Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 6, item 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 6, item 8 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
- Voorstel van wet van de leden Bisschop, Van Meenen en Rog tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht (33862).
(Zie vergadering van 25 juni 2015.)
De voorzitter:
Vandaag komen wij bij de behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel toe aan het antwoord in de eerste termijn en aan de tweede termijn. Ik heet de initiatiefnemers van harte welkom. Zij worden in vak-K ondersteund door Gijsbert Leertouwer en Daniëlle Koster. Ook heet ik de minister van Onderwijs en de staatssecretaris van Onderwijs van harte welkom. Zij zijn hier vandaag aanwezig als adviseurs van de Kamer.
Het woord is aan de heer Bisschop voor zijn antwoord in de eerste termijn van de initiatiefnemers.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Ik begin met het danken van de collega's voor de vragen die zij hebben gesteld in de eerste termijn van de Kamer. De vragen getuigen van een grondige kennisname van het initiatiefvoorstel. De vragen bieden de indieners bovendien de gelegenheid om op onderdelen de intenties en gedachten nog eens wat te verhelderen. Ik dank de woordvoerders daarvoor.
Wij hebben de vragen geclusterd in drie blokken. Dat heeft te maken met het feit dat er drie indieners zijn, maar onze inbreng viel eigenlijk ook een beetje in drie blokken uiteen. Ieder van de indieners neemt daarom één blok voor zijn rekening. Ik zal straks het eerste blok voor mijn rekening nemen. Dat gaat over kwaliteit, deugdelijkheid en toezicht. Daarna zal de heer Van Meenen in het tweede blok ingaan op horizontale verantwoording en de stimulerende rol van de inspectie. De heer Rog zal met het derde blok afsluiten. Daarin zal hij ingaan op de eigen kracht van het onderwijs. Wij realiseren ons dat er aan deze verdeling een nadeel verbonden is. Wij zullen hierdoor namelijk niet netjes de volgorde van de sprekers in de eerste termijn van de Kamer aanhouden. De verschillende inbrengen lopen dus een beetje door de verschillende blokken heen. Ik hoop echter dat de Kamer des te beter wordt bediend, juist door de innerlijke samenhang.
Voorzitter, staat u mij toe, mijn blok te openen met een citaat. Ieder schoolopziener zal de meest mogelijke zorg aanwenden, dat het onderwijs der jeugd op de scholen op een geregelden voet gebragt, verbeterd en van meer wezenlijk of uitgebreider nuttigheid worde; dat de onderwijzers der jeugd tot het geven van zoodanig onderwijs meer en meer in staat gesteld, derzelver verdiensten aangemoedigd en beloond, en derzelver lot door vermeerdering hunner inkomsten waar zulks enigszins geschieden kan, verbeterd worde. Het laatste is een knipoog naar met name de SP; dat zal duidelijk zijn. Dat wijders de reeds vastgestelde of nader te bepalen Wetten voor het Schoolwezen worden gekend en nagekomen, en dat alle zich hiertegen opdoende hinderpalen zoo veel mogelijk door voorzichtigheid en standvastigheid uit den weg geruimd, en eindelijk, dat de verbetering van het Schoolwezen, in het algemeen, niet als een drukkende last, maar veel meer als een heilzame, noodzakelijke en uitvoerbare inrichting beschouwd en voorgestaan worde.
Voordat iemand nu het idee krijgt dat hij de laatste brief van de staatssecretaris of de minister inzake de inspectie heeft gemist, zeg ik ter toelichting dat deze tekst komt uit de eerste instructie die ooit is opgesteld ten behoeve van wat wij nu de onderwijsinspecteurs zouden noemen. Toen heetten zij schoolopzieners. De tekst dateert uit 1801. Ik heb het hier en daar iets aangepast, maar als u naar de inhoud kijkt, dan ziet u dezelfde ambitie als de ambitie die de inspectie ook heden ten dage nog heeft. Wij hebben in ons land een stelsel waarbij een inspectie toezicht houdt op de kwaliteit, de deugdelijkheid van het onderwijs. De ambitie is om daarmee dienstbaar te zijn aan dat onderwijs. Dat is ook de denklijn die achter dit initiatiefvoorstel zit.
Ik kom bij mijn eerste blok, getiteld: de kwaliteit, de deugdelijkheid en het toezicht. Dat zijn overigens de drie subthema's, die ik aan de orde wil stellen. Waar gaat dit voorstel concreet over? Is dit wetsvoorstel vooral een hobby van juristen of raakt het ook het dagelijkse werk van de juffrouw en de directeur? Wat heeft het voorstel te maken met de leerling in de klas en de ouders die een school kiezen voor hun kind? Uit de bijdragen van de heer Beertema en mevrouw Siderius sprak de behoefte aan concrete voorbeelden. Dat is begrijpelijk. Wij gaan daar graag meteen op in.
De initiatiefnemers wijzen er vooraf nog op dat volgens de Raad van State niet alleen het systeem maar ook de praktijk van het onderwijstoezicht ver afstaat van de tekst en de bedoeling van onze Grondwet. De heer Dijkgraaf refereerde daaraan. De motivatie van de initiatiefnemers om met dit voorstel bezig te zijn, heeft juist te maken met de praktijk van de juffrouw en de directeur. Die heeft ook te maken met het belang van de leerling. Vandaar dat mijn kleindochter vanmorgen aangaf — zij is inmiddels reeds zeven maanden — de behandeling van dit initiatiefvoorstel bij te willen wonen. Ik ben verheugd over deze morele ondersteuning. Het is ook voor haar en de kinderen waar u verantwoordelijkheid voor draagt. Het gaat om het inrichten van goed onderwijs, en dan niet zozeer door voor te schrijven hoe dat ingericht moet zijn, als wel door het te ondersteunen door de tweede lijn, de inspectie, goed te organiseren.
De afgelopen jaren is gebleken dat dit voorstel nodig is om een aantal praktische knelpunten voor scholen uit de weg te ruimen. Waar gaan die problemen in de praktijk over? Die gaan bijvoorbeeld over de kleuterjuf die vakkundig de ontwikkeling van haar kleuters volgt en inzicht heeft in de ontwikkelingsmogelijkheden, maar die het gevoel heeft dat zij tegen haar zin ook een kleutertoets moet afnemen, waar zij feitelijk geen vertrouwen in heeft. Het gaat bijvoorbeeld over leraren in het speciaal onderwijs die te horen krijgen dat het onderwijsaanbod voor hun leerlingen fantastisch is en toegesneden is op hun leerlingen, maar die dan toch de opmerking krijgen dat er meer leerlingen vanuit het speciaal onderwijs, vanuit hun school, in het bedrijfsleven terecht zouden moeten komen, terwijl zij er samen met de ouders van overtuigd zijn dat dat niet de route is die de kinderen gelukkig zal maken. En het gaat over ouders, leerlingen en leraren die het fantastisch vinden zoals het op school gaat. Vechtpartijtjes komen nauwelijks voor. Pesterijen vinden zelden plaats. Er is een grote mate van betrokkenheid op school, bij elkaar. Er hangt een veilige sfeer. Maar zij krijgen dan toch te horen dat de school op dit punt tekortschiet, omdat er geen "specifiek aanbod van sociale competenties met genormeerde instrumenten" is.
Daar gaat dit voorstel bijvoorbeeld over. Al zulke punten kunnen voor kortsluiting zorgen tussen scholen en de inspectie. Leraren en schoolleiders sputteren dan soms tegen, maar voelen zich doorgaans de zwakkere partij. Zo gaat kostbare energie verloren, wordt kostbare energie verspild. Wanneer er geen kortsluiting ontstaat, is dat vaak omdat scholen niet beter weten of dan maar berusten in de gang van zaken. Of betrokkenen schuiven elkaar de zwartepiet toe. Aan die situaties willen de initiatiefnemers een eind maken. Dit voorstel zorgt ervoor dat de energie die nu verspild en soms opgekropt wordt of omgezet wordt in ergernis, op het onderwijs zelf gericht kan worden. Het voorstel beoogt tot slot ook nog te borgen dat de maatregelen die de overheid uiteindelijk tegen scholen kan treffen, goed onderbouwd zijn.
De heer Beertema vroeg om voorbeelden waarin het optreden van de overheid in juridische procedures tekortschoot. Die voorbeelden zijn er niet zo veel, omdat scholen het vaak niet zo ver laten komen. Je bent altijd de onderliggende partij. Laat ik één sprekend voorbeeld noemen; dat is de islamitische basisschool in Amsterdam die in 2011 op het punt van burgerschapsonderwijs een juridische overwinning boekte omdat de onderbouwing van de bekostigingssanctie die was genomen, niet op orde was. Zulke ongelukkige situaties willen we met zijn allen vermijden. Er moet duidelijkheid zijn over de eisen die de overheid wel en niet aan de scholen kan stellen. De grenzen tussen de verantwoordelijkheid van overheid, scholen en ouders zijn soms nog te vaag. Wij zijn ervan overtuigd dat dit initiatiefvoorstel kan voorzien in verbetering hiervan.
Ik kom tot het eerste subthema: kwaliteit. Als in de relatie tussen scholen en de inspectie onduidelijkheid ontstaat, dringt zich telkens de kernvraag op die mevrouw Keijzer stelde: wie is eigenaar van de kwaliteit van het onderwijs? Wie bepaalt wat er moet gebeuren in het onderwijs? Dat punt kwam ook kernachtig aan bod in het interruptiedebat tussen mevrouw Straus en de heer Voordewind. Wat is de positie van ouders en scholen? En wat is de rol van de overheid? Volgens onze Grondwet staat voorop dat scholen en ouders zelf hun visie op onderwijs en kwaliteit kunnen bepalen. De overheid dient deze vrijheid van burgers te beschermen en gaat zich niet hierin mengen. Dat is de constitutionele lijn. Deze vrijheid is geen onvermijdelijk gegeven of noodzakelijk kwaad, maar is een noodzakelijke voorwaarde voor kwaliteit en kwaliteitsverbetering. Onder dat uitgangspunt willen de initiatiefnemers nog eens een streep zetten. Door deze vrijheid van onderwijs ontstaat ruimte voor het ontwikkelen van creativiteit, verscheidenheid en zelfs competitie. We moeten daar dus zuinig op zijn. Tegelijk moet de overheid natuurlijk ook normen vaststellen waaraan elke school in elk geval moet voldoen. Vrijheid zorgt inderdaad vaak voor blijheid, maar leidt soms ook tot resultaten die om van te huilen zijn. Dan mag een overheid niet stil blijven zitten. Vrijheid kan niet zonder heldere grenzen en het afleggen van verantwoording.
De heer Beertema stelde de belangrijke vraag: wat is dan die kwaliteit? Hij gaf het antwoord daar eigenlijk zelf al meteen bij in de vorm van de veronderstelling dat het nog steeds moeilijk is om kwaliteit vast te stellen. De heer Voordewind benadrukte als keerzijde dat de definitie van kwaliteit van de ouders moet komen. En de initiatiefnemers zijn het met beide stellingnames eens. Een democratische overheid kan slechts een beperkte visie op de kwaliteit van onderwijs hebben. Kwaliteit is namelijk geen technisch en neutraal begrip dat met een machine berekend kan worden. Kwaliteit zit boordevol aannames, waarden, meningen, voorkeuren. De kwaliteit van het onderwijs is een container waarin naast kale rekensommen ook persoonlijke voorkeuren en levensbeschouwelijke overtuigingen zitten. Kiest de school er bewust voor om veel aan kunst te doen of misschien juist aan sport? Dat kan een deel van de kwaliteit van het onderwijs bepalen. Heeft de school mogelijk een specifieke levensbeschouwelijke grondslag en, zo ja, welke keuzes vloeien daar dan uit voort? Hebben leerlingen vijf gelijke schooldagen of hebben ze soms ook een middag vrij? Ook dat kan met kwaliteit te maken hebben. Werken leraren ook nog met een krijtje of alleen maar met een computer?
De antwoorden op dergelijke vragen spelen voor ouders en hun kinderen een grote rol. Ouders weten vaak heel goed welke onderdelen van de kwaliteit voor hen belangrijk zijn. De overheid kan op zulke vragen echter niet objectief en eenvoudig het beste antwoord geven. Als de overheid een rangorde zou aanbrengen tussen de verschillende onderdelen die allemaal deel uitmaken van de kwaliteit, zou de container van onderwijskwaliteit versimpeld kunnen worden tot een etiket. Zo'n etiket houdt onvoldoende rekening met de uiteenlopende wensen van de ouders en dat moeten we naar onze vaste overtuiging voorkomen. Wat de overheid wel moet doen, is het stellen van minimumeisen bij die onderdelen van de kwaliteit die, breed gedragen, echt onmisbaar zijn. Dat zijn de zogeheten deugdelijkheidseisen.
Zo kom ik bij het tweede subthema: de deugdelijkheid. Het is geen overbodig luxe om nog even bij stil te staan bij de functie van deugdelijkheidseisen. In elk geval de initiatiefnemers hebben gemerkt dat de functie, de waarde en reikwijdte daarvan nogal eens onderschat worden. Het zou slechts gaan om een papieren werkelijkheid of om gebrekkige afvinklijstjes. Het tegendeel is echter waar. Naast de noodzakelijke afvinkpunten waarborgt het systeem van deugdelijkheidseisen zoals wij dat op dit moment formeel in ons onderwijsstelsel kennen maar dat een beetje onder het stof is verdwenen door allerlei ontwikkelingen, ook een levende werkelijkheid en een cultuur van kwaliteitsverbetering.
Met dit voorstel wordt dan ook een herwaardering beoogd van de deugdelijkheidseisen. Immers, die deugdelijkheidseisen vormen de ruggengraat van onze onderwijskwaliteit. Als die op orde zijn, heb je de kern te pakken, de kern van kwalitatief goed onderwijs. Met deze eisen kan de overheid haar grondwettelijk verankerde zorg voor het onderwijs waarmaken. De overheid kan hiermee voorkomen dat het onderwijs onder de maat blijft en dat de vrijheid van burgers of van scholen of onderwijs een probleem voor de samenleving wordt. In de reactie op de vraag van mevrouw Straus bevestigen de initiatiefnemers dat de inspectie door het helder inrichten van het toezicht op de deugdelijkheidseisen ervoor zorgt dat het onderwijs op orde is. Daar is dat toezicht inderdaad voor bedoeld.
Het pakket van deugdelijkheidseisen is inmiddels breed en zeer gevarieerd. Een paar voorbeelden. Ik ben niet uitputtend in mijn opsomming, want dat zou wel erg veel tijd vergen. Een indicatie: een kale opsomming in normaal lettertype bestrijkt ongeveer anderhalf A4'tje. Waar moet je aan denken? Er zijn eisen aan het onderwijsaanbod, uitgewerkt in kerndoelen. Er is een systeem voor de bevoegdheid van docenten, ook nog eens met een uitwerking van bekwaamheidseisen. De toelating van leerlingen is uitgebreid geregeld, met daarbij — recentelijk eraan toegevoegd — de zorgplicht in het kader van passend onderwijs. Scholen moeten zich verantwoorden over leerresultaten; die verantwoordingsplicht, waarbij uitgebreide referentieniveaus en minimumnormen voor rekenen en taal gelden. Ook dat is een deugdelijkheidseis. Ouders moeten voldoende worden geïnformeerd over het onderwijs en moeten ook voldoende worden betrokken als extra ondersteuning van het kind nodig is. Leraren moeten niet alleen het leerlingvolgsysteem goed gebruiken, maar ook de meldcode voor kindermishandeling. Het bevoegd gezag draagt zorg voor de veiligheid van leerlingen in brede zin. Ook dat is een deugdelijkheidseis. En er is nog veel meer.
Mevrouw Straus (VVD):
Dank, mijnheer Bisschop, voor deze uitgebreide uiteenzetting van deugdelijkheidseisen. In het begin zei u dat het toezicht op de deugdelijkheidseisen een beetje onder het stof is verdwenen. Hebt u met deze wetswijziging ook al een idee over de vraag hoe het stof van deze deugdelijkheidseisen afgeveegd kan worden?
De heer Bisschop (SGP):
Ja, ik denk dat daarin twee fases zijn te onderscheiden. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen en de wet van kracht is geworden, dan zal de inspectie zich op dat moment al moeten focussen op de deugdelijkheidseisen. Dan zou kunnen blijken dat er gezien de ontwikkelingen een update moet plaatsvinden van een bepaalde deugdelijkheidseis of dat iets eigenlijk gedateerd is en zou kunnen worden afgevoerd. Dan krijg je dus de tweede fase. Daarover zouden we Kamerbreed ook nog wel willen discussiëren, als ons dat nog gegeven is in deze kabinetsperiode. We zouden alle deugdelijkheidseisen dan eens tegen het licht kunnen houden. Als je echter nu al begint met het vitaliseren van de vigerende deugdelijkheidseisen, dan heb je al een heel krachtige basis die waarborgt dat er goed onderwijs wordt gegeven. Doet de school dat niet, voldoet hij niet aan de deugdelijkheidseisen, dan heeft dat consequenties.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik dank de heer Bisschop voor dit antwoord. Ik vraag mij wel het volgende af. Initieert de heer Bisschop de twee fases die hij zelf ziet, nu dan al of zou de Kamer het initiatief daarvoor moeten nemen? Dat lees ik niet in het wetsvoorstel.
De heer Bisschop (SGP):
Als dat wenselijk wordt geacht, dan zou ik mij kunnen voorstellen dat de Kamer een motie indient waarin wordt uitgesproken dat het wenselijk is om werk te maken van het doorlichten van de deugdelijkheidseisen. Wij hebben heel bewust in dit wetsvoorstel nu niet geprobeerd om de deugdelijkheidseisen te actualiseren, omdat dat eigenlijk een andere discussie is. Het gaat ons om het inrichten van het toezicht, maar wij staan er op zich open voor om daarnaar te kijken.
Kortom, de school die aan het pakket van de huidige deugdelijkheidseisen voldoet — en dat moet — kan feitelijk geen krakkemikkig onderwijs leveren, want dan schiet hij tekort in zijn deugdelijkheidseisen en de uiterste consequentie daarvan kan zijn dat de bekostiging beëindigd wordt. Het kan ook tot minder vergaande consequenties leiden. Dan zal er sprake zijn van andere sancties. De indieners volgen de stelling van de heer Beertema dat de deugdelijkheidseisen te beperkt zijn, daarom niet. Ik gaf in het interruptiedebatje zojuist wel aan dat het nooit kwaad kan om het totale pakket van deugdelijkheidseisen nog eens te bekijken en te actualiseren. Net zo goed als je de leerstof periodiek moet actualiseren, moet je ook hier regelmatig naar kijken.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ook van mijn kant complimenten aan de indieners van dit wetsvoorstel. Mijn collega Siderius heeft de indieners al gecomplimenteerd in de eerste termijn. Ik vervang haar nu. Wij staan in beginsel positief tegenover dit wetsvoorstel, maar wij hebben ook een aantal vragen gesteld over hetgeen waarover de heer Bisschop net sprak. Kent de heer Bisschop het artikel van de heer Zoontjens getiteld "Toezicht op de snijtafel: Grote verschillen van opvatting over de rol van de inspectie in po en vo"? Dat artikel verscheen september dit jaar. De heer Zoontjens heeft ook kritiek op de wet. Hij schrijft bijvoorbeeld: "Het voldoen aan deugdelijkheidseisen staat niet zomaar gelijk aan goed onderwijs. Aan de hand van deugdelijkheidseisen alleen kan bijvoorbeeld niet boven tafel gekregen worden waarom leerresultaten tekortschieten. De inspectie heeft andere aspecten dan deugdelijkheidseisen nodig om tekortschietende leerresultaten te duiden en verbeterpunten aan te geven." Kan de heer Bisschop daarop reageren?
De heer Bisschop (SGP):
Zeker. Allereerst dank ik de heer Van Dijk voor zijn gelukwensen, zijn felicitaties en de waardering die hij voor dit wetsvoorstel uitspreekt. Wij hebben kennisgenomen van het artikel. De discussie die daarin wordt aangezwengeld, is zeer herkenbaar. Daarover zal altijd discussie blijven. Ook als je de deugdelijkheidseisen opnieuw definieert, dan blijft de vraag: is het nu toereikend of moet er nog wat meer gebeuren? Wij hebben er in het kader van dit wetsvoorstel bewust voor gekozen om aanpassing van de deugdelijkheidseisen tot het absoluut noodzakelijke minimum te beperken. Wij staan er positief tegenover om daar nog eens goed naar te kijken en om het gehele terrein tegen het licht te houden, zeker als de Kamer dat wenselijk acht. Dat het op dit moment niet helemaal toereikend is, deel ik echter niet helemaal met de auteur van het artikel.
Laat ik het even in een perspectief plaatsen. Wij zaten met een eerdere versie van dit initiatiefwetsvoorstel op de lijn van alleen maar puur, sec, deugdelijkheidseisen. Daar kwam onder andere in het advies van de Onderwijsraad commentaar op. Dat heeft de Kamer gezien. Dat commentaar was een beetje in de lijn van dat van de heer Zoontjens. Toen hebben wij toch nog eens goed overwogen of onze lijn terecht was. Vervolgens hebben wij in ons initiatiefvoorstel een aanpassing gepleegd waardoor aan het schoolplan een centrale plaats is toebedacht in de vormgeving van het onderwijs op schoolniveau. Dat schoolplan is dus een deugdelijkheidseis; dat moet je hebben als school. In dat schoolplan dient een school zich rekenschap te geven van de pedagogische en didactische keuzes die de school maakt. Dat hangt namelijk samen met de visie die die school heeft op onderwijs. In afgeleide zin is er dus meer voor nodig, zou je kunnen zeggen. Alleen maar, sec, een schoolplan is geen garantie voor aansprekend, goed en vitaal onderwijs. Wat er in het schoolplan staat, biedt de inspecteur echter de gelegenheid om het gesprek aan te gaan met de schooldirectie, dus het bevoegd gezag: hoe richten jullie het onderwijs in? Dan kan dus, via de stimulerende rol van de inspectie, de verbeterslag in het onderwijs op gang gebracht worden. Dus deugdelijkseisen blijven de kern. En via met name het schoolplan, waarin allerlei zaken verantwoord worden, heeft de inspectie een haakje om het gesprek op schoolniveau aan te gaan. Daar is het initiatiefvoorstel ook nadrukkelijk op bijgesteld. Dat accent hebben we meer aandacht gegeven. Zo zit het op dit moment in het wetsvoorstel.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Volgens mij moet het gaan om de vraag of een school kwaliteit biedt en of deze wet voldoende instrumenten biedt om dat te kunnen waarborgen. Ik heb gezien dat de indieners een nota van wijziging hebben gemaakt met het schoolplan als middel om daarin beter inzicht te krijgen. Maar de vraag die de heer Zoontjens ook stelt, is: hoe kun je, als de leerresultaten van een school niet voldoen, achterhalen waarom dat zo is? De heer Bisschop zegt dat dit via het schoolplan zou kunnen. Kan hij mij dan nog eens toelichten hoe dat gaat met zijn wetsvoorstel in de hand, en hoe wordt voorkomen dat er een discussie ontstaat over de inhoud van het schoolplan in plaats van over de kwaliteit van de school?
De heer Bisschop (SGP):
Laten we dat concrete voorbeeld nemen. Er wordt geconstateerd dat de leerresultaten ontoereikend zijn. Goede leerresultaten behalen, is een deugdelijkheidseis, dus de school voldoet op dat punt niet aan de deugdelijkheidseisen. Dan gaat de inspectie het gesprek aan. Hoe komt dat nou eigenlijk? Hoe ziet je pedagogische concept eruit? Wat zijn je didactische principes? Hoe heb je het onderwijs ingericht? Heb je de doorlopende leerlijnen wel geborgd? Dat is trouwens ook een deugdelijkheidseis. Dan krijg je dus een gesprek over de inrichting van het onderwijs, en dan komt er veel meer bij dan alleen maar, sec, die deugdelijkheidseis. Terwijl de deugdelijkheidseis de kern blijft, wordt, zeker als daartoe aanleiding is maar ook als scholen dat zelf zouden willen, alle gelegenheid gecreëerd om het gesprek aan te gaan over de andere aspecten van onderwijs.
Op die wijze kan de inspectie, vanuit een andere rol dan nu, een krachtige stimulans zijn om een kwaliteitsslag op zo'n school te bewerkstelligen. We hebben er onderling natuurlijk regelmatig over gesproken: in onze visie wordt die inspectie tegelijkertijd de kennismakelaar. Die weet op welke scholen het wel goed gaat. Die kan bijvoorbeeld scholen met elkaar in contact brengen: "Ik zie dat jullie hiermee worstelen. Ga nou daar eens kijken. Die school heeft hetzelfde probleem gehad en die heeft het zo opgelost. Misschien kun je daar je voordeel mee doen". Daarmee organiseer je op een natuurlijke manier de peerreview, waar het onderwijs het eigenlijk vooral van zal moeten hebben als we een kwaliteitsslag willen maken. Er blijven heel veel mogelijkheden in de uitwerking en de doorwerking van die deugdelijkheidseisen.
Voorzitter: Berndsen-Jansen
De heer Beertema (PVV):
Ik heb in eerste termijn gevraagd om concrete voorbeelden waaruit blijkt dat een gewichtig instrument als een initiatiefwet van stal moet worden gehaald en dat niet kan worden volstaan met het inbreien in de bestaande wet van de punten die de heer Bisschop noemt. Dat zou wat mij betreft best mogelijk zijn. Hij heeft een aantal concrete voorbeelden gegeven, maar die overtuigen mij er niet van dat dit nodig is.
De heer Bisschop sprak bijvoorbeeld over de ergernis over de kleutertoets. Ik kan mij herinneren dat ik daarover nogal van mening verschilde met de heer Van Meenen. Hij stelde het voor als een soort examen van in angstzweet badende kleuters. Dat is het natuurlijk niet. Een kleutertoets is in groep één en twee de eerste fase van een leerlingvolgsysteem. Daar zouden wij blij mee moeten zijn, omdat je daarmee de voortgang van het leertraject van een leerling meet. Je doet dat aan de hand van plaatjes en vragen als: staat deze leerling, zit hij of bukt hij. Daar moet zo'n kind dan antwoord op geven. Dat is geen examen, maar daarover schijnt dus ergernis te bestaan bij de kleuterjuf die de heer Bisschop noemt. Haar ergernis is zo groot dat zij niet in staat is om al haar creatieve energie in het onderwijsleerproces te stoppen, want zij kan hier nauwelijks mee leven. De heer Bisschop wil hier nu via een initiatiefwet vanaf. Hij noemt ook een school die een prima klimaat heeft enzovoort, maar die geen aanbod heeft van meetbare sociale competenties. Diezelfde school kent nauwelijks gevallen van pesten, aldus de heer Bisschop. Zo'n school moet pestprotocollen hebben, leerlingen moet in aanraking komen met sociale competenties die duidelijk maken …
De voorzitter:
Mijnheer Beertema, wilt u tot uw vraag komen, want dit is een interruptie?
De heer Beertema (PVV):
Ik kom tot mijn vraag. Zijn dit nu de concrete voorbeelden die mij ervan moeten overtuigen dat deze initiatiefwetgeving heel hard nodig is?
De heer Bisschop (SGP):
Dank voor de vraag. Deze voorbeelden zouden de heer Beertema misschien kunnen helpen om de keuze voor steun voor dit initiatiefvoorstel te maken. Het zijn wel zaken die voortdurend de kop opsteken. Het moet meetbaar zijn, het moeten genormeerde instrumenten zijn. Op het moment dat een overheid aan het onderwijs een pakket van genormeerde instrumenten voorschrijft, perkt dat de pedagogische, didactische en onderwijskundige vrijheid en ruimte van de school in. Als scholen daarvoor kiezen, is er niets op tegen, maar als scholen dit op een andere manier vorm en inhoud geven, wie zijn wij dan als overheid om te zeggen dat het niet mag?
Als wij de beoordelingsstaten, de lijsten van de inspectie en de indicatoren bekijken waarop een school wordt beoordeeld, dan is er uit het oogpunt van het onderwijs, en naar ik meen ook van de overheid, een groot bezwaar. Allerlei formele wettelijke vereisten, de deugdelijkheidseisen en bijkomende wensen, die soms door de inspectie additioneel zijn ontwikkeld, vloeien ineen in één overzicht. Dat loopt allemaal door elkaar heen. Het is voor een school niet duidelijk of zij formeel wettelijk aan een eis moet voldoen of dat die meer de status van een advies van de inspectie heeft. Laat ik één voorbeeld geven.
De voorzitter:
Mijnheer Bisschop, ik wil u niet al te veel beknotten, maar er is een aantal uren uitgetrokken voor dit overleg. Dit zijn interrupties met antwoorden. Ik vraag de leden in de zaal en in vak-K om het een beetje te beperken. Er is nog een debat vanavond.
De heer Bisschop (SGP):
Ik zal proberen het beperkt te houden. Die onduidelijkheid, onzuiverheid en vermenging van formele eisen en informele wensen, of wellicht iets formelere wensen die niet wettelijk geborgd zijn, vormen juist een ernstig manco. Dat is eigenlijk de aanleiding voor dit initiatiefwetsvoorstel geweest.
De heer Beertema (PVV):
Als u van de kleutertoets, zoals deze in de volksmond wordt genoemd, af wilt, mag ik dan concluderen dat u ook van de rest van het leerlingvolgsysteem af wilt?
De heer Bisschop (SGP):
Nee. Het leerlingvolgsysteem is een van de deugdelijkheidseisen. Wij sleutelen niet aan het leerlingvolgsysteem. Wij sleutelen niet aan de deugdelijkheidseisen, op een paar kleine onderdelen na, omdat dat naar ons idee onvermijdelijk was. Daar kom ik straks nog op terug.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
We hebben het over de eisen. Een van de eisen die we stellen aan onze scholen is dat ze aandacht besteden aan seksuele diversiteit en seksuele educatie. De heer Bisschop heeft ook de brief gezien waaruit blijkt dat men er enorm bezorgd over is of dat onderdeel met dit initiatiefwetsvoorstel nog voldoende wordt geborgd. VOS/ABB heeft daar een brandbrief over gestuurd. Hebben de initiatiefnemers de zorgen van deze club kunnen wegnemen?
De heer Bisschop (SGP):
Dank voor de vraag. Wat ons betreft verandert dit initiatiefvoorstel helemaal niets aan die eisen. De scholen moeten er gewoon aan voldoen op de wijze waarop die eisen nu van toepassing zijn. Dat geldt voor burgerschap. Dat geldt voor seksuele diversiteit. Dat geldt voor een aantal andere zaken die ook genoemd zijn, bijvoorbeeld op het terrein van sociale veiligheid. Met dit initiatiefvoorstel beogen we ook niet om hierin verandering aan te brengen. Als we dat al zouden willen, is dit niet het instrument daarvoor. Een en ander blijft dus onveranderd en ongewijzigd. Zoals het nu vigeert, blijft het ook onder het regime van deze wet van toepassing.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Dank voor dit klip-en-klare antwoord. Misschien kunt u toch nog even duiden hoe die ruis dan is ontstaan. U zegt heel helder dat dit nooit de bedoeling is geweest, maar toch is die ruis er.
De heer Bisschop (SGP):
Dat is voor ons ook …
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Bisschop.
De heer Bisschop (SGP):
Dank u wel. Excuus, voorzitter, ik ben altijd wat te snel in mijn reactie, maar u houdt mij stipt aan de regels.
Ik kan het niet helemaal verklaren. Ik heb het wel geconstateerd. Dat is voor ons ook aanleiding geweest om er open over te communiceren en te zeggen dat dit er echt helemaal niets mee van doen heeft. Ik zag overigens dat VOS/ABB zich naar aanleiding van de brief van de bewindspersonen achter dit initiatiefvoorstel heeft geschaard. Dat wantrouwen of die gedachte is blijkbaar voldoende weggenomen. Ik hoop dat men door deze klip-en-klare uitspraak gerustgesteld is. De scholen behouden hun wettelijke ruimte; daar verandert niets aan.
De initiatiefnemers delen de zorg van de heer Beertema dat de inspectie voldoende aanknopingspunten moet hebben om scholen te onderzoeken. We spraken er zojuist al over in het interruptiedebatje. De praktijk laat zien dat de behoefte aan handhaving van bestaande deugdelijkheidseisen urgenter is dan het bedenken van nieuwe normen. Kijk bijvoorbeeld naar een belangrijk punt als de bevoegdheid van leraren. Ik heb me altijd verbaasd over de wijze waarop de discussies hierover in de politiek lopen en welke maatregelen er dan bedacht worden. Natuurlijk moet de inspectie erbovenop kunnen zitten dat docenten bevoegd zijn, maar de controle op de naleving van deze deugdelijkheidseis werd door scholen jarenlang niet of nauwelijks gevoeld. Er is mij als schooldirecteur nooit gevraagd hoe het stond met de bevoegdheid en het percentage onbevoegdheden en wat daaraan gedaan werd. Scholen werden niet stevig aan de tand gevoeld wanneer de aanstelling van onbevoegde docenten herhaaldelijk werd verlengd. Bevoegdheid speelt een cruciale rol en daarom is dit een vreemde situatie.
