19 637
Vluchtelingenbeleid

26 646
Terugkeerbeleid

nr. 551
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 12 december 2000

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 16 november 2000 overleg gevoerd met staatssecretaris Cohen van Justitie over:

– de brief d.d. 20 april 2000 inzake het onderzoek van de Erasmusuniversiteit naar illegaal verblijf in Nederland, het eindrapport van de stuurgroep Vreemdelingen in de strafrechtketen (VRIS) en de wijze van uitvoering van de motie-Middel (19 637/26 646, nr. 523);

– de brief van 15 november 2000 inzake witte illegalen.

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Albayrak (PvdA) herinnert eraan dat de PvdA-fractie zich in het verleden meermaals heeft uitgesproken voor een harde aanpak van illegale criminelen. Het meest pregnant is dat gebeurd in de motie-Middel (19 637, nr. 464). Zij merkt op dat voorkomen moet worden dat illegale criminelen na het uitzitten van hun straf lange tijd in vreemdelingenbewaring moeten worden genomen. Daarom is het van groot belang dat al tijdens de detentie wordt gewerkt aan de uitzetting. Zij zegt in te kunnen stemmen met de wijze waarop de staatssecretaris uitvoering geeft aan de motie-Middel en zijn voornemen de aanbevelingen uit het eindrapport van de stuurgroep Vreemdelingen in de strafrechtketen (VRIS) over te nemen. Het moet immers mogelijk zijn om een groot gedeelte van deze groep mensen terug te sturen als de communicatieproblemen en de organisatorische problemen tussen de ketenpartners zijn opgelost.

De staatssecretaris heeft een goede regeling getroffen voor de witte illegalen. Dat neemt niet weg dat de informatievoorziening aan de Kamer onvoldoende was. De vraag om gedetailleerde aanvullende informatie over de afwikkeling is namelijk maar gedeeltelijk gehonoreerd. Zo is er nog steeds onduidelijkheid over de wijze waarop de criteria zijn toegepast.

Inmiddels hebben 7938 mensen een beroep gedaan op de witte-illegalenregeling. Bevinden zich onder deze aanvragen ook aanvragen van uitgeprocedeerde asielzoekers?

Mevrouw Albayrak vraagt vervolgens of de criteria zorgvuldig en eenduidig zijn toegepast. Een aantal aan haar voorgelegde zaken doet namelijk vermoeden dat een duidelijke instructie aan het personeel over de toepassing van de criteria ontbreekt. Mocht dit het geval zijn, dan kan bezwaar worden aangetekend op grond van willekeur. Het oordeel hierover is niet aan de Kamer maar aan de rechter die de beslissingen van de IND toetst aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een duidelijk beeld is er nog niet, maar het vermoeden van onzorgvuldigheid lijkt gerechtvaardigd nu een aantal voorlopige voorzieningen door de rechter is toegewezen.

In de witte-illegalenregeling staat de mate van inburgering centraal. De IND dient de aanvragen aan de hand van criteria te selecteren en vervolgens worden de overgebleven zaken getoetst door de burgemeesterscommissie. Deze criteria – een periode in Nederland hebben verbleven, niet fout zijn geweest en tussentijds niet zijn uitgezet – moeten ruimhartig worden toegepast. Mevrouw Albayrak wijst erop dat die ruimhartige toepassing inhoudt dat het bewijs van voortgezet verblijf op alle hem of haar ter beschikking staande middelen mag zijn gebaseerd en niet alleen op de inschrijving bij de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA).

Het ontbreken van een geldig paspoort is in een aantal gevallen tegengeworpen, terwijl door de Kamer is aangegeven dat dit niet mag worden tegengeworpen als een vreemdeling geen paspoort kan krijgen van de autoriteiten van zijn land van herkomst.

De PvdA-fractie heeft ingestemd met de wens van de staatssecretaris uitzetting als een contra-indicatie te mogen hanteren, omdat de overheid in dat geval actief heeft gehandeld en dus geen inconsequent of nalatig gedrag kan worden verweten. Kan de staatssecretaris echter aangeven hoe hij de casus beoordeelt dat een man is uitgezet terwijl zijn vrouw en kinderen wel in Nederland mogen blijven? Geldt uitzetting ook hier als een contra-indicatie?

Mevrouw Albayrak benadrukt dat een verkeersboete of een overtreding van de Warenwet geen grond mag zijn voor een afwijzing. In enkele gevallen blijkt dit echter wel gebeurd te zijn.

De staatssecretaris beschikt over discretionaire bevoegdheid. Heeft hij hiervan gebruikgemaakt of van zijn bevoegdheid om op grond van overige klemmende redenen van humanitaire aard een positieve beslissing te nemen? Zij wijst er verder op dat in de praktijk verwarring bestaat over de vraag of die discretionaire bevoegdheid nog wel wordt gebruikt en dat er soms zelfs wordt gesteld dat de witte-illegalenregeling in de plaats van deze bevoegdheid is gekomen. Mocht dat het geval zijn dan keurt zij dit af, omdat de afwijkingsbevoegdheid van de bewindspersoon zich dient uit te strekken over het hele vreemdelingenbeleid.

De burgemeesterscommissie is speciaal voor de witte-illegalenregeling in het leven geroepen. Wordt zij na voltooiing van haar taak ontbonden en zo ja: wanneer zal dat dan gebeuren? Mevrouw Albayrak vraagt dit, omdat voorkomen moet worden dat deze ad-hoc commissie een structurele taak krijgt bij de beoordeling van vreemdelingendossiers.

Ten slotte vraagt mevrouw Albayrak of en hoe de staatssecretaris invulling zal geven aan de aanbeveling in het rapport van de Erasmusuniversiteit om betekenisvolle terugkeerregelingen in het leven te roepen voor illegale immigranten die langdurig in Nederland hebben verbleven en niet in aanmerking komen voor de witte-illegalenregeling. Het is niet voldoende om hierbij alleen het terugkeerbureau van de Internationale organisatie voor migratie (IOM) in te schakelen. Kan hij verder aangeven hoe wordt omgegaan met betaalde persoonsgebonden premies voor pensioen en AOW? Overweegt hij deze mensen eenmalig te compenseren? Wellicht kan de Kamer hierover schriftelijk worden geïnformeerd.

De heer Kamp (VVD) wijst erop dat de problematiek van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen weerbarstig is. Dat neemt niet weg dat de overheid moet blijven bevorderen dat zij uit Nederland vertrekken door krachtdadig op te treden, de constatering van illegaal verblijf te laten volgen door een uitzettingsprocedure, vreemdelingen vast te zetten als zij na tot ongewenst vreemdeling te zijn verklaard weigeren Nederland te verlaten en de gratis rechtsbijstand in te trekken. Zonder dergelijk beleid uit te voeren zullen de problemen alleen maar groter worden. Hij zegt het daarom te betreuren dat de staatssecretaris weigert een heldere beleidsnotitie terzake op te stellen en de motie inzake een centraal meldpunt uit te voeren.

De staatssecretaris onderschrijft de conclusies van het rapport van de Erasmusuniversiteit, te weten voortzetting van het gedoogbeleid, legalisatie van illegalen na zes jaar, meer ruimte voor tijdelijke arbeidsmigratie en regelingen voor gefaciliteerde terugkeer. Deze conclusies staan echter recht tegenover het door de VVD-fractie voorgestane beleid, omdat de problemen met de illegalen zich zo alleen maar zullen verdiepen. De al in Nederland aanwezige gemeenschappen van asielmigranten hebben namelijk een aanzuigende werking. Deze ontwikkeling kan worden tegengegaan door ervoor te zorgen dat gemeentes, instellingen, scholen en woningcorporaties de regels inzake illegaal verblijf naleven. Verder moet de verzekeringsfraude in de gezondheidszorg tegengegaan, de controle op zwartwerken geïntensiveerd en de regels voor melding van nachtverblijf gehandhaafd worden.

In het VRIS staat de vraag centraal hoe de overlast kan worden teruggedrongen van illegale en legale vreemdelingen die stelselmatig strafbare feiten plegen. De maatregelen die de staatssecretaris voorstelt zijn echter vaag verwoord. Daardoor is het onduidelijk welke resultaten zijn geboekt in de anderhalf jaar na het verschijnen van het VRIS. Kan hij aangeven wat er daadwerkelijk wordt gedaan om deze overlast terug te dringen? Hoe groot is de groep die verantwoordelijk is voor deze overlast? Wanneer en aan de hand van welke criteria wordt het beleid terzake geëvalueerd?

De staatssecretaris schrijft geen mogelijkheid te zien, de motie-Middel uit te voeren omdat de rechter, behoudens enkele uitzonderingen, niet toestaat dat iemand langer dan zes maanden wordt vastgehouden ter fine van uitzetting. De heer Kamp vraagt met het oog hierop of het mogelijk is om een uitzetting binnen zes maanden te effectueren. Is het mogelijk de wet zo te wijzigen dat een vreemdeling daadwerkelijk tot zijn uitzetting kan worden vastgehouden?

Onder druk van acties heeft de staatssecretaris indertijd besloten tot een collectieve herbeoordeling van 132 dossiers van illegalen die eerder niet in aanmerking kwamen voor de witte-illegalenregeling. Dit gebruik van zijn discretionaire bevoegdheid heeft er echter toe geleid dat er alsnog ongeveer 8000 aanvragen werden ingediend, waarvan er inmiddels 2200 zijn gehonoreerd. Hiermee is de kous echter nog niet af, want er zijn duizenden bezwaar- en beroepsprocedures aangespannen. De heer Kamp benadrukt de noodzaak dat deze bezwaarschriften snel worden afgedaan. Verder dienen illegalen die zijn afgewezen Nederland zo spoedig mogelijk te verlaten, ook als zij in beroep zijn gegaan. Illegalen die opnieuw worden aangetroffen, moeten tot ongewenst vreemdeling worden verklaard.

Ten slotte herinnert de heer Kamp eraan dat in het regeerakkoord de afspraak is opgenomen dat na de nieuwe Vreemdelingenwet herhaalde asielaanvragen niet langer zijn toegestaan. Deze afspraak wordt door de staatssecretaris echter niet uitvoerbaar geacht, mede als gevolg daarvan is het indienen van een herhaald verzoek een normale zaak geworden. Dat is natuurlijk onaanvaardbaar. Is de staatssecretaris bereid zich ervoor in te zetten dat het bij één procedure blijft en dat na deze procedure geen enkele vorm van opvang wordt geboden, behoudens directe noodhulp gekoppeld aan een vertrekactie, en geen gratis rechtsbijstand wordt gegeven?

De heer Wijn (CDA) benadrukt dat ingevolge de reeds bestaande regelgeving een reguliere status kan worden ingetrokken als een legaal in Nederland verblijvende buitenlander zich schuldig maakt aan criminaliteit. De intrekking geschiedt volgens een glijdende schaal waarbij de veroordeling zwaarder moet zijn naarmate iemand langer in Nederland verblijft. In het VRIS wordt terecht geconstateerd dat deze glijdende schaal te soepel is. Zo kan een vreemdeling die drie jaar regulier in Nederland verblijft, pas uit Nederland worden verwijderd als hem een straf van negen maanden of meer is opgelegd. Gevolg hiervan is dat een veroordeelde drugsrunner of iemand die een ander middelzwaar lichamelijk letsel toebrengt, in Nederland kan blijven.

Met het oog hierop stelt de heer Wijn dat de glijdende schaal met een derde moet worden aangescherpt, zodat ook vreemdelingen die een straf van zes maanden is opgelegd, uit Nederland kunnen worden verwijderd. Hij zegt verder het advies in het VRIS te volgen om bij herhaalde veroordelingen de glijdende schaal aan te scherpen met nogmaals een derde, zodat een vreemdeling die herhaaldelijk is veroordeeld en een straf van vier maanden krijgt opgelegd, eveneens uit Nederland kan worden verwijderd. Leidraad bij het vreemdelingbeleid moet immers zijn dat Nederland ruimhartig is voor mensen die niet kunnen, maar streng voor mensen die niet willen.

In Amsterdam zijn criminele illegalen verantwoordelijk voor 20% van de inbraken, 15% van de straatroof en 40% van de zakkenrollerij. Verder heeft korpschef Kuiper van de Amsterdamse politie aangegeven dat in zijn stad een harde kern van ongeveer 1200 criminele illegalen actief is. Die harde kern wordt in Rotterdam geschat op 500. De heer Wijn spreekt zijn verontwaardiging erover uit dat deze illegalen niet van de Nederlandse straten worden verwijderd. Omdat criminele illegalen toch niet worden uitgezet, bestaat het gevaar dat de politie in de grote steden geen prioriteit meer zal geven aan hun aanhouding.

De mede door de CDA-fractie ondertekende motie-Middel is een stap in de richting van een oplossing voor het probleem van de criminele illegalen. Met deze motie wordt immers beoogd, criminele illegalen vast te houden tot het moment van hun uitzetting. Op dit moment duurt de vreemdelingenbewaring voor mensen die wachten op uitzetting, gemiddeld vier en maximaal zes maanden met een verlenging in uitzonderlijke gevallen tot twaalf maanden. Een langere vreemdelingenbewaring wordt door de rechter niet toegestaan. Al met al kan hierdoor in slechts 50% van de gevallen daadwerkelijk tot uitzetting worden overgegaan. De heer Wijn zegt het daarom te betreuren dat het politieke momentum dat door de motie-Middel was gecreëerd, inmiddels alweer vervlogen lijkt te zijn. Deze groep criminele illegalen heeft namelijk geen recht op bescherming door de Nederlandse overheid en moet in beginsel worden vastgehouden tot hun uitzetting kan worden geëffectueerd.

De heer Wijn vraagt de staatssecretaris vervolgens te reageren op de volgende voorstellen om het probleem van de illegaliteit op te lossen:

– verlenging van de vreemdelingenbewaring;

– invoering van de identificatieplicht in het strafrecht;

– vreemdelingenbewaring ter fine van identiteitsvaststelling;

– vreemdelingenbewaring voor personen die de vaststelling van hun identiteit tegenwerken dan wel hebben tegengewerkt;

– een onderzoek naar de strafbaarstelling van illegaliteit;

– strafbaarstelling van illegaal verblijf in Nederland na uitzetting.

