19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2305 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 februari 2017

Op 14 november 2016 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een nieuw ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Irak. Op basis hiervan, en mede in het licht van de recente ontwikkelingen in Irak, heb ik besloten het huidige asielbeleid voor Irak aan te passen. In deze brief beschrijf ik deze aanpassingen.

In mijn brief van 9 december 20151 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de mate van willekeurig geweld in de provincies Anbar, Ninewa, Salaheddin, Ta’mim, Diyala en delen van de zogenoemde «Baghdad-belts» dermate hoog is dat Iraakse burgers louter door hun aanwezigheid in die gebieden een reëel risico lopen op een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en ter bescherming van de fundamentele vrijheden (EVRM). In deze gebieden is daarmee sprake van een uitzonderlijke geweldssituatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de EU-Kwalificatierichtlijn no. 2011/95. Een Iraakse asielzoeker afkomstig uit één van deze provincies komt in beginsel in aanmerking voor bescherming in Nederland tenzij hij/zij een binnenlands vestigingsalternatief heeft binnen Irak, bijvoorbeeld in de stad Bagdad.

De aanduiding van bovenstaande provincies en delen van de Baghdad Belts als 15c-gebied was vooral ingegeven door het feit dat ISIS er in aanzienlijke mate de controle had, gekoppeld aan de informatie dat burgers in dit gebied onder meer het risico lopen slachtoffer te worden van het geweld dat door ISIS wordt begaan, de luchtaanvallen van de Iraakse luchtmacht en het conflict gerelateerd geweld dat is toe te schrijven aan de Iraakse strijdkrachten en andere strijdende partijen aan de zijde van het Iraakse leger. Inmiddels is de situatie in Irak significant gewijzigd. De strijd tegen ISIS heeft er toe geleid dat ISIS de controle over een groot aantal gebieden heeft verloren. Sinds de piek in 2014 heeft ISIS 56% grondgebied in Irak verloren.2 De strijd heeft tot nieuwe ontheemding geleid, maar bevrijding van gebieden op ISIS heeft ook tot terugkeer van ontheemden geleid. De impact van deze ontwikkelingen verschilt per provincie.

Op basis van de informatie in het ambtsbericht van november 2016 en rekening houdend met de laatste beschikbare informatie over de situatie in het land, heb ik besloten het huidige beleid voor de provincies Anbar, Ninewa en delen van de Baghdad Belts voort te zetten. Hoewel ISIS in beide provincies minder gebied onder controle heeft, acht ik het nog te vroeg om te concluderen dat het beleid voor beide provincies en delen van de Baghdad Belts kan worden aangepast. Nadat ISIS was verdreven uit Ramadi en Hit bleef het bijvoorbeeld in staat om aanvallen uit te voeren op steden en dorpen in Anbar, zowel op burgers als op militaire doelen. Door de strijd om Ramadi, Hit en dorpen rondom is er veel schade ontstaan aan gebouwen, infrastructuur en nutsvoorzieningen. ISIS maakte in Ramadi en Hit gebruik van hun tactiek om de straten, huizen en andere gebouwen vol te leggen met explosieven en boobytraps. Dit vertraagde niet alleen de herovering van de stad, maar ook de terugkeer van ontheemden. De explosieven waren geplaatst bij wegen of verbonden aan deuren, huishoudelijke apparatuur, speelgoed, andere gebruiksvoorwerpen en in Korans. Alleen al in Ramadi zouden op deze manier ten minste tientallen burgers omgekomen zijn en velen gewond geraakt. Het risico van ontploffingsgevaar is nog altijd aanwezig. Voor Ninewa is de belangrijkste overweging in dit verband dat het offensief om Mosul (en het omliggend gebied) te heroveren nog steeds loopt. Ook voor delen van Baghdad belts die nu als 15c-gebied zijn aangeduid is er nog geen aanleiding tot aanpassing van het beleid, nu de situatie in deze gebieden rond Bagdad vergelijkbaar is met de voorgaande verslagperiode.

Voor de provincie Salaheddin wordt het gebied waar sprake is van een uitzonderlijke geweldsituatie beperkt tot de districten Baiji, Tikrit, Shirqat en Dwar. Voor de provincie Ta’mim wordt het gebied waar sprake is van een uitzonderlijke geweldsituatie beperkt tot het district Hawija. Blijkens het ambtsbericht is in deze districten nog sprake van gebieden die onder controle staan van ISIS. Verder wordt aangenomen dat in de provincie Diyala geen sprake meer is van een uitzonderlijke geweldssituatie. ISIS heeft in deze provincie geen gebied meer onder controle en het aantal burgerslachtoffers nam sinds juni 2016 gestaag af.

Bovenstaande aanpassingen betekenen niet dat de overige gebieden in de provincies Salaheddin en Ta’mim en de provincie Diyala nu als helemaal veilig worden beschouwd, maar enkel dat de mate van willekeurig geweld niet meer dermate hoog is dat burgers door hun enkele aanwezigheid in die gebieden een reëel risico lopen op een schending van artikel 3 EVRM. In dit geval zal dus op basis van het individuele asielrelaas zorgvuldig worden beoordeeld of een Iraakse asielzoeker in aanmerking komt voor bescherming in Nederland.

Voor Iraakse asielzoekers die afkomstig zijn uit gebieden waar wel sprake is van een extreme situatie van willekeurig geweld, zal worden bezien of er een binnenlands beschermingsalternatief is. De Immigratie- Naturalisatiedienst zal dit per zaak beoordelen op basis van de individuele omstandigheden en de situatie van de asielzoeker. Aan Iraakse asielzoekers die minderjarig zijn en geen familie hebben in het vestigingsalternatief of behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep (o.a. religieuze minderheden en alleenstaande vrouwen) zal dit vestigingsalternatief, zoals nu al het geval is, in beginsel niet worden tegengeworpen. In dit verband informeer ik u dat ik ook de Bahai als kwetsbare minderheidsgroep heb aangeduid gelet op de informatie in het ambtsbericht.

Asielaanvragen van Iraakse asielzoekers uit de delen van het land die niet (meer) als 15c-gebied zijn aangemerkt (overige delen van Centraal-Irak, inclusief Bagdad-stad, de zuidelijke provincies, en de Koerdisch Autonome Regio) zullen conform staand beleid op individuele gronden worden beoordeeld teneinde te bezien of ze bescherming behoeven.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff


X Noot
1

Kamerstuk 19 637, nr. 2105

X Noot
2

Handelingen II 2016/17, nr. 27, item 5

Naar boven