Er is al een wereld te winnen als de overheid zorgvuldig op de naleving van de deugdelijkheidseisen zou letten. Aan allerlei bijkomende, niet-wettelijk verankerde kwaliteitsaspecten kleeft een groot mankement, dat niet geldt voor de deugdelijkheidseisen. De overheid kan bij dergelijke kwaliteitsaspecten namelijk niet doorbijten als er echt problemen zijn. Zo'n situatie ondergraaft de positie en het gezag van de inspectie. De initiatiefnemers menen dat er betere methoden zijn om het onderwijs te stimuleren op punten die niet onder de deugdelijkheidseisen vallen. In het interruptiedebat van zo-even heb ik al gerefereerd aan het gesprek dat hierover onvermijdelijk zal ontstaan. Dat gesprek zal niet slechts een formaliteit zijn. Het is geen beoordelingsgesprek, maar het is wel een gesprek waarin de school zich heeft te verantwoorden.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Blijkens het voorbeeld dat de heer Bisschop geeft, kijkt de inspectie onvoldoende naar de deugdelijkheid. Dat is nogal wat. Hebben de initiatiefnemers hier breder naar gekeken, of is dit iets wat nog eens onderzocht moet worden? Het zou toch op z'n minst zo moeten zijn — natuurlijk niet elk jaar bij elke school — dat het opleidingsniveau en de bevoegdheid van onderwijzers goed in de gaten gehouden worden.
De heer Bisschop (SGP):
Sommige deugdelijkheidseisen staan volop in de belangstelling, zoals leerresultaten. Dat is prima; daar is niets mis mee en dat moet ook zo blijven. Er zijn echter ook deugdelijkheidseisen die in de hele autonomiseringsslag die over scholen is gegaan, echt onder het stof zijn verdwenen. De beperkte belangstelling voor de bevoegdheidsvraag is er een van. Daar lopen we nu keihard tegen aan en daar moet iets aan gebeuren. De deugdelijkheidseis moet onder het stof vandaan gehaald worden en moet gewoon een centrale plaats krijgen. De inspectie houdt toezicht: hoe zit het met het aantal onbevoegden en welke acties worden ondernomen om de onbevoegden binnen een bepaalde termijn bevoegd te doen geraken? Daar moeten de scholen hun verantwoordelijkheid in nemen.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Moet ik deze oproep dan beschouwen als een oproep aan de inspectie? Roept de heer Bisschop de inspectie ertoe op om haar taken op dit terrein, die wettelijk gewaarborgd zijn, voldoende serieus te nemen, of doet hij hiermee een oproep aan de Kamer om hier iets mee te doen? Aan wie is deze oproep precies gericht?
De heer Bisschop (SGP):
De oproep is eigenlijk gericht aan de inspectie, maar ik zou het niet echt een oproep willen noemen. Ik ben ervan overtuigd dat, als dit wetsvoorstel van kracht wordt en als de inspectie het toezicht op deze wijze inricht, de deugdelijkheidseisen weer centraal gesteld zullen worden. Dat komt dan vanzelf. Ik zou zeggen: Kamer, laten wij nu niet allerlei dingen bedenken die we aan het onderwijs opleggen of aan de inspectie voorschrijven. Nee, dit zal gebeuren. De inspectie zal het onderwijstoezicht anders moeten inrichten.
Mevrouw Straus (VVD):
De initiatiefnemers hebben in de bijlage bij de stukken die zij ons hebben toegestuurd, een heel mooi overzicht gemaakt van alle verschillende deugdelijkheidseisen. Daarover hebben wij het in het vorige interruptiedebat dat ik met de heer Bisschop voerde, ook al gehad. De heer Dijkgraaf refereert er eigenlijk ook aan. De heer Bisschop vraagt ons vandaag om afscheid te nemen van de kwaliteitsbeoordeling zoals we die nu kennen en om terug te keren naar de deugdelijkheidseisen. Dat is een mooi streven, maar die deugdelijkheidseisen zitten wel onder het stof. Dat erkende de heer Bisschop zelf net ook. De heer Bisschop wil daarmee eigenlijk de kwaliteitseisen verlaten en terugkeren naar de lijst met deugdelijkheidseisen zonder dat we bekeken hebben of die lijst anno 2015 nog wel is hoe wij vinden dat die moet zijn.
De heer Bisschop (SGP):
Dat is niet helemaal het geval. We moeten het beeld vermijden dat de deugdelijkheidseisen ooit eens zijn vastgesteld en sindsdien niet meer zijn aangepast. Die eisen zijn regelmatig uitgebreid, laatstelijk nog met de zorgplicht in het kader van passend onderwijs. Over sociale veiligheid hebben we ook een hele discussie gevoerd. Daar is heel zorgvuldig naar gekeken. Hoe ver reikt de deugdelijkheidseis van veiligheid op school? Die deugdelijkheidseisen zijn dus voortdurend uitgebreid. Tegelijkertijd constateren wij dat sommige deugdelijkheidseisen geleidelijk aan zijn weggesijpeld. Ik noemde in dit verband al het schoolplan en het toezicht op de bevoegdheid van een docent. In die zin zou je best nog eens kunnen kijken of al die deugdelijkheidseisen nog wel actueel zijn. Het lijstje van deugdelijkheidseisen is anderhalve pagina lang en vertoont als zodanig geen structurele tekorten. Het is ook niet volslagen uit de tijd, overbodig of iets van dien aard.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik zie dat het er een heleboel zijn, dat sommige inderdaad nog niet zo lang geleden tegen het licht gehouden zijn, dat er ook deugdelijkheidseisen in staan waarvan ik me afvraag of we dat anno 2015 nog wel op deze manier zouden opschrijven en dat er inconsistentie bestaat tussen de deugdelijkheideisen in het po en het vo. Zou het niet verstandig zijn om parallel aan het feit dat we hier vandaag over dit principebesluit praten, actief deze deugdelijkheidseisen tegen het licht te houden, inclusief de manier waarop wij dan vinden dat de inspectie daar toezicht op moeten houden?
De heer Bisschop (SGP):
Op het eerste gezicht klinkt dat heel logisch en ook heel sympathiek. Toch zit er een nadeel in: dat je dan de momentopname van dit ogenblik als het ware als uitgangspunt neemt, terwijl het eigenlijk iets is wat je periodiek zou moeten herijken. Ik wijs op de suggestie die ik zojuist heb gedaan toen ik zei: als er een motie komt die daartoe oproept, zou dat wat ons betreft een uitstekende vervolgstap kunnen zijn. Wij hebben ons zo veel mogelijk verre gehouden van het actualiseren van de lijst met deugdelijkheidseisen, omdat dit wetsvoorstel zich richt op de inrichting van het toezicht. Als we het hebben over het onderwerp, over het voorwerp van toezicht en de instrumenten, dan hebben we het eigenlijk een beetje over een andere discussie. Maar mevrouw Straus vindt mij aan haar zijde als het gaat om de opvatting dat die discussie gevoerd moet worden.
De heer Beertema (PVV):
Ik heb nog een heel korte vraag ter verduidelijking. Volgens mij is dat helemaal niet zo. Er wordt wel degelijk geacteerd op de deugdelijkheidseis ten aanzien van de bevoegheidsregelingen voor leraren. De heer Bisschop komt uit het onderwijs. Hij heeft dat ook gedaan. De heer Van Meenen komt ook uit het onderwijs. Hij heeft volgens mij jarenlang met deze deugdelijkheidseis te kampen gehad en hij heeft daar wel degelijk op geacteerd door met leraren in gesprek te gaan en ervoor te zorgen dat zij de bevoegdheden krijgen. Ik weet niet beter dan dat gebeurt. Als dat niet zo is, dan hebben we met de heer Van Meenen en met de heer Bisschop nog een appeltje te schillen.
De heer Bisschop (SGP):
Dat appeltje schil ik graag een keer met u, maar niet op dit punt. De heer Beertema legt precies de vinger op het punt waar het om gaat. Waarschijnlijk is de heer Van Meenen — maar in ieder geval niet ik — ooit door de inspectie bevraagd naar de stand van zaken met de bevoegdheidspercentages. Ondanks dat feit hebben wij als schoolleiders voortdurend onze collega's die nog niet bevoegd waren, achter de broek gezeten. Wij hebben op een bepaald moment ook grenzen gesteld. Dat heeft ook consequenties gehad. Je deed het, omdat je vond dat het de kwaliteit van het onderwijs raakte. Maar ik heb het altijd vreemd gevonden dat mij nooit gevraagd is om inzicht te geven in de stand van zaken met betrekking tot de bevoegdheidspercentages. Er is nooit gevraagd: welke trajecten lopen er en welke termijnen en vakken betreft het? Daar zou ik graag op bevraagd zijn geweest, want dat helpt je ook om goed personeelsbeleid te voeren, zowel richting je personeel als richting je onderwijsaanbod en je personeelsvoorziening.
De voorzitter:
Gaat u verder met de beantwoording.
De heer Bisschop (SGP):
Op grond van deze overwegingen zijn in het voorstel eigenlijk twee hoofdlijnen te onderkennen. In de eerste plaats moet de overheid helder afbakenen welke elementen in het onderwijs zo fundamenteel zijn dat ze onder het minimumpakket van deugdelijkheidseisen moeten vallen. In de tweede plaats maakt het voor het optreden van de overheid wezenlijk verschil of elementen wel of niet onder het minimumpakket van deugdelijkheidseisen vallen. Er moet dus worden gedefinieerd wat echt moet behoren tot de deugdelijkheidseisen: waar gaat het minimaal om? Dat heeft consequenties voor het optreden van de overheid ten aanzien van deugdelijkheidseisen en datgene wat erbij komt. Beide lijnen werk ik hierna uit.
Wat valt er wel en niet onder de deugdelijkheidseisen? De wetgever moet telkens zorgvuldig afwegen welke eisen aan het onderwijs noodzakelijk zijn. De Onderwijsraad heeft er terecht op gewezen dat de overheid terughoudend moet zijn met het stellen van eisen. Verplichtingen zijn alleen toegestaan wanneer hun noodzakelijkheid is aangetoond. Een mooi voorbeeld van zo'n afweging is de vraag die mevrouw Jadnanansing heeft gesteld: in hoeverre moet de inspectie aandacht hebben voor het inspelen op verschillen door leraren? Dat is een uitstekende vraag. Moet dit een voorwaarde zijn voor goed onderwijs?
De initiatiefnemers gaan daar graag op in. Voor ons staat buiten kijf dat het van wezenlijk belang is dat het onderwijs rechtdoet aan verschillen tussen leerlingen en dat de inspectie hierop let. Een noodzakelijke voorwaarde die in de wet is vastgelegd, betreft het aanstellen van bijvoorbeeld docenten. Kwaliteit begint ermee dat docenten in hun opleiding leren om rekening te houden met verschillen tussen leerlingen. Daarnaast zijn er allerlei concrete verplichtingen. Het antwoord op de vraag in hoeverre de inspectie aandacht moet hebben voor het inspelen door docenten op verschillen tussen leerlingen is dus: jazeker, dat hoort bij goed onderwijs. Dat valt alleen uitstekend onder de deugdelijkheidseis die daartoe strekt.
