10 Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2018 inclusief het onderdeel Groen onderwijs

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2018 ( 34775-VIII ).

De voorzitter:

We gaan verder met de behandeling van de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. We waren toegekomen aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik geef de heer Beertema namens de PVV het woord.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter, dank u wel. De mate waarin veel docenten hun eigen politieke voorkeuren opdringen, neemt hand over hand toe. Dat blijkt ook uit mijn eigen Twitterlijn. Inmiddels is het zover dat het gros van de leraren en docenten in het hoger onderwijs en in het voortgezet onderwijs het ook volkomen vanzelfsprekend vindt om hun studenten in hun eigen denkkader te dwingen. Dat vinden ze vanzelfsprekend. Ze begrijpen het probleem niet. Ouders, leerlingen en studenten klagen daar massaal over. De Telegraaf heeft zelfs een enquête uitgezet. Dit onderwerp leeft dus echt. Kijkend naar de gratuite reactie van de scholengemeenschap in Groenlo, waar het een en ander mis was, zie ik niet dat er inzicht is in deze problematiek, ook niet bij de bestuurders. Die gedragscode moet er dus komen. Het maakt me niet heel veel uit via welke weg dat gebeurt. Belangrijk is dat die studenten en die ouders dringend behoefte hebben aan een handvat. Die gedragscode kan dat handvat zijn. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het de belangrijkste taak van het onderwijs is om kennis en kunde over te dragen, talenten te ontwikkelen, te verheffen en leerlingen en studenten op te leiden tot kritische burgers die onafhankelijk en zelfstandig afwegingen maken;

van mening dat het uiten van welke persoonlijke voorkeur dan ook haaks staat op de neutraliteit van het leraarschap;

verzoekt de regering voor het gehele onderwijs een gedragscode op te stellen die leraren en docenten opdraagt zich naar hun leerlingen en studenten politiek neutraal te uiten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 65 (34775-VIII).

De heer Beertema (PVV):

Ik wil erbij vermelden dat die leraren een belangrijk beroep hebben als het gaat om de communicatie tussen volwassenen en jonge mensen met een kwetsbare meningsvorming. Daar hoort echt een gedragscode bij, net als bij advocaten of bij wie dan ook.

Mijn tweede motie gaat toch over de vve, de voor- en vroegschoolse educatie. Ik blijf het vreemd vinden dat er voorbijgegaan wordt aan zo'n belangrijk wetenschappelijk onderzoek dat zegt dat de vve niet werkt, en dat er toch 170 miljoen — dat is veel geld — wordt aangewend. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het startsalaris van leraren in het primair onderwijs dringend aan een verhoging toe is;

constaterende dat de regering voornemens is om 170 miljoen aan te wenden voor voor- en vroegschoolse educatie, terwijl uit onderzoek blijkt dat de effecten van vve zo marginaal zijn dat ze niet meetbaar zijn;

verzoekt de regering de 170 miljoen, bestemd voor de voor- en vroegschoolse educatie, aan te wenden om de startsalarissen voor leraren in het primair onderwijs te verbeteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 66 (34775-VIII).

De heer Beertema (PVV):

Dan de grondwettelijke taak van het onderwijs om de Nederlandse taal te beschermen. We hebben het in het interruptiedebatje gehad over de geest van artikel 7.2 van de Wet op het hoger onderwijs. Ik zei dat het niet zo kan zijn dat we welbewust studenten in het buitenland werven en dat zó succesvol doen dat bijvoorbeeld in Maastricht 52% van de studenten uit het buitenland komt, waardoor we vervolgens zeggen: kijk, we voldoen nu aan de derde uitzondering van de wet, want het mag anders als "de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt".

De geest van de wet is dat de positie van het Nederlands moet worden bewaakt. De onderwijspolder werkt welbewust om de geest van de wet heen, want buitenlandse studenten zijn uiteindelijk een verdienmodel. Ze zetten in op werving totdat zelfs de bachelors verrast worden — soms zelfs vrij plotseling — met een Engelstalige bachelor. Als de minister deze cynische uitleg van de wet accepteert of, sterker nog, bevordert, dan kan dat niet. Een beetje dienaar van de Kroon zou dat niet moeten willen. Het is cynisch en pragmatisch. Ik zeg dan: kijk uit dat u straks niet aan de leiband loopt van de Stichting van het Onderwijs, de HBO-raad enzovoorts. Vandaar mijn volgende motie. Ongeacht de uitslag van de stemming over deze motie vind ik het redelijk om in ieder geval een bovengrens te geven voor het aantal buitenlandse studenten. Dat wilde ik de minister nog even meegeven. De motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Nederlands als onderwijs-, onderzoeks- en instructietaal, en in het verlengde daarvan als cultuurtaal, steeds verder in het nauw raakt door de verengelsing van het hoger onderwijs en in toenemende mate van het voortgezet onderwijs;

constaterende dat wetsartikel 7.2 van de Wet op het hoger onderwijs voorschrijft dat de positie van het Nederlands binnen het hoger onderwijs en de wetenschappen gewaarborgd blijft;

verzoekt de regering om zich te houden aan de Wet op het hoger onderwijs, artikel 7.2 en de positie van het Nederlands als onderwijs- en cultuurtaal onverkort overeind te houden, op de wettelijke uitzonderingen na, en de verengelsing van het onderwijs terug te dringen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 67 (34775-VIII).

De heer Beertema (PVV):

Ten slotte een beetje een traditioneel punt. Wij zijn natuurlijk heel blij dat meneer Buma van het CDA ons idee heeft overgenomen om het Wilhelmus in het curriculum van het p.o. op te nemen. Ik heb nooit een bedankje van hem gehad, maar ik gun het CDA het inzicht in ieder geval van harte. We zijn natuurlijk ook heel blij met de vlag hier in de zaal.

De voorzitter:

Dat dacht ik al.

De heer Beertema (PVV):

Maar ik ben nog niet klaar! Daarom deze motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het onderwijs mede tot taak heeft bij te dragen aan de identiteitsvorming van jonge Nederlandse staatsburgers;

overwegende dat vlag en volkslied daar een belangrijke rol bij spelen;

voorts overwegende dat een van de huidige coalitiepartners in het kader van die identiteitsvorming ons idee heeft overgenomen om het Wilhelmus te herintroduceren in het curriculum van het basisonderwijs;

verzoekt de regering om de twee-eenheid "vlag en volkslied" te omarmen en daartoe in alle Nederlandse onderwijsinstellingen een Nederlandse vlag te installeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 68 (34775-VIII).

De voorzitter:

Ik dacht dat de heer Rog wilde interrumperen.

De heer Rog (CDA):

Nee!

De heer Beertema (PVV):

Ik nodig hem van harte uit om mee te tekenen.

Nog één opmerking, voorzitter. We zijn heel blij met de vlag, maar hij staat er wat beschroomd bij, alsof hij verlegen is. Ik verzoek u om in het Presidium naar voren te brengen, en uw macht en gezag daartoe aan te wenden, om de vlag tussen de Voorzitter, de op-een-na-belangrijkste persoon van dit land als het om de democratie gaat, en het spreekgestoelte te plaatsen. Dan is hij altijd volop in beeld. Dat verdient onze vlag.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Beertema. Dit is een tijdelijke vlag. Ik kan u melden dat eraan wordt gewerkt om er een nog mooiere vlag van te maken.

De heer Beertema (PVV):

Dat doet mij goed.

De voorzitter:

Daar heb ik dus geen motie voor nodig; dank u wel.

Ik ga naar de heer Rudmer Heerema namens de VVD.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik heb nog 16 minuten, zie ik.

De voorzitter:

U heeft 18 minuten.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

De teller gaat omhoog! Dat heb je met grote fracties, meneer Kwint.

Dank aan beide ministers voor de uitgebreide beantwoording. Ik wil in deze tweede termijn wel een aantal punten markeren. De minister van OCW heeft heel duidelijk laten merken dat er eerst plannen moeten zijn voordat de 450 miljoen aan werkdrukverlaging uitgekeerd kan worden. Dat is heel verstandig. Wij steunen die lijn.

Datzelfde geldt voor de 270 miljoen. De minister was er ontzettend duidelijk over dat het in combinatie moet met normalisering van de bovenwettelijke regelingen en de afspraken over de cao. Ik zag in de beantwoording op een van mijn vragen, die u schriftelijk heeft afgedaan, dat Berenschot op dit moment bezig is met een onderzoek voor OCW. Ter bevestiging vraag ik aan de minister of de resultaten van dat onderzoek meegenomen worden bij de cao's. Dat zou ik graag willen weten.

Er staan nog een paar vragen open. We hebben geen antwoord gekregen op onze vraag wat de rol van OCW zou kunnen zijn bij het instellen van een cyberinstituut. Die vraag hebben we gesteld in eerste termijn. Alle vragen waren beantwoord, behalve deze, dus het zou goed zijn als daar in tweede termijn nog even op teruggekomen wordt.

Wij zijn heel blij om te horen dat het ministerie heel voortvarend bezig is met wat er moet gebeuren op het moment dat instituten als het EMA naar Nederland komen. Wij verwachten dat er misschien nog wel meer komen. Het is goed om te zien dat het ministerie op al die internationale leerlingen aan het anticiperen is.

We hebben een leuk interruptiedebatje gehad over talenten in het onderwijs, dus niet onderwijstalenten maar de mensen die een extern talent hebben en ook in het onderwijs zitten. Ik kijk enorm uit naar de discussie die wij daar de komende maanden over gaan voeren, zodat het inderdaad per schooljaar 2018 vorm kan krijgen. Volgens mij kunnen we daar een paar heel mooie stappen zetten.

Als gymdocent ben ik natuurlijk ontzettend blij dat deze minister, als hij het heeft over werkdrukverlaging in het basisonderwijs, als allereerste noemt dat bewegingsonderwijs een optie zou kunnen zijn. Dank voor die uitspraak; die waardeer ik zeer.

Ik heb één motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse publieke omroep geconfronteerd wordt met tegenvallende Ster-inkomsten;

overwegende dat de NPO aan zet is om een strategie te ontwikkelen om met deze tegenvaller en het veranderende medialandschap om te gaan;

overwegende dat er geen transparantie is voor de kijker en belastingbetaler over de uitgaven aan bijvoorbeeld de programma's die de publieke omroep uitzendt;

van mening dat meer transparantie het maatschappelijke debat stimuleert, maar de onafhankelijkheid van de publieke omroep gewaarborgd moet blijven;

verzoekt de regering om de regelgeving aan te passen waardoor de Nederlandse publieke omroep meer transparant wordt over de uitgaven en in ieder geval per programma deze inzichtelijk maakt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rudmer Heerema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 69 (34775-VIII).

Voordat u verdergaat: er staan twee leden bij de interruptiemicrofoon.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Dat kan. Ik had nog een aantal vragen over deze aankondiging openstaan, dus ik dacht: de antwoorden daarop zal ik meteen geven.

De voorzitter:

Ja, dat mag, hoor. Dat is goed.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Wij hebben geconstateerd dat er na het WGO een nieuw feit is. De NPO heeft aangegeven de inkomsten te willen vergroten zonder dat we zicht hebben op de strategie en de kosten. Daarom vinden wij een Kameruitspraak relevant. Wij zijn hier al jaren mee bezig. Dus het debat heeft op meerdere momenten al plaatsgevonden, dus niet alleen nu en niet alleen bij het WGO Media maar ook daarvoor al. In 2015 en 2017 heeft de VVD al moties ingediend om meer transparantie te krijgen op programmaniveau. De PvdA — ik ben mevrouw Van den Hul nog een antwoord schuldig — heeft het gisteren eigenlijk heel slim gedaan. Zij heeft aangegeven dat er een motie lag van CDA en D66 die op genreniveau was en waar wij voor waren. Er lag ook een motie van de VVD en GroenLinks op programmaniveau en daar waren we ook voor. Onze motie heeft het niet gehaald en de motie van CDA en D66 wel. Wij waren voor beide moties omdat we op beide punten een stapje wilden maken. Liever twee stappen, maar we konden maar één stap maken. Het gaat erom dat we transparantie krijgen. Het gaat er niet om dat we op welke manier dan ook kunnen sturen op de inhoud van programma's. Dat is niet ons doel en dat willen we ook niet. Om de vergelijking met onderwijs te maken: we weten wat er naar elke school in Nederland gaat, ondanks dat we een lumpsum hebben, maar we bepalen niet wat er in de klas gebeurt. We weten bijvoorbeeld ook wat er naar elk orkest gaat in Nederland maar we bepalen niet wat voor muziek er gespeeld wordt. We weten ook wat er naar elk museum gaat, maar we bepalen niet wat voor kunst daar aan de muur hangt. Dus waarom kunnen we niet gewoon op programmaniveau wat transparantie krijgen, hetgeen het publieke debat ook goed kan helpen?

De heer Kwint (SP):

Met de voorbereiding zit het vandaag in ieder geval wel goed. Maar waarom deze motie? We hebben hier de hele dag een onderwijsdebat en dan kondigt u in blessuretijd nog wat vragen hierover aan. Vervolgens wordt er door de minister met geen woord over gerept. Hij heeft het niet eens over media gehad. En dan staat u ook niet op om nog een verduidelijkende vraag te stellen. In plaats van te wachten op een volgend mediadebat gaat u nu alsnog een motie indienen om dit geregeld te krijgen. Waar komt die haast vandaan?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Wij willen hier heel graag antwoord op hebben, omdat de discussie hierover de komende tijd zal spelen. Die discussie gaat gevoerd worden omdat de NPO heeft aangegeven wellicht de inkomsten te willen verhogen. Dan vinden we het terecht om die transparantie te vragen. Er is in de schriftelijke ronde wel degelijk een antwoord gegeven door de minister op mijn verzoek. In de schriftelijke antwoorden stond namelijk dat de minister het ten zeerste afraadt om hierover meer transparantie te geven. Een van de overwegingen in de motie van het CDA en D66 was, dat meer transparantie het risico van eventuele verspilling van publiek geld kan verminderen, maar op genreniveau is dat nog steeds niet inzichtelijk. We weten het dus gewoon nog steeds niet. Dus ik denk dat we moeten kijken of we die slag naar het programmaniveau kunnen maken op grond van de afwegingen die ik net heb genoemd.

