25 029
Regels omtrent de kamers van koophandel en fabrieken

nr. 33f
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 maart 1998

De Eerste Kamer heeft de regering bij de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel houdende regels omtrent de Kamers van Koophandel en fabrieken gevraagd de gebiedsindeling van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zuid-Holland Zuid in heroverweging te nemen in dier voege, dat het gebied van deze Kamer betrokken wordt bij de Kamer voor Rotterdam (Kamerstukken I 1997/98, 25 029, nr. 33e). Ik heb hierover overleg gevoerd met de direct betrokken Kamers, te weten de Kamers voor Rivierenland, voor Rotterdam en voor Utrecht en met MKB Nederland, VNO NCW en de Vereniging van Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland. De opvattingen die in deze gesprekken naar voren zijn gebracht zijn eensluidend. Men is vóór handhaving van de huidige indeling zoals vastgelegd in het Besluit instelling, gebiedsindeling en bestuursgrootte Kamers van Koophandel en Fabrieken. Er zijn geen nieuwe argumenten om de indeling alsnog te wijzigen. Wijziging zou bovendien voor de desbetreffende Kamers financiële en organisatorische consequenties hebben, omdat zij investeringen hebben moeten doen en maatregelen hebben moeten treffen om de huidige gebiedsindeling te realiseren.

Op grond hiervan ben ik tot de conclusie gekomen dat er geen redenen zijn om de huidige indeling aan te passen. Bij de evaluatie van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1997 over vier jaar zal uiteraard ook aandacht worden besteed aan de gebiedsindeling.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele

Naar boven