Daarnaast zijn er andere concrete verplichtingen. Het onderwijs moet met behulp van een leerlingvolgsysteem worden afgestemd op de ontwikkeling van leerlingen. Er moet bijvoorbeeld een ontwikkelingsperspectief komen voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Het mag dus niet als effect hebben dat er vanuit het inspectietoezicht wordt gesuggereerd dat het mooi zou zijn als een dergelijk ontwikkelingsperspectief er ook voor andere leerlingen zou zijn. Nee, het is beperkt tot de leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. De initiatiefnemers zijn van mening dat de overheid hiermee voldoende kaders heeft gesteld.
In aansluiting hierop is het de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag om te werken aan de bekwaamheid van docenten, bijvoorbeeld aan de hand van het verplichte bekwaamheidsdossier. Wanneer de inspectie dit thema onderzoekt, zal zij zich vanzelfsprekend rekenschap moeten geven van deze wettelijke kaders. In onderzoeken en rapportages mag terughoudendheid van de inspectie verwacht worden bij het hanteren van aanvullende of alternatieve criteria die niet in de wet zijn opgenomen.
De leden hebben verschillende vragen gesteld over de concrete gevolgen van het wetsvoorstel voor de inhoud van de deugdelijkheidseisen. Worden de bestaande eisen ongemoeid gelaten? We hadden daar zojuist een interruptiedebatje met mevrouw Straus over. Worden de bestaande eisen ongemoeid gelaten, of wordt het toezicht ingeperkt doordat bepaalde deugdelijkheidseisen vervallen? Zoals ik al zei, hebben de indieners ervoor gekozen om de bestaande deugdelijkheidseisen als uitgangspunt te nemen en zo min mogelijk wijzigingen door te voeren in het kader van deze wetsbehandeling. Wij wijzen naar de waarschuwing van de Onderwijsraad dat het stellen van nieuwe eisen terughoudend en in een zorgvuldig proces moet gebeuren. Dat geldt volgens de initiatiefnemers ook voor het schrappen van deugdelijkheidseisen. Ten aanzien van de concrete vragen die op dit punt gesteld zijn, verandert er dus niets.
Ik ga nu in op de tweede lijn: het verschil tussen het toezicht op deugdelijkheid en de overige taken van de inspectie. De tweede hoofdlijn in het wetsvoorstel is dat er een fundamenteel verschil gemaakt moet worden tussen de elementen die wel en die niet op deugdelijkheidseisen berusten. Alleen op deugdelijkheidseisen kan toezicht gehouden worden. Het is namelijk een basaal uitgangspunt in het bestuursrecht dat het toezicht gericht is op de naleving van wettelijke voorschriften. Dat geldt voor alle toezichthouders, dus ook voor de onderwijsinspectie. Het wetsvoorstel brengt daarom een helder onderscheid aan tussen het toezicht en de overige taken van de inspectie. De inspectie houdt de verantwoordelijkheid om de kwaliteit van het onderwijs over de volle breedte te stimuleren. Maar dat is niet allemaal onderdeel van het toezicht. De inspectie moet er dus voor zorgen dat zij alleen in het kader van het toezicht ook beoordeelt, oordelen uitspreekt, normerende uitspraken doet. Die moeten dus altijd gebaseerd zijn op de deugdelijkheidseisen. Alleen dan kan de inspectie aangeven waarin de school fundamenteel tekortschiet. Buiten de sfeer van het toezicht op de deugdelijkheidseisen moet het voor scholen volstrekt duidelijk zijn dat het gaat om inzichten en adviezen van de inspectie, waarvan de school desgewenst kan afwijken zonder dat dat tot sancties leidt.
Die inzichten en adviezen hebben dus een andere status dan het oordeel. Als die duidelijkheid er is, stellen scholen commentaar van de inspectie vaak op prijs. De inspectie heeft inmiddels geëxperimenteerd met een andere vorm van toezicht. Daaruit krijgen wij terug, waarschijnlijk net als collega's die op werkbezoek gaan, dat men enthousiast is over de wijze waarop dat onderscheid wordt gemaakt. Wat moeten we nu echt en waarin zouden we keuzes kunnen maken om het onderwijs te kunnen verbeteren? Dat stimuleert het onderwijs en helpt het onderwijs ook om een kwaliteitsslag te maken.
Dat onderwijs commentaar van de inspectie in deze zin vaak op prijs stelt, blijkt uit een peiling van de PO-Raad en de Vereniging van Schoolleiders waarnaar de heer Verhoeven terecht verwees. Zonder die duidelijkheid wordt het optreden van de inspectie echter nogal eens als hinderlijk en bemoeizuchtig ervaren.
Dan kom ik nu aan het derde subthema, het toezicht. Mevrouw Siderius heeft gevraagd naar het toezicht op de bevoegdheid van leraren. Daarop ben ik zojuist al bij een interruptie even ingegaan. Het gaat hier om voor het onderwijs cruciale deugdelijkheidseisen. Zoals aangegeven, blijven die regels bestaan en vinden de initiatiefnemers ook dat hieraan meer prioriteit mag worden gegeven.
Ook vroeg mevrouw Siderius naar de regels voor de ouderbijdragen. Met dit voorstel blijven scholen gebonden aan het uitgangspunt dat de toegang tot het onderwijs niet afhankelijk mag worden gemaakt van een financiële bijdrage. In de schoolgids moet de school expliciet vermelden dat de financiële bijdrage vrijwillig is. Op dit onderdeel worden geen veranderingen doorgevoerd door dit initiatiefvoorstel.
Hetzelfde geldt voor het passend onderwijs. Het toezicht daarop blijft volledig overeind. Inmiddels blijkt dat schoolleiders soms verkeerde veronderstellingen hebben ten aanzien van de regels. Daarom is het belangrijk dat zij snel op de zorgplicht van de school worden gewezen en dat die zorgplicht ook in de praktijk wordt gebracht. Daarom is het ook belangrijk dat die zorgplicht onderdeel uitmaakt van het toezicht van de inspectie, als een onderdeel van de deugdelijkheidseisen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Mijn vraag is wellicht ten overvloede. Mevrouw Siderius heeft inderdaad gevraagd hoe het nu gaat bij zaken als de vrijwillige ouderbijdrage en bij de sponsoring van scholen, zaken die volgens mij niet heel direct aan het primaire proces raken. Kunt u mij geruststellen door te zeggen dat dat zaken zijn waarop de inspectie ook met uw wetsvoorstel nog altijd toezicht kan houden?
De heer Bisschop (SGP):
Zonder meer, absoluut.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik weet dat de Kamer wel eens heeft gevraagd of de inspectie daar eens apart naar kan vragen. Dus de inspectie kan als een soort appendix, als een aanvulling op het bezoek of het contact met de school vragen of de regels rond de ouderbijdrage of sponsoring van scholen worden nageleefd?
De heer Bisschop (SGP):
Ik zou zeggen dat de inspectie zelfs die vraag niet hoeft te stellen, die kan al achter het bureau op het inspectiekantoor controleren of in de schoolgids expliciet vermeld wordt of de ouderbijdrage vrijwillig is, en of dat niet een beetje ondergeschoven wordt. Daar kan de inspectie volledig op toezien. Daaraan verandert dit initiatiefvoorstel niets, ook niet ten aanzien van sponsoring. Het voorstel doet geen ingreep in andere terreinen.
Mevrouw Jadnanansing heeft gevraagd naar het toezicht op burgerschapsonderwijs. Zojuist kwam een ander voorbeeld aan de orde, namelijk seksuele diversiteit. De wettelijke kaders die indertijd zijn vastgelegd, blijven door dit voorstel ongemoeid. Dat geldt voor beide aspecten. Scholen moeten werken aan actief burgerschap en sociale integratie. Leerlingen moeten kennismaken met verschillende achtergronden en culturen. De wetgever heeft scholen bewust veel vrijheid gegeven om zelf de uitwerking vorm te geven. De inspectie kiest daarom voor een terughoudende opstelling, maar die hoeft niet zover te gaan dat zij geen vraag stelt: legt u eens uit, laat u eens zien, hoe hebt u burgerschapsvorming ingebed in uw onderwijscurriculum? Die vraag kan volledig gesteld worden. De inspectie kan de vinger leggen bij een falen, bijvoorbeeld het ontbreken van burgerschapsvorming in een aantal jaren, maar de inspectie kan als er een doorlopende lijn is die voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, niet zeggen: dit doet u niet goed.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Dank voor het heldere antwoord. Gisterochtend was er hier een rondetafelgesprek met onder meer mensen uit het burgerschapsonderwijs. Zij gaven aan dat het eigenlijk helemaal niet zo goed gaat met het burgerschapsonderwijs en het wettelijk naleven daarvan. Ziet u met uw initiatiefvoorstel kans om ervoor te zorgen dat er iets meer gaat gebeuren? Nogmaals, de mensen hadden daar zorgen over. Misschien kunt u ze helpen.
De heer Bisschop (SGP):
Op basis van dit wetsvoorstel heeft de inspectie het volste recht om een schoolbestuur of -directie te vragen naar het burgerschapscurriculum. Komen de wettelijk voorgeschreven elementen op de juiste wijze en op het juiste moment aan de orde? Zit er een doorlopende lijn in? Ik ben bang dat ook hier weer geldt dat die vraag te weinig is gesteld, terwijl er alle ruimte voor was. En die ruimte blijft ook bestaan.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Gisteren kregen wij het verzoek om meer toezicht. Dat zou er gewoon onvoldoende zijn. U zegt nu dat de ruimte er is.
De heer Bisschop (SGP):
Het voldoen aan burgerschapsvorming en sociale integratie is een deugdelijkheidseis; die bestaat gewoon. Wat moet de inspectie volgens dit initiatiefvoorstel doen? Bij het bezoek aan de school heeft de inspectie op haar werklijst staan: inrichting burgerschapsvorming. En dan constateert de inspectie dat het wel of niet voldoet aan de minimale eisen die de wet stelt. De inspectie heeft dus echt de ruimte om dat te doen. Maar dan moet niet de aandacht uitgaan naar allerlei andere zaken. Laat de inspectie zich in haar toezicht concentreren en focussen op die deugdelijkheidseisen. Dan maakt het onderwijstoezicht een enorme slag. Het brengt de inspectie in een andere positie, in een veel meer ondersteunende, stimulerende rol. En daar word je als inspecteur toch alleen maar blij van? Dat zou ik ze althans willen adviseren.
De voorzitter:
Gaat u verder met uw beantwoording.
De heer Bisschop (SGP):
Ten aanzien van twee van de deugdelijkheidseisen voorziet het wetsvoorstel wel in een inhoudelijke verduidelijking of aanvulling met consequenties voor het toezicht. Ik wees er al op dat wij het tot het minimum beperkt hebben, maar op twee onderdelen moesten wij iets aanpunten. Ten eerste de positie van het schoolplan en de kwaliteitszorg. De initiatiefnemers vinden het belangrijk dat het onderwijs gedragen wordt door een gedegen visie. Het schoolplan krijgt daarin een centrale plaats. De inspectie gaat in haar onderzoek uit van de eigen visie die de school in het schoolplan heeft verwoord. In het volgende blok zal hierop uitgebreid worden ingegaan.