De heer Kwint (SP):

Dan praten we er toch nog een keer verder over door? Ik heb wel een goed idee. Ik wacht nog op antwoorden over de verdwenen rapporten bij OCW. Dan heropenen we het wetgevingsoverleg binnenkort en dan gaan we de discussie voeren over de transparantie bij de publieke omroep, over de financiering van de publieke omroep en over de verdwenen Ster-gelden en de verdwenen Ster-rapporten. Dan doen we dat en dan nemen we daarna een beslissing. Dat lijkt mij wel zo netjes.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik denk dat het heel goed is om dat debat te gaan voeren. Maar het is toch nog beter als je weet wat een programma kost? Al is het maar om te weten hoe de publieke opinie is, wat we dan ook mee kunnen nemen in het debat dat we gaan voeren over media.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Het is goed dat de heer Heerema de parallel trekt met de cultuursector, waaronder musea en orkesten. Ieder jaar hebben we hier in de Tweede Kamer een circus waarbij de BIS-gelden voor de cultuursector worden besproken. Ieder orkest of ieder museum gaat dan zijn Kamerlid belobbyen om toch maar weer extra geld voor zijn eigen orkest of museum te krijgen. Ik voorzie hetzelfde circus in dit parlement als we hier tot op detailniveau gaan praten over welke programma's wel en niet mogen bij de publieke omroep. Ik vind het een buitengewoon onverstandig plan van de heer Heerema. Ik snap de haast niet. Ik sluit me aan bij de heer Kwint. Hij zegt dat we hier eerst goed over moeten praten. Ik vraag wat dan eigenlijk nog de rol is van het Commissariaat voor de Media. Dat weet namelijk wel degelijk hoeveel geld er per genre wordt uitgegeven door de NPO. Die club, deze onafhankelijke toezichthouder, moet dit werk doen. Laten we alsjeblieft niet de publieke omroep politiseren. Hoe ziet u de rol van het Commissariaat?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

De regels, toetsing en kader, zitten bij het Commissariaat voor de Media. Dat is de toezichthouder en daar verandert ook helemaal niets aan. Het gaat ons om de transparantie richting al die mensen thuis, die gewoon willen weten waar hun belastinggeld naartoe gaat. Ze hebben wat ons betreft recht op die transparantie. Het staat iedereen in dit huis vrij om gewoon tegen te stemmen als je tegen die transparantie bent.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Allereerst wil ik even iets rechtzetten. Het ging om een motie van D66 en PvdA, namelijk de motie-Verhoeven/Mohandis. Ten tweede hoor ik toch dingen die met elkaar in tegenspraak zijn. Ik hoor aan de ene kant een oproep tot meer transparantie en aan de andere kant hoor ik een pleidooi voor onafhankelijkheid. Op het gebied van transparantie op programmaniveau zijn die twee wat mij betreft echt met elkaar in tegenspraak. Ik sluit me zeer aan bij de twee voorgaande sprekers, namelijk dat ten eerste de timing zeer merkwaardig is en ten tweede het echt niet aan de Kamer is om nu op de stoel te gaan zitten van ofwel het Commissariaat ofwel de publieke omroep zelf. Ik zou nogmaals willen vragen wat er nu mis is met transparantie op genreniveau. Op welke manier lopen wij daardoor als kijker, en als Kamer, informatie mis.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Wij hebben steeds gestreden voor informatie en transparantie op programmaniveau. U kunt ons niet kwalijk nemen dat we dat nu weer doen. Informatie op genreniveau is leuk om te weten, maar we willen het een slag dieper maken. Daarom gaan wij naar het programmaniveau. De route om dat hier als motie bij de begroting in te dienen, is misschien niet de meest gebruikelijke, maar het gebeurt wel vaker. In de vorige periode heeft een partij, die hier ook aanwezig is, bij de begroting van VWS een motie ingediend die thuishoorde bij het WGO Sport. Soms lopen die dingen zo. Wij hebben na het WGO Media dat nieuwe feit gezien. U heeft dat in de inleiding van de rondgedeelde motie kunnen lezen. Nou ja, daar hou ik het bij.

Daarmee kom ik ook meteen aan het einde van mijn tweede termijn.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan ga ik nu naar mevrouw Westerveld namens GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Ook dank aan de ministers voor hun reacties en voor een aantal mooie toezeggingen die ik heb gehoord. Het gaat dan onder andere over de toezegging om voor alle lerarenopleidingen ook in het tweede jaar het collegegeld te verlagen, want daar ben ik heel blij mee.

Wij hebben in onze inbreng gezegd dat we een heel aantal goede dingen zien in het regeerakkoord, maar we hebben ook een aantal kritische vragen gesteld. Het gaat dan onder andere om "de erfenis van het vorige kabinet", zoals ik dat dan maar even noem. Dat vorige kabinet zadelt namelijk dit kabinet op met een extra bezuiniging in het regeerakkoord. Het huidige kabinet geeft aan dit gat in deze begroting te willen vullen met een doelmatigheidskorting. Ik heb gevraagd wat "doelmatigheid" dan is. Is dat dan vijf extra leerlingen in de klas of vragen we aan leraren om nog meer over te werken? Wat GroenLinks betreft is dat onacceptabel.

Ik neem dan ook graag samen met de SP de handschoen van de minister op. De minister suggereerde dat we ook zelf met suggesties moeten komen om mensen efficiënter te laten werken in het onderwijs, zonder dat het geld kost. Wij komen hier graag op terug. Ik zou graag aan leraren willen vragen om suggesties daarover vooral ook aan ons door te geven. Ik ben namelijk heel benieuwd of dit alles mogelijk is en, zo ja, op welke manier.

Ik heb niet op alle punten toezeggingen gehoord, dus ik heb ook een aantal moties, die ik nu ga oplezen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet 430 miljoen euro uittrekt voor werkdrukvermindering in het primair onderwijs;

constaterende dat in 2018 slechts 10 miljoen wordt uitgetrokken;

overwegende dat het wenselijk is dat sneller wordt gestart met de investeringen die moeten leiden tot verlaging van de werkdruk in het onderwijs;

verzoekt de regering om een kasschuif toe te passen en de gereserveerde middelen voor werkdruk naar voren te halen wanneer er concrete plannen zijn, zodat er al vanaf 2018 een substantieel budget beschikbaar komt voor het verminderen van werkdruk,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Van den Hul, Kwint, Van Raan, Bisschop en Kuzu.

Zij krijgt nr. 70 (34775-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat als er niets gebeurt het lerarentekort in tien jaar stijgt naar 11.000 voltijdbanen in het primair onderwijs en naar 1.200 in het voortgezet onderwijs;

constaterende dat mensen met een opleiding in de richting gezondheidszorg of onderwijs het instellingscollegegeld moeten betalen als zij eerder een graad hebben behaald in het onderwijs of de gezondheidszorg;

overwegende dat de hoge kosten van het instellingscollegegeld een grote drempel vormen om een lerarenopleiding te volgen;

verzoekt de regering het mogelijk te maken dat studenten op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg altijd het wettelijke collegegeld betalen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Özdil. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 71 (34775-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat veel mensen het leraarschap overwegen;

constaterende dat als er niets gebeurt het lerarentekort in tien jaar stijgt naar 11.000 voltijdbanen in het primair onderwijs en naar 1.200 in het voortgezet onderwijs;

overwegende dat veel mensen de praktische informatie over de mogelijkheden van het zijinstromen voor hun persoonlijke situatie missen;

verzoekt de regering om de voorlichting over het zijinstromen te verbeteren door bijvoorbeeld een pakkende campagne en gratis persoonlijk advies te geven over de mogelijkheden van potentiele zijinstromers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 72 (34775-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat initiatieven voor aangepaste klassen voor kinderen met een ernstige beperking binnen een gewone basisschool ervoor zorgen dat kinderen die anders niet naar school zouden gaan wel onderwijs kunnen volgen;

overwegende dat dergelijke initiatieven bijdragen aan een samenleving waarin iedereen mee kan doen;

constaterende dat dergelijke initiatieven tegen verschillende obstakels in wet- en regelgeving oplopen;

verzoekt de regering de obstakels te onderzoeken en een plan van aanpak te maken met als doel het stimuleren van aangepaste klassen voor kinderen met een ernstige beperking binnen een gewone basisschool en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Van den Hul en Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 73 (34775-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet het voornemen heeft de medezeggenschapsraad in het primair en voortgezet onderwijs instemmingsrecht te geven op de hoofdlijnen van de begroting;

overwegende dat goede medezeggenschappers alleen hun werk kunnen doen als zij hier voldoende tijd en ondersteuning voor krijgen;

verzoekt de regering om met scholen het overleg te voeren met als doel de medezeggenschap in het primair en voortgezet onderwijs te versterken door meer personele ondersteuning, vergoedingen en scholing met de nadruk op financiën en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 74 (34775-VIII).

De heer Rog (CDA):

Nu deze motie onderdeel uitmaakt van de beraadslaging, wil ik mevrouw Westerveld vragen of zij ook een financiële dekking heeft voor deze motie.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Nee, die hebben we niet. In deze motie wordt de regering gevraagd om met scholen het gesprek te voeren over de vraag, hoe zij ervoor kunnen zorgen dat de medezeggenschap beter wordt geïnformeerd. Als je doorgaat naar instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting, moet je ook zorgen voor een medezeggenschapsraad die weet waar hij al dan niet mee instemt.

De heer Rog (CDA):

Ja, maar als je dat wilt, betekent dat dus extra ondersteuning. Daar rept de motie ook over. Dat betekent dus extra geld. Het kan dat u wilt dat dit uit de lumpsum wordt gehaald, maar misschien is het dan wel goed om dat hier duidelijk te accentueren. Dat betekent dus vollere klassen of anderszins. Het gaat dan van het primaire proces af.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voor een deel is natuurlijk al geregeld dat er goede ondersteuning moet zijn voor de medezeggenschapsraden. De Kamer heeft al gezegd instemmingsrecht te willen geven op hoofdlijnen van de begroting. Dat staat zelfs in het regeerakkoord. Ik vind wel dat daar gevolgen aan zitten, ook voor het goed ondersteunen. En ja, dat kan gevolgen hebben voor het budget dat gaat naar medezeggenschapsraden. Dat is een logisch gevolg hiervan.

De voorzitter:

Gaat u verder. Althans, u heeft nog 24 seconden, want anders heeft de heer Özdil straks helemaal geen spreektijd.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dat is precies genoeg.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er steeds meer signalen zijn over hoge werkdruk, stress en burn-outklachten bij scholieren en studenten;

overwegende dat gedegen onderzoek hiernaar niet is uitgevoerd;

verzoekt de regering onderzoek te doen naar hoge werkdruk, stress en burn-outklachten bij scholieren en studenten en de relatie met het onderwijssysteem en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Futselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 75 (34775-VIII).

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Özdil, ook namens GroenLinks.

De heer Özdil (GroenLinks):

Dank u, voorzitter. Ik spreek eerst mijn waardering uit voor de minister. Ze heeft vandaag een aantal belangrijke toezeggingen gedaan als het gaat om de rechtspositie van mbo'ers en ook als het gaat om het waarborgen van de kwaliteit bij verengelsing.

Ik ben nog niet helemaal gerust als het gaat om haar schriftelijke antwoorden op mijn vragen over de positie van promovendi. Er moet echt iets worden gedaan aan de onhoudbare werkstress en werkdruk; vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat dit kabinet investeert in Nederland als kenniseconomie en promovendi daar dagelijks een grote bijdrage aan leveren;

constaterende dat uit onderzoek is gebleken dat promovendi een uitzonderlijk slechte arbeidspositie innemen;

overwegende dat promovendi een grote en bijzondere groep vormen in het personeelsbestand van universiteiten;

overwegende dat een stevige belangenbehartiging van promovendi bijdraagt aan het verstevigen van de arbeidspositie van deze groep;

verzoekt de regering het Promovendi Netwerk Nederland (PNN) te faciliteren en financieren en met deze organisatie periodiek het overleg te voeren over de arbeidsomstandigheden van promovendi en dit te financieren uit het niet-juridisch verplichte deel van artikel 9 van de OCW begroting (Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid, nog nader in te vullen subsidies en opdrachten),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Özdil. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 76 (34775-VIII).

De heer Özdil (GroenLinks):

Voorzitter. Dan de verhoging van de rentevoet voor studenten.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat dit kabinet de rente op de studielening wil gaan verhogen;

overwegende dat deze renteverhoging studenten met een laag inkomen disproportioneel zal treffen;

overwegende dat een lage rente op de studielening van belang is voor de toegankelijkheid;

verzoekt de regering de mogelijkheid te onderzoeken waarbij de rente op de studielening niet wordt verhoogd en deze kosten worden gedekt door het tegengaan van andere constructies om vermogen via studieleningen te vergaren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Özdil en Futselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 77 (34775-VIII).

De voorzitter:

Meneer Bruins, had u een vraag over de vorige motie?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik heb een vraag over de motie over het Promovendi Netwerk. Het is goed dat u aandacht vraagt voor werkdruk onder mensen met een tijdelijke aanstelling. Via de voorzitter zou ik aan de minister voor Hoger Onderwijs en Wetenschap willen vragen om, wanneer deze motie het haalt en er met het Promovendi Netwerk wordt gesproken, ook het PostDoc Network daarbij te betrekken. Ik vraag via de voorzitter aan de heer Özdil of hij het een goed idee zou vinden om dat aan de minister te vragen.

De voorzitter:

Kan iedereen het volgen? Oké.