Hij zegt een tegenstander te zijn van de huidige witte-illegalenregeling, omdat hiervoor mensen in aanmerking komen die, ook al waren zij in het bezit van een sofi-nummer, toch zwart hebben gewerkt. Verder komen mensen die na een eerdere afwijzing Nederland vrijwillig hebben verlaten, ten onrechte niet in aanmerking voor deze regeling.

De omvang van de groep illegalen voor wie de witte-illegalenregeling is bedoeld, werd aanvankelijk geschat op 800 en later op iets meer dan 1200. Inmiddels zijn er echter al 7938 aanvragen ingediend en kan in 5600 zaken bezwaar bij de staatssecretaris of beroep bij de rechter worden aangetekend. Het gevolg hiervan is dat een onverantwoord beslag wordt gelegd op de capaciteit van de overbelaste IND en de rechtbanken. De heer Wijn wijst er vervolgens op dat de rechter in maar liefst negen van de zeventien beroepszaken heeft uitgesproken dat de IND onzorgvuldig heeft gehandeld met als gevolg dat de IND deze zaken opnieuw in behandeling moet nemen.

De situatie kan nog verder uit de hand lopen, aangezien de burgemeesterscommissie een onduidelijk criterium hanteert. Het begrip inburgering is immers gebruikt zonder dat het is gedefinieerd. Hierdoor wordt de kans heel groot dat illegalen die een beroep doen op willekeur, door de bestuursrechter worden teruggewezen naar de staatssecretaris die hen vervolgens alsnog moet toelaten of nadere regels moet opstellen. De heer Wijn zegt daarom te vrezen dat een sofi-nummer uiteindelijk dezelfde waarde zal blijken te hebben als een door de IND afgegeven verblijfsvergunning.

Ten slotte wijst de heer Wijn erop dat de persoonsgegevens van mensen die zijn afgewezen omdat op hun verzoek eerder negatief is besloten of omdat zij een contra-indicatie hebben zoals een eerdere uitzetting, bekend zijn bij de IND. Deze mensen moeten met behulp van die gegevens daadwerkelijk worden uitgezet. Hij roept daarom de staatssecretaris op te laten zien dat hij werkelijk bereid is om zijn vreemdelingenbeleid te handhaven en deze groep actief uit te zetten.

De heer Hoekema (D66) meent dat de staatssecretaris terecht de conclusie uit het rapport van de Erasmusuniversiteit onderschrijft dat de problematiek van de illegalen onoplosbaar is. Het beleid moet er daarom op gericht zijn de problematiek te reduceren, zonder dat de verwachting wordt gewekt dat het probleem ooit helemaal zal verdwijnen. Het rapport van de Erasmusuniversiteit is waardevol en het verdient dan ook zeker aanbeveling om naar aanleiding van dit rapport in de Kamer te discussiëren over arbeidsmigratie. Kan de staatssecretaris aangegeven hoe het debat hierover binnen Europa verloopt?

De staatssecretaris schrijft dat gewerkt moet worden aan de verbetering van de maatschappelijke kwetsbaarheid van potentiële migranten, zodat zij niet langer willen of hoeven te migreren. De heer Hoekema wijst erop dat hij hiermee eigenlijk stelt dat er gewerkt moet worden aan een betere wereld. Dat is natuurlijk waar, maar hiermee worden geen oplossingen geboden voor de korte termijn. Maatregelen die wel op korte termijn effect kunnen sorteren, zijn de bestrijding van onaanvaardbare praktijken en het geven van adequate medische zorg en onderwijs aan illegalen.

De staatssecretaris stelt dat «de communicatie tussen betrokken uitvoerende instanties te wensen overlaat» (blz. 4, van de brief stuk nr. 19 637/26 646, nr. 523). Kan hij aangeven welke instanties op welk gebied tekortschieten en wat hij daaraan zal doen?

In dezelfde brief is een lijst opgenomen van de maatregelen die worden of zijn genomen. De lijst van reeds getroffen maatregelen is echter aanzienlijk korter, hetgeen bij de heer Hoekema de vraag oproept of er niet meer vaart achter de uitvoering van de maatregelen die op blz. 5 worden genoemd, moet worden gezet. Kan de staatssecretaris aangeven wat de omvang van de totale problematiek is en hoe hij die op korte termijn wil reduceren?

De heer Hoekema herinnert eraan dat zijn fractie de motie-Middel niet heeft ondertekend, omdat zij uitvoering van de motie onmogelijk achtte. De staatssecretaris bevestigt dit vermoeden nu, hetgeen de fractie sterkt in de ingeslagen koers.

De geschiedenis van het dossier van de witte illegalen gaat inmiddels ver terug in de tijd. De heer Hoekema zegt daarom te hopen dat dit dossier op afzienbare termijn kan worden gesloten. De brief van 15 november is nogal technisch van aard en beperkt zich grotendeels tot het sofi-nummer. Was het niet mogelijk om een afsluitende, meer beschouwende brief aan de Kamer te sturen waarin bijvoorbeeld wordt ingegaan op de vraag of de burgemeestercommissie wel of niet blijft bestaan?

De technische brief van 15 november gaat eraan voorbij dat het leven van illegalen onzeker en dikwijls hard is. Dat moet voorop staan bij de benadering van dit probleem, hetgeen niet wegneemt dat het beleid tegelijkertijd consequent moet zijn. Om dit mogelijk te maken moeten de criteria objectiveerbaar, ruimhartig en in hun gangbare betekenis worden toegepast en willekeur worden vermeden. Met het oog daarop zegt de heer Hoekema het zorgelijk te vinden dat er signalen zijn dat bij de toetsing door de IND sprake zou zijn geweest van willekeur.

Zo zijn er voorbeelden dat kleine vergrijpen als een overtreding van de Warenwet of een verkeersovertreding worden tegengeworpen. Valt dit soort overtredingen werkelijk onder het criterium criminele antecedenten? De heer Hoekema vraagt verder of het ontbreken van een paspoort altijd moet worden tegengeworpen. Er zijn immers illegalen van wie, gezien de houding van het land van herkomst, niet in redelijkheid kan worden verlangd dat zij in het bezit zijn van een paspoort. In het Nederlandse beleid wordt er veel belang aan gehecht dat gezinnen niet gescheiden worden uitgezet. Wat is echter de gang van zaken bij de uitgeprocedeerde witte illegalen?

De rechter zal de hem voorgelegde zaken marginaal toetsen. Omdat de staatssecretaris ook in deze laatste fase van het dossier een zekere verantwoordelijkheid draagt, is het belangrijk dat hij bevestigt dat er geen sprake zal zijn van willekeur, onzorgvuldigheid of ongelijke behandeling. Verder moet de regeling ruimhartig worden toegepast (niet «miezemuizen») en zal de staatssecretaris gebruik moeten blijven maken van zijn discretionaire bevoegdheid.

