nr. 295a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1
Vastgesteld 19 september 1995
Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het formuleren
van de volgende opmerkingen en vragen.
De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennisgenomen
van bovengenoemd wetsvoorstel. Zij wilden nog de onderstaande opmerkingen
maken en vragen stellen.
Wat is de huidige praktijk t.a.v. de ter beschikkingstelling van persoonsgegevens
(rangschikking van gegevens naar individuele personen) aan informatiebureaus?
Is het juist dat deze praktijk volledig zal worden afgeschaft als gevolg van
dit wetsvoorstel?
Op blz. 7 van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken Tweede
Kamer, 23 970, nr. 6) wordt in uitzonderlijke gevallen de privacybescherming
boven het belang van de openbaarheid van het handelsregister gesteld, daarbij
wordt gedacht aan bestuurders en commissarissen van banken en verzekeringsmaatschappijen.
De leden van de CDA-fractie wilden in dit verband weten of dit voor alle besturen en commissarissen van alle banken en verzekeringsmaatschappijen
geldt.
Zijn er niet veel meer functies die op gelijke grond aanspraak kunnen
maken op privacybescherming? Wie bepaalt of privé-adressen niet worden
opgenomen? Bestaat er een beroepsmogelijkheid in geval van afwijzing?
De leden van de fracties van SGP, RPF en GPV waren van mening dat ten aanzien van bovengenoemd wetsvoorstel enige
onduidelijkheid is ontstaan. Dit bracht hen tot de volgende vragen.
De verplichting tot inschrijving/neerlegging van gegevens betekent administratieve
en financiële lasten voor de ondernemingen. Bovendien gaat de Nederlandse
wetgever op het punt van de publicatieplicht verder dan de Europese wetgever
nodig maakt. Is de minister bereid de plicht tot inschrijving/neerlegging
c.q. publicatie met uiterste terughoudendheid in te vullen? Is de minister
bereid bij die invulling niet verder te gaan dan waartoe de Europese regelgeving
de lidstaten verplicht?
De minister kiest als instrument om de verplichtingen voor de bedrijven
vast te leggen voor een uitvoeringsbesluit in plaats van een regeling in de
wet zelf. Waarom wil de minister een eind maken aan de van oudsher bestaande
betrokkenheid van het parlement bij de materiële inhoud van de opsommingen
van in te schrijven/neer te leggen c.q. te publiceren gegevens? Is de minister
bereid het uitvoeringsbesluit aan het parlement ter bespreking te geven voordat
hij het besluit afkondigt? Is de minister bereid een dergelijke voorhang-procedure
ook toe te passen bij toekomstige veranderingen in het besluit?
De leden van de commissie hadden met betrekking tot dit wetsvoorstel een
brief ontvangen van de Raad van Bestuur van de SDU d.d. 11 september
1995. De commissie zou het op prijs stellen de reactie van de minister te
vernemen op het in de brief gestelde. 1
De voorzitter van de commissie,
Hilarides
De griffier van de commissie,
Hordijk
XNoot
1Samenstelling: Pit (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van Dijk (CDA), Stevens (CDA),
Hilarides (VVD), voorzitter, Staal (D66), J. van Leeuwen (CDA), Loudon (VVD),
Schoondergang-Horikx (GroenLinks), Van den Berg (SGP), Ketting (VVD), Bierman.
XNoot
1De brief is ter kennis gebracht van de minister en op het centraal informatiepunt
ter inzage gelegd onder nr. 116087.