25 161
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de positiebepaling van de Open Universiteit binnen het hoger onderwijs en wijziging van de bestuursorganisatie

nr. 258a
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR WETENSCHAPSBELEID EN HOGER ONDERWIJS1

Vastgesteld 5 juni 1997

Het voorbereidend onderzoek gaf de leden van de fracties van VVD en CDA aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel en maakten daarbij de volgende kanttekeningen.

De doelstelling van de Open Universiteit (OU) die de minister voor ogen staat is het potentieel van de OU beter in te zetten bij een goed ontwikkeld stelsel van open hogere afstand onderwijs, maar ook voor de verbetering van het hoger onderwijs in brede zin (onderwijskundige innovatie). Wat verstaat de minister onder het stelsel van open hoger afstand onderwijs, waar de OU onderdeel van uitmaakt en is de minister daarnaast van mening dat als het gaat om onderwijskundige innovatie de OU daarbij een centrale rol dient te vervullen? Meer concreet omvat de taak van de OU het verzorgen van tweede-kans onderwijs, het verzorgen van module-onderwijs en het ontwikkelen van onderwijskundige innovatie. De leden van de VVD-fractie vroegen zich daarbij af of de gekozen bestuursstructuur, gebaseerd op de bestuursstructuur zoals beschreven in de MUB wel de meest adequate structuur is voor de uitvoering van deze drie verschillende taken; de minister is kennelijk ook niet helemaal zeker, getuige het feit, dat hij heeft toegezegd binnen drie jaar een evaluatie te laten uitvoeren.

Zulks klemt temeer gezien het grote belang dat de minister hecht aan het lange afstand hoger onderwijs en de innoverende taak van de OU. In elk geval zullen deze leden het op prijs stellen, indien de minister wil aangeven waarom hij deze bestuurlijke structuur heeft gekozen, en welke andere structuren hij daarbij in overweging heeft genomen.

In dit verband was de leden van de VVD-fractie de afstandelijkheid opgevallen, die de minister betoonde ten opzichte van de regionale studiecentra. Weliswaar zal de bekostiging voor de eerstkomende drie jaar worden veilig gesteld, dit neemt niet weg dat de minister afstand houdt, getuige het ontraden bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, van het in de wet opnemen van de bestendiging van deze studiecentra omdat dan zulks voor een periode van 10–20 jaar vast zou

liggen. Deelt de minister de mening van de leden van de VVD-fractie dat deze studiecentra gezien het landelijk karakter van het afstandsonderwijs van essentieel belang zijn voor het welslagen van dit onderwijs, de ontwikkeling van de moderne informatie-technologie ten spijt, en dat zonder deze centra het OU-onderwijs verwordt tot een schriftelijke leergang? De opleiding aan de OU is zeker wetenschappelijk verantwoord. Kan de minister nog nader ingaan op de wijze waarop dit onderwijs bijdraagt aan academische vorming? Tenslotte vroegen de leden van de VVD-fractie welke mogelijkheden de minister ziet voor een rol van de OU bij het systeem van «Hoger Onderwijs voor Ouderen».

De leden van de CDA-fractie hadden eveneens met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hadden nog wel enkele vragen.

In de considerans van het wetsvoorstel wordt gesteld dat het noodzakelijk is tot een herbezinning te komen op taak en positie van de open universiteit. De leden hier aan het woord zeiden het daarmee van harte eens te zijn. Zij vroegen zich echter wel af op welke feiten nu, drie jaren vóór de afgesproken evaluatiedatum, de vernieuwingsvoorstellen gebaseerd zijn. Is niet veel meer de overweging om de wet te wijzigen ingegeven door de wens de wetgeving voor de OU te laten sporen met de MUB?

Verder staat in de considerans: «het is voorts wenselijk de bestuurskracht van de Open Universiteit te versterken door onder meer het instellen van een eenhoofdig bestuursorgaan ...». In artikel 11.2, eerste lid staat: «Het college van bestuur bestaat uit ten hoogste drie leden, waaronder de voorzitter».

Betekent dit dat de bewindslieden zich bij voorbaat neerleggen bij het eventueel niet behalen van de in de considerans genoemde reden om de bestaande wet te wijzigen? Gezien de aard van de studentenbevolking in de OU mag worden betwijfeld of het animo deel te nemen in een studentenraad groot zal zijn. Wat waren tot dusverre de ervaringen met inspraak van de studenten bij de OU?

Wat mag worden verwacht van de vernieuwingstaak van de OU t.o.v. de andere universiteiten?

De OU-studenten schrijven in voor één of meer cursussen. Met hoeveel full time studenten kunnen de 22 000 OU-studenten worden vergeleken?

Tenslotte wilden de leden van de CDA-fractie graag weten wat de kosten per student per jaar aan de OU zijn.

Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Ginjaar

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Glastra van Loon (D66), Ginjaar (VVD) voorzitter, Grol-Overling (CDA), Schuurman (RPF), Postma (CDA), Boorsma (CDA), Roscam Abbing-Bos (VVD), Schoondergang-Horikx (GL), Jurgens (PvdA), Lycklama à Nijeholt (PvdA) en De Jager (VVD).

Naar boven