Het tweede punt waarop een aanpassing heeft plaatsgevonden, betreft de deugdelijkheidseis over de ontwikkeling van leerlingen en de inrichting van het onderwijsaanbod. In het basisonderwijs en het speciaal onderwijs heeft het bevoegd gezag de plicht om rekening te houden met de ontwikkeling van leerlingen en om het onderwijs daarop te laten aansluiten. De initiatiefnemers hebben geconstateerd dat deze basale norm in het voortgezet onderwijs ontbreekt. Het is niet duidelijk waarom deze norm niet in het voortgezet onderwijs zou gelden wanneer er rekening wordt gehouden met het karakter van de onderscheiden sectoren. De Wet op het voortgezet onderwijs wordt op dit punt aangevuld. Dat zijn de enige twee ingrepen die ons noodzakelijk leken ten aanzien van de deugdelijkheidseis.
Mevrouw Jadnanansing vroeg of het klopt dat het mogelijk maken van een ononderbroken ontwikkelingsproces een inspanningsverplichting is en geen resultaatsverplichting. Het antwoord daarop is bevestigend. Het is een inspanningsverplichting. De wet geeft aan dat het onderwijs zodanig moet worden ingericht dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Het bevoegd gezag is er niet voor verantwoordelijk dat leerlingen daadwerkelijk een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen, want die resultaatsverplichting zou in bepaalde gevallen het onmogelijke vragen, gelet op de ontwikkelingen die kinderen kunnen doormaken en verstoringen die kunnen plaatsvinden, waardoor het bevoegd gezag niet in staat is om dit te realiseren. Maar alles moet in gereedheid zijn gebracht om een leerling in normale omstandigheden de kans te geven, dat ook te doen. Daar waar het niet goed gaat, moet er zorg en ondersteuning georganiseerd zijn, zodat dit de leerling hopelijk in voldoende mate ondersteunt om toch een ononderbroken ontwikkelingsproces te kunnen doorlopen.
De heer Dijkgraaf stelde de fundamentele vraag wat de inspectie moet als de deugdelijkheidseisen zelf onduidelijk zijn. Dat is voor de initiatiefnemers een wezenlijk punt. Zij concluderen dat de toezichtkaders te veel onafhankelijk van de deugdelijkheidseisen zijn ontwikkeld. De initiatiefnemers achten dat zeer onwenselijk. Toezicht richt zich op de wettelijke voorschriften. Zonder duidelijkheid over de inhoud van de wettelijke voorschriften wordt toezicht onmogelijk. Het wetsvoorstel wil die duidelijkheid juist bevorderen en daarbij moeten we, wat ons betreft, de vrijheid van professionals niet verder beperken dan nodig is. De inspectie mag regels hanteren die in redelijkheid nog als uitleg van de wet kunnen gelden. Waar de redelijke uitleg eindigt, eindigt ook het toezicht van de inspectie.
Zoals de Onderwijsraad heeft aangegeven, is het bijvoorbeeld twijfelachtig om een concrete verplichting te formuleren op basis van een vage norm. In situaties waarin de wet volgens de inspectie ontoereikend is, kan zij de minister adviseren om een wijziging door te voeren, zodat het onderdeel wordt van het toezicht. Dat is wat ons betreft de koninklijke route die wij gaarne voorstaan.
De heer Dijkgraaf (SGP):
De heer Bisschop zegt: kán zij de minister vragen om de eisen beter te formuleren. Ik zal het maar even in gewonemensentaal formuleren. Ik zou zeggen: móet zij de minister vragen om die eisen helder te formuleren. Als het een kan-bepaling is, kunnen ze het ook zelf doen. In mijn interpretatie is het zo dat de inspectie regels toepast als die regels helder te interpreteren zijn. Als de regels onduidelijk zijn en je komt er in goed overleg niet uit, dan zal de inspectie toch de minister moeten vragen: wat moet ik nu?
De heer Bisschop (SGP):
Het punt zit, geloof ik, precies in de voorlaatste zinsnede: als ze er in goed overleg niet uitkomen. Als dat wel het geval is, prima, waarom zou je het dan laten. Dan biedt een dergelijke bepaling die ruimte en heb je een vorm gevonden waarmee de school denkend en werkend vanuit haar visie uit de voeten kan, en de inspectie ziet erop toe dat het een adequate doorvertaling is. Oké, dan hoef je het niet verplicht te stellen om zo'n bepaling aan te scherpen. Dat is de achtergrond van deze kan-bepaling.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Dat is helder. Dat betekent dus niet dat het "kan" zoals de heer Bisschop het formuleerde, neerkomt op: nou ja, de inspectie ziet maar even of ze de minister vraagt wat ze nou moet. Nee, het is prima als ze er in onderling overleg uitkomen, maar anders gaat de route naar de minister.
De heer Bisschop (SGP):
Ja, dat is de juiste interpretatie.
Hiermee ben ik gekomen aan het einde van mijn deel van de bijdrage. Ik dank u zeer voor uw vriendelijke begeleiding, voorzitter.
De voorzitter:
De heer Van Dijk wil u nog een vraag stellen, mijnheer Bisschop.
De heer Bisschop (SGP):
O.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ontfermt de heer Bisschop zich over het hoofdstuk over gedifferentieerd toezicht, of zal een van zijn collega's dat doen?
De heer Bisschop (SGP):
Dat zal een van mijn collega's doen. Dat punt komt uitvoerig aan de orde, mijnheer Van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dank u.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Ik wil beginnen met het bedanken van mijn collega's voor het feit dat wij hier mogen staan met dit initiatiefwetsvoorstel. Sommigen in het land vonden het wat merkwaardig dat partijen als D66 en de SGP samen tot een initiatiefwetsvoorstel zijn gekomen. Ik kan iedereen hierover geruststellen, ook aan de zijde van de SGP, want er blijven genoeg verschillen tussen onze partijen over. Vanuit de ervaring van de heer Bisschop, van mijzelf en van de heer Rog in het onderwijs zijn wij tot dit wetsvoorstel gekomen. Ik dank ook en nogmaals de ondersteuning, dus de onvolprezen Gijsbert Leertouwer, Daniëlle Koster en Huub Linthorst. De laatste heeft ervoor gekozen om deze middag van zijn leven niet in vak-K door te brengen, maar de dank aan hem is er niet minder om. Hij was nog niet genoemd. Uiteraard bedank ook ik alle sprekers voor hun inbreng in de eerste termijn van dit debat. Aan mij is de taak om hun vragen te beantwoorden over de horizontale verantwoording en de stimulerende rol van de inspectie.
Op school wordt jongeren vaak aangeraden om te doen waar ze goed in zijn. Dus als je goed bent in talen, ligt het niet voor de hand om een exact profiel te kiezen, en andersom. Die les geldt ook voor toezichthouders. Het toezicht op de deugdelijkheid van het onderwijs is de kerncompetentie van de toezichthouder in het onderwijs. De initiatiefnemers vinden dat de inspectie zich hierop maximaal moet concentreren. Het toezicht berust namelijk exclusief bij de overheid. Ouders of de medezeggenschap kunnen het toezicht, dus de beoordeling en het geven van een oordeel, niet overnemen van de inspectie. De inspectie kan het stimuleren van het onderwijs wél grotendeels aan ouders en medezeggenschap overlaten. Voormalig inspecteur-generaals Mertens betoogde recentelijk in een publicatie over het onderwijstoezicht dat de inspectie zich moet richten op wat hij noemt "de waarborgfunctie". In een bestel waarin behoefte is aan innovatie en ontwikkeling moet een inspectie buiten de kaders van het toezicht terughoudend zijn. Anders dreigt het risico van eenheidsworst en het spelen op zekerheid. De initiatiefnemers delen die analyse.
Het woord "meten" is in de eerste termijn geregeld gevallen. Natuurlijk is meten geen probleem, als tenminste de inhoud van wat er is gemeten, zo klaar als een klontje is. Het kunnen opzeggen van de tafel van vijf of het kunnen toepassen van hoofdletters levert geen discussie op. Dat kun je meten. Maar wat doen we met dingen die moeilijk meetbaar zijn? Zou dat voor de inspectie geen reden moeten zijn om zich terughoudend op te stellen? De initiatiefnemers noemen hierbij als voorbeeld de zogenaamde "sociale competenties". In het toezichtskader van de inspectie staat dat scholen een specifiek aanbod moeten hebben om sociale competenties te ontwikkelen en dat deze competenties moeten liggen op een niveau dat mag worden verwacht. Ja, dit is niet geheel "glashelder", om het maar voorzichtig te zeggen. Scholen vatten deze normerende indicator vaak op als aansporing om met scorelijstjes en beoordelingsmethodes aan de slag te gaan. Tegelijkertijd schrijft de inspectie in haar onderbouwing heel eerlijk dat het knap lastig is om sociale competenties betrouwbaar te meten. Hoe is dit te rijmen? De initiatiefnemers vinden een normerende tekst in het toezichtskader in zo'n geval onwenselijk, zeker als we bedenken dat er helemaal geen wettelijke plicht is om een aanbod voor sociale competenties te hebben, noch om hierbij een minimumniveau te halen. In het eerste deel van de beantwoording, door de heer Bisschop, sprak hij al even met de heer Beertema over de kleutertoets. Die is hier toch ook een voorbeeld van. Het ging en het gaat de initiatiefnemers niet om de vraag of er wel of niet een kleutertoets moet komen. Dat is geen discussiepunt, het gaat erom dat zo'n eventuele toets een wettelijke basis moet hebben. Anders moet hij er niet zijn in het kader van toezicht en beoordeling. Dat is een van de kernen van ons wetsvoorstel.
De initiatiefnemers willen graag een trendbreuk inzetten. De inspectie weet niet alles en de inspectie moet ook niet alles willen weten. Immers, wat buiten kijf staat, is dat meten ook leidt tot rompslomp en gedoe. Vraag dat maar aan de mensen die het kunnen weten, de leraren bijvoorbeeld. Zij voelen wel de last maar vaak niet de winst. Dat moet de inspectie zo veel mogelijk voorkomen.
Als de wetgever geen afrekenbare normen heeft gesteld, moet de inspectie ruimte bieden voor inzichten en voorkeuren van andere betrokkenen, bijvoorbeeld de ouders. Juist als het om sociale onderwerpen gaat, weten zij als geen ander wat belangrijk is voor hun kind. Veel ouders hechten bijvoorbeeld meer waarde aan een huisbezoek dan aan een scoretabel voor sociale vaardigheden. De overheid moet deze scholen en ouders in zo'n geval niet gaan hinderen met dure woorden die weinig om het lijf hebben.
Dit onderwerp raakt direct aan de vragen die mevrouw Siderius en mevrouw Jadnanansing hebben gesteld over leerresultaten. Mevrouw Siderius vroeg of een versterking van de sociale dimensie in de leerresultaten mogelijk is en mevrouw Jadnanansing vroeg of het niet voor de hand ligt om een norm voor toegevoegde waarde op te stellen. Voor de initiatiefnemers staat voorop dat eenzijdig gebruik van leerresultaten vermeden moet worden. Het is niet wenselijk om een school alleen te beoordelen op grond van resultaten voor rekenen en taal. Het is begrijpelijk dat scholen de afgelopen jaren aandacht hebben gevraagd voor het bredere plaatje van de onderwijskwaliteit. De initiatiefnemers vinden het daarom ook merkwaardig dat basisscholen worden afgerekend op leerresultaten waarvan de toegevoegde waarde niet bekend is.
