komt de mogelijkheid van een vereenvoudigde invoerprocedure met een vrijstelling voor individueel geadresseerde pakketten tot een waarde van € 150, waarbij de leverancier de btw dan via de invoer-OSS moet voldoen. Als er geen gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid, kunnen post- en koeriersbedrijven die voor de consument optreden als aangever van dergelijke pakketten van maximaal € 150 de btw ter zake van de invoer via een maandaangifte aan de Douane betalen. In Nederland (en ook andere lidstaten) wordt op basis van het Douane wetboek van de Unie bij zekerheidstelling door de aangever al op maandbasis uitstel van betaling verleend voor de bij invoer verschuldigde rechten waaronder btw. De nu voorgestelde bijzondere postregeling betekent in dit opzicht dan ook geen wijziging ten opzichte van de huidige praktijk. Wel zal voor pakketjes onder € 22 dan een reguliere Douane-inklaringsprocedure gelden. Een verdere digitalisering van de afhandeling van de postverkeer door de postbedrijven kan leiden tot geoptimaliseerde processen en een snellere afhandeling. Ook is het mogelijk dat het creëren van een level playing field zal leiden tot een verschuiving van het aanbod van buiten de EU gevestigde leveranciers naar binnen de EU gevestigde leveranciers.

Vraag:

De leden van de fractie van het CDA vragen of de btw-heffing gevolgen kan hebben voor de postbezorging en zo ja, of het dan alleen over pakketjes van buiten Europa gaat of over alle post. De leden vragen in dit verband of het kabinet in overleg is met Post NL over de toekomstige uitvoering van de btw-verordening over e-commerce. Verder vragen de leden van de fractie van het CDA het kabinet te waarborgen dat de burger niet zal hoeven opdraaien voor hoge inningskosten bij de btw over aankopen van buiten Europa, bijvoorbeeld doordat de prijzen van binnenlandse postverzending zullen stijgen.

Antwoord

De directe gevolgen van de nieuwe regels voor de postbezorging zijn beperkt tot pakketjes van buiten de EU. Hiervoor kan het postbedrijf namens de leverancier of de consument optreden als aangever bij de Douane. Als het postbedrijf dan de aangifte ten invoer en de daarover verschuldigde btw namens zijn opdrachtgever aan de Douane (vol)doet, zal er op basis van die commerciële afspraak een verhaalsrecht zijn van het postbedrijf op de opdrachtgever voor de desbetreffende kosten. Hier staan Douane en Belastingdienst buiten. De consument heeft zelf wel invloed op de door hem te betalen inningskosten via zijn keuze voor leveranciers die de producten voor een all-in prijs aanbieden. Toepassing van de invoer-OSS zou dan juist kunnen leiden tot een ontlasting van post- en douaneprocedures. Een goede voorlichting en communicatie over de nieuwe regels door alle betrokken partijen is dan ook een must. Post NL is één van de belangrijke marktpartijen die zijn betrokken bij de uitvoering van de nieuwe regelgeving. Ook voor Post-NL geldt dat het eigen businessmodel op de nieuwe wetgeving kan worden aangepast en geoptimaliseerd. Op ambtelijk niveau heeft overleg plaatsgevonden met Post NL om de gevolgen van de nieuwe wetgeving in kaart te brengen en, voor zover mogelijk, gezamenlijk naar uitvoeringsoplossingen te kijken. In dit kader is een mogelijke stijging van de prijzen van binnenlandse postverzending nog niet aan de orde (geweest). Gelet op het stadium van overleg- en wetgevingsproces zou het voorbarig zijn van het kabinet om nu al standpunten in te nemen over hypothetische prijsontwikkelingen bij Post NL.

Afschaffing vrijstelling voor kleine zendingen van 22 euro

Vraag:

De leden van de fractie van de VVD vragen wat de resultaten van de impact-assessment zijn over het afschaffen van de lage waardevrijstelling en of het klopt het dat het hier gaat om een kostenpost voor de post- en koerierssector van een miljard euro. Om welk bedrag gaat het in Nederland? Verder vragen de leden van de fractie van de VVD waarom het afschaffen van de lage waardevrijstelling in de tijd niet gekoppeld wordt aan het functioneren van het nieuwe btw-betalingsmodel via de one-stop-shop en wanneer dit betalingsmodel operationeel wordt.

