Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 19637 nr. 456 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 19637 nr. 456 |
Vastgesteld 16 juli 1999
De vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 en Buitenlandse Zaken2 hebben op 23 juni 1999 overleg gevoerd met minister Herfkens voor Ontwikkelingssamenwerking en minister Van Boxtel voor Grote Steden- en Integratiebeleid over:
– de brief d.d. 8 maart 1999 inzake gefaciliteerde terugkeer van remigranten (19 637/26 210, nr. 424).
Van het overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
De heer Apostolou (PvdA) wees erop dat de minister in de brief de bereidheid uitspreekt mee te werken aan flankerende projecten, indien hiervoor multilaterale kanalen voorhanden zijn. Zijn dergelijke projecten inmiddels opgestart? De minister schrijft verder dat zij wil bezien of het mogelijk is middelen voor ontwikkelingssamenwerking in het kader van de gefaciliteerde terugkeer van afgewezen asielzoekers ten goede te laten komen aan vluchtelingen. Is de minister bereid om dit aspect nader uit te werken. Op welke landen heeft dit beleid eventueel betrekking en hoe zal de hulp worden georganiseerd? De heer Apostolou drong erop aan dat de minister vóór november van dit jaar de Kamer concrete plannen doet toekomen.
Op dit moment zijn er reeds mogelijkheden voor de gefaciliteerde terugkeer van remigranten naar de concentratielanden. De heer Apostolou vroeg of dit naar alle of naar slechts een beperkt aantal concentratielanden mogelijk is.
De heer Apostolou zei het belangrijk te vinden dat de Kamer geïnformeerd wordt over het project Allochtoon ondernemerschap van de stichting Intent. De ervaringen van deze stichting kunnen wellicht worden gebruikt voor het ontwikkelen van verdere plannen om het allochtoon ondernemerschap te stimuleren.
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voormalig minister Dijstal hebben tijdens een werkbezoek in Marokko een positieve indruk gekregen van de werkzaamheden van de stichting Marokkaanse remigranten. Deze stichting ontvangt momenteel een kleine subsidie die, naar verluidt, zal worden ingetrokken. De heer Apostolou zei dit te betreuren en vroeg de regering deze stichting te blijven ondersteunen.
Ten slotte wees de heer Apostolou op de belangstelling van vele migrantenorganisaties en gemeenten voor remigratieprojecten. De initiatieven die deze gemeenten en organisaties ontplooien, hebben echter de steun van de overheid nodig, willen ze echt van de grond kunnen komen. Is de regering bereid deze te steunen?
Mevrouw Verburg (CDA) wees op de paradox dat de minister wel bijdraagt aan de opvang van asielzoekers die afkomstig zijn uit DAC-landen, maar dat er op haar begroting geen middelen zijn vrijgemaakt voor remigratieprojecten. Is het niet juist de taak van een minister voor Ontwikkelingssamenwerking om aandacht te schenken aan projecten die remigranten op langere termijn een beter perspectief bieden?
De minister voor OS schrijft dat individuele hulp aan remigranten niet, maar flankerende projecten wel mogelijk zijn. Dit moet de vorige minister voor OS bekend zijn geweest. Mevrouw Verburg vroeg waarom dan niet al in de vorige kabinetsperiode dergelijke projecten zijn opgezet. Flankerende projecten in Turkije en Marokko zullen via multilaterale kanalen worden gesteund. Welke kanalen heeft de minister hierbij op het oog en is het niet mogelijk om voor dergelijke projecten steun te vinden bij EU-partners?
Mevrouw Verburg vroeg of de stichting Intent niet door het ministerie van Economische Zaken moet worden gefinancierd. Het betreft hier immers niet zozeer een remigratie- als wel een investeringsbevorderingsproject. Als het ministerie van Economische Zaken deze taak overneemt, kunnen de gelden die hierdoor vrijkomen op de begroting van OS worden besteed aan projecten voor gefaciliteerde remigratie.
De minister voor GSI heeft zijn bereidheid uitgesproken te bezien in hoeverre de remigratie van Arubanen en Antillianen kan worden gestimuleerd en begeleid. Heeft hij inmiddels concrete plannen hiervoor ontwikkeld? Mevrouw Verburg vroeg verder wat de door de minister voor OS gekozen opstelling betekent voor de projecten gericht op gefaciliteerde remigratie die door zijn ministerie zijn ontwikkeld. Kan hij een overzicht geven van gestarte en voorgenomen projecten die nu wellicht niet door gaan?
In de brief spreekt de minister voor OS haar bereidheid uit om in samenwerking met de staatssecretaris van Justitie en de minister voor GSI te onderzoeken op welke manier de hulpverlening uit middelen voor ontwikkelingssamenwerking in het kader van de gefaciliteerde terugkeer van afgewezen asielzoekers ook ten goede kan komen aan erkende vluchtelingen en asielgerechtigden. Welke resultaten heeft dit onderzoek inmiddels opgeleverd?
Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks) noemde de brief van de minister helder, maar ook erg beknopt. Zo ziet de minister mogelijkheden voor de gefaciliteerde terugkeer van vluchtelingen, maar geeft zij geen concrete voorbeelden.
Mevrouw Varma wees op het belang van de flankerende projecten en vroeg de minister deze projecten ruimhartig te beoordelen. Zij vroeg verder hoe er invulling zal worden gegeven aan de bereidheid om flankerende projecten in Marokko en Turkije te steunen. Wat is de rol van de minister voor GSI bij deze projecten? De Kamer heeft immers aangedrongen op een nauwere samenwerking van beide ministers op dit terrein. Zullen de ministers het Landelijk overleg migranten en het Nederlands migratie-instituut betrekken bij de ontwikkeling van projecten?
De activiteiten van de stichting Marokkaanse remigranten zijn indrukwekkend; met beperkte middelen levert men een waardevolle prestatie. Mevrouw Varma meende daarom dat deze stichting gesteund moet blijven worden, als deze steun al niet zou moeten worden uitgebreid.
Ten slotte wees mevrouw Varma op de positie van Surinamers die willen remigreren. De remigratie naar dit land stagneert nu mede omdat er hierover geen contacten zijn met de huidige Surinaamse regering. Zijn de ministers bereid om het remigratiebeleid te bespreken met een nieuwe Surinaamse regering?
De heer Rijpstra (VVD) merkte op dat de brief de onduidelijkheid over de rol en de taak van de minister voor OS bij het remigratiebeleid niet wegneemt. Zo is niet duidelijk voor wie de gefaciliteerde terugkeer is bedoeld. Vallen de illegalen nog wel onder dit beleid? In de brief wordt deze groep verder niet genoemd en er lijkt dan ook een breuk te zijn ontstaan tussen het beleid op dit punt van de huidige minister voor OS en haar voorganger. Verder wordt in de brief ook geen helderheid gegeven over de vraag hoeveel geld met dit beleid is gemoeid en hoeveel mensen het eigenlijk betreft. De minister spreekt haar bereidheid uit om in samenwerking met de staatssecretaris van Justitie en de minister voor GSI te onderzoeken of middelen voor ontwikkelingssamenwerking ook ten goede kunnen komen aan erkende vluchtelingen en afgewezen asielzoekers. Door het woord «kunnen» lijkt deze passage enigszins op gespannen voet te staan met het regeerakkoord waarin wordt gesteld dat de mogelijkheden voor gefaciliteerde terugkeer «zullen» worden uitgebreid.
De minister voor OS stelt terecht dat eventuele flankerende projecten onder de huidige criteria voor het verlenen van Official Development Assistance (ODA) ook ten goede moeten komen aan de lokale bevolking. De heer Rijpstra merkte op dat de flankerende projecten in Ethiopië en Eritrea echter niet het gehoopte resultaat hebben opgeleverd. Zijn er inmiddels nog andere projecten opgestart?
De heer Rijpstra wees op de onderhandelingen die worden gevoerd over terug- en overnameovereenkomsten. Spelen de projecten voor gefaciliteerde terugkeer bij deze onderhandelingen een rol? Is er zicht op een uitbreiding van het aantal landen waarmee Nederland een terug- of overnameovereenkomst heeft?
