25 029
Regels omtrent de kamers van koophandel en fabrieken

nr. 33d
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 12 december 1997

De leden van de CDA-fractie merkten op dat de inhoud van de algemene maatregel van bestuur op grond waarvan de heffingen door de kamers van koophandel moeten worden bepaald, nog steeds niet is gepubliceerd. Zij vroegen op voorhand een indicatie van de lijnen waarlangs dit besluit zal worden opgesteld. Het besluit is in ontwerp op 14 oktober jl. ter overweging aanhangig gemaakt bij de Raad van State. Het ontwerp-besluit bevat een praktische uitwerking van de lijnen die ten aanzien van de financiering van de kamers van koophandel in het wetsvoorstel zijn vastgesteld. Voor de verschillende taken van de kamers zullen verschillende bijdragen worden geheven. Ter financiering van de loketfunctie en de voorlichtingstaak geldt op grond van artikel 35, tweede lid, van het wetsvoorstel een door de kamers vast te stellen nominale bijdrage. Ter financiering van de taak wetsuitvoering en de taken beleidsadvisering en regionale stimulering dienen op grond van de artikelen 32, vierde lid, en 37, tweede lid, bijdragen te worden geheven welke verschillen naar gelang van de rechtsvorm en de grootte van ondernemingen. De vaststelling – naar rechtsvorm en grootte – van de onderlinge verhouding van ondernemingen dient bij algemene maatregel van bestuur te geschieden. In het ontwerp-besluit wordt deze verhouding vastgesteld ten behoeve van de differentiatie in de heffingsbedragen. In het ontwerp-besluit worden geen andere onderwerpen geregeld. Bij de heffing ten behoeve van wetsuitvoering weerspiegelt deze verhouding het verschil in kosten voor de onderscheiden categorieën van ondernemingen, verbonden aan de instandhouding van het handelsregister en de deponering van jaarstukken. Bij de heffing ten behoeve van beleidsadvisering en regionale stimulering is deze verhouding gebaseerd op het verschil in economische betekenis tussen de verschillende categorieën van ondernemingen. De economische betekenis van een onderneming vertoont een duidelijke correlatie met haar rechtsvorm en grootte. De vastgestelde verhouding weerspiegelt het verschil in profijt dat de onderscheiden categorieën van ondernemingen hebben bij de uitvoering van de taken beleidsadvisering en regionale stimulering.

Deze leden merkten op dat bij verschillende kamers zorg bestaat dat er veel bezwaarschriften zullen binnenkomen met betrekking tot de heffingen voor bedrijven in het midden- en kleinbedrijf waardoor de verhoudingen in de regio verstoord zullen worden. Van de drie op te voeren bedragen op de gespecificeerde nota is immers volgens deze leden alleen het bedrag voor registratie individueel toe te rekenen. Zij vroegen of het noodzakelijk is een gespecificeerde rekening te sturen. In antwoord hierop merk ik het volgende op. Bezwaarschriften tegen de besluiten van de kamers, waarin de bedragen worden vastgesteld voor de onderscheiden heffingen, zijn niet ontvankelijk omdat die besluiten algemeen verbindende voorschriften zijn, waartegen als zodanig ingevolge artikel 8.2 van de Algemene wet bestuursrecht geen beroep mogelijk is. Het maken van bezwaar is mogelijk tegen een individueel opgelegde heffing. Naar mijn mening is er echter in het nieuwe systeem, waarbij de heffingen zoveel mogelijk zijn gebaseerd op het profijt dat ondernemingen hebben bij de taakuitoefening van de kamers, niet meer aanleiding om een bezwaarschrift in te dienen dan in het oude systeem, waarbij de heffing plaatsvond op grond van het in de onderneming gestoken kapitaal. Ten aanzien van de gespecificeerde nota merk ik op dat het nieuwe financieringssysteem juist erop gericht is de transparantie in de kosten- en inkomstenstructuur van de kamers te verhogen. Daarbij vervangt een heffing per onderscheiden taak of soort van taken het huidige integrale systeem, waarbij er sprake is van een algemene heffing, te weten de handelsregisterbijdrage. Bij de vaststelling van de bedragen die ondernemingen en rechtspersonen verschuldigd zijn, vormen de kosten van registratie van een onderneming dan wel het belang dat een onderneming heeft bij het werk van een kamer, de grondslag voor de verschillende heffingen. Een specificatie van de bijdragen voor de onderscheiden taken in de nota dwingt een kamer ertoe een goede verantwoording ten opzichte van de ondernemers in haar gebied af te leggen. Door een beter inzicht in de kosten kunnen de ondernemers het algemeen bestuur van de kamer ook op zijn beleid aanspreken.