Antwoord:

De Commissie heeft voorgesteld de implementatie datum van het deel van het e-commerce pakket dat ziet op de afschaffing van de lage waardevrijstelling en de introductie van de OSS voor aankopen uit derde landen op 1 januari 2021 te stellen. In de impact assessment heeft de Commissie aangegeven dat het afschaffen van de lage waardevrijstelling een positief effect heeft op de EU-ondernemers, omdat op deze manier een concurrentienadeel wordt weggenomen. Er wordt in het impact assessment bij de gekozen optie geen bedrag gekoppeld aan de veranderingen die zullen plaatsvinden als gevolg van de afschaffing van de lage waarde vrijstelling en de introductie van een OSS voor goederen uit derde landen.

Vraag:

De leden van de fractie van de PVV vragen hoeveel pakketten met de waarde van onder de 22 euro jaarlijks Nederland binnenkomen en met hoeveel de kosten voor de consument jaarlijks zullen toenemen als gevolg van dit voorstel.

Antwoord:

Het gaat nu om enkele miljoenen pakketten. De kosten voor de consument zullen voor goederen met een waarde onder de 22 euro toenemen met het bedrag aan verschuldigde btw. Ook is het mogelijk dat de consument in de toekomst voor deze goederen geconfronteerd wordt met extra administratiekosten, afhankelijk van de omstandigheid of de consument deze goederen koopt van een leverancier (eventueel via een platform) dat al dan niet gebruik maakt van de OSS.

Vraag:

De leden van de fractie van het CDA vragen wie de btw over de invoer van minder dan € 22 verschuldigd is, wie deze btw gaat innen en of dit een digitaal of handmatig proces is. De leden vragen verder in welke fase van de aankoop de btw moet worden voldaan worden, is dit bij betaling aan de verkoper of bij bezorging aan de deur. Tevens vragen de leden van de fractie van het CDA wie er gebruik kunnen maken van de Mini One Stop Shop-regeling (MOSS) en vanaf wanneer de MOSS gereed zal zijn in Nederland?

Antwoord:

De leverancier bepaalt hoe hij de goederen aan de consument levert en of dit inclusief of exclusief kosten en belastingen is. De consument weet dat hij onder de nieuwe regels in alle gevallen de btw van zijn lidstaat zal moeten betalen. Daarom is de verwachting dat de consument zal gaan kiezen voor een leverancier die zijn producten aanbiedt voor een prijs inclusief alle kosten en heffingen, zodat hij niet geconfronteerd wordt met onvoorziene kosten. In die gevallen zal de leverancier de btw via de bestaande reguliere invoerprocedures bij de Douane kunnen voldoen of bij individueel geadresseerde pakketten van maximaal € 150 via de gedigitaliseerde invoer-OSS-aangifte bij de Belastingdienst. De MOSS staat open voor ondernemers die zijn gevestigd in de EU of een land waarmee een wederzijds bijstandsverdrag is afgesloten vergelijkbaar aan de Europese Richtlijn (1008/55/EC) en Verordening (904/2010). Deze landen zullen door de Commissie in een lijst worden gepubliceerd. Op dit moment betreft het alleen Noorwegen. Ondernemers in landen buiten de EU kunnen de invoer-OSS alleen toepassen via een in de EU gevestigde intermediair, die de aangiften voor hen moet indienen. De periodieke invoer-OSS-aangifte moet worden gedaan op basis van (het tijdstip) dat de leverancier de betaling door de consument heeft aanvaard. Invoering van de OSS zal gelijktijdig met de afschaffing van de huidige btw-vrijstelling voor kleine zendingen (maximaal € 22 euro) per 1 januari 2021 gebeuren. Dit onder de voorwaarde dat de benodigde besluitvorming, nadere uitwerking van regels in de Btw-Uitvoeringsverordening en de implementatie van de benodigde systemen tijdig kunnen worden gerealiseerd door de Commissie, de Raad en de lidstaten. In dit kader is een statement toegevoegd aan het wetgevingspakket dat Nederland onderschrijft.

Als een consument goederen van buiten de EU aankoopt exclusief verschuldigde belastingen en de goederen worden via een post- of koeriersbedrijf bij de consument afgeleverd, dan kan het post- of koeriersbedrijf optreden als aangever namens de consument. Het post- of koeriersbedrijf kan de btw dan aan het eind van de maand van invoer voldoen via een elektronische maandaangifte bij de Douane en zal de btw moeten verhalen op de consument. Dit kan bij aflevering van het pakket, maar betreft een eigen keuze van het post- of koeriersbedrijf. Het is bijvoorbeeld ook mogelijk om op voorhand betaling van de consument te verlangen voordat het pakket wordt afgeleverd. Voor de post- en koeriersbedrijven biedt dit mogelijkheden om hun businessmodellen binnen de gehele EU hierop te optimaliseren.

Vraag:

De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat de Nederlandse inbreng is bij de bespreking van het e-commerce pakket in de Ecofin. Verder vragen de leden van de fractie van Groen Links hoe het kabinet aankijkt tegen de voorstellen van de Europese Commissie om het concurrentienadeel voor EU-leveranciers aan te pakken? Welke rol speelt het voorkomen van belastingontwijking of ontduiking hierbij? Zorgt het plan dat het voor ondernemers mogelijk wordt om slechts in één lidstaat te registeren voor btw, voor een nog grotere kans op belastingontwijking? Klopt het dat als gevolg van deze maatregel het aantal belastingplichtigen waarmee de Nederlandse Belastingdienst te maken heeft fors wordt beperkt? Hoe wordt een race naar de bodem voorkomen op het moment dat verschillende landen in Europa verschillende btw tarieven hanteren?

Antwoord:

Zoals het kabinet heeft aangegeven in de geannoteerde agenda is Nederland voorstander van het uitgangspunt om btw-belemmeringen weg te nemen bij e-commerce door de btw-richtlijn te vereenvoudigen en een einde te maken aan het concurrentienadeel voor EU-aanbieders. Nederland steunt het voorstel dan ook. Verder is het kabinet voorstander van het afschaffen van de vrijstelling van btw voor pakketten met een waarde onder de 22 euro omdat hiermee het concurrentienadeel voor EU-leveranciers wordt weggenomen.

De nieuwe regels zijn er vooral op gericht om de bestaande btw-belemmeringen weg te nemen en het voor ondernemers te vergemakkelijken om grensoverschrijdend te handelen. Door deze maatregelen wordt een hogere naleving van de btw-regels verwacht.

Het aantal belastingplichtigen zal voor intra-EU situaties naar alle waarschijnlijkheid niet worden beperkt. De Belastingdienst blijft namelijk nog steeds betrokken bij de aangiften die de bedrijven in andere lidstaten doen vanuit de positie van lidstaat van consumptie. Wanneer niet-EU ondernemers goederen verkopen via een elektronisch platform, zal dat platform in hun plaats als belastingplichtige wordt aangemerkt. Als gevolg van deze maatregel wordt het aantal belastingplichtigen waarmee de Belastingdienst in deze groep te maken heeft wel fors beperkt.

In de btw-richtlijn is bepaald dat het normale btw-tarief minimaal 15% moet bedragen en ook is vastgelegd welke goederen en diensten onder het verlaagde tarief mogen vallen. Omdat de plaats waar het goed of de dienst verbruikt wordt bepalend is voor de heffing (bestemmingslandbeginsel) kan een race naar de bodem niet mogelijk zijn. Het maakt namelijk niet uit of dat pakje uit het eigen land komt, uit een andere lidstaat of uit een land buiten de EU.

Informatievoorziening

Vraag:

De leden van de fractie van de VVD vragen of de Minister kan toezeggen dat hij de Kamer bij elke stap in dit proces zal betrekken en informeren.

De leden van de fractie van de SP vragen of er nog een behandelvoorbehoud gemaakt kan worden bij het laten vervallen van de lage waardevrijstelling van de btw.

