Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juni 2022
Op 2 maart 2022 heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een nieuw algemeen ambtsbericht
over Turkije gepubliceerd. Het ambtsbericht is aanleiding het landgebonden beleid
ten aanzien van Turkije grotendeels te handhaven en een nieuwe risicogroep in het
beleid op te nemen.
In het huidige beleid zijn twee risicogroepen aangeduid. De eerste risicogroep bestaat
uit personen uit Turkije die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied
van mensenrechten en daarbij significant kritiek uiten op de autoriteiten. De tweede
risicogroep bestaat uit (toegedichte) Gülenisten. Hieraan zal een risicogroep worden
toegevoegd, te weten HDP-medewerkers, -leden, -activisten en -sympathisanten.
Uit de voorgaande ambtsberichten kon worden opgemaakt dat, sinds de mislukte couppoging
in 2016, de vrijheid van meningsuiting, onafhankelijkheid van de rechtsstaat en democratie
in Turkije sterk onder druk stonden. Uit het nieuwe ambtsbericht blijkt dat deze situatie
niet is verbeterd. De positie van politiek betrokken Koerden bleef eveneens zeer kwetsbaar.
Vooral de politieke speelruimte van de HDP, de Turkse links-progressieve oppositiepartij
die zich inzet voor onder meer Koerdische belangen, staat al enige tijd onder druk.
Leden van en betrokkenen bij de HDP kunnen grote persoonlijke hinder vanuit de Turkse
autoriteiten ondervinden.
Politiek actieve Koerden kunnen momenteel behoren tot de eerstgenoemde risicogroep,
onder de daarbij behorende voorwaarden. Uit het nieuwe ambtsbericht kan echter concreter
worden opgemaakt met welke omstandigheden en activiteiten HDP’ers in de praktijk te
maken krijgen. Deze verschillen van die voor journalisten en mensenrechten activisten
in deze risicogroep. Daarom zullen HDP’ers separaat in het beleid worden opgenomen.
Daarnaast blijkt ook uit het huidige ambtsbericht dat de situatie voor Gülenisten,
of zij die door de Turkse autoriteiten als Gülenist worden aangemerkt, zorgwekkend
is gebleven. De willekeurige grondslag waarop zij strafrechtelijk kunnen worden vervolgd
en de minimale criteria die bij strafprocessen wordt gebruikt, zijn onveranderd gebleven.
De risico’s op strafvervolging en detentie blijken derhalve ook in de verslagperiode
van het nieuwe ambtsbericht van zware en serieuze aard. Daarom blijft dit onderdeel
van het beleid ongewijzigd.
In het huidige beleid is het algemene uitgangspunt aangenomen dat ten aanzien van
dienstplichtige Koerden in beginsel niet wordt aangenomen dat zij een gegronde vrees
hebben in een conflict te worden ingezet tegen eigen volk of familie. Op basis van
het de informatie in het nieuwe ambtsbericht wordt dit beleid gehandhaafd.
Tot slot valt uit het ambtsbericht op te maken dat er in Turkije adequate voorzieningen
bestaan voor de opvang van alleenstaande minderjarigen. Dit zal dan ook in het beleid
opgenomen worden.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
E. van der Burg