De heer Özdil (GroenLinks):

Ik pak deze volgorde van ordening graag op. De boodschap gaat via deze kant die kant op.

De voorzitter:

Oké, dank u wel. U heeft nog een motie?

De heer Özdil (GroenLinks):

Voorzitter. Tot slot een motie om de doelstellingen voor internationalisering meer kader te geven.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vooral studenten van theoretisch opgeleide ouders en studenten binnen het hoger onderwijs internationale ervaring opdoen;

overwegende dat alle studenten dezelfde mogelijkheid moeten krijgen om internationale ervaring op te doen;

verzoekt de regering te verkennen in haar aankomende visie op internationalisering mee te nemen hoe de voorlichting over in het buitenland studeren te verbeteren voor met name mbo-studenten;

verzoekt de regering tevens te verkennen op welke wijze beurzen hiervoor beschikbaar kunnen worden gemaakt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Özdil. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 78 (34775-VIII).

De heer Özdil (GroenLinks):

Voorzitter, mijn laatste seconde wil ik gebruiken om u te bedanken.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Özdil. Dan ga ik nu naar de heer Rog namens het CDA.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter, dank u wel. Ik wil de bewindspersonen bedanken voor hun bijdrage in eerste termijn. Volgens mij zitten hier twee mensen met hart voor onderwijs, net zoals er velen zijn, ook in dit huis. Ik wil ook hen, en eigenlijk ons allemaal, feliciteren met het feit dat dit kabinet, ondanks de taakstelling van 500 miljoen euro, door sommigen zo fijnbesnaard het gat van Asscher genoemd, vanaf 2018 investeert in werkdrukverlichting en extra salaris. Ik vind dat mooi en — ik heb dat ook in eerste termijn gezegd — ik ben daar trots op. Door ombuigingen zal meer geld dat beschikbaar is voor leraren in de portemonnee van leraren terechtkomen. Daarbovenop krijgen zij gewoon, zoals zoveel andere Nederlanders, een inflatiecorrectie. En daarbovenop is er nog eens 270 miljoen euro voor leraren in het basisonderwijs om hun salarispositie verder te verbeteren.

Ik zou daarop willen wijzen, niet om in te grijpen in de cao-gesprekken of in de modernisering van het loongebouw, maar om mee te geven en hier hardop uit te spreken dat uit onderzoek van SEO blijkt dat met name mensen ouder dan 35 jaar en academisch geschoolde leraren in het basisonderwijs op dit moment zo ver achterlopen op de markt. Ik denk dat het goed is dat daar ook aandacht voor is, want we hebben die academici nodig. Ik denk dat het ook goed zou zijn als wij met elkaar eens een keer uitstralen dat juist het startsalaris, ook in het basisonderwijs, helemaal niet laag is, dat het een prachtige sector is om in te werken, dat wij daar trots op mogen zijn en dat wij trots zijn op die leraren. We moeten eens met elkaar gaan uitstralen hoe mooi het is.

Voorzitter. Ik heb twee moties meeondertekend waar ik hier kort aandacht aan wil geven. Dat is er eentje over het technisch vmbo. Die doe ik met de heer Bruins van de ChristenUnie. En ik doe er eentje over de eindtoets met de heer Bisschop. Zelf wil ik graag van de gelegenheid gebruikmaken om mijn amendement in te trekken. Dat is het amendement op stuk nr. 34775-VIII, nr. 54. Dat doe ik, omdat ik nu de volgende motie ga voorlezen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vo-scholen sinds 2015 gebruik kunnen maken van een subsidieregeling om een lente- of zomerschool aan te bieden, teneinde onnodig zittenblijven te voorkomen;

constaterende dat de middelen die tot en met 2017 bestemd waren voor de subsidieregeling lente- en zomerscholen vo in de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor 2018 zijn toegevoegd aan de prestatiebox;

overwegende dat het aantal zittenblijvers zonder een gerichte subsidiemaatregel ten behoeve van lente- en zomerscholen vermoedelijk nog een flink stuk hoger zou zijn;

verzoekt de regering de regeling voor lente- en zomerscholen in het voortgezet onderwijs in 2018 en 2019 te continueren en de voor dit doel beschikbare 9 miljoen euro per jaar in te zetten voor de uitvoering van deze specifieke regeling in plaats van deze toe te voegen aan de prestatiebox,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 79 (34775-VIII).

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Met deze motie zullen we er in ieder geval voor zorgen dat we bij dit stukje beter volgen waar het geld voor onderwijs naartoe gaat. Ik wil de minister dan ook bedanken dat hij heeft aangegeven daar ook meer op gericht te willen zijn, zodat we niet meemaken wat er in de vorige kabinetsperiode is gebeurd. Toen is van het vele geld dat in de sector is gestoken, een groot deel terechtgekomen op de bankrekening van scholen. En dat geld moet natuurlijk gaan naar de doelen die we daarvoor stellen.

Ik dank de minister ook voor zijn beantwoording rond de rekentoets. We weten dat dit voor heel veel leerlingen met dyscalculie een opluchting zal zijn. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel.

Het amendement-Rog (stuk nr. 54) is ingetrokken.

Het woord is aan mevrouw Kuik namens het CDA.

Mevrouw Kuik (CDA):

Dank u, voorzitter. Ook van mijn kant dank voor de beantwoording van de ministers. Ik zal in de tweede termijn nog een aantal punten langslopen. Ik begin bij het punt van de betere overgang van mbo naar hbo. We zijn blij dat de minister aangeeft dat we onlogische gevolgen van generiek beleid die mbo'ers nu tegenhouden om de overstap te maken naar hbo, moeten wegnemen. Daarom dien ik samen met de collega's Van der Molen en Bruins de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er nadere vooropleidingseisen zijn ingesteld om te voorkomen dat te veel mbo'ers stranden op het hbo omdat hun vooropleiding niet aansluit bij de vervolgopleiding;

overwegende dat dit in de praktijk leidt tot een niet-transparante grens tussen vooropleidingen die wel direct toegang bieden tot een hbo-opleiding en andere vooropleidingen die deze niet bieden;

verzoekt de regering:

  • -in het nog uit te voeren onderzoek naar de nadere vooropleidingseisen mbo-hbo ook aandacht te besteden aan de mogelijkheid en wenselijkheid van individueel maatwerk en hierover de Kamer te informeren;

  • -op korte termijn in overleg te treden met de Vereniging Hogescholen, de MBO Raad, het ISO, de LSVb en de JOB over de ervaren belemmeringen op dit punt en waar nodig de ministeriële regeling rond de vooropleidingseisen met spoed aan te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kuik, Van der Molen en Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 80 (34775-VIII).

Mevrouw Kuik (CDA):

Voorzitter. Het groene onderwijs staat onder druk. Dat punt maakte ik in de eerste termijn ook al. Daarom willen wij de minister vragen om bij de Voorjaarsnota of zoveel eerder als mogelijk is duidelijkheid te scheppen over de financiën en inhoudelijke afstemming te bereiken, zodat de samenwerking met het bedrijfsleven goed geborgd kan blijven. Kan ik daar een toezegging op krijgen?

Voorzitter. Dank voor de toezegging over de onderwijsovereenkomst. Goed om te horen dat de minister ook ziet dat de overeenkomst nu niet haar doel dient en dat zij de wens deelt om overbodige regels te schrappen. Ik snap dat de minister het ingezette onderzoek nog afwacht om goed te bekijken hoe we op een zorgvuldige manier een betere weg kunnen inslaan.

Voorzitter. Dan de verengelsing. "Het kabinet ziet scherper toe op de naleving van de wet dat opleidingen alleen Engelstalig zijn wanneer dit een toegevoegde waarde heeft, de kwaliteit van voldoende niveau is en er in voldoende mate Nederlandstalige opleidingen zijn", aldus het regeerakkoord. Dan stel ik het hier ook maar even scherp: het antwoord van de minister op dit punt is voor het CDA nog onvoldoende. Met het regeerakkoord verwachten wij ook dat de minister actief aan de slag gaat en met voorstellen komt om de ongebreidelde verengelsing en de kwaliteit aan te pakken. Kan de minister ons hier geruststellen dat die voorstellen er komen?

Dan de laaggeletterdheid. Mooi dat de minister haar collega's op SZW en VWS opzoekt om gezamenlijk in te zetten op Tel mee met Taal. Kan de minister de Kamer voor de zomer informeren over de inzet van middelen? Wil ze hierin ook de ontwikkeling van digitale hulpmiddelen bij laaggeletterdheid meenemen en daarbij ook de motie-Rog/Bergkamp betrekken?

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Kwint namens de SP.

De heer Kwint (SP):

Dank u wel. Ik sta hier met een dubbel gevoel; dat wilde ik overigens al zeggen voordat ik mijn klokje ineens terug zag springen. Aan de ene kant hebben we een mooi debat over inhoud en richting van het onderwijs gehad. Aan de andere kant hield dat debat onmiddellijk op op het moment dat het geld zou gaan kosten. Daar maak ik mij wel zorgen over. We hebben niet voor niks samen met GroenLinks en de PvdA — en ik geloof nog een aantal partijen, bijvoorbeeld de partij van de heer Van Raan — de motie voor een kasschuif ingediend. Ik geloof echt niet dat het tot 2021 gaat duren voordat er goeie plannen zijn om iets te doen aan de werkdruk van leraren, want a wij hebben die tijd niet, b er zijn nogal wat plannen en c ik ben bang dat wij straks wel de plannen hebben, maar dan gaan zitten wachten op het geld. De vraag is dus wanneer de werkelijkheid nou eens voor het regeerakkoord gaat. Wanneer stappen we van het papier af en gaan we kijken naar die echte problemen?

Voorzitter. Laat ik snel overgaan naar mijn moties. Het zijn er niet zo veel. Eigenlijk illustreerde de beantwoording waarom ik mijn motie over kansenongelijkheid in wil dienen. Het onderwerp wordt door beide ministers in een blokje gedaan, terwijl ik denk dat dit echt breder opgepakt moet worden. Daarom heb ik samen met collega Futselaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de positie van het onderwijs als bestrijder van kansenongelijkheid de laatste jaren op meerdere punten onder druk staat;

overwegende dat juist op de zogenaamde "schakelpunten", de overstap van het ene schooltype of -niveau naar het andere, ongelijke kansen door sociaal-economische en etnische achtergrond op de loer liggen;

van mening dat het onderwijs als een van de kerntaken heeft om gelijke kansen te bevorderen;

verzoekt de regering een ambitieus plan te formuleren om ongelijke kansen in het onderwijs te bestrijden, met specifieke aandacht voor verbeterpunten op deze zogenaamde "schakelpunten" in het basisonderwijs, op de middelbare school, het beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint en Futselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 81 (34775-VIII).

De heer Kwint (SP):

Dan de ouderbijdrage. Er komt nog een onderzoek naar aanleiding van de eerder aangenomen motie-Vermue/Van Dijk. Ik neem aan dat dat dan ook richting de Kamer komt, inclusief een richting die de minister wil gaan. Daar willen we hem alvast bij helpen, want de vrijwilligheid moet echt gegarandeerd zijn. Ik neem graag de handschoen op wanneer het gaat om het doorgeven van meldingen, maar volgens mij moeten wij hier ook een duidelijk kader stellen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er bij ouders en leerlingen nog steeds onduidelijkheid heerst over het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage en welke zaken er al dan niet onder mogen vallen;

overwegende dat de vrijwillige ouderbijdrage kansenongelijkheid kan vergroten, doordat kinderen uitgesloten kunnen worden van activiteiten als hun ouders de ouderbijdrage niet kunnen betalen;

van mening dat er maar één ouderbijdrage is en die is vrijwillig;

verzoekt de regering:

  • -scholen te verplichten voortaan de vrijwilligheid van de ouderbijdrage expliciet op te nemen;

  • -duidelijke regels op te stellen over wat wel en niet onder de vrijwillige ouderbijdrage mag vallen die voor alle scholen gelden;

  • -ervoor zorg te dragen in samenspraak met de inspectie dat scholen niet langer ouders mogen verplichten, door bijvoorbeeld incassobureaus in te schakelen, de vrijwillige ouderbijdrage te betalen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint, Westerveld en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 82 (34775-VIII).

De heer Kwint (SP):

Dan het mbo. Ik had daar een suggestie over gedaan, maar daar heb ik eigenlijk niet zo veel meer over gehoord. Het gaat om de begeleiding van entreeniveau- en niveau 2-studenten in de periode kort na het stoppen van hun studie. Daarom heb ik samen met de heer Özdil de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat studenten die een entreeopleiding of mbo niveau 2 volgen juist na het behalen van hun diploma een grote stap naar de arbeidsmarkt moeten maken, vaker werkloos zijn of (langdurig) in flexibel verband werken;

overwegende dat begeleiders van mbo-studenten een vertrouwensband opbouwen met hun studenten en deze onderdeel is van het uiteindelijk behalen van hun diploma;

overwegende dat zowel de student als de samenleving langdurig profiteert als een net afgestudeerde mbo-student de baan ook behoudt;

verzoekt de regering enkele mbo's te faciliteren om via een proef studenten na het behalen van een entreeopleiding of mbo niveau 2-opleiding nog twee jaar te laten begeleiden bij hun start op de arbeidsmarkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint en Özdil. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 83 (34775-VIII).

De heer Kwint (SP):

Ten slotte over de taakstelling en de doelmatigheidskorting. Wij hebben het er lang over gehad. Ik ga de komende weken op speurtocht met mevrouw Westerveld van GroenLinks naar de verschillende onderwijsinstellingen. Dus nodig ons vooral uit, het wordt een dolle boel. Wij hopen dat wij eraan kunnen bijdragen en ervoor kunnen zorgen dat dit niet ten koste gaat van het onderwijs.

De voorzitter:

Dank u wel. Meneer Futselaar, hij heeft bijna alles opgebruikt. Heeft u moties? Twee? Dan zou ik gelijk daarmee beginnen.