Antwoord:

Op grond van artikel 4 van de Goedkeuringswet van het Verdrag van Lissabon kan uw Kamer de regering binnen acht weken na de indiening van het EU-voorstel in kennis stellen dat uw Kamer een behandelvoorbehoud wenst te maken. Aangezien het e-commercepakket op 1 december 2016 is gepubliceerd, is de termijn voor het maken van het behandelvoorbehoud verstreken. Uw Kamer zal echter zoals gebruikelijk door middel van geannoteerde agenda’s en verslagen van de Ecofin zo goed mogelijk op de hoogte worden gehouden en worden betrokken bij de besprekingen over dit onderwerp in de Raad.

Definitief btw-systeem

Vraag:

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het definitief BTW-systeem bijdraagt aan het vereenvoudigen van het BTW-systeem voor burgers, bedrijven en de Belastingdienst, of dit voorstel echt fraude-robuust is en wat de zwakke kanten aan dit voorstel zijn.

Antwoord:

De Commissie heeft de voorstellen voor een definitief BTW-systeem op 4 oktober 2017 gepubliceerd. De appreciatie van het kabinet wordt beschreven in het BNC-fiche, dat de Kamer binnen twee weken zal ontvangen.

Digitale economie

Vraag:

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet de analyse van de Europese Commissie kan delen dat een veelomvattende en moderne aanpak is vereist bij belastingheffing in de digitale economie, bijvoorbeeld door dit mee te nemen bij het werk aan de gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB).

Antwoord:

De Commissie heeft op 21 september jl. een mededeling gepubliceerd voor een eerlijk en efficiënt belastingstelsel in de Europese Unie voor de digitale eengemaakte markt.4Over de appreciatie van het kabinet van deze mededeling zal uw Kamer binnenkort op de gebruikelijke wijze in de vorm van een BNC-fiche worden geïnformeerd. Hierin zal ook worden ingegaan op de CCCTB5.

Belastingen op arbeid

Vraag:

De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de thematische bespreking over de financiering van lastenverlichting op arbeid tijdens de Eurogroep van 9 oktober 2017.

Antwoord:

Tijdens deze discussie gaven Oostenrijk, België en Frankrijk een presentatie over de manier waarop zij verlagingen van de belastingdruk op arbeid gefinancierd hebben. Zoals ook volgt uit het statement van de Eurogroep over de verlaging van de belastingdruk op arbeid van 12 september 2015, bestaat er in de Eurogroep een consensus tussen lidstaten dat een verlagingen van de belastingdruk op arbeid gefinancierd moet worden met een verlaging van (niet-productieve) overheidsuitgaven of door belastingen te verplaatsen naar meer groeivriendelijke belastingen. Op welke wijze zij dit bereiken, is aan de lidstaten zelf. De Europese Commissie monitort de belastingdruk op arbeid jaarlijks in het Staff Working Document bij de aanbevelingen voor het eurogebied.6 Uit de meest recente analyse volgt dat de belastingdruk op arbeid voor eenverdieners met een gemiddeld inkomen in Nederland in 2015 beneden het gemiddelde voor het eurogebied lag. Ierland en Malta zijn de enige twee landen die voor deze groep een lagere belastingdruk op arbeid kennen. Het beeld voor Nederland is hetzelfde wanneer gekeken wordt naar eenverdieners met een inkomen dat 50% van het gemiddelde inkomen bedraagt.

Vraag:

De leden van de fractie van de VVD vragen of de Eurogroep naar de wig voor tweeverdieners kijkt.

Antwoord:

De «benchmark» voor de belastingdruk op arbeid die de Eurogroep in september 2015 overeen is gekomen, richt zich op eenverdieners met een gemiddeld inkomen of met 50% van het gemiddelde inkomen.

Verdieping Europese Monetaire Unie (EMU)

VVD

De leden van de VVD-fractie vragen of uit de kabinetsinzet kan worden afgeleid dat Nederland een tegenstander is van een begrotingscapaciteit voor de Eurozone. Zo ja, kan dit expliciet bevestigd worden? Wanneer verschijnt het BNC-fiche over het witboek Economische en Monetaire Unie (EMU)? De leden van de VVD-fractie nemen aan, dat er geen besluiten worden genomen of onomkeerbare stappen worden gezet, kan dit worden bevestigd?

Antwoord:

Zoals uiteengezet in de Geannoteerde Agenda van de Eurogroep voor november is het kabinet geen voorstander van een stabilisatiemechanisme op EMU-niveau om de gevolgen van economische schokken op te vangen. Het kabinet zal op korte termijn een brief over haar inzet met betrekking tot de toekomst van de EMU met de Tweede Kamer delen, waarbij ook zal worden ingegaan op het reflectiepaper van de Europese Commissie over de verdieping van de EMU en de ideeën in dat paper omtrent een begrotingscapaciteit voor de eurozone. De bespreking in de Eurogroep betreft een gedachtewisseling, er is geen besluitvorming voorzien.

GroenLinks

Op de agenda voor de Eurogroep van 6 november 2017 staat de verdieping van de EMU. In de geannoteerde agenda staat voorts dat de begrotingsregels moeten worden vereenvoudigd en onafhankelijker moeten worden gehandhaafd. Hoe kijkt de Minister hiertegen aan? Zou er naast de criteria van het SGP niet veel meer gekeken moeten worden naar de werkgelegenheid in een EU-lidstaat en de armoedecijfers?

Antwoord:

De set aan regels van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) zijn afspraken die moeten zorgen voor gezonde overheidsfinanciën in lidstaten. De uitwerking van de regels houdt rekening met de stand van de conjunctuur. Zo bevat het SGP indicatoren die filteren voor de cyclus en is het tempo waarmee tekorten en schulden moeten worden teruggebracht afhankelijk van de stand van de conjunctuur. In economisch slechte tijden wordt een minder zware inspanning van lidstaten gevraagd. Het kabinet is dan ook van mening dat de huidige kaders rekening houden met de stand van de conjunctuur in lidstaten. In algemene zin is het kabinet van mening dat de regels vereenvoudigd dienen te worden en onafhankelijker moeten worden gehandhaafd.

SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van EU-Raadsvoorzitter Donald Tusk «Praktische oplossingen voor echte problemen» aan de Europese regeringsleiders, voorafgaand aan de Europese top van 19 en 20 oktober 2017. Ook hebben de voorgenoemde leden vernomen dat Tusk van mening is dat daadkracht en leiderschap nodig is in plaats van het kenmerkende trage Europese besluitvormingsproces. Deze leden vragen of de Minister dit geen gevaarlijke ontwikkeling vindt gezien de instabiliteit van de eurozone.

Antwoord:

Het kabinet vindt het passend dat de belangrijkste uitdagingen waarvoor de EU zich gesteld ziet, ook op het hoogste niveau worden behandeld. De Europese regeringsleiders kunnen op deze manier grip houden op en richting geven aan de ontwikkeling van de verschillende facetten van de Unie, inclusief de EMU. Het kabinet ziet hierin geen gevaarlijke ontwikkeling voor de stabiliteit van de eurozone.

Begrotingsraad 17 november

CDA

De leden van de CDA-fractie vragen naar de flexibiliteit van het budget onder het lopende Meerjarig Financieel Kader (MFK). Van eerdere jaren menen deze leden te begrijpen dat de flexibiliteit »contingency margin» al vroeg in de MFK-periode is ingezet en zij vragen de Minister nu hoeveel ruimte er de komende jaren nog beschikbaar is. In dit kader vragen deze leden ook hoe het kan dat het Europees parlement een negatieve marge aanhoudt in de vastleggingen voor 2018. Deze leden vragen naar het geval er in het eindcompromis tussen EC, Raad en EP een negatieve marge resteren: wat betekent dit in de praktijk? Voorts vragen deze leden hoe de boodschap in de brief van het kabinet (Kamerstuk 21 501-03, nr. 113) over de zesde aanvullende begroting voor 2017 moet worden geduid in het licht van de begroting van 2018. In de aanvullende begroting van 2017 wordt immers aangekondigd dat in 2017 zich meevallers voordoen in het cohesiebeleid, die in latere jaren zullen leiden tot extra uitgaven. De leden van de CDA-fractie vragen of deze extra uitgaven reeds zijn meegenomen in de voorliggende ontwerpbegroting voor 2018.