Ten slotte vraagt de heer Hoekema of en op welke wijze betekenisvolle regelingen in het leven worden geroepen voor illegalen die een beroep hebben gedaan op de witte-illegalenregeling maar niet in Nederland mogen blijven.

De heer De Wit (SP) wijst erop dat illegalen die volgens de IND niet voldoen aan alle acht de criteria van de witte-illegalenregeling noch een beroep op de burgemeesterscommissie noch een beroep op de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris kunnen doen. Dit is een nijpend probleem, omdat de criteria enige ruimte voor interpretatie laten. Het gevolg is dat het witte-illegalenprobleem ook door deze regeling niet wordt opgelost op de manier die door de Kamer wordt voorgestaan. Als iemand op een klein en onbelangrijk punt niet voldoet aan de criteria, ligt het immers voor de hand dat de staatssecretaris gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid.

Een ander probleem is dat in gelijke gevallen niet altijd gelijk is geoordeeld. Daarbij kan worden gedacht aan het wel of niet op tijd in bezit hebben van een sofi-nummer of een eerdere uitzetting. In deze gevallen is soms een negatieve en soms een positieve beslissing genomen. Al met al zegt de heer De Wit alle reden te zien voor de politiek om na te denken over een andere invulling van de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris. Moet er verder niet voor worden gekozen om alle zaken die door de IND in de voorfase zijn afgewezen, aan de burgemeesterscommissie voor te leggen?

Een van de criteria van de witte-illegalenregeling is dat een illegaal geen valse documenten mag overleggen. Ook werkgevers hebben destijds echter meegewerkt aan het in omloop brengen van die documenten. Daarom kan met enige reden worden gesteld dat het in een aantal gevallen de aanvrager niet is te verwijten dat hij valse documenten heeft overlegd.

Er zijn illegalen die na een uitzetting naar Nederland zijn teruggekeerd. De heer De Wit vindt dat in deze gevallen bezien moet worden of zij na hun terugkeer toch de schijn van legaliteit hebben gekregen. Mocht de staatssecretaris het hiermee oneens zijn dan kan hij toch zeker niet ontkennen dat deze mensen gedoogd zijn en dat er bij hen verwachtingen zijn gewekt?

Na 1 januari 1992 hebben sommige illegalen toch nog een sofi-nummer gekregen. Hierbij moet worden gedacht aan mensen die in de winter van 1991 een sofi-nummer hebben aangevraagd, maar dit nummer pas na 1 januari 1992 hebben ontvangen omdat de kerstvakantie voor oponthoud zorgde. De heer De Wit zegt het onterecht te vinden dat deze mensen in de zeef van de IND blijven hangen en niet voor beoordeling door de burgemeesterscommissie in aanmerking komen. Verder stelt de staatssecretaris in zijn brief dat het verstrekken van sofi-nummers vanaf november 1991 was gekoppeld aan de eis dat iemand beschikte over een verblijfsstatus en dat daardoor praktisch een eind was gekomen aan de nieuwe gevallen op wie het toelatingsbeleid voor langdurig illegalen van toepassing was. Geeft hij met het woordje «praktisch» niet toe dat er uitzonderingen zijn op deze regel? Is dat niet een reden voor een meer coulante opstelling?

Uit de dossiers blijkt dat illegalen soms een heel kleine overtreding wordt tegengeworpen, zoals het te vroeg buiten zetten van een vuilniszak. Moeten dit soort overtredingen wel worden betiteld als een crimineel antecedent? Is hier nog wel sprake van proportionaliteit?

Ten slotte constateert de heer De Wit dat uit de brief van de staatssecretaris goed naar voren komt waarom de motie-Middel niet uitvoerbaar is.

Mevrouw Halsema (GroenLinks) benadrukt dat migratie onlosmakelijk verbonden is met de moderne internationale samenleving. Het gevolg hiervan is dat er illegalen naar Nederland zullen blijven komen en dat het probleem van de illegaliteit onoplosbaar is. Om het probleem beheersbaar te houden zullen van tijd tot tijd regularisatieregelingen in het leven moeten worden geroepen. Verder zal er in de Kamer een discussie moeten worden gevoerd over arbeidsmigratie. Met het oog hierop is het belangrijk te weten wat de uitkomst is van het debat dat hierover op de departementen is gevoerd. Wanneer zal de staatssecretaris de Kamer over dit debat informeren?

Bij alle maatregelen die worden genomen om de illegaliteit te verminderen, moet de menselijke maat leidraad zijn. Mevrouw Halsema zegt het daarom teleurstellend te vinden dat er in de politiek voorstellen worden gedaan die de illegaal zijn menselijk gezicht ontnemen. Dat is zo schokkend, omdat nooit en te nimmer vergeten mag worden dat illegalen mensen van vlees en bloed zijn die zich veelal samen met hun gezin een plaats in de Nederlandse samenleving hebben verworven. Verder lijkt men er soms ook aan voorbij te gaan dat het harde en risicovolle leven van illegalen ook gevolgen heeft voor hun kinderen. Die groeien namelijk op in een situatie waaraan noodgedwongen alle geborgenheid ontbreekt.

Het terugkeerbeleid van de staatssecretaris stimuleert, waarschijnlijk tegen zijn bedoelingen in, illegaal verblijf, want mensen die als gevolg van dit beleid op straat worden gezet, verdwijnen uit het zicht van justitie waardoor hun terugkeer niet kan worden geëffectueerd. Een en ander is ook de reden dat de VNG verzoekt de 28-dagentermijn niet strikt toe te passen en uitgeprocedeerden in ieder geval in de opvang te laten zolang zij wachten op een antwoord van hun ambassade. Is de staatssecretaris bereid gehoor te geven aan dit verzoek?

In de jurisprudentie wordt aanvaard dat het verdrag inzake de rechten van het kind impliceert dat overheden kinderen opvang moeten bieden. Kan de staatssecretaris aangeven hoe deze verdragsverplichting in de Nederlandse situatie wordt toegepast?

Mevrouw Halsema vraagt vervolgens aandacht voor de aanbeveling van de heer Van Kalmthout om meer aandacht te besteden aan de beletselen die uitgeprocedeerde asielzoekers ondervinden als zij willen terugkeren naar hun land van herkomst. Een aantal van deze beletselen is relatief eenvoudig weg te nemen. Zij noemt in dat verband het niet langer plaatsen van het stempel «expulsed» in het paspoort, het geven van een financiële impuls en gerichte scholing. Is de staatssecretaris bereid deze mogelijkheden te overwegen die het mogelijk maken dat mensen zonder gezichtsverlies en met enig perspectief terugkeren?

Ambassades ondervinden problemen bij het identiteitsonderzoek. Vooral kleine ambassades van arme landen ontbreekt het aan capaciteit om dit onderzoek te doen en zij weigeren daarom een «laissez-passer» te verstrekken. Is het mogelijk om deze ambassades te ondersteunen?

In de terugkeernotitie en het rapport van de Algemene Rekenkamer worden dertien landen genoemd met een langdurige «laissez-passerprocedure» waarmee geen afspraken zijn gemaakt over terugname. Deze landen zijn verantwoordelijk voor 80% van de gevallen waarin terugkeer onmogelijk blijkt. Wat doet de regering om deze moeizame samenwerking te verbeteren? Onderschrijft de staatssecretaris verder de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat de Nederlandse overheid zich hiervoor niet maximaal inspant?

Inmiddels hebben 2200 mensen op een totaal van 8000 een verblijfsvergunning gekregen, nadat zij een beroep hebben gedaan op de witte-illegalenregeling. Dat is een goede zaak, omdat hiermee een einde is gekomen aan de lange onzekerheid van een grote groep mensen.

Mevrouw Halsema herinnert eraan dat haar fractie altijd een generaal pardon heeft voorgestaan voor illegalen met een sofi-nummer. De reden hiervoor is dat het beter is om een enkeling te ruimhartig te beoordelen dan een grote groep lange jaren in onzekerheid te laten. De nieuwe regeling met de acht criteria en de getrapte besluitvorming lijkt ondanks alles die onzekerheid juist te vergroten. Had men daarom eigenlijk niet beter voor een generaal pardon kunnen kiezen? De acht criteria «schuren» namelijk nog steeds. Is het overigens wel de bedoeling dat de mate van inburgering een negende criterium is geworden? Het gevolg hiervan is immers dat illegalen met een uitgebreid sociaal netwerk niet door de burgemeesterscommissie worden beoordeeld als zij aan één van de acht andere criteria niet voldoen. Moet de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris in twijfelgevallen niet worden gebruikt bij de beslissing van de IND of iemand wel of niet voldoet aan de criteria?

Bij de behandeling van de criteria is erop gewezen dat deze criteria nogal streng zijn en dat enkele criteria daarom ruimhartig moeten worden toegepast. Mevrouw Halsema meent dat dit niet is gebeurd met als gevolg dat de burgemeesterscommissie de twijfelgevallen niet onder ogen krijgt. Dit blijkt wel uit het feit dat zij in vrijwel alle gevallen een positieve beslissing heeft genomen.

Langzamerhand komen er steeds meer aanwijzingen dat de IND de criteria in de loop der tijd meer rigide is gaan toepassen. Mevrouw Halsema zegt te vermoeden dat de omvang van het aantal aanvragen en het feit dat de criteria in de praktijk een nadere invulling hebben gekregen, hiervan de oorzaak zijn. Twee maanden na de invoering van de regeling lijkt er zelfs een breuk in het beleid te zijn gekomen. Na die tijd wordt in min of meer gelijke dossiers als in de eerste twee maanden namelijk opeens niet geoordeeld dat die moeten worden voorgelegd aan burgemeesterscommissie.

Inmiddels heeft het er alle schijn van dat de criteria niet zijn toegepast op de wijze die de Kamer voorstond. Zo leidt het criterium van het ononderbroken verblijf tot schrijnende gevallen, die zeker niet door de Kamer waren voorzien. Reden hiervoor is onder meer dat er onvoldoende rekening lijkt te worden gehouden met verklaringen van bijvoorbeeld artsen en scholen.

Mevrouw Halsema vraagt de staatssecretaris of hij inzicht kan geven in de verhouding tussen het percentage afgewezen vrouwen en het percentage afgewezen mannen. Zij vraagt dit, omdat de GroenLinks-fractie altijd zeer begaan is geweest met het lot van illegale vrouwen Afwijzingen op grond van het verstrekken van valse gegevens, zijn vooral gebaseerd op bij werkgevers aangetroffen documenten. Daarmee lijkt voorbij te zijn gegaan aan de waarschuwing van de Kamer dat illegalen wel eens de prijs zouden kunnen betalen voor de door werkgevers afgegeven valse documenten.

Er zijn gevallen bekend van illegalen die met hun gezin in Nederland ingeburgerd waren, vervolgens uitgezet zijn maar na terugkeer onder hetzelfde sofi-nummer konden verder werken. De aanvraag van deze mensen wordt nu op grond van die uitzetting afgewezen en dat roept de vraag op of dit criterium niet te zwaar wordt gewogen, zeker omdat de staatssecretaris indertijd heeft toegezegd dat uitzetting geen harde contra-indicatie zou zijn.

Kleine overtredingen, bestraft met een geringe geldboete, zijn gebruikt als grond om een dossier niet aan de burgemeesterscommissie voor te leggen. Dat is nooit de bedoeling geweest. Dient in dit soort gevallen niet te worden uitgegaan van de zwaarte van het delict?

Ten slotte merkt mevrouw Halsema op dat haar berichten hebben bereikt dat de bezwaarschriften mechanisch ongegrond worden verklaard. Zo wordt geen rekening gehouden met de toewijzing van een voorlopige voorziening door de rechter, terwijl dit meestal betekent dat de rechter twijfelt aan de juistheid van de beslissing. Is de staatssecretaris bereid om toe te zeggen dat de bezwaarschriften ruimhartig zullen worden beoordeeld?

Antwoord van de regering

De staatssecretaris wijst erop dat hij niet zozeer de aanbevelingen en de conclusies van het rapport van de Erasmusuniversiteit heeft overgenomen als wel dat een nadere beschouwing heeft geleerd dat de bevindingen van het rapport grotendeels sporen met de uitgangspunten van het beleid dat nu is ingezet. Zo wordt in het rapport geconcludeerd dat het door de Koppelingswet inderdaad moeilijker is geworden voor illegalen om zich in Nederland te vestigen. Een nieuwkomer is nu namelijk afhankelijker van de steun van de kring van landgenoten die al in Nederland aanwezig is dan voor de invoering van de Koppelingswet. Dit heeft ertoe geleid dat de bereidheid om die steun te verlenen is teruggelopen. Deze conclusie van het rapport laat zien dat het nieuwe beleid wel degelijk resultaten oplevert.

In het rapport wordt verder aanbevolen om adequate medische zorg en onderwijs aan kinderen te bieden. Dit is echter al een onderdeel van het beleid. De staatssecretaris merkt op dat al met al kan worden gesteld dat het rapport nauwelijks aanbevelingen of conclusies bevat die aanleiding zouden moeten zijn voor een verandering van het huidige beleid.

De staatssecretaris zegt bereid te zijn te bezien of en hoe invulling kan worden gegeven aan de aanbeveling te komen tot meer betekenisvolle terugkeerprogramma's. Hij waarschuwt echter dat er geen terugkeerprogramma's kunnen worden ontwikkeld die uitgebreider zijn dan de bestaande gefaciliteerde terugkeerprogramma's van het IOM. De gevolgen van een eventuele uitbreiding van deze IOM-programma's zouden namelijk verstrekkend zijn, omdat het moeilijk is aan te geven wie voor dit meer omvattende programma in aanmerking zou moeten kunnen komen en hoeveel geld hiermee uiteindelijk gemoeid zou zijn.

Het criterium «behorend tot de groep witte illegalen» is overigens niet te hanteren als een criterium bij de vraag wie eventueel in aanmerking zouden moeten kunnen komen voor een meer betekenisvol terugkeerprogramma. Iemand wiens aanvraag om in aanmerking te komen voor de witte-illegalenregeling is afgewezen, behoort immers nu juist niet tot de groep witte illegalen. Het gegeven dat iemand in meer of mindere mate aan de criteria kan voldoen, doet hieraan niets af.

Hij zegt toe de aanbeveling te komen tot meer betekenisvolle terugkeerprogramma's en de problemen met premies te laten onderzoeken. Mocht dit onderzoek resultaat opleveren, dan zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.

Dat inmiddels 2200 aanvragen om in aanmerking te komen voor de witte-illegalenregeling zijn gehonoreerd, komt in redelijke mate overeen met de getallen die vooraf zijn genoemd. De staatssecretaris zegt enigszins verrast te zijn door het aantal van 7000 ingediende aanvragen. Dit aantal is hoger dan verwacht, hetgeen het tegelijkertijd minder verbazingwekkend maakt dat zoveel aanvragen inmiddels zijn afgewezen.

De departementale discussie over arbeidsmigratie en de discussie hierover in de Europese Commissie zijn nog niet afgerond. Over niet al te lange tijd zal de Commissie met nadere mededelingen komen. De staatssecretaris wijst erop dat arbeidsmigratie een zeer ingewikkeld probleem is en dat de regering daarom pas na een gedegen voorbereiding met een standpunt naar buiten zal komen. Het ligt natuurlijk in de rede dat met de Kamer een debat wordt gevoerd over arbeidsmigratie als de regering haar standpunt hierover heeft geformuleerd.

De heer Van Kalmthout is gevraagd om zijn aanbevelingen nader uit te werken. Verder wordt op dit moment met het oog op de terugkeer van illegale chinezen geprobeerd om de diplomatieke contacten met China aan te halen. De staatssecretaris wijst erop dat de inspanning van de regering om de terugkeer naar Nigeria te bevorderen, inmiddels zijn vruchten heeft afgeworpen. Zo zijn onlangs vijftig Nigerianen die in vreemdelingenbewaring waren genomen, naar hun land van herkomst teruggekeerd. De regering zal zich blijven inspannen om ambassades te betrekken bij de terugkeer van illegalen, hetgeen niet wegneemt dat terugkeer in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van de illegaal zelf.

De aanbevelingen uit het VRIS zijn door de regering overgenomen. Het onderzoek dat moet worden uitgevoerd om deze aanbevelingen te kunnen implementeren, ligt op schema en kan vermoedelijk nog voor januari 2001 worden afgerond. Met de implementatie van deze aanbevelingen wordt geprobeerd het strafrecht en het vreemdelingenrecht beter op elkaar te laten aansluiten. De staatssecretaris benadrukt het belang dat de resultaten hiervan worden afgewacht, voordat wordt overwogen om veel verdergaande maatregelen te nemen.

Deze betere aansluiting is vooral belangrijk voor de bestrijding van de kleine criminaliteit door illegalen, omdat deze criminelen op dit moment na het uitzitten van hun straf weer op straat moeten worden gezet. Daarom zal tijdens de detentie en dus nog voor de vreemdelingenbewaring moeten worden gewerkt aan de terugkeer van een veroordeelde illegaal. De staatssecretaris benadrukt dat dit alleen mogelijk is als de informatie-uitwisseling tussen de verschillende betrokken diensten wordt verbeterd.

De staatssecretaris wijst erop dat de heer Wijn in zijn beschrijving van de problemen die in de grote steden worden veroorzaakt door een harde kern van kleine criminelen van buitenlandse afkomst, eraan voorbij gaat dat het hier veelal allochtonen van de tweede generatie betreft. De verstrekkende oplossingen die hij voorstelt, zijn dan ook moeilijk toe te passen, omdat deze groep mensen überhaupt niet kan worden uitgezet. De oplossing voor deze problemen moet in het strafrecht worden gezocht en in de intensivering van het lik-op-stukbeleid.

In de jurisprudentie wordt aanvaard dat de vreemdelingenbewaring bedoeld is om te beoordelen of er zicht is op daadwerkelijke uitzetting. De staatssecretaris wijst erop dat hieruit volgt dat er een einde moet komen aan de vreemdelingenbewaring als uitzetting onmogelijk blijkt. De vraag of de maximale vreemdelingenbewaring zes of twaalf maanden dan wel twee jaar moet bedragen, is arbitrair. Aanvaard wordt echter dat de vreemdelingenbewaring eindig moet zijn en dat mensen niet tot sint juttemis in vreemdelingenbewaring kunnen worden gehouden. Al met al zegt de staatssecretaris er niet van overtuigd te zijn dat een verlenging van de huidige vreemdelingenbewaring noodzakelijk is, zeker omdat een al te forse uitbreiding van de duur van de vreemdelingenbewaring niet past bij een tolerant land als Nederland.

De huidige witte-illegalenregeling is gebaseerd op acht criteria met daarin de minimale eisen waaraan een illegaal moet voldoen, wil met recht van hem gezegd kunnen worden dat hij is ingeburgerd. De beslissing of iemand daadwerkelijk is ingeburgerd, wordt getoetst door de onafhankelijke burgemeesterscommissie. De staatssecretaris geeft aan dat het na een positief advies van de burgemeesterscommissie in de rede ligt dat een verblijfsvergunning daadwerkelijk wordt verleend.

De staatssecretaris erkent dat ook de huidige witte-illegalenregeling schrijnende gevallen kent. Hij wijst er tegelijkertijd op dat dit onvermijdelijk is, omdat een regeling op dit terrein zonder schrijnende gevallen nu eenmaal ondenkbaar is. Het uitgangspunt van de huidige regeling is dat illegalen die vanaf 1 januari 1992 met de schijn van legaliteit in Nederland verbleven, voor een verblijfsvergunning in aanmerking moeten kunnen komen. Dat betekent dat mensen die na die datum zijn uitgezet, geen aanspraak op de regeling kunnen maken. In dergelijk gevallen kan immers niet met rede worden gesteld dat zij met de schijn van legaliteit in Nederland hebben verbleven.

Er is alle reden om te betwijfelen of alle 8000 aanvragen zijn ingediend door mensen die behoren tot de groep van witte illegalen. Zo zijn er, kort voordat de regeling sloot, dossiers ingediend die op het eerste gezicht het vermoeden lijken te bevestigen dat er ook aanvragen zijn ingediend onder het mom «baat het niet, schaadt het niet». De staatssecretaris zegt er daarom van uit te gaan dat een groot deel van deze 8000 aanvragen niet zal worden gehonoreerd. Het is onbekend of er ook aanvragen door asielzoekers zijn ingediend, omdat de aanvragen daarop niet zijn getoetst.

De staatssecretaris geeft vervolgens aan dat er bij het personeel voldoende duidelijkheid bestaat over de wijze waarop de criteria moeten worden toegepast. Verder is er geen reden om aan te nemen dat er sprake van willekeur bij de uitvoering is geweest. Dat neemt natuurlijk niet weg dat men met elkaar van mening kan verschillen over de vraag of een criterium in een bepaald geval op de juiste wijze is toegepast. Als in een bepaald geval de bezwaarschriftenprocedure niet tot een oplossing leidt, neemt uiteindelijk de rechter een beslissing.