De leden van de CDA-fractie vroegen voorts of met het amendement van het lid Van der Vlies (kamerstukken II 1996/97, 25 029, nr. 12) geen precedent wordt geschapen voor meer bedrijven of bedrijfstakken om uitgezonderd te worden van het betalen van de heffingen voor voorlichting en beleidsadvisering. Naar aanleiding hiervan merk ik op dat er geen precedentwerking mogelijk is omdat in artikel 43 van het wetsvoorstel is vastgelegd dat ondernemingen waaruit uitsluitend landbouw of visserij wordt uitgeoefend, vrijgesteld zijn van de heffingen voorlichting en beleidsadvisering. Het wetsvoorstel bevat geen andere uitzonderingen en voorziet niet in de mogelijkheid voor het verlenen van een vrijstelling of een ontheffing van de heffingen.

In verband met de consequenties van het amendement van het lid Van Walsem c.s. (kamerstukken II 1996/97, 25 029, nr. 24) vroegen de leden van de CDA-fractie om een nadere toelichting over de toegankelijkheid van openbare registers. Zij gaven daarbij aan dat als veel bedrijven te kennen geven dat hun gegevens niet meer geleverd mogen worden, het openbare karakter van het register geweld wordt aangedaan. In antwoord hierop merk ik op dat onderscheid gemaakt moet worden tussen de (wettelijke taak van) registervoering en het verstrekken van overzichten uit het handelsregister. Dit laatste wordt door het amendement niet meer als verplichte taak aangemerkt. Het amendement van het lid Van Walsem heeft alleen betrekking op de gegevensverstrekking door de kamers en niet op de toegankelijkheid van het handelsregister en de daarin op te nemen gegevens. Als gevolg van het amendement vervalt voor de kamers de wettelijke verplichting om overzichten te verstrekken. Het handelsregister blijft echter wel onbeperkt toegankelijk. De situatie dat bedrijven te kennen geven dat hun gegevens niet meer geleverd mogen worden, is daarbij niet aan de orde. Ondernemingen zijn op grond van de Handelsregisterwet 1996 verplicht bij de inschrijving in het register een aantal gegevens te verstrekken die in het openbare register worden opgenomen. Ook mutaties in deze gegevens moeten worden opgegeven.

Terzake van de gegevensverstrekking wilden de leden van de CDA-fractie nogmaals van mij horen waarom er geen rechtsgrond is om wederverkopers meer te laten betalen voor de rechtsgegevens dan eindgebruikers, mede gezien het feit dat alle bedrijven meebetalen via een heffing aan de registratie. Deze leden gaven voorbeelden van andere instanties die wel een onderscheid maken tussen eindgebruikers en doorleveranciers in termen van prijsstelling en voorwaarden, en vroegen op welke gronden de kamers anders zouden moeten worden behandeld dan deze instanties. Naar aanleiding van deze vraag merk ik op dat in het licht van het rapport van de werkgroep Markt en Overheid prijsdiscriminatie onwenselijk wordt geacht. Zoals ik in de memorie van antwoord heb aangegeven is in het Rapport toetsing NV Databank aan de criteria van het rapport Markt en Overheid geconcludeerd dat de gegevens die kamers in het kader van hun publieke taak vergaren, aan een ieder op non-discriminatoire wijze ter beschikking moeten worden gesteld. Het bestuur van de Vereniging van Kamers van Koophandel en Fabrieken (VVK) heeft aangegeven het volledig eens te zijn met de uitgangspunten en implementatie van dit rapport. Ik heb over de gang van zaken bij de door de leden van de CDA-fractie genoemde instanties (CBS, Kadaster, KNMI) thans geen concrete informatie beschikbaar. Bij de toetsing van organisaties met exclusieve of bijzondere marktrechten in het kader van de implementatie van het rapport Markt en Overheid is voorrang gegeven aan de NV Databank. De door deze leden genoemde instanties worden thans eveneens in het kader van de implementatie van dat rapport doorgelicht.