De oplossing ligt naar onze overtuiging echter niet in het uitbreiden van toetsen en leerresultaten, allereerst omdat dat moeilijk uitvoerbaar is. Zoals gezegd blijkt het lastig om bijvoorbeeld sociale vaardigheden betrouwbaar te meten. Dat geldt ook voor jonge kinderen. Adviezen geven herhaaldelijk aan dat het vaststellen van het beginniveau van kleuters niet mogelijk is. Het risico is bovendien groot dat we hiermee van de wal in de sloot komen. De nadruk komt dan nog sterker te liggen op toetsen en cijfers, terwijl leraren dit juist niet als de weg naar kwaliteit zien. Het middel is dan erger dan de kwaal.
De heer Voordewind en mevrouw Siderius hebben gevraagd naar het verschil tussen de huidige kwaliteitsaspecten en de nieuwe rol van het schoolplan. De heer Voordewind vroeg of met het schoolplan alsnog een definitie van kwaliteit ontstaat. Komen de kwaliteitsaspecten via de achterdeur van het schoolplan weer binnen, zo vroeg mevrouw Siderius. De initiatiefnemers willen allereerst opmerken dat het schoolplan geen nieuw verschijnsel is. Het is een verplichting die al sinds 1998 bestaat. Scholen moeten hun visie op het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het beleid voor de verbetering van de kwaliteit in het schoolplan verwoorden. In de wet worden diverse onderdelen opgesomd waarop de school zijn visie moet geven. Elke vier jaar vindt een herijking van het schoolplan plaats. Met dit voorstel blijft de inhoud van het schoolplan grotendeels hetzelfde. Waar nodig worden onderdelen geactualiseerd en aangepast aan recente wetswijzigingen.
Wat met dit voorstel wel verandert, is de rol van het schoolplan. Veel schoolleiders geven momenteel namelijk aan dat het schoolplan een slapende bestaan leidt. Het ligt te kwijnen in de bureaulade. Bij een inspectiebezoek wordt vooral afgevinkt of er een schoolplan is en of de verplichte onderdelen beschreven zijn. Dat vinden de initiatiefnemers een gemiste kans. Het schoolplan biedt juist een uitstekend uitgangspunt voor het onderzoek van de inspectie. De visie van de school op het onderwijs komt dan centraal te staan in plaats van een mal die op alle scholen wordt gelegd. Er is, zeg ik in reactie op de heer Voordewind, inderdaad sprake van een visie op kwaliteit, maar dan een visie die de school zelf heeft gekozen. Het schoolplan is bij uitstek het gebied waar de school zijn eigen koers kan kiezen. Wat vindt de school belangrijk voor het onderwijs, welk profiel heeft deze school? Als de inspectie daarbij aansluit, ontstaat differentiatie en maatwerk in het onderzoek.
Het vertrekpunt voor het onderzoek wordt dus verplaatst van de inspectie naar de school. Uitgangspunt zijn niet meer de kwaliteitsaspecten die door de inspectie in indicatoren zijn uitgewerkt, de inspectie begint juist met het verhaal dat door de school wordt verteld. De school is allereerst aanspreekbaar op zijn eigen verhaal en niet op externe lijsten die weinig draagvlak binnen de school hebben. In het onderzoek wordt wel de vraag gesteld: wordt de visie van de school geloofwaardig uitgewerkt of staat de praktijk haaks op het papier? Daarmee komen de kwaliteitsaspecten echter niet via de achterdeur van het schoolplan weer binnen. De inhoudelijke leidraad die de inspectie volgt, is namelijk door de school zelf opgesteld. Overigens laat dit voorstel natuurlijk onverlet dat de inspectie aan de hand van het schoolplan ook onderzoekt of de school aan zijn verplichtingen voldoet. Zoals de heer Dijkgraaf zei, is het voorstel inderdaad bedoeld om een helder en scherp debat te bevorderen over de kwaliteit van het onderwijs. Er is niet alleen sprake van verantwoording aan de inspectie. De school moet ook aan andere betrokkenen verantwoording afleggen. Ouders en medezeggenschap spelen bijvoorbeeld een belangrijke rol en in het voortgezet onderwijs uiteraard ook de leerlingen.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik wil toch nog een vraag stellen over de werking van het schoolplan. De heer Van Meenen zegt dat de inspectie mag bekijken hoe de verschillende onderdelen van het schoolplan zijn uitgewerkt en hoe de visie van de school dus is uitgewerkt. Maar het is toch vooral belangrijk dat de praktijk in de school daadwerkelijk laat zien dat zaken niet alleen zijn opgeschreven in het schoolplan, maar dat zij ook worden beleefd. Hoe kijkt de heer Van Meenen daartegenaan?
De heer Van Meenen (D66):
Exact. Ik ben het geheel met mevrouw Straus eens. Dat wordt ook bedoeld met "de uitwerking". Het gaat dan om de uitwerking in de praktijk van de school. Dat is ook hetgeen de inspectie vaststelt. Zij kijkt of er een discrepantie is tussen het papier en de werkelijkheid. Als daar sprake van is, kan de inspectie de school daarop wijzen en vertellen hoe dat beter kan. Zij kan adviezen geven om daarin verbeteringen aan te brengen. Het is dan ook volstrekt transparant dat die waarnemingen gedaan zijn, maar op dat punt kom ik later nog terug.
Mevrouw Straus (VVD):
Het betreft hier een deugdelijkheidseis van het schoolplan. Kan de inspectie de school er dan alleen op wijzen dat de werkelijkheid niet strookt met hetgeen op papier staat of kan zij verdergaan?
De heer Van Meenen (D66):
Dat is afhankelijk van het onderdeel van het schoolplan waarop dat betrekking heeft, want in het schoolplan staat ook beschreven op welke manier aan de deugdelijkheidseisen voldaan wordt. Mevrouw Straus heeft zelf net al gezegd dat dat flinke lijsten zijn. In mijn ogen zijn zij overigens nog behoorlijk actueel, maar goed, die discussie is net al gevoerd en het is altijd goed om daarnaar te blijven kijken. In dat deel van het schoolplan ligt echter echt het beoordelende karakter. Dat valt onder het toezicht van de inspectie en daarover wordt geen vrijblijvend of stimulerend gesprek gevoerd. De rol van de inspectie is dan echt beoordelend. Zij velt daar gewoon een oordeel over.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Hoe moet de inspectie dat precies gaan doen? De heer Van Meenen zegt, in mijn ogen terecht, dat het niet moet gaan om het schoolplan, om dat papier, maar om de werkelijkheid op school. Maar hoe moet de inspectie dat ontdekken nu het aantal bezoeken van de inspectie, tot mijn grote teleurstelling, enorm is afgenomen?
De heer Van Meenen (D66):
Wij pleiten voor gedifferentieerd toezicht. Ik kom daar zo nog op terug. Dat houdt in dat er afhankelijk van de bevindingen, meer dan wel minder bezoek kan zijn. Als de inspectie ergens op bezoek is, dan kan zij natuurlijk zelf bepalen hoe diep er wordt gekeken. Zij kan dat ook doen aan de hand van de zorgpunten die zij mogelijk vaststelt. De heer Van Dijk mag er rustig van uitgaan dat de inspectie, als zij ergens zorgen over heeft, wel degelijk diep in de school zal kijken. We hebben daar gisteren nog een voorbeeld van gezien. Bij het Aloysius College is de inspectie niet over één nacht ijs gegaan. Ik kan de heer Van Dijk dus geruststellen: er wordt wel degelijk diep gekeken als er ook maar vermoedens zijn dat de werkelijkheid niet strookt met het papier. Dat wordt dan bijvoorbeeld gedaan door middel van klasbezoek, gesprekken met docenten en leerlingen, et cetera.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Maar volgens mij wordt er dan uitgegaan van de situatie dat er al zorgen zijn of dat er al een probleem is geconstateerd. Zijn de indieners met mij van mening dat de inspectie überhaupt scholen moet bezoeken? Ik geloof dat het nu eens in de vier jaar gebeurt en dat het eens in de zes jaar wordt. Ik vind dat nogal weinig. Vinden zij dat ook? Hebben de indieners daar een uitspraak over gedaan?
De heer Van Meenen (D66):
Bij mijn weten staat er geen norm voor en is het geen wijziging die wij voorstellen. Wij pleiten wel voor proportioneel toezicht. Naar het oordeel van de inspectie vindt al dan niet meer of minder intensief toezicht plaats. Natuurlijk moet er een regelmaat zijn waarmee dat zeker gebeurt.
De heer Voordewind heeft gevraagd hoe de inspectie optimaal kan bijdragen aan deze horizontale verantwoording. Hij noemde daarbij specifiek de manier waarop leraren kennis kunnen nemen van het werk van de inspectie. Met het wetsvoorstel willen wij de horizontale verantwoording stimuleren door de taken van de inspectie te verhelderen. Verantwoording kan namelijk pas goed uit de verf komen wanneer voor ouders, leerlingen en medezeggenschap duidelijk is hoe ver de vrijheid en verantwoordelijkheid van de school reiken. Als de grenzen van het toezicht en de stimulerende taak van de inspectie duidelijker zijn, kan de school scherper bevraagd worden op zijn koers en ambitie. Deze informatie is voor iedereen beschikbaar. Zowel het toezichtsrapport als het stimuleringsrapport wordt immers met dit wetsvoorstel openbaar gemaakt. Mevrouw Keijzer was daar gelukkig erg blij mee en ik hoop mevrouw Van Toorenburg ook. Zij heeft gezegd dat deze informatie een belangrijk middel is om de horizontale verantwoording te ondersteunen. Het zal wellicht nog niet vaak gebeuren, maar de initiatiefnemers wijzen op de mogelijkheid dat ook docenten bijvoorbeeld zelfstandig kennis kunnen nemen van deze rapporten. Na een onderzoek kunnen zij de visie van de inspectie over de school met een paar muisklikken op het scherm krijgen.
Mevrouw Straus zou graag zien dat de school in het schoolplan ook beschrijft op welke wijze de leerlingen inbreng hebben bij het beoordelen van het functioneren van leraren. De initiatiefnemers vinden met haar dat leerlingen in het voortgezet onderwijs nuttige informatie kunnen leveren over het functioneren van hun docenten. De kernvraag is of dit voor alle scholen als verplichting moet worden opgelegd. De initiatiefnemers zien de noodzaak daarvan niet. Waarom moet een school die zonder deze methode uitstekende kwaliteit levert er een verplichting bij krijgen? Bovendien kan deze behoefte ook via de medezeggenschap worden geagendeerd. Dan wordt meer recht gedaan aan de specifieke situatie van de school. De inspectie kan bij haar stimulerende taak echter wel aandacht aan dit onderdeel besteden.
Mevrouw Straus (VVD):
Inmiddels hebben wij samen met de Partij van de Arbeid een amendement op dit punt ingediend. Daarin schrijven wij helemaal niet voor hoe het moet gebeuren, alleen dat het moet gebeuren. Een school kan zelf kiezen hoe zij leerlingen een plek wil geven in het leveren van feedback over hoe het gaat op school. Het onderwijs is immers in eerste instantie bedoeld voor de leerlingen.