Mevrouw Ravestein (D66) vond dat de minister zich in de brief erg rigide opstelt. In het regeerakkoord wordt ervan uitgegaan dat het mogelijk is om gelden ter beschikking te stellen voor gefaciliteerde terugkeer. Zij meende dat dit nog steeds zeer wel mogelijk is. Verder zei zij bij dit onderwerp de creativiteit te missen die de voorganger van de huidige minister aan de dag wist te leggen. Zij vond de brief ook te beknopt. Zo worden er geen uitgewerkte plannen genoemd voor de groepen die de minister nog wel wil steunen. De bijdrage aan het project allochtoon ondernemerschap laat zien dat het mogelijk is om remigranten te steunen. Teleurstellend is wel dat hiermee maar een kleine groep wordt bereikt.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking zei dat zij bij dit dossier weinig flexibiliteit aan de dag wenst te leggen en dat er inderdaad sprake is van een breuk met het voorgenomen beleid van haar voorganger. De keuze om het aantal landen, dat bilaterale steun ontvangt te beperken, impliceert immers dat minder landen in aanmerking komen voor gefaciliteerde remigratieprojecten. Omdat de remigratieprojecten veelal niet meer kunnen worden gerealiseerd via bilaterale kanalen, zijn de mogelijkheden van multilaterale kanalen onderzocht.
In het regeerakkoord is een passage opgenomen over de terugkeer van asielzoekers, waarin inderdaad wordt gesproken over gefaciliteerde terugkeer. De minister wees er echter op dat het hier uitgeprocedeerde asielzoekers betreft en niet statushouders als Turken, Marokkanen, Surinamers en Ghanezen. Het onderscheid tussen beide groepen is belangrijk, omdat de OESO remigratieprojecten voor mensen die legaal in Nederland verblijven, niet erkent als een vorm van ontwikkelingssamenwerking. De vorige minister wilde dit probleem oplossen door streken en dorpen in bijvoorbeeld Marokko ontwikkelingshulp te bieden en de projecten die hiervoor zouden worden opgezet, tevens te gebruiken voor gefaciliteerde terugkeer. Een dergelijke opzet van remigratieprojecten leidt echter tot een verkwisting van geld en energie. Dat is de reden dat de projecten die al waren opgestart, in de kiem zijn gesmoord. Het betreft hier echter geen lopende projecten. Overigens is een en ander conform het regeerakkoord en de regelgeving van de OESO die stipuleert dat ontwikkelingshulp niet op individuen mag zijn gericht, hetgeen bij remigratieprojecten natuurlijk bij uitstek het geval is.
De proefprojecten voor asielzoekers in Angola, Ethiopië en Eritrea zijn inmiddels gestopt, omdat deze landen wederom in oorlogen verwikkeld zijn geraakt. De minister tekende hierbij aan dat deze projecten voordien al niet goed liepen. Zij zei dat een en ander voor haar aanleiding is geweest te concluderen dat dergelijke projecten zonder een helder terugkeerbeleid van Justitie gedoemd zijn te mislukken. De invulling van het gefaciliteerde remigratiebeleid is derhalve afhankelijk van de ontwikkeling van het terugkeerbeleid van staatssecretaris Cohen, hetgeen niet betekent dat de ministeries een afwachtende houding innemen. Zo hebben er tussen departementen al wel contacten op ambtelijk niveau plaatsgevonden. Op dit moment wordt door ambtenaren van de ministeries van Justitie en voor Ontwikkelingssamenwerking samen met het UNHCR bezien of er mogelijkheden zijn om mensen die terugkeren naar Noord-Irak te steunen. Deze samenwerking op ambtelijk niveau is ook een uitdrukking van de wens van de regering om op dit terrein tot een integrale aanpak te komen.
De minister zei dat zij natuurlijk bereid is om remigratieprojecten te steunen in landen die wel op de landenlijst voorkomen. Zo wordt bezien of de activiteiten die in Ghana worden ontplooid, in verband kunnen worden gebracht met remigratieprojecten voor Ghanese statushouders. Zij toonde zich somber over andere mogelijkheden om via multilaterale kanalen steun te verlenen aan remigratieprojecten. De International Labour Organisation (ILO) heeft projecten ontwikkeld die gericht zijn op kredietverlening en waarvan terugkeerders eventueel zouden kunnen profiteren. De «overhead» van 5 mln. dollar maakt deze projecten echter weinig aanlokkelijk, zeker omdat het hier landen betreft die niet voldoen aan het armoedecriterium. Een goede mogelijkheid zou verder projecten in Europees verband zijn. Het is echter, ondanks alle inspanningen van het kabinet, moeilijk om binnen de EU de handen op elkaar te krijgen voor een gemeenschappelijk vluchtelingen- en asielbeleid.
Desgevraagd antwoordde de minister dat Nederland een ander beleid heeft voor de terugkeer van Bosniërs dan Duitsland. Duitsland is namelijk al begonnen met gedwongen terugkeer op een moment dat de Nederlandse regering dat nog te riskant vond. Hieruit blijkt dat samenwerking met een afzonderlijke lidstaat van de EU ook op de nodige problemen kan stuiten. De bijdrage van OS aan de vrijwillige terugkeer van Bosniërs was verder mede mogelijk, omdat Bosnië aan het armoedecriterium voldoet. Zij zei bereid te zijn om projecten als die in Bosnië ook in andere landen, bijvoorbeeld Kosovo te ondersteunen.
De stichting Marokkaanse remigranten wordt door enkele medefinancieringsorganisaties (MFO), waaronder het ICCO gesteund. Hoewel de Nederlandse regering dus indirect deze stichting steunt, is het niet aan haar, maar aan de MFO's om te beslissen over voortzetting van de steun. De minister zei verder dat het ook niet de taak is van de centrale overheid om initiatieven binnen gemeenten direct te steunen. Dat de regering deze initiatieven echter wel degelijk waardeert, blijkt uit de extra financiële steun die de VNG heeft gekregen voor het ontwikkelen van projecten als Rotterdam/Kaapverdië.
De minister wees erop dat zij zich op de Ontwikkelingsraad heeft ingespannen om de Raad ertoe te bewegen op de agenda voor de onderhandelingen over het nieuwe Loméverdrag een robuuste clausule op te nemen over terug- en overnameovereenkomsten. Dat dit is gelukt, is een beloning voor de aanhoudende druk van Nederland op de andere EU-lidstaten om meer aandacht te besteden aan dergelijke overeenkomsten.
Ten slotte zei de minister dat de steun voor de stichting Intent een taak zal blijven van haar ministerie, omdat het investeringen in ontwikkelingslanden betreft. Of deze steun wordt voortgezet, is afhankelijk van de evaluatie. De minister zegde toe dat zij in een brief de Kamer op de hoogte zal brengen van de conclusies die zij uit deze evaluatie trekt.
De minister voor het Grote Steden- en Integratiebeleidmerkte op dat er eigenlijk geen sprake is van stagnatie van de remigratie van Surinamers. Deze groep wacht op dit moment op de inwerkingtreding van de Remigratiewet en op de voorzieningen die aan deze wet zijn verbonden. Om deze wet daadwerkelijk ten uitvoer te kunnen brengen is het wel van belang dat de Eerste en Tweede Kamer spoedig de uitvoeringswet Sociale verzekeringsbank aannemen.
De minister zei niet bereid te zijn om lokale initiatieven te ondersteunen. Het remigratiebudget is namelijk bedoeld voor de individuele remigrant en niet voor gemeentelijke programma's of opleidingsprogramma's.
Er is met de Antilliaanse regering gesproken over de remigratieproblematiek. De minister wees er echter wel op dat hier het initiatief door de Antilliaanse regering moet worden genomen. Nederland heeft voor deze groep geen beleid geformuleerd en er is op dit moment ook geen budget beschikbaar voor de remigratie van Antillianen, omdat zij niet onder de Remigratiewet vallen.
De heer Apostolou vroeg de minister voor OS of zij bereid is om, nadat de lijst van concentratielanden is vastgesteld, aan te geven voor welke landen zij gefaciliteerde remigratieprojecten voor statushouders zal ontwikkelen. Dit is van belang, omdat er naast de groep Ghanezen ook andere groepen zijn waar mensen met de gedachte spelen om te remigreren. Er is echter geen loket waar deze mensen een antwoord kunnen krijgen op hun vragen over de mogelijkheden voor gefaciliteerde remigratie.
Als de MFO's niet langer bereid zijn de stichting Marokkaanse remigranten te steunen, is er dan geen enkele vorm van overheidssteun voor deze stichting mogelijk? De heer Apostolou benadrukte dat deze stichting door de overheid moet worden gesteund als zij onverhoopt in de problemen komt. Hij suggereerde dat het goed zou zijn om het NMI te betrekken bij de discussie over de evaluatie van Intent. Wellicht kan dit instituut helpen bij het ontwikkelen van perspectieven voor allochtone ondernemers.
De heer Apostolou zei de minister voor GSI niet te hebben gevraagd het budget voor remigratie op een andere manier aan te wenden. Hij zei de minister op zijn verantwoordelijkheid voor de «nazorg» van remigranten te hebben willen wijzen. Remigranten missen vaak een «loket» waar zij vragen over, bijvoorbeeld, hun uitkering kunnen stellen. Als een dergelijke faciliteit niet uit het remigratiebudget kan worden gefinancierd, moet daarvoor door het kabinet een andere oplossing worden gevonden.
Ten slotte wees de heer Apostolou erop dat het nooit de bedoeling van de vorige minister voor OS is geweest om Marokko en Turkije op de landenlijst te zetten, toen hij toezegde projecten in deze landen te zullen steunen.
Mevrouw Verburg constateerde dat de minister voor OS zich distantieert van het voorgenomen beleid voor gefaciliteerde remigratie van haar voorganger. Zij tekende daar echter bij aan dat de vorige minister voor OS wel degelijk de toezegging heeft gedaan om projecten voor gefaciliteerde remigratie te financieren. Als een minister een dergelijke toezegging doet, moet hij weten of hij die wel of niet kan waarmaken. Weet hij dat niet, dan zet hij in wezen de Kamer op het verkeerde been en wekt hij verwachtingen bij de betrokkenen die niet waargemaakt kunnen worden. In het werkplan is verder nooit het onderscheid gemaakt tussen statushouders en asielzoekers.
De regering wil een integraal beleid ontwikkelen voor remigratie en wacht daarom voor het ontwikkelen van concrete plannen op de terugkeernotitie van de staatssecretaris van Justitie. Zij vroeg de minister voor GSI of hierdoor in het verleden gewekte verwachtingen of aangegane verplichtingen niet kunnen worden gehonoreerd. Mocht dit zo zijn, dan moet daarvoor een oplossing worden gevonden. Is de overheid eventueel ook financieel aansprakelijk te stellen voor schade die het gevolg is van projecten die niet door kunnen gaan? Ten slotte vroeg mevrouw Verburg wanneer de Kamer de terugkeernotitie tegemoet kan zien.
Mevrouw Oedayraj Singh Varma vroeg waar mensen afkomstig uit een land dat op de landenlijst staat informatie kunnen krijgen over de mogelijkheden voor gefaciliteerde terugkeer. Is het NMI hiervoor de aangewezen instantie?
Het is in het belang van Nederland en voor de «nazorg» dat de stichting Marokkaanse remigranten kan doorbestaan. Kunnen de bewindslieden garanderen dat het bestaan van deze stichting niet in gevaar zal komen?
De heer Rijpstra zei een duidelijke lijn in het remigratiebeleid te missen. Hij vond het huidige beleid chaotisch en vroeg of het niet tijd is om het werkplan gefaciliteerde terugkeer van remigranten te actualiseren. Op grond van die actualisatie kan de Kamer dan met de minister voor OS discussiëren over het beleid dat de minister voorstaat, over eventuele knelpunten en over de verantwoordelijkheden van de verschillende bewindslieden.
Mevrouw Ravestein steunde van harte het voorstel van de heer Rijpstra. Zij zei het maar moeilijk te kunnen verteren dat de minister voor OS als een soort wapenfeit spreekt over het in «de kiem smoren» van voorgenomen plannen. De steun van haar fractie voor een andere landenselectie impliceert namelijk niet dat zij ermee instemt dat er door het ministerie van OS geen geld beschikbaar wordt gesteld voor gefaciliteerde terugkeer naar landen die van de lijst zullen worden geschrapt.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking merkte op dat haar voorganger had toegezegd de mogelijkheden van financiering van gefaciliteerde remigratieprojecten te zullen onderzoeken. Hij heeft nooit concrete voorstellen hiertoe gedaan. Het is dan ook zeer wel mogelijk dat hij op zijn schreden zou zijn teruggekeerd, zodra hij zou hebben ontdekt dat zijn voornemens op gespannen voet staan met de internationale regelgeving die bepaalt welk beleid wel en welk beleid niet als ontwikkelingssamenwerking mag worden gekwalificeerd.
Desgevraagd antwoordde de minister dat zij meende al in het vorige algemeen overleg over dit onderwerp en in de brief duidelijk te hebben gemaakt dat zij niet voornemens is om de beleidsvoornemens van haar voorganger over te nemen. Omdat een en ander de Kamer klaarblijkelijk niet duidelijk is, zegde zij toe de Kamer schriftelijk te berichten welke onderdelen van het werkplan wel en welke niet door zullen gaan.
De minister zei dat de beslissing over steun aan de stichting Marokkaanse remigranten niet aan haar, maar aan de betrokken MFO's is. Men heeft indertijd voor de constructie met MFO's gekozen om te voorkomen dat de overheid tot in detail met allerlei niet-gouvernementele organisaties moet overleggen. Om soortgelijke redenen is het aan de VNG om te beslissen welke gemeentelijke projecten financiële ondersteuning krijgen.
De minister voor het Grote Steden- en Integratiebeleidzei dat de terugkeernotitie op korte termijn in de ministerraad zal worden besproken. Wanneer deze aan de Kamer zal worden toegestuurd, is echter nog niet te zeggen. Hij merkte op dat er nog geen projecten zijn gestart. Met het NMI is namelijk afgesproken dat de individuele aanvragen zullen worden behandeld als de Remigratiewet is aangenomen. Er zijn wel verwachtingen gewekt, maar die worden nu bijgesteld.
Hij merkte op dat remigranten zich te allen tijde met de Nederlandse overheid kunnen verstaan over eventuele problemen met hun uitkering. Er is echter geen budgettaire ruimte gecreëerd voor «nazorg» aan remigranten.
Ten slotte merkte de minister op dat er geen verplichtingen op grond van het werkplan zijn aangegaan. De overheid kan dan ook niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele schade.
Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Schutte (GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Rehwinkel (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wagenaar (PvdA), De Boer (PvdA), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Balemans (VVD).
Plv. leden: Van den Doel (VVD), Rouvoet (RPF), Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Wijn (CDA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Nicolaï (VVD), Van Oven (PvdA), Brood (VVD), Apostolou (PvdA), Kuijper (PvdA), Belinfante (PvdA), Mosterd (CDA), Eurlings (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Essers (VVD).
Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van den Berg (SGP), Ter Veer (D66), Van Middelkoop (GPV), Apostolou (PvdA), Van Gijzel (PvdA), Voorhoeve (VVD), Hillen (CDA), Valk (PvdA), Verhagen (CDA), ondervoorzitter, Hessing (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), M. B. Vos (GroenLinks), Dijksma (PvdA), Van den Doel (VVD), Koenders (PvdA), De Boer (PvdA), voorzitter, Van der Knaap (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), Wilders (VVD).
Plv. leden: Dijkstal (VVD), Bolkestein (VVD), De Graaf (D66), Van 't Riet (D66), Rouvoet (RPF), Belinfante (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Patijn (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Zijlstra (PvdA), Eurlings (CDA), Cherribi (VVD), De Haan (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van Bommel (SP), Harrewijn (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Remak (VVD), Albayrak (PvdA), Van Oven (PvdA), Van den Akker (CDA), Leers (CDA), Vendrik (GroenLinks), Feenstra PvdA), Balemans (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19637-456.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.