nr. 42a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS1
Vastgesteld: 26 november 1996
Het voorbereidend onderzoek gaf de leden van de fracties van CDA en GPV, SGP en RPF aanleiding tot
het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.
De leden van de CDA-fractie hadden met gemengde gevoelens kennis
genomen van de wijziging van de W.B.O., de I.S.O.V.S.O. en de W.V.O. met betrekking
tot de financiële gelijkstelling. Deze leden zagen in de voorgestelde
wetswijzigingen een duidelijke verruiming voor de gemeenten voor het voeren
van lokaal onderwijsbeleid en niet alleen een wegwerken van ongewenste neveneffecten
van de bestaande overschrijdingsregeling; waar op zich begrip voor kan worden
opgebracht. Welke bedragen geven de gemeenten thans globaal uit in het kader
van de overschrijdingsregeling en aan de «andere voorzieningen»
krachtens artikel 74 W.B.O. en artikel 82 I.S.O.V.S.O., mogelijk gesplitst
naar schoolvorm basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs?
Kan het verschil in karakter tussen de hiervoor genoemde «andere voorzieningen»
en de zgn. aanvullingen die de gemeenten kunnen doen in het kader van de overschrijdingsregeling,
nog eens duidelijk worden gemaakt? Is door de V.N.G. ooit aangegeven welk
bedrag, als gevolg van de bestaande als te rigide aangemerkte overschrijdingsregeling,
inefficiënt besteed wordt?
De gemeenten zijn verplicht in de verordening te voorzien in een behandeling
van de scholen naar gelijke maatstaf. Zo wordt aangesloten op de grondwettelijke
bepalingen.
Waarom is in tegenstelling tot de decentralisatie van de huisvesting,
er nu geen op overeenstemming gericht overleg en adviesinwinning bij de onderwijsraad
op aspecten van de vrijheid van richting en inrichting mogelijk gemaakt? Immers,
de maatstaf, voorzieningen en omstandigheden die in de verordening moeten
worden opgenomen teneinde te bepalen of men voor gemeentelijke gelden in aanmerking
komt, zouden ook door de gemeenten kunnen worden gehanteerd om scholen tot
een bepaald beleid te stimuleren. Zou b.v. kunnen worden bepaald dat scholen
die klaslokalen van elkaar gebruiken of die bepaalde vormen van samenwerking
met elkaar zijn aangegaan een vergoeding krijgen? In zulke
gevallen komt toch al gauw de grondwettelijke vrijheid in het geding.
De leden van de CDA-fractie zeiden dan ook grote aarzelingen te hebben bij
de voorgestelde wijzigingen in de overschrijdingsregeling.
De leden van de fracties van GPV, SGP en RPF hadden na de brede behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer
nog de volgende twee vragen.
Het blijft lastig de mogelijke reikwijdte van het wetsvoorstel te overzien.
Graag wilden deze leden hier nog een verduidelijking. Zij dachten bij voorbeeld
aan de toekomst van wat in de huidige plannen «praktijkonderwijs»
heet. Is het naar letter en geest van het wetsvoorstel mogelijk dat een gemeente
in de toekomst een regeling vaststelt die er in feite op neerkomt dat de gemeente
scholen t.b.v. praktijkonderwijs extra middelen toekent op voorwaarde dat
deze scholen op een bepaalde door de gemeente gewenste wijze samenwerken met
andere scholen?
Met betrekking tot de kosten voor administratie, beheer en bestuur stelden
de leden van deze fracties de vraag of de bestaande afspraak, dat deze kosten
buiten beschouwing blijven bij de regeling van de financiële gelijkstelling,
niet aan herziening toe is nu enerzijds de scholen voor voortgezet onderwijs
via een «lump sum» worden bekostigd en anderzijds de gemeenten
nog meer mogelijkheden krijgen om hun openbaar onderwijs financieel en beheersmatig
te onderscheiden van de overige gemeentelijke organisaties.
De voorzitter van de commissie,
Jaarsma
De griffier van de commissie,
Hordijk
XNoot
1Samenstelling: Grol-Overling (CDA), Jaarsma (PvdA) voorzitter, Holdijk
(SGP), Tuinstra (D66), Veling (GPV), Werner (CDA), Roscam Abbing-Bos (VVD),
Schoondergang-Horikx (GL), Hofstede (CDA), De Jager (VVD), Dees (VVD) en Linthorst
(PvdA).