Uit het feit dat in een aantal gevallen door de rechter een voorlopige voorziening is toegewezen, mag geen conclusie worden getrokken over de hoofdzaak. Een voorlopige voorziening houdt namelijk niet meer in dan dat een illegaal de uitspraak in de hoofdzaak in Nederland mag afwachten. De staatssecretaris wijst er verder op dat slechts 20% van de verzoeken om een voorlopige voorziening zijn toegewezen. Al met al zegt hij met klem het beeld te willen bestrijden dat deze voorlopige voorzieningen een teken zijn dat de IND de aanvragen onzorgvuldig behandelt. De mensen van wie het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, kunnen daartegen in bezwaar gaan, maar zij mogen dit bezwaar niet in Nederland afwachten. Zij zijn dus in beginsel uitzetbaar.

De staatssecretaris ontkent dat de bezwaarschriften mechanisch worden afgewikkeld. Zo is inmiddels in dertien zaken als uitkomst van het bezwaar alsnog een verblijfsvergunning toegekend. Een reden waarom bezwaarschriften niet mechanisch kunnen worden afgewikkeld, is verder dat het de betrokkene vrijstaat om tijdens de bezwaarprocedure nieuwe stukken of verklaringen voor te leggen.

Een illegaal mag andere documenten dan die van het GBA gebruiken om aan te tonen welke periode hij precies in Nederland heeft doorgebracht. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van verklaringen van derden, zelfs die van een tandarts. Hij wijst erop dat elke verklaring op zijn juistheid wordt onderzocht. Mocht de IND twijfelen aan de juistheid van een verklaring dan kan dat leiden tot het oordeel dat men niet aan het desbetreffende criterium voldoet.

Om te beoordelen of er sprake is van criminele antecedenten, wordt onderzocht of iemand veroordeeld is wegens een misdrijf. Een veroordeling wegens een overtreding leidt dus niet tot een afwijzing van de aanvraag. De staatssecretaris zegt het verder voor de hand liggend te vinden dat voor een veroordeling voor een misdrijf is gekozen als criterium bij de vraag of er sprake is van criminele antecedenten.

Wanneer de aanvrager niet in het bezit is van een paspoort, wordt hij in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat hij door de autoriteiten van het land van herkomst niet in het bezit wordt gesteld van een paspoort. Als hij dat aannemelijk kan maken, wordt hij op grond van art. 28 van het Vreemdelingenvoorschrift ontheven van dat vereiste. Dit is in een aantal gevallen inmiddels ook gebeurd. Als de betrokkene dit niet aannemelijk kan maken, wordt de aanvraag afgewezen.

De staatssecretaris wijst erop dat een aanvraag slechts dan op grond van het criterium van de valse gegevens wordt afgewezen, als deze gegevens relevant zijn voor de toelatingsprocedure. Dit is met de Kamer afgesproken tijdens een overleg op 28 september 1999. Valse gegevens kunnen inderdaad door een werkgever zijn verstrekt. De kern van de regeling is echter niet alleen dat een illegaal met de schijn van legaliteit in Nederland moet hebben verbleven, maar ook dat de overheid die schijn moet hebben gewekt. Aan die laatste eis wordt in een dergelijk geval in het geheel niet voldaan. Dat neemt natuurlijk niet weg dat een en ander tot een voor de betrokkene pijnlijke beslissing kan leiden.

De huidige witte-illegalenregeling is een uitwerking van de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris binnen het Vreemdelingenrecht. Aan deze bevoegdheid wordt door de regeling niets afgedaan. Het is dus mogelijk dat op grond van humanitaire overwegingen alsnog een verblijfsvergunning wordt verstrekt. De staatssecretaris voegt hieraan toe dat van deze bevoegdheid in een aantal gevallen inmiddels ook gebruik is gemaakt.

Als kan worden aangetoond dat de criteria in de loop der tijd niet altijd op dezelfde manier zijn toegepast, kan in een bezwaarprocedure een beroep worden gedaan op het gelijkheidsbeginsel. De staatssecretaris zegt echter te verwachten dat deze situatie zich niet of maar zeer zelden zal voordoen, omdat de IND buitengewoon zorgvuldig heeft geopereerd. Het spreekt verder vanzelf dat gemaakte fouten zoveel mogelijk in de bezwaarprocedure worden gecorrigeerd.

Bij de beoordeling van alleenstaande vrouwen met kinderen is extra aandacht besteed aan de overige humanitaire omstandigheden. Het gevolg hiervan is dat in een aantal gevallen gebruik is gemaakt van de discretionaire bevoegdheid. Hij tekent hierbij aan dat een dossier niet aan de burgemeesterscommissie wordt voorgelegd als er sprake is van dringende humanitaire overwegingen.

De burgemeesterscommissie is direct verbonden aan het witte-illegalenproject. De commissie zal dan ook worden opgeheven als in alle zaken, dus ook de zaken waarin men in beroep is gegaan, een beslissing is genomen. Overigens wordt een zaak ook aan de burgemeesterscommissie voorgelegd wanneer de aanvrager fysiek is uitgezet, maar één van zijn achtergebleven gezinsleden zelfstandig aan de voorwaarden voldoet.

Ten slotte herinnert de staatssecretaris eraan dat het verdrag inzake de rechten van het kind geen direct algemeen verbindende bepalingen bevat. Verder wordt in dit verdrag geen absolute voorrang verleend aan het belang van het kind en is in verschillende uitspraken van de Nederlandse rechter aangegeven dat het onthouden van opvang aan kinderen na een zorgvuldige procedure geen strijd oplevert met het verdrag. Hij voegt hieraan toe dat in alle gevallen de Raad voor de kinderbescherming kan ingrijpen als een kind met fysieke dan wel psychische ondergang wordt bedreigd.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Albayrak (PvdA) zegt tevreden zijn met de uitkomst van de witte-illegalenregeling. Zeker nu uit de beantwoording van de staatssecretaris blijkt dat het de bedoeling is dat de criteria ruimhartig worden toegepast.

Is de staatssecretaris bereid om de Kamer een uitwerking van zijn standpunt te doen toekomen over de aanbeveling om betekenisvolle terugkeerregelingen te realiseren, ook als zijn onderzoek hiernaar geen resultaten oplevert?

De heer Kamp (VVD) wijst op het gevaar dat door het ontbreken van een actief uitzettings- en opsporingsbeleid een nieuwe groep witte illegalen ontstaat. Het ontbreken van een dergelijk beleid en het verlenen van onderwijs, medische zorg en dergelijke kan namelijk worden uitgelegd als het verlenen van de schijnlegaliteit. Dit gevaar is de reden dat de VVD-fractie er bij de staatssecretaris op zal blijven aandringen om het beleid voor illegalen aan te scherpen. Is de staatssecretaris bereid met een notitie terzake te komen?

De heer Kamp zegt van mening te blijven dat criminele illegalen in vreemdelingenbewaring moeten kunnen worden gehouden tot het moment dat zij daadwerkelijk uitgezet kunnen worden. Is het mogelijk om een wettelijke regeling in het leven te roepen die de verlenging van de termijn van zes maanden mogelijk maakt?