Deze leden spraken hun teleurstelling uit over het feit dat ik met betrekking tot de beëdiging niet bereid ben te overwegen de overgangsperiode van twee jaar te verlengen om zodoende het bedrijfsleven meer tijd te geven om op de nieuwe situatie op een verantwoorde wijze in te spelen. In antwoord hierop merk ik op dat artikel 65 van het wetsvoorstel, waarin is bepaald dat de bevoegdheid van de kamers te beëdiging van meters, wegers, tellers, taxateurs en ijkopnemers na twee jaar vervalt, mij niet de ruimte biedt tot verlenging van die termijn. Een verlenging van deze termijn zou wetswijziging met zich meebrengen. Zoals ik in de memorie van antwoord heb uiteengezet, acht ik overigens een verlenging niet nodig omdat twee jaar voldoende zou moeten zijn om initiatieven een kans te geven. Mij is bekend dat er op dit moment door de Nederlandse Vereniging van Beëdigde Taxateurs van onroerende zaken wordt gewerkt aan het opzetten van een register waarin taxateurs die voldoen aan bepaalde eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid, kunnen worden ingeschreven. Deze inschrijving kan als keurmerk worden gehanteerd. Ook binnen het Nederlands Instituut voor Register Experts wordt gewerkt aan een plan van aanpak voor een landelijk register voor de gehele taxatiebranche.

De leden van de CDA-fractie hadden begrepen dat de gefaseerde invoering van de nieuwe heffingensystematiek zeer ingewikkeld tot praktisch onmogelijk zou zijn en vroegen om een nadere toelichting. In reactie hierop kan ik melden dat de VVK voor de gefaseerde invoering van de nieuwe financieringssystematiek een systeem heeft ontwikkeld dat praktisch uitvoerbaar is en recht doet aan het uitgangspunt dat bedrijven die meer moeten gaan betalen dit in drie gelijke stappen gaan doen.

De leden van de PvdA-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van de memorie van antwoord en met name van het antwoord op de door hen gestelde vragen met betrekking tot het functioneren van de kamers. Deze leden wilden in aanvulling daarop weten terzake van welke diensten en producten de kamers hun functioneren kwalitatief moeten verbeteren. In het wetsvoorstel zijn naar mijn mening voldoende voorwaarden opgenomen ten behoeve van een beter functioneren van de kamers. Het is de primaire verantwoordelijkheid van het algemeen bestuur van een kamer om binnen het wettelijk kader er voor te zorgen dat de kwaliteit van dienstverlening op een voldoende niveau ligt dan wel wordt gebracht. Dit kan van kamer tot kamer verschillen. Ik acht het niet op mijn weg liggen om hierover op voorhand uitspraken te doen. De besturen van de kamers moeten onder de nieuwe wet hun verantwoordelijkheid kunnen nemen.

In antwoord op de vraag van deze leden waarop de hogere bijdragen van de kleinere bedrijven worden gebaseerd, merk ik het volgende op. Het nieuwe financieringssysteem is een kostengerelateerd systeem. De kosten van producten en diensten worden zoveel mogelijk door middel van retributies doorberekend aan de individuele gebruiker. De kosten die niet direct kunnen worden doorberekend, worden gedekt door heffingen. Deze heffingen zijn eveneens kostengerelateerd en bij de vaststelling ervan wordt zoveel mogelijk het profijtbeginsel gehanteerd. Onder het oude financieringssysteem was de bijdrage van sommige kleine ondernemingen relatief laag omdat het in de onderneming gestoken kapitaal maatstaf was voor de berekening van de hoogte van de heffing. Nu uitgegaan wordt van de reële kosten die voor de verschillende categorieën van ondernemingen worden gemaakt, blijkt dat sommige kleine ondernemingen meer moeten gaan betalen, terwijl voor andere ondernemingen de bijdrage omlaag gaat.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele

Naar boven