Antwoord:

De flexibiliteit van de Europese begroting indiceert in welke mate met de inzet van de programma’s en middelen uit Europese begroting gereageerd kan worden op onvoorziene omstandigheden en/of uitgaven. Onvoorziene uitgaven tijdens het begrotingsjaar dienen naar Nederlandse mening door middel van herschikking ingepast te worden in de Europese begroting. Indien herschikking niet in voldoende mate mogelijk is, kan gebruik worden gemaakt van de resterende marges onder de jaarlijkse plafonds van het Meerjarig Financieel Kader (MFK). Als laatste kunnen onvoorziene uitgaven ingepast worden door middel van de inzet van de speciale instrumenten.

De speciale instrumenten zijn vastgelegd in de verordening voor het MFK en zijn geactualiseerd in de tussentijdse evaluatie van het MFK. De speciale instrumenten – waaronder de benoemde contingency margin – hebben een jaarlijkse maximale omvang of zijn in inzet beperkt tot een aantal beleidsterreinen. Tabel 1 in de bijlage geeft de omvang of inzet van de speciale instrumenten weer. Naar Nederlandse mening is de omvang van de speciale instrumenten afdoende om te kunnen reageren op onvoorziene omstandigheden.

Het Europees Parlement heeft zijn onderhandelingsinzet vastgesteld voor de begroting voor 2018. Hierin neemt het Europees Parlement vastleggingen op met een omvang die het vastleggingenplafond voor 2018 overschrijdt. Conform de MFK-verordening kunnen deze plafonds niet worden overschreden. Het is niet de eerste keer dat het Europees Parlement inzet op overschrijding van de jaarlijkse MFK-plafonds.

In de zesde aanvullende begroting actualiseert de Europese Commissie onder andere de betalingen voor het Structuur- en Cohesiebeleid. Vertragingen in de implementatie van dit beleid leiden tot lager dan geraamde betalingen in 2017. Het betreft vertragingen, waardoor deze betalingen zich zeer waarschijnlijk in latere jaren alsnog zullen voordoen. Dit is mogelijk onder de regels voor besteding van deze fondsen. In de zesde aanvullende begroting is alleen de verlaging van de betalingen in 2017 verwerkt; de Europese Commissie heeft nog niet aangegeven in welke jaren deze betalingen zullen vallen. De Europese Commissie heeft de zesde aanvullende begroting vooralsnog niet aangegrepen om het begrotingsvoorstel voor 2018 te amenderen. Overigens hield de Europese Commissie in het voorstel voor de Europese begroting voor 2018 eerder dit jaar reeds rekening met lagere betalingen voor het Structuur- en Cohesiebeleid – de aanzienlijke marge onder het betalingenplafond in 2018 is daar grotendeels het gevolg van. De raming van de Nederlandse afdrachten houdt zo veel als mogelijk rekening met deze vertragingen – zie hiertoe onder andere de toelichtingen die hierover zijn opgenomen in de ontwerpbegroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor 2018 en in de Verticale Toelichting bij de Miljoenennota 2018

SP

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen naar aanleiding van de Ecofin-begrotingsraad van 17 november 2017. De leden van de SP-fractie vragen de Minister de verschillen tussen de posities van de EC, de Raad en het EP toe lichten. Welke verwachting heeft de Minister met het oog op deze verschillen voor de begrotingsonderhandelingen? Met welke onenigheden houdt de Minister rekening?

Kan de Minister zijn positie uiteenzetten ten aanzien van het feit dat de landbouwuitgaven in 2018 verhoogd worden met 188 miljoen euro en de reserve voor het Europees Solidariteitsfonds wordt verlaagd?