De heer Futselaar (SP):

Dank u, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat niet alle instellingen voor al hun opleidingscommissies aan hun leden een vorm van vergoeding bieden;

overwegende dat zeker gezien de zwaarder geworden taak van opleidingscommissies moet worden voorkomen dat deze te vrijblijvend of zwak opereren;

verzoekt de regering om afspraken te maken met hogescholen en universiteiten om een vorm van vergoeding voor hun leden van opleidingscommissies te garanderen en, indien zij hiertoe niet bereid blijken, met aanvullende maatregelen te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Futselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 84 (34775-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het regeerakkoord staat dat er bij het studievoorschot aangesloten wordt bij de tienjaarsrente;

overwegende dat de rente fluctueert afhankelijk van de situatie op de financiële markten en de kredietwaardigheid van de Nederlandse Staat, en dat de rente in de toekomst sterk zou kunnen stijgen;

verzoekt de regering de rente op het studievoorschot te maximeren op 3%,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Futselaar en Özdil. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 85 (34775-VIII).

De heer Futselaar (SP):

Verder zal ik de woorden van de minister over de moestuintjes meenemen naar het debat over de begroting LNV dat ik zo mag voeren.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Meenen namens D66.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik wil beginnen met de ministers bedanken. Ik wil daar wel mijn eigen gevoel even aan toevoegen en dat is dat het voelt alsof het nooit anders geweest is dan dat zij hier zitten. Maar het is wel anders geweest. Persoonlijk beschouw ik het als buitengewoon plezierig hoe vandaag en ook gister het debat is gegaan. Nou hebben zij daar gister nog niet zo heel veel aan bijgedragen, maar vandaag des te meer! Dat voelde niet alleen vertrouwd, maar er sprak ook — anderen zeiden dat ook al — een groot hart voor onderwijs uit en een goed gevoel voor wat er in deze tijd nodig is.

We weten allemaal dat de focus op dit moment ligt op het basisonderwijs. Ik vind het bijzonder mooi dat dit eigenlijk vooral het resultaat is van de docenten zelf. Het heeft veel te lang ontbroken aan een zelfbewuste beroepsgroep en het zou zomaar kunnen zijn dat die er nu gaat komen. Wat dat betreft zijn de ontwikkelingen die we vanochtend konden zien en waarover we konden lezen, spannend en moedig. De docenten in het onderwijs, en die in het basisonderwijs in het bijzonder, kunnen niet genoeg in de schijnwerpers gezet worden voor het goede en mooie werk dat zij doen. Ik ben er dan ook trots op dat wij in dit regeerakkoord daar ook veel aandacht voor hebben, en niet alleen in mooie woorden, maar ook gewoon in harde euro's, want dat is toch uiteindelijk waar docenten iets aan hebben. Die hebben er helemaal niets aan als hier wat papier geschoven wordt, als er mooie woorden gesproken worden. Uiteindelijk moeten ze gewoon kijken wat het oplevert, zowel voor de docent zelf als voor het beter maken van het onderwijs voor de kinderen, voor hun leerlingen, waar ze hun hart en ziel aan geven.

Ik denk — en dat is hier al uitgebreid gepasseerd — dat wij als partij met dit kabinet een heleboel doen. Ik ga het hier niet allemaal opnoemen, maar ik wijs toch in het bijzonder op die 700 miljoen structureel. De hele opsomming die minister Slob al gaf, kan ik alleen maar nazeggen. Wij willen echt het beste voor alle kinderen en in het bijzonder voor die in het basisonderwijs. Alles wat we daar doen, is goed gedaan en daar hebben de kinderen en wij allemaal als samenleving, heel veel aan. Ik hoop dat we er snel in zullen slagen — wie daar ook aan tafel zitten, die zitten daar aan tafel — om dan ook werkelijk met de plannen te komen die ervoor zorgen dat het geld ook bij de docenten en bij de kinderen in de klas gaat landen.

Voorzitter. Gelukkig ging het naast geld ook nog over heel veel andere dingen. We hebben zelfs complimenten gekregen van oppositiepartijen. Dat is mooi om te horen, want het leeuwendeel van de maatregelen die we nemen, zijn eigenlijk immateriële maatregelen. Ik denk aan de rekentoets, aan de 10-14-scholen, de bredere brugklassen en de ernstig meervoudig beperkte kinderen, waarbij ik de minister dank voor de toezegging om daar echt vaart achter te zetten. Ik heb zelf in de onderhandelingen gemerkt, nog aan de Onderwijstafel, hoe ontzettend ingewikkeld dat kan zijn. Maar de urgentie is groot, dus ik dank hem voor zijn nu al toegezegde grote inspanningen die hij daar gaat leveren.

Dat geldt uiteraard ook voor de rekentoets. Ik dank minister Van Engelshoven ook voor de toezegging om de collegegelden niet verder te laten stijgen dan de inflatie. Het is ook goed om te horen dat de tienjaarsrente alleen gaat gelden voor de nieuwe gevallen, die natuurlijk een korting op hun collegegeld krijgen. Blij ook om te horen dat de minister kritisch kijkt naar de decentrale selectie. Net als zij zal ook ik de effecten daarvan nauwgezet volgen.

Voorzitter, dan wil ik ten slotte op twee punten graag een motie indienen. Die gaan over onderwerpen die we ook redelijk uitvoerig in het debat hebben besproken. Die gaan namelijk over tijd, tijd voor het mbo. Het is mooi dat de minister de lijn ondersteunt, maar ik wil haar ook verzoeken om daar vaart mee te maken en daarover vooral met het mbo natuurlijk, maar ook met de JOB te spreken. Daartoe dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in het mbo een 1.000 urennorm geldt waar scholen van af mogen wijken als de deelnemersraad hiermee instemt en indien de instelling niet onder toezicht staat van de inspectie;

constaterende dat weinig instellingen gebruikmaken van de ruimte om af te wijken van de lesurennorm;

overwegende dat veel mbo-docenten een hoge werkdruk ervaren;

overwegende dat het voor de kwaliteit van het onderwijs van belang is dat de docent voldoende tijd krijgt voor de lesvoorbereiding, de zorgtaak naar studenten en om contact te onderhouden met de beroepspraktijk;

overwegende dat een urennorm maatwerk in de weg zit omdat studenten een variërende behoefte hebben aan lesuren;

verzoekt de regering in overleg met het mbo en de JOB de urennorm zodanig toe te passen dat er voldoende tijd is voor docenten om hun onderwijs en zichzelf te kunnen ontwikkelen zodat de kwaliteit van het onderwijs wordt gegarandeerd, en de Kamer hierover in het voorjaar te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 86 (34775-VIII).

De heer Van Meenen (D66):

Stopt u de klok even? We hebben alle tijd.

De voorzitter:

Ja, we stoppen de tijd. Dat heb je met onderwijswoordvoerders. Met sommigen.

De heer Van Meenen (D66):

Ja, ik zou zeggen een 8+.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Hetzelfde geldt voor de tijd in het voortgezet onderwijs. Wij hebben daar ook even een debatje over gehad. De lijn van de minister kan ik volledig volgen, maar ik wil dat toch markeren en hem ook oproepen om de komende tijd niet alleen met het voortgezet onderwijs maar ook met het LAKS in gesprek te gaan. Wij zien erg uit naar de resultaten daarvan. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederlandse middelbare scholen internationaal vergeleken aanzienlijk meer lesgeven;

overwegende dat veel middelbareschooldocenten een hoge werkdruk ervaren;

overwegende dat deze werkdruk het beroep van docent onaantrekkelijk maakt en de instroom van nieuwe docenten verlaagt waardoor het lerarentekort verder toeneemt;

overwegende dat minder lesuren zorgen voor meer doeltreffende lessen en tijd vrijmaken voor lesvoorbereiding, professionalisering en maatwerk naar de leerlingen;

verzoekt de regering in overleg met het voortgezet onderwijs en het LAKS de urennorm zodanig toe te passen dat er voldoende tijd is voor docenten om hun onderwijs en zichzelf te kunnen ontwikkelen zodat de kwaliteit van het onderwijs wordt gegarandeerd, en de Kamer hierover in het voorjaar te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 87 (34775-VIII).

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter, tot zover.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Van den Hul namens de PvdA.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dank, voorzitter. Ook ik dank de bewindspersonen voor de gedane toezeggingen en voor hun uitgebreide beantwoording. Over één ding zijn wij het volgens mij hier allemaal eens: elk kind verdient het beste onderwijs. Daarvoor zijn de beste docenten nodig en vooral ook genoeg docenten. Samen met de collega's van GroenLinks en de SP hebben wij daarom een aantal concrete voorstellen gedaan voor investeringen op korte termijn. Want er is geen lerarentekort morgen of overmorgen maar nu.

Volgende week staken de docenten in het basisonderwijs. Een belangrijke angel voor hen, waar wij het net al even over hadden, is de kloof tussen hun salaris en dat van docenten in het voortgezet onderwijs. Daarom deze motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het voor het tegengaan van het huidige en toekomstige lerarentekort in het primair onderwijs cruciaal is om de salariskloof voor leerkrachten tussen het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs te dichten;

overwegende dat deze salariskloof, naast het verminderen van de werkdruk, de belangrijkste factor is voor studenten, de thuiszittende stille reserve, potentiële zijinstromers en vertrekkende leerkrachten, om het primair onderwijs te mijden;

overwegende dat binnen de huidige OCW-begroting niet voorzien kan worden in voldoende middelen om de salariskloof én de werkdruk effectief aan te pakken;

spreekt uit dat de bestaande salariskloof tussen het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs onwenselijk, ondeugdelijk, en oneerlijk is en te streven naar het dichten van de salariskloof tussen leraren in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs;

verzoekt de regering in overleg met het onderwijsveld, vertegenwoordigd in het PO-Front, hiertoe langetermijnvoorstellen uit te werken, inclusief financiële consequenties voor het dichten van de genoemde salariskloof,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul, Westerveld, Kwint, Kuzu en Van Raan.

Zij krijgt nr. 88 (34775-VIII).

Gaat u verder.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter. Met een leven lang leren kun je wat ons betreft niet vroeg genoeg beginnen. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Kamer al in 2015 de regering met de motie-Yücel heeft verzocht om concrete voorstellen om mogelijk te maken dat kinderopvang en onderwijs worden aangeboden vanuit één organisatie (zoals een integraal kindcentrum);

voorts constaterende dat de Sociaal-Economische Raad in 2016 in zijn advies "Gelijk goed van start" pleitte voor een universeel systeem van kindvoorzieningen met extra ondersteuning van kinderen met een achterstand;

overwegende dat er momenteel wordt gewerkt aan een voorstel voor een nieuwe financieringssystematiek voor de kinderopvang, waarbij sprake is van een directe financieringsstroom van het Rijk naar kinderopvanginstellingen, in plaats van via ouders;

verzoekt de regering om hierbij fiscale belemmeringen weg te nemen die nu de optie in de weg staan dat in kindcentra samen wordt gewerkt aan kinderopvang en onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul, Westerveld en Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 89 (34775-VIII).

De heer Rog (CDA):

Ik kom even terug op de vorige motie, die de regering vraagt om zich ergens over uit te spreken, namelijk over dat verschil in salarissen tussen p.o. en vo. Ik zag er al wat over voorbijkomen in de twitters van PO in actie. Is dit nou een motie die ook door de vakbonden wordt gesteund?

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dit is een motie die door de genoemde collega's wordt gesteund.

De heer Rog (CDA):

Ik kreeg de indruk dat deze motie ook vanuit PO in actie gesteund werd. Als dat zo is, zou ik graag aan mevrouw Van den Hul vragen of zij PO in actie en de vakbonden heeft gevraagd wat zij hebben gedaan in het functiewaarderingssysteem, in het beschrijven van functies en de daaraan gekoppelde beloning om dit te voorkomen?

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik denk dat de heer Rog dit gesprek heel goed kan voeren met de genoemde organisaties.

Een leven lang leren is niet alleen voor mensen die werken. Daarom deze motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het regeerakkoord over een leven lang ontwikkelen het de primaire verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers noemt dat werknemers inzetbaar blijven en stelt dat de overheid zorgt voor de noodzakelijke randvoorwaarden;

voorts constaterende dat juist vrouwen en mensen met een migratieachtergrond minder vaak gebruikmaken van een leven lang leren;

verzoekt de regering bij het formuleren van haar voornemens voor een individuele leerrekening ook recht te doen aan de mogelijkheid van mensen die slechts beperkt of niet deelnemen aan de arbeidsmarkt om hun zelfredzaamheid op de arbeidsmarkt te ontwikkelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 90 (34775-VIII).

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter, tot slot maken wij ons toch zorgen dat seksuele weerbaarheid, diversiteit en veiligheid niet altijd voldoende ter sprake komen op school. Daarom deze motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat #MeToo heeft laten zien dat seksueel grensoverschrijdend gedrag wijdverspreid is;

constaterende dat er scholen zijn waar seksuele weerbaarheid en seksuele diversiteit niet of nauwelijks ter sprake komen, ondanks dat deze zijn verankerd in de kerndoelen voor basis- en voortgezet onderwijs;

van oordeel dat er voor scholen een taak rust bij opvoeding van jongeren inzake seksuele weerbaarheid en seksuele diversiteit;

verzoekt de regering om erop toe te zien dat basisscholen, middelbare scholen en mbo seksuele weerbaarheid, veiligheid en diversiteit in het curriculum gestalte geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 91 (34775-VIII).

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Bruins namens de ChristenUnie.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Vorig jaar bij het Nationaal Schoolontbijt riep ik in de zaal: iedere school een moestuintje.

De voorzitter:

U was het!

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ja! En de leraren die daar waren, vonden dat echt een ontzettend leuk idee. Er was een meester die zei: ik ga meteen een paar tegels eruit slopen en ga een moestuintje maken voor mijn leerlingen. Dat is echt een ontzettend leuk idee. Gewoon met je vingers lekker in de klei; hartstikke goed.

