Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 augustus 2022
Op 31 mei 2022 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een nieuw algemeen ambtsbericht
uitgebracht over de situatie in Iran. Het ambtsbericht beslaat de periode van februari
2021 tot en met maart 2022. Het ambtsbericht is voor mij aanleiding om het huidige
beleid ten aanzien van Iran te wijzigen. Het volgende ambtsbericht wordt naar verwachting
eind 2023 gepubliceerd.
Huidige beleid
In het huidige beleid wordt voor christenen die actief zijn voor «nieuwe kerken» of
evangeliseren, en leden van huiskerken die bijeenkomsten bijwonen aangenomen dat er
sprake is van groepsvervolging in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.
Voorts zijn in het huidige beleid als risicogroep opgenomen: bahai’s, Gonabadi soefi’s,
afvalligen van het islamitisch geloof die hun afvalligheid actief uitdragen, lhb’s
(lesbiennes, homoseksuelen en biseksuelen), en personen die actief zijn in de politiek,
journalistiek, op het gebied van de mensenrechten of een ander maatschappelijk terrein
(in het bijzonder op het terrein van vrouwenrechten en de rechten van etnische minderheden)
en daarbij kritiek uiten op de autoriteiten, hetgeen door de autoriteiten als oppositioneel
kan worden aangemerkt.
In het ambtsbericht wordt geen aanleiding gezien om het beleid op vorengaande punten
aan te passen. Wel wordt het beleid op onderstaande punten aangepast.
Bescherming van de autoriteiten
Uit het ambtsbericht blijkt een situatie waarin zowel slachtoffers van eergerelateerd
en seksueel geweld als LHBTI’s geen effectieve bescherming kunnen inroepen van de
autoriteiten. Hoewel er ten aanzien van seksueel geweld de mogelijkheid bestaat om
tot vervolging van de dader over te gaan blijkt uit het ambtsbericht dat dit om uiteenlopende
redenen in de praktijk meestal tot niets leidt.
Ten aanzien van eergerelateerd geweld vermeldt het ambtsbericht dat de autoriteiten
over het algemeen geen bescherming bieden tegen eergerelateerd geweld en dat er wettelijke
bepalingen zijn op grond waarvan eer als verzachtende omstandigheid kan worden meegewogen
in geval van vervolging van de dader.
Ten aanzien van LHBTI geldt volgens verschillende bronnen in het ambtsbericht dat
zij geen steun of bescherming bij de autoriteiten kunnen verkrijgen in het geval van
problemen met medeburgers. Zij lopen daarbij het risico op vervolging en ook dat hun
familie achter hun seksuele gerichtheid komt. Ook zijn er gevallen bekend van personen
die zijn afgeperst nadat hun seksuele geaardheid bekend is geraakt bij ambtenaren.
Om deze redenen heb ik er voor gekozen om voor slachtoffers van eergerelateerd en
seksueel geweld, en voor LHBTI’s aan te nemen dat zij geen bescherming kunnen verkrijgen
van de autoriteiten.
Adequate opvang
In Iran is het zo dat minderjarigen die niet langer opvang hebben bij de ouders in
beginsel worden opgevangen door directe familieleden. Indien er echter geen familieleden
beschikbaar zijn, kan opvang worden gerealiseerd door de State Welfare Organization (SWO). Zij vallen onder het Ministerie van Welzijn, beheren zelf honderden opvanghuizen
en houden daarnaast toezicht op particuliere opvanghuizen. In zowel de particuliere
als publieke opvanghuizen hebben kinderen toegang tot onderwijs en zorg.
Hoewel er kwaliteitseisen zijn waar een opvanghuis aan moet voldoen bestaan er verschillen
tussen de opvanghuizen. Volgens verschillende bronnen uit het ambtsbericht is de kwaliteit
naar lokale maatstaven gemeten over het algemeen echter redelijk en is de kwaliteit
bij particuliere instellingen doorgaans beter dan bij de overheidsinstellingen.
Gelet op het feit dat er zowel publieke als particuliere opvangfaciliteiten bestaan
in Iran die onder toezicht of beheer staan van de overheid en die naar lokale maatstaven
als aanvaardbaar kunnen worden aangemerkt heb ik er voor gekozen om in het beleid
aan te nemen dat er in algemene zin sprake is van adequate opvang in Iran.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
E. van der Burg