De heer Wijn (CDA) benadrukte dat het vreemdelingenbeleid consequent en streng moet worden uitgevoerd om het huidige systeem te kunnen handhaven.

De staatssecretaris is niet ingegaan op het probleem dat bijvoorbeeld een drugsrunner die minder dan drie jaar illegaal in Nederland verblijft, na een veroordeling niet kan worden uitgezet. De heer Wijn benadrukt dat de staatssecretaris daarmee onrecht doet aan een zeer ernstig maatschappelijk probleem. Dat geldt overigens ook voor zijn reactie op het probleem van de harde kern van criminele illegalen die verantwoordelijk is voor zoveel misdrijven in de grote steden.

De staatssecretaris geeft aan dat het niet bij een tolerant land past om de vreemdelingenbewaring oneindig te laten voortduren. De heer Wijn zegt deze stelling veel te simplistisch te vinden, omdat het tegelijkertijd ook de plicht van de overheid is om de burger te beschermen tegen die illegale criminelen die nu de kans krijgen om keer op keer dezelfde misdrijven te begaan. Verder gaat hij eraan voorbij dat er ook illegalen zijn die hun uitzetting frustreren. Dat kan en mag niet getolereerd worden.

De heer Hoekema (D66) merkt op dat de vreemdelingenbewaring in een rechtsstaat aan een maximum gebonden dient te zijn. Verder zegt hij het voorstel af te keuren om illegaal verblijf in Nederland strafbaar te stellen, zelfs een onderzoek hiernaar is onwenselijk.

Hij benadrukt vervolgens dat het een goede zaak is dat uit de beantwoording van de staatssecretaris blijkt dat de spelregels van de witte-illegalenregeling eenduidig en zorgvuldig worden gehanteerd en dat hij in de gevallen dat dit niet het geval blijkt te zijn, gebruik heeft gemaakt en maakt van zijn discretionaire bevoegdheid.

De heer Hoekema vraagt de staatssecretaris vervolgens de Kamer in te lichten over de redenen waarom hij wel of niet overgaat tot het ontwerpen van betekenisvolle terugkeerregelingen.

De 28-dagentermijn moet niet worden toegepast als het evident is dat men niet binnen 28 dagen de vereiste papieren kan overleggen. Is de staatssecretaris het daarmee eens?

Ten slotte vraagt hij of het mogelijk is afspraken te maken met landen over het faciliteren van hun ambassades in Nederland. Dit kan wellicht een bijdrage leveren aan de verbetering van het uitzettingsbeleid.

Mevrouw Halsema (GroenLinks) zegt het strafbaar stellen van illegaliteit volstrekt af te wijzen, omdat het tot de fundamenten van de Nederlandse rechtsstaat behoort dat strafbaarstelling pas mogelijk is nadat een strafbaar feit is gepleegd. Vooralsnog wordt illegaal verblijf in Nederland echter terecht niet gezien als een strafbaar feit in de klassieke betekenis van dit begrip.

De grens tussen criminele illegalen en illegale werknemers vervaagt binnen het huidige vreemdelingenbeleid. De verruiming van de ongewenstverklaring in de Vreemdelingenwet is daarvan een goed voorbeeld. Is de staatssecretaris het ermee eens dat deze criminalisering van illegalen een ongewenste ontwikkeling is?

Mevrouw Halsema vraagt vervolgens wanneer de Kamer het standpunt van de regering over arbeidsmigratie zal ontvangen.

Kan de staatssecretaris alsnog ingaan op de kritiek van de Algemene Rekenkamer dat de regering zich onvoldoende inspant om de «laissez-passerprocedures» te versnellen?

Ten slotte zegt mevrouw Halsema dat de staatssecretaris bij haar niet de indruk heeft weten weg te nemen dat er aanvragen zijn afgewezen die naar de geest van de regeling wel hadden moeten worden gehonoreerd. Zij betreurt dat, omdat het bij elke regeling de bedoeling moet zijn om het aantal schrijnende gevallen zoveel mogelijk te beperken. Een en ander geldt zeker voor het criterium van de criminele antecedenten. Het verschil tussen een misdrijf en een overtreding mag dan duidelijk zijn, het kan niet zo zijn dat een aanvraag wordt afgewezen omdat een illegaal zich in het verre verleden schuldig heeft gemaakt aan een «onbetekenend» winkeldiefstalletje.

De staatssecretaris zegt toe dat hij met een notitie zal komen waarin zal worden ingegaan op de strafbaarstelling van illegaliteit en de problemen rond criminele illegalen. Bezien zal worden of het zinvol is om in deze notitie een landenvergelijking op te nemen en in hoeverre de voorstellen van de heer Wijn hierbij betrokken kunnen worden.

De criteria zijn uitgewerkt volgens de afspraken die hierover met de Kamer zijn gemaakt. De staatssecretaris zegt dat het oordeel van mevrouw Albayrak betekent dat zij het hiermee eens is.

De staatssecretaris benadrukt dat het noodzakelijk is om bij het criterium van de criminele antecedenten scherpe grenzen te trekken. Het is dan ook onmogelijk om binnen de huidige regeling een onderscheid te maken tussen verschillende soorten misdrijven. Hij wijst er verder op dat niet elke constatering van een misdrijf automatisch tot een veroordeling leidt. Als iemand wordt veroordeeld voor het stelen van een paar sokken, liggen er dan ook meestal meer feiten voor.

De staatssecretaris bevestigt vervolgens zijn toezegging om de Kamer te berichten over de mogelijkheid en wenselijkheid, betekenisvolle terugkeerregelingen in het leven te roepen.

Het huidige terugkeerbeleid is een actief beleid gericht op zowel de uitzetting van criminele illegalen als van illegalen die na de reguliere procedure het land moeten verlaten. Omdat er sprake is van een actief beleid, is het gevaar dat de heer Kamp schetst niet reëel. De staatssecretaris zegt in principe bereid te zijn met een notitie over het uitzettingsbeleid te komen, mits daarvoor de benodigde mankracht op het ministerie kan worden vrijgemaakt.

Het is mogelijk de wet zodanig aan te passen dat een langere vreemdelingenbewaring kan worden opgelegd. Hij tekent hier wel bij aan dat hij dit niet wenselijk acht. Overigens leert de jurisprudentie dat het maximum van zes maanden niet van toepassing is als de betrokkene de identiteitsvaststelling bewust heeft gefrustreerd.

De staatssecretaris beaamt dat de 28-dagentermijn tot problemen kan leiden. Hij tekent daarbij aan dat de gemeentes tegelijkertijd wel degelijk begrip hebben voor de problemen van de rijksoverheid. Al met al zegt hij vooralsnog aan deze termijn te willen vasthouden.

Ten slotte merkt hij op dat het van belang is dat ambassades meewerken aan de terugkeerregelingen. De inspanningen van de regering zijn er daarom op gericht om de ambassades de daartoe benodigde middelen ter beschikking te stellen.

De voorzitter van de commissie,

Swildens-Rozendaal

De griffier van de commissie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Rouvoet (RPF/GPV), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA).

Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Schutte (RPF/GPV), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA).

Naar boven