Ik dank de ministers voor hun uitgebreide en zeer deskundige beantwoording. Ik ben blij om te zien dat de ministers pal staan voor de onderwijsvrijheid en het belang van ouderbetrokkenheid erkennen. Ook dank aan de minister voor p.o. en vo dat hij in gesprek gaat met de Meestertgroepen en de pabo's over diversiteit. Dank ook voor het komende actieplan over prestatiedruk voor studenten. Ik ben ook zeer content met de woorden van minister Van Engelshoven over de brede aanpak van de Nationale Wetenschapsagenda, waarbij alle wetenschappen aan bod zullen komen, evenals het belang van een multidisciplinaire aanpak, het belang van geesteswetenschappen en de levensbeschouwelijke universiteiten. Ik ben ook blij met de uitspraak dat bij de extra middelen voor fundamenteel onderzoek prioriteit zal worden gelegd bij bèta en techniek. Om dat te markeren heb ik een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een goede balans tussen wetenschapsgebieden nodig is om interdisciplinair onderzoek mogelijk te maken;

overwegende dat uit onderzoek van het Rathenau Instituut en bibliometrische studies blijkt dat Nederland in internationaal opzicht relatief veel onderzoek in de gammawetenschappen kent en dat weinig middelen beschikbaar zijn voor de bèta- en technische wetenschappen;

overwegende dat de eerste geldstroom voor universitair onderzoek onder druk staat door de matchingsproblematiek uit de tweede geldstroom;

verzoekt de regering de extra middelen voor fundamenteel onderzoek te besteden aan excellent onderzoek, daarbij prioriteit te leggen bij de bèta- en technische wetenschappen en de besteding zo vorm te geven dat tegemoet wordt gekomen aan het probleem van matchingsdruk in de eerste geldstroom, bijvoorbeeld via sectorplannen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins en Van der Molen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 92 (34775-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet op termijn 200 miljoen euro per jaar extra investeert in toegepast onderzoek en innovatie, waarvan een kwart besteed wordt door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en driekwart besteed wordt door de minister van Economische Zaken en Klimaat;

verzoekt de regering de extra OCW-middelen voor toegepast onderzoek en innovatie te besteden via de tweede geldstroom, op zodanige wijze dat de matchingsdruk in de eerste geldstroom niet verder oploopt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins en Van der Molen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 93 (34775-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het regeerakkoord fors wordt geïnvesteerd in een hoger salaris voor basisschoolleraren en het tegengaan van de werkdruk;

overwegende dat een aanzienlijke groep leraren in het basisonderwijs deeltijd werkt;

overwegende dat er een structureel lerarentekort dreigt en dit deels opgelost kan worden door het aantal voltijders te laten toenemen, onder andere omdat mannen, die nu ondervertegenwoordigd zijn in het basisonderwijs, vaker voltijds willen werken;

constaterende dat werkgevers en werknemers primair verantwoordelijk zijn voor de precieze afspraken ten aanzien van de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden;

verzoekt de regering de aantrekkelijkheid van een voltijdaanstelling of een grotere deeltijdaanstelling te bevorderen en het schrappen van onderwijsregels die dit lastig of onmogelijk maken, te stimuleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins, Rudmer Heerema, Rog en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 94 (34775-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het regeerakkoord 100 miljoen euro per jaar structureel beschikbaar wordt gesteld voor een dekkend aanbod en versterking van de kwaliteit van het techniekonderwijs op het vmbo;

overwegende dat, gezien de verwachte krimp in regio's, schoolbesturen goed met elkaar en andere partners moeten samenwerken om te zorgen dat er geen witte vlekken in het opleidingsaanbod ontstaan en te voorkomen dat kleine ambachten die van belang zijn voor de arbeidsmarkt, in de verdrukking komen;

verzoekt de regering in samenspraak met vmbo-, mbo-scholen en het regionaal bedrijfsleven in de regio's te komen tot een plan voor een gericht vmbo-fonds dat tot doel heeft te komen tot een dekkend aanbod en versterking van de kwaliteit van het techniekonderwijs in het vmbo;

verzoekt de regering tevens een landelijke regie te voeren om dit plan tot een succes te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 95 (34775-VIII).

De heer Bruins (ChristenUnie):

Bij die laatste motie teken ik aan dat ik met dat fonds niet bedoel dat we met een heleboel aanvragen gaan zorgen voor een heleboel administratieve rompslomp. Het gaat dus niet per se om een aanvraagvorm, maar om proactief regie voeren van bovenaf, met minimale administratieve rompslomp en heldere verantwoording achteraf.

De heer Beertema (PVV):

Ik vind het doel ontzettend sympathiek, maar toch weer zo'n fonds ... Ik denk dat meneer Bruins ook nagedacht heeft over een alternatief daarvoor om zo'n regiefunctie te zoeken in al die gremia die er al zijn. Dat is niet gelukt, neem ik aan.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik vind het belangrijk dat hierbij de minister aan zet is. Het gaat hier namelijk niet om zomaar even een paar partners bij elkaar brengen. De motie roept op om te komen tot een landelijk dekkend aanbod. Daarop is nationale regie nodig.

De heer Beertema (PVV):

Ja, "landelijk dekkend", maar het zwaartepunt ligt natuurlijk op de regio.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Als je alle regio's bij elkaar optelt, dan ...

De heer Beertema (PVV):

Dan heb je een land.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ja.

De voorzitter:

Nou, ja, dat is echt zo.

Ik geef nu het woord aan de heer Van Raan namens de Partij voor de Dieren.

De heer Van Raan (PvdD):

Ik zet even mijn bril op. Dan zie ik wat ik voorlees. Ik zie ook wat oud-leerlingen op de publieke tribune.

Voorzitter. Dank voor de beantwoording van de vragen. Ook wij hebben wat gemengde gevoelens. Aan de ene kant is er enorm veel enthousiasme voor het onderwijs. Aan de andere kant is het natuurlijk niet voor niks dat iedereen aan de poort staat te rammelen en dat er onvrede heerst.

We hebben met instemming geluisterd naar de minister, die we in de eerste termijn hebben horen spreken over het belang van andere waarden in het onderwijs dan louter economische waarden. We onderschrijven dat van harte. Aangenaam verrast waren we ook om de minister in dit verband te horen verwijzen naar het werk van Martha Nussbaum. Het is haar levenswerk geweest om te waarschuwen voor een te groot vertrouwen in de homo economicus, dat fictieve schepsel uit de economie dat alles door de bril van kosten en baten bekijkt en dat in het economieonderwijs nog steeds de boventoon voert. Dan is de minister vast ook bekend met het werk dat Nussbaum samen met Amartya Sen heeft geschreven, waarin ze komen tot een lange lijst van voorwaarden die noodzakelijk zijn voor menselijke bloei. Dat is niet alleen toegang tot goed onderwijs. Ze gaan ook uitdrukkelijk uit van de mogelijkheid om in harmonie te leven en te zorgen voor onze omgeving, dieren, natuur en klimaat. We kijken uit naar de komende tijd, waarin we over deze onderwerpen gezamenlijk zullen spreken.

Desalniettemin hebben we drie moties. Mijn collega Wassenberg zal nog een vierde indienen. Er komt ook nog een amendement. Dat betreft verdubbeling van het goede werk dat de coöperatie Leren voor Morgen doet. Maar dat komt dus nog.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat werkdruk en welzijnsaspecten van leraren nu geen expliciete parameter zijn bij de beoordeling van scholen door de inspectie;

overwegende dat de gesteldheid van de docent invloed heeft op de kwaliteit van lesgeven;

verzoekt de regering de inspectie opdracht te geven bij de eerstvolgende evaluatie van het inspectiebeleid te onderzoeken of werkdruk en welzijnsaspecten van leraren als expliciete parameter kunnen worden opgenomen bij de beoordeling van scholen door de inspectie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raan, Westerveld, Van den Hul en Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 96 (34775-VIII).

De heer Van Raan (PvdD):

De volgende motie gaan we wellicht aanhouden, omdat ik wat betreft de curriculumherziening van economie goed heb geluisterd naar minister Slob.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de curriculumherziening ruimte biedt aan de verduurzaming van het onderwijs;

van mening dat het vak economie dringend aan herziening toe is, waarbij het breed welvaartsbegrip en schaarstevraagstukken een prominentere plaats dienen te krijgen teneinde meer kennis over een circulaire economie en duurzaamheid te verkrijgen;

verzoekt de regering om er zorg voor te dragen dat het hernieuwde curriculum van het vak economie past binnen de duurzaamheidsopgave die voor ons ligt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 97 (34775-VIII).

De heer Van Raan (PvdD):

Tot slot.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de productie van vlees een hoog energieverbruik kent en gepaard gaat met een grote uitstoot van CO2;

constaterende dat als alle Nederlanders één dag per week geen vlees zouden eten, dit een reductie teweegbrengt van 3,2 megaton CO2-uitstoot, vergelijkbaar met 1,4 miljoen minder auto's op de weg;

constaterende dat de wereldwijd succesvolle campagne Meat Free Monday van Sir Paul McCartney ertoe heeft geleid dat in steeds meer landen de kantines op scholen en overheidsinstellingen een dag zonder vlees hebben ingesteld;

overwegende dat scholen en andere onderwijsinstellingen een voorbeeldfunctie hebben;

verzoekt de regering scholen en andere onderwijsinstellingen aan te moedigen een dagje zonder vlees in te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 98 (34775-VIII).

Dan geef ik nu het woord aan de heer Wassenberg namens de Partij voor de Dieren.

De heer Wassenberg (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb slechts één korte motie. Voordat ik die voorlees, maak ik eerst even excuses aan de minister. Ik was niet bij haar termijn. Dat kwam omdat mijn aanwezigheid dringend gewenst was bij een AO waar de milieucriminaliteit op de agenda stond. We zijn de laatste verkiezingen gegroeid, maar met vijf zetels zijn we misschien nog net iets te klein. De motie:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in ieder geval tot 2020 nog ruim 9,5 miljoen euro per jaar voor het BPRC is begroot;

constaterende dat een Kamermeerderheid een snelle afbouw wil van het BPRC;

verzoekt de regering om deze subsidie aan het BPRC zo snel mogelijk te stoppen en te beginnen met de afbouw van het BPRC,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Wassenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 99 (34775-VIII).

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Bisschop namens de SGP.

De heer Bisschop (SGP):

Dank, voorzitter. Allereerst dank aan de bewindspersonen voor de beantwoording van de vragen. Daarin is ook de ambtelijke ondersteuning betrokken, die ongetwijfeld de schriftelijke beantwoording heeft verzorgd. Ik heb een drietal moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het groen onderwijs is overgeheveld naar de begroting Onderwijs, maar dat de regering het voornemen uit het regeerakkoord om dit onderwijs op dezelfde wijze per deelnemer te financieren als het reguliere onderwijs pas vanaf 1 januari 2019 wil realiseren;

constaterende dat het groen onderwijs nog een jaar langer geconfronteerd wordt met financiële nadelen vergeleken bij het reguliere onderwijs;

verzoekt de regering het groen onderwijs met terugwerkende kracht te compenseren wanneer de gegevens over de bekostiging voor 2019 bekend zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 100 (34775-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de mogelijkheid voor scholen om alternatieve eindtoetsen te kunnen kiezen een belangrijke voorwaarde was voor invoering van de verplichte eindtoets;

overwegende dat door het ijken van eindtoetsen op basis van gestandaardiseerde ankeropgaven het onderscheidende karakter van alternatieve eindtoetsen in hoge mate beperkt wordt;

verzoekt de regering te verkennen of de vergelijkbaarheid van eindtoetsen op termijn kan worden geborgd door duidelijker kaders te stellen voor evenwichtige inhoud en opbouw van eindtoetsen op basis van de referentieniveaus,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bisschop en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 101 (34775-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het voor de ontwikkeling van leerlingen en het zo veel mogelijk garanderen van gelijke kansen van cruciaal belang is dat de eindtoets op passende wijze alle vaardigheden in rekenen en taal toetst, zoals ook is bevestigd met de Wet referentieniveaus rekenen en taal en de Wet eindtoets;

constaterende dat in de eindtoets nog steeds slechts een beperkt deel van de vaardigheden uit het referentiekader op beperkte wijze wordt getoetst;

verzoekt de regering in de beleidsreactie op de evaluatie van de eindtoets in te gaan op de wijze waarop de eindtoets recht kan gaan doen aan alle vaardigheden van de Wet referentieniveaus, op een veelzijdiger wijze dan enkel meerkeuzevragen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 102 (34775-VIII).

De heer Bisschop (SGP):

Dat was het. Dank, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Bisschop. Dan geef ik tot slot het woord aan de heer Kuzu namens DENK.

De heer Kuzu (DENK):

Voorzitter, dank u wel. Ik wil in de eerste plaats beide bewindspersonen bedanken voor de antwoorden die zij hebben gegeven in de eerste termijn.

Mijn fractie vindt de salariskloof tussen het p.o. en het vo ook te groot geworden. Daarom hebben wij de motie van mevrouw Van den Hul van harte meegetekend.

Tevens hebben wij de motie van mevrouw Westerveld meegetekend over het naar voren halen van de middelen voor het verlichten van de werkdruk in het primair onderwijs. Maar wij willen dat ook beter monitoren. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet voornemens is om structureel 430 miljoen uit te geven om de werkdruk in het primair onderwijs te verlichten;

van mening dat het van belang is om zicht te houden op de besteding van dit extra geld teneinde ervoor gewaakt kan worden dat dit geld terechtkomt waar het nodig is;

verzoekt de regering om te monitoren waaraan de extra middelen concreet worden uitgegeven alsmede te monitoren welke concrete effecten de extra middelen hebben op ervaren werkdruk, klassengrootte, de aanstelling van conciërges en de aanstelling van ander onderwijsondersteunend personeel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 103 (34775-VIII).

De heer Kuzu (DENK):

Voorzitter. De tweede motie gaat over kansengelijkheid in het onderwijs. Wij vinden dat een belangrijk onderwerp, want het bestrijden van kansenongelijkheid is belangrijk. Daarover de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de OECD in de review van het Nederlandse onderwijsstelsel stelt dat "het oordeel van leraren vaak bevooroordeeld is in de richting van kinderen met een welgestelde achtergrond";

van mening dat alles in het werk gesteld dient te worden om de kansengelijkheid in het onderwijs te vergroten;

verzoekt de regering om in overleg met het onderwijsveld tot bewustwordingsmaatregelen te komen om mogelijke bevooroordeeldheid die leidt tot meer kansenongelijkheid in het onderwijs te voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 104 (34775-VIII).

De heer Kuzu (DENK):

Voorzitter. Wij zijn geen warme voorstander van de tienjaarsrente bij het studievoorschot. Wij kunnen ook tellen dat een meerderheid van de Kamer dat heeft afgesproken in het regeerakkoord, maar we moeten dan op z'n minst in kaart brengen wat de effecten daarvan zijn. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet voornemens is om bij het studievoorschot in de toekomst aan te sluiten bij de tienjaarsrente;

verzoekt de regering om in kaart te brengen welke concrete effecten dit heeft op de schuldpositie en lasten voor oud-studenten, alsmede in kaart te brengen welke effecten dit heeft op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 105 (34775-VIII).

De heer Kuzu (DENK):

Voorzitter. Ik heb gisteren vragen gesteld over de aansluiting van het passend onderwijs op het speciaal onderwijs. Ik heb de antwoorden van de minister gelezen. Het moet me van het hart dat deze signalen juist vanuit het veld, vanuit de samenwerkingsverbanden en vanuit de onderwijsconsulenten binnenkomen, maar dus nog niet bij OCW. Ik wil de minister vragen om dit ter harte te nemen. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat alles in het werk gesteld dient te worden om ouders zo goed mogelijk mee te nemen in ontwikkelingsperspectieven van kinderen en de overgang naar het speciaal onderwijs;

constaterende dat het nu zo is dat school en ouders ten minste één keer per jaar overleg moeten voeren over het ontwikkelingsperspectief van een leerling en voor een overgang van een kind naar het speciaal onderwijs met elkaar dienen te spreken over de signalering dat een speciale school beter bij een leerling past;

constaterende dat dit ertoe kan leiden dat ouders slechts eenmaal en pas relatief laat in het proces meegenomen worden bij een overgang van hun kind naar het speciaal onderwijs en de bijstelling van ontwikkelperspectieven;

verzoekt de regering om in overleg met het onderwijsveld te komen tot afspraken om ouders eerder en beter mee te nemen in de opstelling van ontwikkelingsperspectieven en de overgang van kinderen naar het speciaal onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 106 (34775-VIII).

De heer Kuzu (DENK):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Hiermee zijn we aan het eind gekomen van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. De ministers kunnen direct reageren. De laatste moties worden nog gekopieerd en rondgedeeld, maar ik geef de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het woord.

Minister Van Engelshoven:

Voorzitter, dank u wel. Ik dank de Kamer voor de uitgesproken woorden van waardering. Ik heb de afgelopen twee dagen dit debat als buitengewoon prettig en constructief ervaren. Dat smaakt naar meer, dus ik hoop hier nog vaker met u over diverse onderwerpen uit mijn portefeuille in debat te mogen gaan. Als dat iedere keer zo prettig kan als het nu ging, denk ik dat wij mooie tijden tegemoetgaan.

Voorzitter. Ik wil eerst nog ingaan op een paar gestelde vragen. Vervolgens behandel ik de moties. De heer Slob en ik hebben de moties verdeeld naar portefeuille, dus maakt u zich geen zorgen. Als in mijn onderdeel uw motie nog niet wordt beoordeeld, komt die nog.

De heer Heerema heeft mij een vraag gesteld over de betrokkenheid van het ministerie van OCW bij het cyberinstituut. Ik refereer ook aan de schriftelijke beantwoording van vraag 25. We zijn inderdaad bekend met de aangenomen motie. Het ministerie van OCW is al betrokken bij dcypher, onderdeel van de NWO. Dat instituut zorgt onder andere voor de coördinatie van het cyberonderzoek. Ik zal ook met de collega's in het kabinet in overleg treden over hoe onze betrokkenheid bij het mede door u gewenste cyberinstituut vorm kan krijgen.

Mevrouw Kuik heeft een vraag gesteld over de laaggeletterdheid. We willen in het vervolg graag de digitale leermiddelen meenemen. Mevrouw Kuik heeft mij ook gevraagd of ik voor de zomer met de collega's van Sociale Zaken en VWS duidelijkheid wil geven. Of dat voor de zomer lukt, durf ik niet bij voorbaat te zeggen. Het huidige programma Tel mee met Taal loopt nog tot eind volgend jaar. Die vervolgaanpak wil ik echt zorgvuldig vormgeven. Wij zullen zo snel mogelijk duidelijkheid geven over hoe die betrokkenheid van andere ministeries vorm krijgt en hoe wij het programma zullen voortzetten. Dat zal dan in ieder geval ook in financiële zin helder moeten worden met Prinsjesdag volgend jaar.

Mevrouw Kuik heeft mij verder gevraagd of ik bij de Voorjaarsnota al zekerheid kan geven over de bekostiging van het groen onderwijs. Die bekostiging moet ook haar beslag krijgen per 1 januari 2019. Dat betekent dat we helderheid gaan bieden met Prinsjesdag. Ik kan nu dus ook niet toezeggen dat het al bij de Voorjaarsnota duidelijk zal zijn, ook omdat we met betrokkenen overleg moeten hebben. Bovendien speelt hierin mee dat we ten aanzien van het mbo gaan praten over een nieuwe bekostigingssystematiek. Ik weet niet of ik dat voor de Voorjaarsnota al helder heb.

Dan kom ik op de moties. De heer Beertema heeft op stuk nr. 67 een motie ingediend over de Engelse taal en artikel 7.2 van de Wet op het hoger onderwijs. In die motie vraagt de heer Beertema mij om mij aan de wet te houden. Ja, dan doen we altijd. Dat worden ministers toch wel geacht te doen en ik was dat zelf ook wel van plan. Dus in die zin ontraad ik de motie omdat die een beetje vraagt naar de bekende weg. Mevrouw Kuik heeft aangegeven: wij zijn er niet helemaal op gerust of de manier waarop de minister zich aan de wet houdt, wel helemaal past bij het beeld dat wij daarbij hebben. In het debat heb ik gezegd dat er aanbevelingen liggen van de KNAW en dat ik die heb omarmd. U heeft daarover vragen gesteld, die ik nog ga beantwoorden. Daarover zullen we dit voorjaar het debat voeren. Ik zou zeggen: wacht mijn antwoorden af. Volgens mij gaat u dan na dat debat met een gerust hart naar huis.

De voorzitter:

Meneer Beertema, heel kort.

De heer Beertema (PVV):

Ja, heel kort een reactie op de reactie van de minister op het argument dat ik naar voren bracht. De universiteiten doen hun stinkende best om zo veel mogelijk buitenlandse studenten binnen te halen. Ze zitten soms op meer dan 50% en dan wordt er gezegd: kijk, artikel 3 treedt hier in werking; we hebben een uitzondering. Dan ga je toch op een heel cynische manier met de wet om? Dan ga je toch de situatie waarin je zelf zit, zodanig creëren dat je de mogelijkheid hebt om de wet te overtreden? Wil de minister daarop reageren?

Minister Van Engelshoven:

Ik kan een heel eind met de heer Beertema meegaan dat als we zouden vaststellen dat universiteiten om puur economische redenen buitenlandse studenten binnenhalen, dit ergens een grens heeft. Alleen, ik ben er niet helemaal gerust op of wij dezelfde lijn trekken wat betreft die grens, ook omdat internationalisering in het hoger onderwijs de nodige voordelen heeft en het goed is voor niet alleen de Nederlandse positie internationaal in het hoger onderwijs maar ook onze studenten. Ik ga mij in ieder geval aan de wet houden en ik ga dit voorjaar nog reageren op de vragen die zijn gesteld over de voorstellen van de KNAW.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Van Engelshoven:

Dan de motie van mevrouw Westerveld en de heer Özdil.

De voorzitter:

Kunt u misschien het stuknummer noemen?

Minister Van Engelshoven:

Dat is de motie-Westerveld/Özdil op stuk nr. 71, waarin de regering wordt verzocht het mogelijk te maken dat studenten op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg altijd het wettelijke collegegeld betalen. Die motie moet ik toch ontraden, want die is in ieder geval ongedekt. Een uitbreiding van het aantal opleidingen waarvoor het wettelijke collegegeld geldt, zou echt extra budget kosten. Bovendien verlagen we het wettelijke collegegeld voor de lerarenopleidingen. Om dat nu in alle gevallen mogelijk te maken, dus niet alleen voor studenten op het gebied van onderwijs, maar ook voor studenten op het gebied van gezondheidszorg, is nou weer net een brug te ver.

Ik heb u gezegd dat ik nog met regelgeving kom over hoe we precies de wetgeving inzake de halvering van het collegegeld bij alle lerarenopleidingen gaan vormgeven. Volgens mij probeert u mij nu ... laat ik het zo zeggen: don't push your luck. We hebben hier een ruime uitbreiding van de regeling, bovenop wat er op basis van het regeerakkoord al mogelijk was. U wilt er nu weer een stapje bovenop gooien. Dat kan echt niet binnen de budgetten die ik heb. Daarom ontraad ik dus deze motie.

De voorzitter:

Mevrouw Westerveld, graag een korte vraag of opmerking over de motie. Geen discussie, want die hebben we al gehad.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

De minister zegt dat deze motie ongedekt is, maar het bekostigingssysteem is natuurlijk voor de nominale studieduur. Dit voorstel gaat de regering dus in ieder geval geen geld kosten. Dit voorstel zal er wel toe leiden dat sommige opleidingen in plaats van door bijvoorbeeld 30 studenten te zullen worden gevolgd, nu ook door een 31ste student zullen worden gevolgd. Het gaat dan om de student die al een opleiding in de pedagogiek heeft gedaan en die nu een lerarenopleiding wil volgen. Deze motie hoeft dus geen dekking te hebben.

Voorzitter, als het mag heb ik nog een tweede korte opmerking. We zijn op allerlei manieren bezig om ervoor te zorgen dat we goed opgeleide leraren hebben. Laten we alsjeblieft deze maatregel voor leraren — een maatregel waarin we ook geen extra beurzen of zo vragen; we vragen alleen wat met betrekking tot het collegegeld — invoeren als we streven naar een zo hoog mogelijk opgeleide beroepsgroep.

Minister Van Engelshoven:

Ik ben het niet helemaal met mevrouw Westerveld eens dat dit helemaal geen geld hoeft te kosten, want dat moet wel ergens vandaan komen. Ik zou zeggen: wacht nu even het wetsvoorstel, zoals we dat gaan indienen, af. We gaan breed inzetten op de verlaging van het collegegeld. Wellicht wilt u dan in dat licht nog eens beoordelen of deze motie wenselijk is.

Dan de motie-Westerveld/Futselaar op stuk nr. 75 over hoge werkdruk, stress en burn-outklachten. Het gaat hier echt om de relatie tussen de student en de school of universiteit. Wij zijn daar al over in gesprek met studentenorganisaties en decanen. Ik heb onlangs ook vragen van uw Kamer hierover beantwoord. Wij zien op dit moment geen noodzaak om hier extra onderzoek naar te doen. Vandaar dat ik deze motie ontraad.

Dan de motie-Özdil op stuk nr. 76 over het Promovendi Netwerk Nederland. Die motie vraagt mij dat te financieren, maar u zag al wat er dan gebeurt: dan komt meneer Bruins en die vraagt of dan ook het Postdoc Netwerk gefinancierd kan worden. Zo zijn er natuurlijk allerlei netwerken op universiteiten waarvan we kunnen zeggen dat financiering daarvan wenselijk zou zijn. Het gaat hier om groepen mensen die werken aan een universiteit, waarbij enige vorm van organisatie wenselijk is. Ik zou zeggen: laat dat nu over aan de werkgevers en de werknemers. Dat hoort echt in die relatie thuis. Volgens mij is het niet wenselijk dat wij elk overleg van werknemers aan instellingen van hoger onderwijs gaan financieren. Daarom ontraad ik de motie.

De voorzitter:

Kort, de heer Özdil.

De heer Özdil (GroenLinks):

Ter verduidelijking: ik gaf de minister een boodschap van mijn collega. Die had niet veel te maken met de motie die ik heb ingediend. Die gaat echt over het PNN. Ik wil nogmaals benadrukken dat de promovendi geen gewone arbeidsrechtelijke relatie hebben met de universiteiten. Het PNN heeft al tien jaar overleg gevoerd met de universiteiten. Het wordt eigenlijk een beetje van het kastje naar de muur gestuurd. De situatie is zeer penibel, ook gezien de ambities in het regeerakkoord. De nood is zo hoog bij promovendi dat ik de minister verzoek om nogmaals goed naar de motie te kijken. De dekking is er immers. Ik zie dan ook geen enkele reden om deze motie niet te omarmen.

Minister Van Engelshoven:

Daar denken we dan anders over.Ik blijf bij mijn oordeel.

Dan de motie op stuk nr. 77 van de heren Özdil en Futselaar, waarin de regering wordt verzocht om de mogelijkheid te onderzoeken om de rente op studieleningen niet te verhogen. Er is een heel heldere afspraak in het regeerakkoord over wat wij doen met de rente. Er is bovendien een draagkrachtregeling in het sociaal leenstelsel. Daar zit al een maximum op wat de student moet terugbetalen. Dat maakt, wat mij betreft, deze motie overbodig.

De voorzitter:

Dus?

Minister Van Engelshoven:

Ik wil de motie ontraden.

De voorzitter:

Oké. Meneer Özdil, heel kort.

De heer Özdil (GroenLinks):

U hebt helemaal gelijk, voorzitter, want het debat hebben we al gevoerd. Ik wil nogmaals benadrukken dat we met het verhogen van de rentevoet de studenten raken die het minst draagkrachtig zijn. De verhoging van de rentevoet is geen progressieve maatregel. Dat wil ik nogmaals benadrukken.

Minister Van Engelshoven:

Dat moet ik toch echt even weerspreken, want dat klopt dus feitelijk echt niet. Met de draagkrachtregeling in het stelsel is juist voor de studenten die bij afstuderen een smalle beurs hebben, een heel goede regeling getroffen om te voorkomen dat zij niet te veel gaan betalen. Het zou GroenLinks wellicht moeten aanspreken dat het juist de veelverdieners zijn die daarna wat meer gaan betalen. Ik heb dat eerder ook tegen de SP gezegd.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Özdil hierop wil reageren, maar ik verzoek de minister om verder te gaan.

Minister Van Engelshoven:

Dan de motie op stuk nr. 78 over mbo-studenten en studeren in het buitenland. Ik ontraad deze motie, omdat die echt overbodig is. Dit gebeurt al. Mbo-studenten kunnen gebruikmaken van de Erasmus+-beurzen. Er zijn ook excellentieprogramma's. Daar zijn ook extra middelen voor, waarmee ook mbo-studenten internationale ervaring kunnen opdoen. Wat u vraagt in de motie, gebeurt dus al.

De motie op stuk nr. 80 van mevrouw Kuik gaat over de doorstroom van mbo naar hbo. Ik laat het oordeel hierover graag aan de Kamer. Ik heb gezegd dat ik dit een belangrijk onderwerp vind. In de motie wordt specifiek ingevuld wat ik geacht word daarin te doen. Ik laat het oordeel graag aan de Kamer.

De motie op stuk nr. 81 van de heren Kwint en Futselaar gaat over een ambitieus plan voor kansengelijkheid. Ik zou tegen de heer Kwint willen zeggen dat dat plan er al ligt. Dat is het regeerakkoord. Daarin zitten tal van maatregelen voor kansengelijkheid, die ik in het debat ook heb opgenoemd. Het ziet juist op de kantelpunten die u noemt en op de overgangen. Daar gaan we voortvarend mee aan de slag. Ik hoop dus te mogen rekenen op uw warme steun voor al die maatregelen.

De voorzitter:

De heer Kwint, ook een korte opmerking.

De heer Kwint (SP):

Dat kan ook, voorzitter, want ik heb het al drie keer gezegd. Mijn probleem is niet dat die losse maatregelen niet kloppen. Mijn probleem is dat de samenhang op al die schakelpunten ontbreekt, omdat het bij de schakelpunten vaak om dezelfde terugkerende problemen gaat. Het lijkt mij dus verstandig om al die losse maatregelen, waarvan ik toegeef dat er een hoop best goed zijn, in samenhang te bekijken, zodat je de kansenongelijkheid in het hele onderwijs op één manier kunt aanpakken.

Minister Van Engelshoven:

Uiteraard gaan wij bij de uitvoering letten op die samenhang, maar volgens mij is het vooral belangrijk dat we het gaan doen en het niet nog eens gaan opschrijven. Ik zou dus zeggen: let op ons als we het uitvoeren. De samenhang zal er zeker in zitten.

De motie van de heer Kwint en de heer Özdil op stuk nr. 83 gaat over de begeleiding van mbo'ers naar de arbeidsmarkt in de entreeopleiding of op niveau 2. Dat kan bij de entreeopleiding al en het gebeurt daar ook. Het is niet alleen de verantwoordelijkheid van de opleiding dat de student goed landt op de arbeidsmarkt. Binnen de RMC-regio's moeten hiervoor plannen worden gemaakt. Gemeenten, werkgevers en mbo-instellingen zijn daar al mee aan de slag. Ik kan uit eigen ervaring zeggen dat dit ook gebeurt. Daarom ontraad ik ook deze motie, want dit gebeurt al.

De heer Kwint (SP):

Het gebeurt niet, zoals de minister zelf in haar antwoord zegt. Ze zegt namelijk dat er afspraken moeten worden gemaakt en dat het niet alleen de verantwoordelijkheid is van de onderwijsinstelling. Mijn punt is nu juist dat de groep die de entreeopleiding of niveau 2 doet, gedurende die jaren een vertrouwensband heeft opgebouwd met hun begeleider. Vervolgens beginnen ze aan die eerste twee vaak lastige jaren op de arbeidsmarkt. Dan zijn ze de begeleider met wie ze een vertrouwensband hebben opgebouwd, kwijt. Dit zou dan toch een makkelijkere oplossing zijn dan te wachten op eventuele regionale afspraken?

Minister Van Engelshoven:

Nee, dat is het niet. Anders dan u ben ik van mening dat hier een gezamenlijke verantwoordelijkheid ligt en niet alleen een verantwoordelijkheid van de instelling. Er gebeurt al een hele hoop op het terrein van een goede landing op de arbeidsmarkt. Misschien is dat niet precies wat u wilt, maar er gebeurt al wel een hele hoop.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Van Engelshoven:

Voorzitter. Dan de motie van de heer Futselaar op stuk nr. 84 over de opleidingscommissie. Ik hoef niet te herhalen wat ik daarover heb gezegd in het debat. U zegt dat de vergoedingen er moeten komen. Ik heb u gezegd dat dat al kan. Men kan dat per instelling regelen. Daarom ontraad ik deze motie, want ik wil hier geen centrale plicht voor opleggen.

Dan de motie van de heren Futselaar en Özdil op stuk nr. 85 over het maximeren van de rente op het studievoorschot. Ook dat hebben we inmiddels ruim gewisseld. Ik heb u al gewezen op de draagkrachtregeling. Ik houd mij ook graag aan het regeerakkoord, dus ik ontraad deze motie.

De heer Futselaar (SP):

Voorzitter, ik heb mij net ingehouden en gewacht op mijn eigen motie. Ik vind het echt verkeerd, echt verkeerd, dat het kabinet elke keer dat wij stellen dat de studieschuld groter wordt door een renteverhoging, komt met de draagvlakregeling. Ja, het bedrag per maand wordt misschien niet groter, maar het aantal maanden dat je betaalt, wordt misschien wel groter. En als je meer gaat verdienen, heb je nog steeds een hogere schuld. Geld lenen kost geld! Bij elke lening op televisie moet dat vermeld worden, maar bij deze studielening doen het kabinet en de coalitie eigenlijk alsof een verhoging van de rente niets betekent. Kan de minister dan alsjeblieft toegeven dat je schuld omhooggaat als de rente op je schuld omhooggaat?

Minister Van Engelshoven:

Ja, voor een deel is dat zo. Maar dat betekent niet, en dat is wel wat u steeds betoogt, dat studenten daardoor in de knel komen. Door de draagvlakregeling geldt dat niet. Kijk, we hebben twee verantwoordelijkheden. Dat is de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, maar ook de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Met deze maatregel houden we beide in evenwicht, zodat ook toekomstige studenten kunnen blijven profiteren van het sociaal leenstelsel. Wij kijken dus ook naar de houdbaarheid op lange termijn.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Van Engelshoven:

Voorzitter. Dan de motie van de heer Van Meenen op stuk nr. 86. Daar hebben we in het debat ook al het nodige over gewisseld. Ik zie in de motie dat hij wil dat ik in het voorjaar nadere mededelingen doe over wat ik precies ga doen met die urennorm. Ik laat het oordeel daarover graag aan de Kamer.

De motie van het lid Van den Hul over een individuele leerrekening. Volgens mij heb ik precies wat u in de motie vraagt, ruimhartig toegezegd in het debat. Dat gaan we doen en in die zin ontraad ik de motie. Afgesproken is namelijk dat wij over een toezegging niet nog een keer een motie heen leggen.

De voorzitter:

Welke motie is dat?

Minister Van Engelshoven:

Dat is de motie op stuk nr. 90.

Ik kom nu op de motie op stuk nr. 92 van de heer Bruins over de besteding van de extra wetenschapsmiddelen. Volgens mij is zijn motie in lijn met wat ik heb neergelegd in de brief. We hebben al hele mooie routes in de NWA en het concrete bedrag wil ik pas in het voorjaar bekendmaken. Ik moet hier verder ook nog met mijn collega's over overleggen. Maar ik laat het oordeel over deze motie graag aan de Kamer.

De motie over de besteding van de extra middelen voor toegepast onderzoek en innovatie. Ik zou de heer Bruins willen vragen om die motie aan te houden, omdat die net een slagje verdergaat in de concreetheid. Hier probeert u echt een stapje te ver te gaan door voor te sorteren op een bepaalde uitkomst van de overleggen die ik nog moet voeren. U vraagt op dit moment echt even iets te veel en daarom vraag ik u om de motie aan te houden totdat ik met nadere bestedingsplannen kan komen. U kunt dan alsnog oordelen of u dat voldoende vindt.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter, ik geef de minister graag de ruimte. Ik zal de motie aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Bruins stel ik voor zijn motie (34775-VIII, nr. 93) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Van Engelshoven:

Voorzitter. De motie op stuk nr. 99 over het BPRC. Ik heb op dat punt een toezegging gedaan. Ik heb u, mijnheer Wassenberg, gezegd dat ik maximaal ga doen wat ik op dit moment kan doen om het aantal proeven daar te beperken. Maar wij moeten ook vaststellen dat een aantal van die proeven — "helaas" zeg ik erbij — nog steeds nodig zijn. Ik heb u gezegd voor de zomer met een reactie te komen en ik zou daarom willen zeggen: deze motie moet ik nu ontraden, want het is nu nog echt prematuur.

De motie op stuk nr. 100 van de heer Bisschop. We hebben dat in het debat gewisseld. U vraagt me iets met terugwerkende kracht te compenseren en ik heb u gezegd dat dat niet kan. Vandaar het ontraden van de motie. Dat was de motie, voorzitter, op stuk nr. 100.

Ik ga nu verder met de motie op stuk nr. 105 van de heer Kuzu. Hij vraagt de effecten van de schuldpositie in kaart te brengen. In een interruptiedebatje met de heer Futselaar heb ik ook al gewisseld hoe wij hierin staan. Ik ontraad dus deze motie.

Voorzitter, dat was het wat mij betreft.

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.

Minister Slob:

Dank u wel, voorzitter. Ik dank ook de Kamerleden voor hun tweede termijn. Er waren nog twee vragen blijven liggen. De heer Van Raan vroeg in eerste termijn naar het evaluatiemoment van het nieuwe inspectietoezicht en de wet die daarover is aangenomen. Daar zit nog een wat langdurige periode tussen, want dat is pas in 2020. Het nieuwe inspectietoezicht is ook nog maar net gestart. We willen even de tijd geven om dit in de praktijk uit te werken. Wel komt er ieder jaar altijd weer de Staat van het Onderwijs. Daarbij kan dit wel besproken worden en daarbij kan ook van alles worden ingebracht.

De heer Heerema heeft gevraagd om het rapport van Berenschot mee te nemen bij de cao's. Wij zitten niet aan de cao-tafel, zoals u weet. Dat rapport is vakinhoudelijk en gaat over de loopbaanpaden, dus niet direct over het verdelen van salarisgeld. Maar het rapport wordt wel betrokken bij het lerarenbeleid, want daar past het wel heel goed bij.

Er zijn drie amendementen waarover ik nog een oordeel moet geven. Gezien de discussie die we gevoerd hebben, zal het niet verbazen dat ik deze drie amendementen moet ontraden. Het gaat om het amendement van het lid Van den Hul c.s. ter vervanging van het gedrukte onder nr. 52 (34775-VIII, nr. 63), het amendement van het lid Van den Hul c.s. ter vervanging van het gedrukte onder nr. 53 (34775-VIII, nr. 64) en het amendement van het lid Kwint c.s. ter vervanging van nr. 61 (34775-VIII, nr. 62).

Ik heb een behoorlijke stapel moties. Ik zal proberen daar snel doorheen te gaan. De eerste motie van de heer Beertema op stuk nr. 65 gaat over de gedragscode. Mede gezien het debat zal het hem niet verbazen dat ik deze motie ontraad.

Het tweede amendement, op stuk nr. 66 ...

De voorzitter:

Motie.

Minister Slob:

Dat was de eerste motie.

De voorzitter:

Ja, en nu bent u bij de tweede, maar u zei "amendement".

Minister Slob:

Zei ik amendement? Oké. De motie van de heer Beertema op stuk nr. 66 over de vve ontraad ik ook.

De motie op stuk nr. 68 over de vlag in de scholen ontraad ik ook. Het is aan de scholen zelf om daarin hun keuzes te maken.

De heer Beertema (PVV):

In die redenering is het toch ook het voorrecht van de scholen zelf om al dan niet met het Wilhelmus aan de gang te gaan? Dat is er heel vlot ingegaan. Komt dat doordat het een motie of een idee van een CDA-fractievoorzitter was? Nu is het ineens niet aan Den Haag. Dat vind ik een beetje vreemd.

Minister Slob:

U weet dat de hele discussie over het Wilhelmus en hoe dat verdergaat, een verankering heeft gekregen in het regeerakkoord. Dat zal ook verder opgepakt worden. Hier vraagt u ons om daar nog verder in te gaan met een vlag in de scholen. Prima als scholen vlaggen willen plaatsen, maar dat gaan we niet op dit moment met een motie bij de begrotingsbehandeling vanuit Den Haag opleggen. Vandaar dat ik deze motie ontraad.

De heer Beertema (PVV):

Maar wat is dan het principiële verschil tussen de manier waarop het Wilhelmus erin wordt gebracht en die vlag? Dat begrijp ik echt niet.

Minister Slob:

Ik weet niet of we de discussie over dit onderwerp opnieuw moeten gaan oprakelen, maar ik ontraad deze motie omdat ik dit er niet aan toe wil gaan voegen. Uiteindelijk is het natuurlijk aan de Kamer om zich daarover uit te spreken, maar dit is het oordeel dat ik geef. U weet dat de Kamer uiteindelijk altijd het laatste woord heeft.

De motie op stuk nr. 69 leek een beetje vreemd aan de orde, maar de heer Heerema heeft gelijk dat het altijd mogelijk is, ook al is er een wetgevingsoverleg geweest, om toch nog een uitspraak aan de Kamer voor te leggen. De discussie over dit onderwerp is wel al uitvoerig gevoerd in het wetgevingsoverleg van maandag een week geleden. Ik zie niet direct een nieuw feit, behalve dat wij weten dat de NPO, als de verwachtingen doorgaan die wij voor 2019 hebben, wel aan de slag moet om te zorgen dat de verminderende STER-inkomsten worden gedicht. Maar dat was ook al bij het WGO bekend. Wat u hier vraagt, ontraad ik. Dat gaat ons echt te ver: in het kader van de redactionele autonomie en onafhankelijkheid van de publieke omroep, toch heel belangrijke pijlers van de Mediawet, maar ook vanwege het feit dat er nog maar zeer recent nieuwe prestatieafspraken in werking zijn getreden waarin wij wel het hele genreverhaal hebben afgesproken, maar niet dit. Ik ben niet van plan die prestatieafspraken nu te wijzigen, maar er zit ook nog een principiële discussie achter.

De motie van mevrouw Westerveld op stuk nr. 70 is door velen ondertekend. We hebben de discussie met elkaar gevoerd. Ik ontraad deze motie.

Ik kan het oordeel over de motie van mevrouw Westerveld op stuk nr. 72 aan de Kamer laten. Ik wil kijken hoe we toch nog iets meer aandacht kunnen geven aan het hele zijinstromersverhaal, want dat is inderdaad belangrijk, zonder dat u nu van mij vraagt om hier een heel gelikte, grote campagne voor te maken die ook nog eens heel veel geld zou kosten. Ik zal het oppakken en het nog meer onder de aandacht brengen.

De voorzitter:

Mevrouw Westerveld over de vorige motie, heel kort.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik wil graag benadrukken dat in de motie op stuk nr. 70 heel duidelijk staat dat wij graag een kasschuif willen wanneer er concrete plannen zijn, dus niet nu. Wij zeggen: als die concrete plannen er zijn, laten we dan een kasschuif doen. Dat is de concrete vraag.

Minister Slob:

Ik heb het gelezen, maar ik denk dat ik zelf ook duidelijk ben geweest. Ik wil eerst de concrete plannen zien en die ook kunnen beoordelen. Dat is de volgordelijkheid die ik betracht. Daarom ontraad ik deze motie.

De motie van mevrouw Westerveld op stuk nr. 72 heb ik gehad. Daarover heb ik het oordeel aan de Kamer gelaten.

Dan de motie op stuk nr. 73. Ik ontraad het om op deze manier aparte plannen te gaan maken. In de richting van mevrouw Westerveld en de andere ondertekenaars: als u tegen obstakels aanloopt, om het maar even zo te noemen, kunnen die altijd gemeld worden. We hebben natuurlijk aandacht voor dit onderwerp, maar aparte onderzoeken en dergelijke gaan mij te ver. Het onderwerp dat u aanraakt, is serieus. We zijn er ook mee bezig.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik begrijp wat de minister hierover zegt. Het is ook zeker niet de bedoeling om een apart plan te maken. Ik zie inderdaad dat het wel zo in de motie staat. Het is onze bedoeling om te kijken naar die obstakels en ze weg te nemen, dus ik overleg even met de medeondertekenaars wat we met deze motie gaan doen. Ik begrijp heel goed wat de minister hierover zegt.

Minister Slob:

Prima.

De motie van mevrouw Westerveld op stuk nr. 74 gaat over de medezeggenschap. Als ik die zo mag uitleggen dat het er niet om gaat om hier weer extra middelen voor vrij te maken, maar dat we het doen binnen de bestaande kaders waarmee ook financiering voor scholen geregeld is, dan kan ik het oordeel aan de Kamer laten. Het is wel een belangrijk onderwerp waar we mee bezig zijn.

De motie op stuk nr. 79 gaat over de lente- en zomerscholen. Ik wil de heer Rog bedanken omdat hij zijn amendement heeft ingetrokken en het nu op deze manier regelt. Wat mij betreft, is dat afdoende. Het is een belangrijk onderwerp. Goed om er op deze wijze greep op te blijven houden. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer.

De motie van het lid Kwint op stuk nr. 82, ook ondertekend door de leden Westerveld en Van den Hul, is een motie in de categorie "typisch een geval van jammer". Ik zal dat ook uitleggen. Ik heb aangegeven dat we dit onderwerp belangrijk vinden. Ik heb de SP complimenten gegeven voor het feit dat ze hier iedere keer heel erg stevig op zitten. Maar zoals ik heb aangegeven, zijn we nog bezig om een motie van de leden Vermue en Van Dijk uit te voeren. Ik heb u aangegeven wanneer de uitkomst daarvan gaat komen. Ik heb u aangegeven dat we dan terugkomen. Ik heb u gevraagd om in de tussentijd niet stil te zitten, maar om, als u de rugnummers heeft, om maar even de woorden uit de eerste termijn weer te gebruiken, die aan mij te melden, zodat we kunnen kijken of er opgetreden kan worden. Ik vind het jammer dat u daar nu gelijk weer een motie overheen gaat stapelen. Er zijn een keer grenzen als het om moties gaat. Ik snap dat u het onderwerp graag bij u wilt houden. Het is belangrijk, maar het is al geborgd in de afspraken die we hebben gemaakt. Ik geef u in overweging om deze motie aan te houden of in te trekken en om de uitgestoken hand die ik bij dit onderwerp heb aangereikt niet te negeren, maar gewoon beet te pakken.

De voorzitter:

Ik zie u twijfelen: wat ga ik doen?

De heer Kwint (SP):

Nee hoor, ik wachtte gewoon tot ik het woord kreeg.

De voorzitter:

Gaat uw gang.

De heer Kwint (SP):

Ik snap de irritatie van de minister niet zo goed. Er komt een onderzoek, ja. Deze motie vraagt ook niet om een onderzoek. Het is een uitwerking van een motie, prima. Wat gebeurt er dan met zo'n onderzoek? Dan komt er een brief bij met wat de minister van plan is. Wij zeggen: zorg er dan in ieder geval voor dat deze drie punten daar onderdeel van uitmaken. Volgens mij staan er geen onredelijke eisen in en ook geen dingen die grote complexe wijzigingen van de minister verlangen. Wij zeggen alleen: er komt straks een onderzoek, daarna komt er mogelijk een wijziging van beleid, kunt u er in ieder geval voor zorg dragen dat deze drie dingen niet meer voorkomen?

Minister Slob:

Ik ben niet geïrriteerd. Ik geef gewoon aan dat we een bepaald tijdpad hebben gegeven voor wanneer we ook weer verder hierover zullen spreken. Dan heeft u ook alle ruimte om op basis van waar ik dan mee kom, ook op basis van de uitvoering van een motie waar de SP onder staat, het debat verder te voeren. Dan vind ik het zelf een beetje jammer dat u daar dan weer een motie overheen gaat leggen. Uiteindelijk is het natuurlijk aan de Kamer, maar ik ontraad haar.

De voorzitter:

Goed, gaat u verder.

Minister Slob:

Voorzitter. De heer Van Meenen had een motie over urennormen in het vo. Daar hebben we een interessant debat over gehad in de eerste termijn. Deze motie kan ik oordeel Kamer geven, binnen de bestaande kaders, zoals we daar ook over gesproken hebben.

De motie-Van den Hul c.s. op stuk nr. 88, ontraad ik, ook gezien de discussie die we gevoerd hebben.

Dan de motie-Van den Hul op stuk nr. 89. Naar aanleiding van een taskforce onderwijs en kinderopvang uit de vorige kabinetsperiode is er een interdepartementale werkgroep aan de slag gegaan om ook naar die fiscale aspecten te kijken. Daar krijgen wij straks ook de uitkomsten van. Dan komen we ook met een kabinetsreactie erbij. Dat is wat ons betreft het moment om dan verder over dit onderwerp te spreken. Misschien kunt u deze motie tot die tijd aanhouden. Dan kunnen we kijken of het nog echt nodig is.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik ben zeker bereid om die motie aan te houden. Ik vraag wel de minister om niet al te lang te wachten. Er zijn veel centra die hier dringend op zitten te wachten. De motie-Yücel die hieraan ten grondslag ligt, dateert al van 2015. Dus akkoord, maar dan hopelijk wel graag een terugkoppeling.

Minister Slob:

Dank u. Ik hoop dat de interdepartementale werkgroep meegeluisterd heeft en misschien nog even extra gas geeft.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Van den Hul stel ik voor haar motie (34775-VIII, nr. 89) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Slob:

Voorzitter. De motie op stuk nr. 91 over seksuele weerbaarheid. Als ik die zo mag verstaan dat mevrouw Van den Hul nog een keer wil onderstrepen dat het van belang is dat het bij de curriculumherziening wordt meegenomen, en het is daar ook onderdeel van, dan kan ik het oordeel aan de Kamer laten. Als u weer een heel apart traject wil hebben, met misschien ook in de toekomst een apart kerndoel, dan moet ik de motie ontraden. Maar als het het eerste is, en ik zie u knikken, laat ik het aan de Kamer om daar een oordeel over uit te spreken.

Voorzitter. Dan de motie van de heer Bruins op nr. 94, ook medeondertekend door Heerema, Rog en Van Meenen. Een motie die volgens mij niet vraagt om aan te gaan schuiven aan de cao-tafel, maar die vraagt of ik, als er belemmeringen zijn voor het komen tot een voltijdsbetrekking, wil kijken of ik die belemmeringen weg kan nemen. In dat geval kan ik haar oordeel Kamer geven. Ik ben wel benieuwd welke belemmeringen dat dan zijn als het om regels gaat. Als u ons kan bedienen met de voorbeelden daarvan, dan staan wij daarvoor open. Wij zien ze nog niet gelijk.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik heb ook speciaal de overweging erin opgenomen dat ik primair de verantwoordelijk neerleg bij werkgevers en werknemers.

De voorzitter:

De heer Bruins. De heer Bruins heeft het woord. Gaat uw gang.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Mijn excuses, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Nou ben ik helemaal van mijn à propos. Uhm ja, ik heb primair de verantwoordelijkheid neergelegd bij de werkgevers en werknemers. De minister mag de motie ook zo lezen dat ik hem vraag om te stimuleren, te bevorderen dat de werkgevers en werknemers ook in hun cao gaan kijken of er belemmeringen zijn die wellicht geschrapt moeten worden of dat het op een of andere manier via de cao aantrekkelijker kan worden gemaakt, maar primair ligt die verantwoordelijkheid natuurlijk bij de werkgevers.

Minister Slob:

Prima. Dat is een onderstreping van het oordeel dat ik net gaf: oordeel Kamer.

Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 95 van Bruins en Rog over techniekonderwijs in het vmbo en de wijze waarop we daarmee verder moeten gaan, ook in het kader van het regeerakkoord. Conform wat we gewisseld hebben: oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 96 van de leden Van Raan, Westerveld, Van den Hul en Kwint over de inspectie moet ik ontraden, hoe sympathiek de motie in de kern misschien ook is. Maar ik heb u net iets aangegeven over de wijze waarop de evaluatie gevoerd zal gaan worden. Het staat u uiteraard vrij om bij de tussentijdse evaluatie als het gaat om de Staat van het Onderwijs uw inbreng daarbij te hebben, ook vanuit dit oogpunt.

De motie-Van Raan op stuk nr. 97 ontraad ik. Hij heeft er zelf ook al een beetje op gehint dat hij haar zou aanhouden. Maar dit is gewoon een onderdeel van de curriculumherziening. Dat is een lopend traject op dit moment. Ik laat het aan de heer Van Raan hoe hij daar verder mee omgaat, maar ik vind niet dat wij dat traject nu moeten gaan belasten met moties. Daarom is mijn oordeel ontraden.

De motie-Van Raan op stuk nr. 98 verzoekt de regering scholen en onderwijsinstellingen aan te moedigen het een dagje zonder vlees te stellen. Dat is wat mij betreft "categorie moestuin" en die ontraad ik.

De motie-Bisschop/Rog op stuk nr. 101 over de eindtoets vind ik eigenlijk nog wat te vroeg komen. Er moet eerst nog een evaluatie plaatsvinden van de eindtoets. Die is eind volgend jaar. Daarna kunnen wij pas met elkaar constateren of de vrees gegrond is dat toetsen te veel op elkaar lijken door ankeropgaven. Dus deze motie zou ik willen ontraden.

Maar het goede nieuws is dat ik het oordeel over de motie-Bisschop op stuk nr. 102 aan de Kamer kan laten. Die gaat ook over toetsen. Dan is het evenwicht weer hersteld.

De motie-Kuzu op stuk nr. 103 ontraad ik. Wij moeten eerst het plan afwachten.

De motie-Kuzu op stuk nr. 104 ontraad ik ook. En dat geldt ook voor de motie-Kuzu op stuk nr. 106. En dan heb ik alle moties gehad.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn wij aan het eind gekomen van dit debat over de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank beide ministers voor hun antwoorden en inbreng. Ik dank ook de Kamerleden en de mensen op de publieke tribune. Over de ingediende moties zullen wij volgende week dinsdag stemmen.

De vergadering wordt van 16.25 uur tot 17.00 uur geschorst.

Voorzitter: Tellegen

Naar boven