Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 december 2013
Tijdens het Algemeen Overleg over opvang, terugkeer en vreemdelingenbewaring op 30 oktober
jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 1758) heb ik uw Kamer toegezegd uiteen te zetten hoe wordt geborgd dat een vreemdeling
in het land van herkomst toegang tot medische zorg heeft. Met deze brief doe ik mijn
toezegging gestand. Ik heb er voor gekozen u een separate brief te sturen en deze
uiteenzetting niet mee te nemen in mijn reactie op het rapport van de Nationale ombudsman.
Dat rapport gaat immers over medische zorg voor vreemdelingen die in Nederland zijn
en niet over de toegankelijkheid van medische zorg in de landen van herkomst.
Beschikbaarheid versus feitelijke toegankelijkheid
Een van de toelatingsvoorwaarden om rechtmatig verblijf op medische gronden te verkrijgen
is dat de benodigde medische behandeling niet in het land van herkomst van de vreemdeling
beschikbaar is. Of de medische zorg feitelijk toegankelijk is in het land van herkomst heeft
te maken met factoren als bereikbaarheid en betaalbaarheid van de zorg. De afstand
van de woonplaats van de vreemdeling tot de kliniek waar de behandeling beschikbaar
is of het inkomen van de vreemdeling om de behandeling te kunnen betalen zijn arbitrair.
Daarnaast is het afhankelijk van hoe per land het zorgverzekeringstelsel of de infrastructuur
geregeld is dan wel of er voor een bepaalde behandeling wachtlijsten bestaan. Het
verschilt dus per individu hoe toegankelijk de zorg feitelijk is in het land van herkomst.
Voor artsen van het Bureau Medische Advisering (BMA) geldt dat deze beoordeling buiten
hun medisch deskundigheidsgebied valt. Zowel de Immigratie- en Naturalisatiedienst
(IND) als de BMA-artsen kunnen de toegang vanuit Nederland niet deugdelijk of objectief
toetsen. De beschikbaarheid van de benodigde medische behandeling is het enige objectief
te toetsen criterium.
Bij brief van 11 februari 2011 heeft de toenmalige Minister voor Immigratie, Integratie
en Asiel uw Kamer hierover reeds geïnformeerd1. Ik blijf bij het eerder geformuleerde standpunt dat de verantwoordelijkheid van
de Nederlandse overheid begrensd is. Nederland kent een uitstekende gezondheidszorg
vergeleken met veel andere landen in de wereld. De Nederlandse overheid kan het gat
tussen onze kwaliteit en standaarden en die van elders niet via het vreemdelingenbeleid
dichten en moet dit ook niet willen. De verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid
strekt bij gedwongen terugkeer tot het moment van overdracht.
Reisvoorwaarden fysieke overdracht
De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) gebruikt het BMA-advies in de vertrekprocedure.
De BMA-arts kan in het advies reisvoorwaarden opnemen als hij dat noodzakelijk vindt,
bijvoorbeeld dat de vreemdeling fysiek aan een kliniek in het land van herkomst moet
worden overgedragen. Als BMA reisvoorwaarden heeft gesteld, zorgt de DT&V er voor
dat aan alle voorwaarden is voldaan.
Zoals ik in antwoord op vragen van het lid Gesthuizen onlangs meldde2, is het BMA-advies het uitgangspunt voor de DT&V. Dit betekent dat voor vertrek de
DT&V afspraken maakt over de overdracht met de behandelaar of medische instelling
in het land van herkomst. Ook krijgt de vreemdeling in voorkomende gevallen medicijnen
mee, vliegt een medische escort mee tijdens de vlucht naar het land van herkomst,
of vindt een fit-to-fly-keuring plaats voor vertrek. Conform de met de behandelaar
gemaakte afspraken, bereidt de DT&V de uitzetting voor. De DT&V of de Koninklijke
Marechaussee draagt de vreemdeling over aan de behandelaar of medische instelling
in het land van herkomst.
Als de DT&V de reisvoorwaarden niet kan regelen, wordt de vreemdeling niet uitgezet.
De DT&V kan in dat geval aan de IND een zwaarwegend advies geven om rechtmatig verblijf
op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 toe te kennen of op grond van
het beleid «buiten schuld medisch».
Het is mogelijk dat bij aankomst in het land van herkomst sprake is van
onvoorziene omstandigheden, bijvoorbeeld als de vreemdeling weigert mee te gaan met
de aanwezige arts of een andere kliniek zoekt in plaats van de kliniek die geregeld
is. Als de vreemdeling zelf besluit geen gebruik te maken van de voor hem geregelde
en beschikbare zorg in het land van herkomst, valt dat buiten de verantwoordelijkheid
van de DT&V. Als de omstandigheden niet aan de vreemdeling te wijten zijn, probeert
de DT&V/KMar ter plaatse de medische overdracht alsnog te organiseren.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven