24 622
Verzelfstandiging van Staatsbosbeheer (Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer)

nr. 290c
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ1

Vastgesteld 1 juli 1997

De memorie van antwoord gaf de leden van de CDA-fractie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Als de minister aanvoert, dat externe verzelfstandiging mede verantwoord wordt door de verwachte grotere efficiency en de noodzaak daartoe, dan wordt verder niet onderbouwd, op welke wijze en waarom nà externe verzelfstandiging de efficiency vergroot zal worden. Dezerzijds is opgemerkt dat alleen de veranderingen in het comptabel stelsel onvoldoende grond lijken te zijn voor deze stelling aangezien ook andere niet extern verzelfstandigde overheidsdiensten efficiënt kunnen opereren onder het vigerend comptabel stelsel, resp. of het niet beter ware het comptabel stelsel te veranderen. Hierop is bij de beantwoording niet ingegaan, wel wordt op enige andere wijze onderbouwd dat externe verzelfstandiging noodzakelijk is voor een verbeterde efficiency.

Terzake van de concurrentie en de fondswerving gaat de minister niet in op de vraag, of er nog wel ruimte is voor additionele fondswerving.

Tegenover de opmerking dat «die vijver nog lang niet leeg is» staat de onbeantwoorde vraag, of er inderdaad nog wel ruimte is voor nadere fondswerving bij het loterijwezen e.d.. De beantwoording is van grote betekenis omdat als die markt, waar ook aanwijzingen toe zijn, verloopt, de fondswerving bij particulieren ten koste gaat van de bestaande grote en kleine natuurbeschermingsorganisaties.

Terzake van de commerciële concurrentie verdient de opmerking aandacht dat de mogelijkheid bestaat een aparte rechtspersoon op te richten teneinde de commerciële activiteiten daarin onder te brengen. De vraag is zeer gerechtvaardigd nu SBB zo duidelijk commerciële activiteiten ontwikkelt en geen duidelijk perspectief op een zelfstandige rechtspersoon wordt geopend. Bovendien bestaat er geen duidelijk perspectief op welke scherpere criteria dan «onduidelijkheid» dat zal worden beslist. Mede met het oog op de reacties uit het bedrijfsleven en in aansluiting bij de aanbevelingen van de commissie-Cohen, wordt de vraag gesteld waarom geen duidelijke intentie wordt uitgesproken om tot die aparte rechtspersoon te komen.

Een derde aspect van «concurrentie» waar in de memorie van antwoord niet op wordt ingegaan is dat van de door de minister genoemde mogelijkheid, dat SBB optreedt als actievoerder. De leden hier aan het woord betreurden het, dat de minister hierop niet in gaat, omdat hier een belangrijke onduidelijkheid wordt geschapen, nl. in hoeverre het verzelfstandigde SBB voor deze expliciete mogelijkheid tegenover de nationale, provinciale, of lokale overheid kan komen te staan, met name op die terreinen waar het «eigen» belang van SBB als «grootgrondbezitter» in het geding is.

Tot slot betreurden de leden van de CDA-fractie het zeer, dat op de vraag naar de argumentatie van de grote haast die bij de afwikkeling moet worden betracht, op geen enkele wijze is ingegaan. Zij zouden het op prijs stellen van de minister te vernemen welk tijdpad hem voor ogen staat.

De voorzitter van de commissie,

Braks

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Pit (PvdA), Holdijk (SGP), Zijlstra (PvdA), Braks (CDA) (voorzitter), Van Gennip (CDA), Pitstra (GL), Luimstra-Albeda (CDA), Lodewijks (VVD), Varekamp (VVD), Van Heukelum (VVD) en Hessing (D66).

Naar boven