Antwoord:

In de geannoteerde agenda voor de Begrotingsraad zijn de verschillen tussen de Europese Commissie, de Raad en het Europees Parlement opgenomen in de tabel op pagina 1 (voor de volledigheid is deze tabel toegevoegd in de bijlage als tabel 2). Het Europees Parlement neemt in haar positie in alle begrotingscategorieën hogere vastleggingen en hogere betalingen op dan de Raad. De verschillen zijn relatief beperkt bij de begrotingscategorieën 3 tot en met 5. Dit geldt ook voor de categorieën 1B en 2, alhoewel de verschillen tussen de Raad en het Europees Parlement bij deze categorieën al groter worden. De verschillen in uitgangsposities zijn aanzienlijk bij categorie 1A. Ook cumulatief zijn de verschillen tussen de uitgangsposities van de Raad en het Europees Parlement aanzienlijk. Daarnaast heeft het Europees Parlement een positie ingenomen, die in vastleggingen het plafond van het MFK overschrijdt. Nederland verwacht dat grote verschillen in uitgangsposities zorgen voor lastige onderhandelingen; de overschrijding van het vastleggingenplafond in de positie van het Europees Parlement helpt daar niet bij. Overigens zijn de cumulatieve verschillen tussen de uitgangsposities van de Raad en het Europees Parlement in het verleden weleens groter geweest.

Nederland is voornemens om in te stemmen met amending letter 1 voor 2018, waarin onder andere de benoemde aanpassingen voor de landbouwuitgaven en het Solidariteitsfonds zijn opgenomen.

Bijlage

Tabel 1: Omvang en inzet van speciale instrumenten (prijzen 2011, in miljard euro)

Speciaal instrument

Omvang en inzet

Solidairity Instrument

0,50

Globalisation Adjustment Fund

0,15

Emergency Aid Reserve

0,30

Flexibility Instrument

0,60

Contingency margin1

0,03% BNI

Global Margin for Payments1

7 (2018), 11 (2019), 13 (2020)

Global Margin for Commitments1

Groei, (jeugd)werkgelegenheid, migratie, veiligheid

X Noot
1

Deze instrumenten zijn gericht op het schuiven van budget (vastleggingen en/of betalingen) tussen afzonderlijke beleidsterreinen en tussen verschillende begrotingsjaren.

Tabel 2: posities begroting 2018 (in miljoenen euro)
 

Commissie (incl. AL1)

Raad

Europees Parlement

 

Vastl.

Betal.

Vastl.

Betal.

Vastl.

Betal.

1a Concurrentiekracht

21.846

20.087

21.091

19.892

23.236

20.794

1b Cohesiebeleid

55.408

46.764

55.408

46.524

55.783

47.001

2 Landbouwbeleid

59.500

56.306

59.278

56.089

59.647

56.435

3 Veiligheid Burgerschap

3.473

2.964

3.442

2.944

3.595

3.046

4 Extern Beleid

9.588

8.946

9.503

8.931

9.825

9.100

5 Administratie

9.687

9.690

9.627

9.630

9.716

9.717

Totaal MFK-headings

159.502

144.756

158.350

144.010

161.801

146.092

Overige speciale instrumenten1

797

508

567

420

797

620

Totaal incl. overige speciale instrumenten2

160.299

145.264

158.917

144.430

162.598

146.712

Marge

1.151

9.301

2.272

10.135

-1.148

7.853

Totaal MFK-plafond

159.514

154.565

159.514

154.565

159.514

154.565

X Noot
1

Betreft hier: Noodhulpreserve, Solidariteitsfonds en Globaliseringsfonds. Andere speciale instrumenten, zoals het flexibiliteitsinstrument, worden gebruikt om extra middelen toe te voegen aan een specifieke MFK-heading. Deze instrumenten zijn daarom al meegenomen in het totaal MFK-headings.

X Noot
2

Op basis van de Nederlandse definitie dat de speciale instrumenten niet worden meegerekend onder het vastleggingenplafond, maar wel onder het betalingsplafond. Om deze reden is de marge onder het vastleggingenplafond niet direct terug te rekenen in deze tabel.


X Noot
1

Kamerstuk 21 501-07, nr. 1320.

X Noot
3

Kamerstuk 22 112, nr. 2415

X Noot
4

Mededeling van de Commissie aan het Europees parlement en de Raad, Een eerlijk en efficiënt belastingstelsel in de Europese Unie voor de digitale eengemaakte markt, document COM(2017) 547.

X Noot
5

De kabinetsappreciatie van het CCCTB-voorstel is neergelegd in een BNC-fiche. Kamerstuk 34 604, nr. 4.

Naar boven