nr. 258a
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR WETENSCHAPSBELEID EN HOGER ONDERWIJS1
Het voorbereidend onderzoek gaf de leden van de fracties van VVD en CDA aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen
en vragen.
De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling kennis
genomen van het voorliggende wetsvoorstel en maakten daarbij de volgende kanttekeningen.
De doelstelling van de Open Universiteit (OU) die de minister voor ogen
staat is het potentieel van de OU beter in te zetten bij een goed ontwikkeld
stelsel van open hogere afstand onderwijs, maar ook voor de verbetering van
het hoger onderwijs in brede zin (onderwijskundige innovatie). Wat verstaat
de minister onder het stelsel van open hoger afstand onderwijs, waar de OU
onderdeel van uitmaakt en is de minister daarnaast van mening dat als het
gaat om onderwijskundige innovatie de OU daarbij een centrale rol dient te
vervullen? Meer concreet omvat de taak van de OU het verzorgen van tweede-kans
onderwijs, het verzorgen van module-onderwijs en het ontwikkelen van onderwijskundige
innovatie. De leden van de VVD-fractie vroegen zich daarbij af of de gekozen
bestuursstructuur, gebaseerd op de bestuursstructuur zoals beschreven in de
MUB wel de meest adequate structuur is voor de uitvoering van deze drie verschillende
taken; de minister is kennelijk ook niet helemaal zeker, getuige het feit,
dat hij heeft toegezegd binnen drie jaar een evaluatie te laten uitvoeren.
Zulks klemt temeer gezien het grote belang dat de minister hecht aan het
lange afstand hoger onderwijs en de innoverende taak van de OU. In elk geval
zullen deze leden het op prijs stellen, indien de minister wil aangeven waarom
hij deze bestuurlijke structuur heeft gekozen, en welke andere structuren
hij daarbij in overweging heeft genomen.
In dit verband was de leden van de VVD-fractie de afstandelijkheid opgevallen,
die de minister betoonde ten opzichte van de regionale studiecentra. Weliswaar
zal de bekostiging voor de eerstkomende drie jaar worden veilig gesteld, dit
neemt niet weg dat de minister afstand houdt, getuige het ontraden bij de
behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, van het in de wet opnemen
van de bestendiging van deze studiecentra omdat dan zulks voor een periode
van 10–20 jaar vast zou
liggen. Deelt de minister de mening van de leden van de VVD-fractie dat
deze studiecentra gezien het landelijk karakter van het afstandsonderwijs
van essentieel belang zijn voor het welslagen van dit onderwijs, de ontwikkeling
van de moderne informatie-technologie ten spijt, en dat zonder deze centra
het OU-onderwijs verwordt tot een schriftelijke leergang? De opleiding aan
de OU is zeker wetenschappelijk verantwoord. Kan de minister nog nader ingaan
op de wijze waarop dit onderwijs bijdraagt aan academische vorming? Tenslotte
vroegen de leden van de VVD-fractie welke mogelijkheden de minister ziet voor
een rol van de OU bij het systeem van «Hoger Onderwijs voor Ouderen».
De leden van de CDA-fractie hadden eveneens met belangstelling
kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hadden nog wel enkele
vragen.
In de considerans van het wetsvoorstel wordt gesteld dat het noodzakelijk
is tot een herbezinning te komen op taak en positie van de open universiteit.
De leden hier aan het woord zeiden het daarmee van harte eens te zijn. Zij
vroegen zich echter wel af op welke feiten nu, drie jaren vóór
de afgesproken evaluatiedatum, de vernieuwingsvoorstellen gebaseerd zijn.
Is niet veel meer de overweging om de wet te wijzigen ingegeven door de wens
de wetgeving voor de OU te laten sporen met de MUB?
Verder staat in de considerans: «het is voorts wenselijk de bestuurskracht
van de Open Universiteit te versterken door onder meer het instellen van een
eenhoofdig bestuursorgaan ...». In artikel 11.2, eerste lid staat: «Het
college van bestuur bestaat uit ten hoogste drie leden, waaronder de voorzitter».
Betekent dit dat de bewindslieden zich bij voorbaat neerleggen bij het
eventueel niet behalen van de in de considerans genoemde reden om de bestaande
wet te wijzigen? Gezien de aard van de studentenbevolking in de OU mag worden
betwijfeld of het animo deel te nemen in een studentenraad groot zal zijn.
Wat waren tot dusverre de ervaringen met inspraak van de studenten bij de
OU?
Wat mag worden verwacht van de vernieuwingstaak van de OU t.o.v. de andere
universiteiten?
De OU-studenten schrijven in voor één of meer cursussen.
Met hoeveel full time studenten kunnen de 22 000 OU-studenten worden
vergeleken?
Tenslotte wilden de leden van de CDA-fractie graag weten wat de kosten
per student per jaar aan de OU zijn.
Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de
commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende
voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Ginjaar
De griffier van de commissie,
Hordijk