19 637
Vluchtelingenbeleid

26 646
Terugkeerbeleid

nr. 478
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 27 september 1999

In het algemeen overleg van 20 september jl. is met uw Kamer op basis van de brieven van 25 juni 1999 (TK 1998–1999, 19 637, nr 447) en 10 september 1999 (19 637, nr. 459) gesproken over diverse aspecten van het beleid inzake Iraanse asielzoekers, alsmede over de terugkeernotitie (TK 1998–1999, nr 26 646, nr. 1) en de antwoorden op uw vragen (26 646, nr. 2). Ik heb uw Kamer toegezegd om op korte termijn nog op een tweetal vragen schriftelijk te reageren. Het betreft de vraag van het lid Van der Staay over de werkinstructie over bekeerlingen en de vraag van het lid Kamp over het driejarenbeleid.

1. Iran

Het lid Van der Staay heeft gevraagd waarom de bekeerlingen niet genoemd worden als een risico-groep in de werkinstructie. Het is juist dat in afwachting van mijn brief aan uw Kamer van 25 juni 1999 over de bekeerlingen, zij nog niet als risico-groep zijn aangeduid in de IND-werkinstructies 194 en 194 A van respectievelijk 23 maart 1999 en 29 april 1999. Met het verschijnen van de brief is er duidelijkheid gekomen over het beleid inzake de bekeerlingen. De IND heeft vervolgens een nieuwe werkinstructie kunnen uitbrengen op 27 juli 1999, waarin zowel onder indicaties A-status als vtv-humanitair aandacht wordt besteed aan de risico-groep van bekeerlingen. Ik sluit genoemde werkinstructie bij (werkinstructie 203, zie bijlage 1.1)

Ten overvloede merk ik op dat in deze werkinstructie een passage over het driejarenbeleid is opgenomen, waarin nog geen rekening kon worden gehouden met het concept-Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) dat wij in het algemeen overleg van 20 september jl. bespraken. Met de instemming van uw Kamer met het concept-TBV zal de werkinstructie worden aangepast. Ter informatie vindt u tevens bijgesloten de definitieve tekst van het TBV (bijlage 2).1 Er is nog nadere informatie opgenomen over de uitleg van de contra-indicatie «het verlenen van onjuiste gegevens» in het TBV conform mijn standpunt in het algemeen overleg. Er zal uitvoering worden gegeven aan het TBV na publicatie ervan in de Staatscourant.

2. Driejarenbeleid

Het lid Kamp heeft om een uitleg gevraagd over het driejarenbeleid naar aanleiding van het antwoord op vraag 14 van uw Kamer over de terugkeernotitie. In het antwoord wordt een onderscheid gemaakt tussen een vreemdeling ten aanzien van wie een onherroepelijke beslissing is genomen in de (asiel)procedure en een vreemdeling waarvoor dit niet geldt. Het lid Kamp heeft aangegeven dat de VVD van oordeel is dat zolang een asielzoeker nog in procedure is en er nog geen beslissing over vluchtelingschap of klemmende redenen van humanitaire aard is genomen, uitstel van vertrek niet mogelijk is. Pas als de asielprocedure is afgerond, de betrokken vreemdeling geen vergunning krijgt en het om een land gaat waarvoor het beleid van uitstel van vertrek op beleidsmatige gronden geldt, zou uitstel van vertrek kunnen worden verleend.

Het beleid is als volgt. Indien ik tot een uitstel van vertrek beleid heb besloten met betrekking tot asielzoekers afkomstig uit een bepaald (deel van een) land van herkomst, dient het verlenen van uitstel van vertrek op beleidsmatige gronden te geschieden elke keer in een procedure zodra een asielzoeker afkomstig uit het destreffende land van herkomst «verwijderbaar» wordt. Immers, de strekking van een uitstel van vertrek-beleid is het wegnemen van de onzekerheid bij een asielzoeker dat hij verwijderd zal worden naar zijn land van herkomst totdat het uitstel van vertrek beleid is opgeheven, en dit ongeacht de stand van de procedure van betrokkene.

Hieruit volgt dat er ook momenten zijn tijdens de procedure dat uitstel van vertrek wordt verleend. Een asielzoeker kan tijdens één procedure op verschillende momenten verwijderbaar worden omdat met elke nieuwe beslissing opnieuw besloten kan worden dat hij niet langer de verdere procedure in Nederland mag afwachten. De enige uitzondering hierop betreft de fase voorafgaand aan de beslissing in eerste aanleg. In deze fase zal nooit uitstel van vertrek worden verleend omdat het vluchtelingenrecht bepaalt dat elke beslissing in eerste aanleg moet kunnen worden afgewacht. Wordt echter na een beslissing in eerste aanleg naar aanleiding van het bezwaarschrift besloten dat de betrokken asielzoeker de procedure niet verder in Nederland mag afwachten, dan zal, als hij afkomstig is uit een (deel van het) land waarvoor een uitstel van vertrek beleid geldt, uitstel van vertrek moeten worden verleend gedurende de gehele bezwaarfase (= de fase totaan de beslissing in bezwaar) teneinde de onzekerheid over de verwijdering weg te nemen. Hetzelfde geldt, mutatis mutandis, voor de beroepsfase (= de fase vanaf de beslissing in bezwaar tot aan de uitspraak van de Rechtbank in beroep). In dergelijke gevallen bouwt de betrokken asielzoeker relevant tijdsverloop op in de zin van het driejarenbeleid. Overigens zou de betrokken asielzoeker in een dergelijk geval ook relevant tijdsverloop opbouwen als hij toestemming krijgt de beslissing in bezwaar af te wachten in Nederland.

Valt de periode van het uitstel van vertrekbeleid toevallig samen met de gehele procedure – van aanvraag tot beroep – van een individuele asielzoeker uit het desbetreffende (deel van het) land van herkomst, dan zal, zowel in bezwaar als in beroep uitstel van vertrek moeten worden verleend en wordt het relevante tijdsverloop feitelijk geteld vanaf de datum van aanvraag om toelating tot aan de uitspraak van de Rechtbank in beroep. Indien de Rechtbank bovendien de beslissing in bezwaar van de IND vernietigt, dan zal de periode tot het nemen van een nieuwe beslissing in bezwaar eveneens worden aangemerkt als relevant tijdsverloop in deze procedure. Valt de periode van het uitstel van vertrekbeleid niet samen met de gehele procedure van een individuele asielzoeker, dan zal per fase in de procedure moeten worden beoordeeld of relevant tijdsverloop wordt opgebouwd. Een en ander wordt zo mogelijk nog ingewikkelder als achteraf besloten wordt, bijvoorbeeld naar aanleiding van een uitspraak van de Rechtseenheidskamer, dat er sprake is van relevant tijdsverloop gedurende bepaalde perioden. Indien daartoe door de uitgeprocedeerde asielzoeker wordt verzocht, zal opnieuw een onderzoek moeten worden verricht naar het tijdsverloop in zijn procedure.

Geldt in casu geen uitstel van vertrekbeleid, dan zal de vreemdeling, tenzij bij voorbaat anders is besloten door de IND, een voorlopige voorziening moeten aanspannen om in Nederland te kunnen blijven. Indien de president van de Rechtbank de voorlopige voorziening vervolgens afwijst, is de betrokken asielzoeker verwijderbaar en bouwt hij gedurende deze fase geen relevant tijdsverloop op.

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven