19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2120 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 februari 2016

Hierbij stuur ik u de resultaten van een onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)1. In dit onderzoek zijn de verschillen in inwilligingspercentages op asielverzoeken in eerste aanleg tussen Europese Lidstaten onderzocht. In 2014 is het relatief hoge inwilligingspercentage op asielaanvragen in Nederland aanleiding geweest voor Kamervragen.2 In deze Kamervragen werd gevraagd naar de achtergronden van de internationale verschillen in die percentages en het relatief hoge inwilligingspercentage in Nederland. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft het WODC verzocht om onderzoek te doen naar de omvang van deze verschillen.

In deze brief geef ik mijn reactie op de belangrijkste bevindingen die in het onderzoek naar voren zijn gekomen.

Belangrijkste bevindingen van het onderzoek

Inwilligingspercentages op asielverzoeken in Europese Lidstaten zijn moeilijk met elkaar te vergelijken, omdat elk land te maken heeft met een verschillende samenstelling van de asielpopulatie. Een vergelijking is zinvoller wanneer inwilligingspercentages van asielzoekers met dezelfde nationaliteiten worden betrokken, ook al kent zo’n vergelijking ook beperkingen.

In het WODC-onderzoek zijn statistische technieken toegepast waardoor de inwilligingspercentages beter met elkaar kunnen worden vergeleken. Het onderzoek biedt een helder inzicht in de mate waarin asielaanvragen in de diverse Lidstaten kunnen leiden tot een inwilliging. Het WODC heeft op twee manieren inzichtelijk gemaakt hoe inwilligingspercentages kunnen worden vergeleken. Ten eerste werd het gecorrigeerde inwilligingspercentage berekend. Dit percentage toont het inwilligingspercentage op asielverzoeken, wanneer ieder land in Europa exact dezelfde samenstelling had van asielzoekers (gelet op geslacht, nationaliteit en leeftijd). Ten tweede werd het verwachte inwilligingspercentage berekend. Dit percentage toont het verwachte aantal inwilligingen, wanneer Nederland de asielverzoeken precies zo zou afdoen, als dat gemiddeld het geval was bij alle landen van de EU.

Uit het onderzoek komt naar voren dat de internationale verschillen in inwilligingspercentages kleiner blijken te worden wanneer ze worden bijgesteld op effecten van de samenstelling van de asielpopulatie in een lidstaat. Er blijven echter substantiële verschillen bestaan. Wanneer er specifiek wordt gekeken naar de kans op een inwilliging op internationale gronden, blijken de EU-landen met het hoogste (gecorrigeerde) inwilligingspercentages naar schatting nog altijd ongeveer twee keer zoveel asielverzoeken in te willigen als de landen met de laagste (gecorrigeerde) inwilligingspercentages.

Uit het onderzoek blijkt dat Nederland eerder een relatief restrictief dan een relatief soepel land is. Dit betekent dat Nederland van een groep asielzoekers afkomstig uit hetzelfde herkomstland relatief minder personen een status verleent ten opzichte van andere Lidstaten. Het onderzoek beperkt zich tot deze kwantitatieve duiding, maar biedt verder geen verklaring(en) voor de verschillende inwilligingspercentages tussen Europese Lidstaten. Wel somt de onderzoeker verklaringen op die worden genoemd in de literatuur. De wetenschappelijke literatuur suggereert dat de nog resterende verschillen voor een belangrijk deel verband houden met internationale verschillen in de bereidheid om asielzoekers op te nemen – bijvoorbeeld als gevolg van verschillen tussen landen in werkloosheidspercentages en/of de houding van de bevolking ten aanzien van (asiel)migratie. Daarnaast kunnen ze voortkomen uit juridische, procedurele verschillen tussen landen.

Reactie op de belangrijkste bevindingen

De uitkomst van het onderzoek zie ik als een bevestiging van de eerdere veronderstelling van het Kabinet dat het inwilligingspercentage in Nederland in Europees verband niet bijzonder afsteekt, wanneer wordt gecorrigeerd voor de samenstelling van de asielpopulatie. Dat het daadwerkelijke inwilligingspercentage in Nederland hoger ligt, zou volgens de onderzoeker de veronderstelling van het Nederlandse Kabinet staven dat Nederland veel asielaanvragen krijgt van asielzoekers die in de EU een grote kans maken op een inwilliging in de EU.

De verschillen in inwilligingspercentages laten zien dat dit één van de aspecten is van het Gemeenschappelijk Asielsysteem (GEAS) dat voor verbetering vatbaar is. Juist nu de EU wordt geconfronteerd met een ongekend hoge instroom van asielzoekers, is het van belang om in internationaal verband te blijven hameren op harmonisatie van het asielbeleid onder de lidstaten. Op die manier wordt voorkomen dat secundaire migratiestromen ontstaan van asielzoekers die proberen door te reizen naar die lidstaat waar een asielverzoek de grootste kans op slagen heeft. Ook in het kader van de EU-herplaatsingsafspraken (relocatie) van asielzoekers zou het voor de uitkomst van zijn asielaanvraag, voor een asielzoeker niet mogen uitmaken welk Europees land het asielverzoek beoordeelt.

Deze constatering is een signaal dat er nog veel inspanningen in Europa nodig zijn om de harmonisatie van het asielbeleid onder lidstaten een stap verder te brengen. In het kader van het EU-voorzitterschap heeft Nederland daarom het initiatief genomen om tot meer harmonisatie te komen van het beleid dat Lidstaten voeren ten aanzien van de landen waar asielzoekers vandaan komen.

De kern van dit initiatief is een voorstel voor de inrichting van een netwerk van beleidsexperts uit de lidstaten die, onder coördinatie van het Europees Asielondersteuningsbureau EASO, naar aanleiding van een (gezamenlijk) rapport over een land van herkomst, de betekenis duiden voor het asielbeleid ten aanzien van dit land.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 19 637, nr. 1909 en Kamerstuk 19 637, nr. 1927.

Naar boven