De heer Van Meenen (D66):
Op zich kunnen wij ons ook vinden in dat amendement. Wij vinden het alleen wat minder bij deze wetsbehandeling horen. Wij stellen de VVD voor om dat bij het lerarenregister in te brengen, omdat het daar meer op zijn plek is in het kader van het competentieprofiel van docenten en de wijze waarop tot oordelen daarover wordt gekomen.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik vind het helemaal niet passen bij het lerarenregister. Het register gaat over de beroepsgroep zelf en hoe zij er met elkaar voor zorgen dat er voortdurende professionaliteitsverbetering is. Hier gaat het erom dat het bevoegd gezag — daarover spreken wij vandaag — bij zijn personeelsbeleid de mening van de leerlingen een plek geeft. Niet meer en niet minder. De leerlingen genieten het onderwijs. Daar doen wij het tenslotte allemaal voor. Waarom zouden wij hun niet vragen hoe zij het onderwijs ervaren?
De heer Van Meenen (D66):
Op de inhoud zijn we het eens met de indieners. Wij zullen hier geen uitgebreide discussie voeren over de vraag of dit de juiste plek is. Het amendement is ingediend en wij zijn het er inhoudelijk mee eens. Wij hadden liever gezien dat het op een ander moment was ingediend, maar wij kunnen ermee leven.
De initiatiefnemers willen dit voorstel hoe dan ook niet aangrijpen om de deugdelijkheidseisen op allerlei punten aan te vullen. Daarmee zou het vertrouwen van het onderwijsveld geschaad kunnen worden. Bovendien komt het de zorgvuldigheid niet ten goede. Ook zijn we van mening dat de deugdelijkheidseisen nog steeds een behoorlijk actuele waarde hebben. Daarnaast is er onvoldoende zicht op de huidige praktijk. Het is gebruikelijk om eerst de adviesorganen gelegenheid te geven om hun licht te laten schijnen over de huidige praktijk en de voorgestelde oplossing. Zeker bij dit thema ligt het voor de hand om de Onderwijsraad hierover om advies te vragen. De initiatiefnemers geven in overweging of dit punt inhoudelijk … Sorry, dit gaat ergens anders over.
Bij het uitoefenen van de stimulerende taak en het ondersteunen van de horizontale verantwoording kunnen bijvoorbeeld lesbezoeken nuttig zijn. Mevrouw Jadnanansing heeft gevraagd wat de inspectie moet doen met lesobservaties. Ik heb er net al iets over gezegd na een korte interruptie. De inspectie kan hierdoor een indruk krijgen van de manier waarop de school werk maakt van zijn visie. Als een inspecteur bijvoorbeeld merkt dat op een iPadschool tijdens de les nauwelijks iPads gebruikt worden, zal hij niet alleen zijn wenkbrauwen fronsen, maar kan hij deze bevinding ook opnemen in het stimulerende deel van het rapport: wellicht is het een goed idee om eens een iPad te gaan gebruiken op een iPadschool. Het gaat daarbij om duidelijke afwijkingen van het schoolplan en niet om eigen modellen van de inspectie hoe een les in elkaar zou moeten zitten. Voor iedereen is het dan kenbaar dat er een gapend gat zit tussen het schoolplan en het schoollokaal. Ouders en leraren hebben daarmee een helder aanknopingspunt om in actie te komen. Daarnaast kan de inspectie ook suggesties of voorbeelden aanreiken die de school verder kunnen helpen. De kennis en ervaring van de inspectie circuleren dan in het onderwijs.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dit is wel een aardig voorbeeld om even op in te gaan. iPadscholen zijn op zijn minst aan discussie onderhevig. Recentelijk is een onderzoek uitgebracht waaruit blijkt dat ICT misschien niet zo heel goed werkt als het gaat om onderwijskwaliteit. Ik vraag de heer Van Meenen om daarop in te gaan. Stel dat de school in het schoolplan heeft staan dat er veel iPads gebruikt moeten worden door de leerlingen. Vervolgens constateert de inspectie op die school dat er weinig iPads worden gebruikt. Krijgt de school dan een tik op de vingers terwijl hij in de praktijk misschien heel goed bezig is?
De heer Van Meenen (D66):
Nee, de school krijgt geen tik op de vingers zolang niet in de deugdelijkheidseisen is opgenomen dat er iPads op een school gebruikt moeten gaan worden. Dat zie ik nog niet zo heel snel gebeuren. Als dat al gebeurt, zal dat langs het parlement hebben moeten gaan. Het punt van ons wetsvoorstel is dat we een aantal deugdelijkheidseisen hebben. Als een school aan die eisen voldoet — dat is echt een flink pak — dan mag je er zijn als school. Daarbuiten zit nog een wereld aan dingen die in het kader van stimulering met de school besproken kunnen worden. Daar zit mogelijk de discrepantie — althans in dit geval — tussen wat beschreven is en de werkelijkheid. Dan is het een kwestie van het publiek daarop wijzen, ook naar buiten toe, ook naar de ouders en de leerlingen toe: dit is het plan van de school, maar dit is wat hij in werkelijkheid doet. Ongetwijfeld zal daaraan iets gebeuren. De school zal of zijn visie daarop herzien of ervoor kiezen om die visie meer waar te maken. Het zal niet zozeer de overheid zijn die de school aanspreekt, want dat kan zij alleen doen op dat deel waarover geoordeeld wordt, dus op het toezichtdeel. Het zullen ongetwijfeld de anderen zijn in die omgeving van de school die daar direct mee te maken hebben die wellicht een tik op de vingers geven. Dat achten de initiatiefnemers niet de rol van de overheid. Ik trek de vergelijking door. De Keuringsdienst van Waren in Nederland stelt vast of oliebollen verkocht mogen worden, of die voldoen aan de eisen die we in Nederland aan voedsel stellen. De overheid zal echter nooit zelf de AD Oliebollentest uitvoeren. Daar zit het verschil tussen toezicht en stimulering.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik begrijp het. In deze uitwerking zou dat ook goed uitpakken. Is de heer Van Meenen het met mij eens dat we ervoor moeten oppassen dat het schoolplan al te heilig wordt verklaard indien daarin dingen staan die mogelijk in strijd zijn met goed onderwijs? Dat zou niet alleen in theorie het geval hoeven zijn. Deelt de heer Van Meenen die mening?
De heer Van Meenen (D66):
Die deel ik, maar als dat zo zou zijn, zou dat schoolplan ook direct in strijd zijn met de deugdelijkheidseisen. Daar mag de heer Van Dijk rustig van uitgaan.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Maar u gaf zelf het voorbeeld …
De voorzitter:
Mijnheer Van Dijk, we doen interrupties in tweeën en via de voorzitter. U hebt al twee vragen gesteld. Hebt u nog een dringende vraag?
De heer Jasper van Dijk (SP):
U hebt helemaal gelijk, voorzitter. Ik wilde zeggen dat de heer Van Meenen zelf een voorbeeld gaf over iPads in het schoolplan, terwijl ik erop wees dat die in de huidige onderwijsdiscussie nou juist omstreden zijn.
De heer Van Meenen (D66):
Ja, maar als die conclusie getrokken wordt …
De voorzitter:
Mijnheer Van Meenen, voor u geldt ook dat interrupties via de voorzitter gaan.
De heer Van Meenen (D66):
Mijn excuses, voorzitter. In mijn enthousiasme om de heer Van Dijk goed te antwoorden was ik u even vergeten. Hoe kon ik dat doen?
Als de Kamer, of als de minister en de staatssecretaris tot de conclusie komen dat het voor leerlingen inderdaad heel slecht is als er iPads gebruikt worden, zouden we daar op een of andere manier wet- en regelgeving over moeten maken. Pas dan kan dat in een beoordelende zin een rol spelen. De huidige praktijk kent dat onderscheid te weinig. Dat is precies een van de redenen voor dit initiatief. Ik heb zojuist de kleutertoets genoemd als voorbeeld van een onderdeel van het inspectietoezicht waarbij de wettelijke grondslag onhelder is, juist ook voor de scholen. Die helderheid moet er altijd zijn. Als iets een deugdelijkheidseis wordt of als iets niet op scholen mag gebeuren, moet dat eerst de gang door deze Kamer gemaakt hebben. We zullen zien of dat met iPads gebeurt.
In de sfeer van het toezicht spelen lesbezoeken overigens een beperkte rol. De inspectie heeft namelijk niet als taak om toezicht te houden op pedagogiek of didactiek. De inspecteur kan dus bijvoorbeeld niet noteren dat de school tekortschiet omdat de leerlingen te veel zelfstandig werken. Toezicht komt pas aan bod wanneer de organisatie van het onderwijs zo gebrekkig is dat van een fatsoenlijk leerproces geen sprake kan zijn. De school heeft de regie dan niet meer in handen en de leerlingen worden aan hun lot overgelaten. Dat zijn overigens ook allemaal aspecten die niet verenigbaar zijn met het voldoen aan de deugdelijkheidseis. Het gaat dus eigenlijk om situaties waarin een school redelijkerwijs niet meer kan aanvoeren dat een didactische keuze nog aan de orde is. Buiten dergelijke situaties is van toezicht echter geen sprake.
Hoever reikt precies de stimulerende taak van de inspectie? Die vraag werd door de heer Voordewind opgeworpen. Mag de inspectie ook etiketten als "goed" of "excellent" afgeven? Of is dat onwenselijk? De initiatiefnemers hebben steeds aangegeven dat zij voorstander zijn van gedifferentieerd toezicht. Daar ging het net al even over: de intensiteit van het toezicht door de inspectie afhankelijk van bijvoorbeeld de resultaten. Zij zijn echter geen voorstander van gedifferentieerde oordelen als "goed" en "excellent". Het is aan de overheid om een oordeel te geven over de deugdelijkheid van het onderwijs. Dat is de basis. Daarbij kwam de oliebollentest net even om de hoek kijken. Het is echter niet aan de overheid om extra stickers te plakken op scholen die deugdelijk zijn. Het is nooit de rol van de overheid om te zeggen: deze oliebollen mogen verkocht worden, maar als je nou echt lekkere wilt hebben, moet je bij bakkerij Van Kampen zijn. Dat laatste beschouwen wij niet als de rol van de overheid.
De heer Voordewind wees terecht op de problemen die gedifferentieerde oordelen meebrengen. Wanneer het oordeel van goed of excellent onderwijs aan een school wordt toegekend, wordt de suggestie gewekt dat daarbij een wettelijke norm aan de orde is. Dat is echter niet het geval. Er zijn geen wettelijke criteria voor deze etiketten, en ondertussen kunnen scholen wel een voordeel ontlenen aan, of juist een nadeel ondervinden van etiketten van de overheid. Scholen die deze etiketten niet krijgen, hebben bijvoorbeeld een concurrentienadeel. Die kant willen de initiatiefnemers niet op. Een overheid die dat toch wil, zal uiterst zorgvuldig te werk moeten gaan.
Objectieve, in de wet vastgelegde criteria zijn dus onmisbaar. Het wetsvoorstel creëert daarom ook een wettelijke grondslag voor het oordeel "zeer zwak onderwijs" met de nodige rechtsbescherming. Wanneer een school aan de deugdelijkheidseisen voldoet, is de kwaliteit juridisch gezien goed genoeg. Voor het predicaat "goed" of "excellent" onderwijs kent de wet nu geen regeling, en ook niet als deze wet wordt aangenomen. Zonder die regeling ontstaat het risico waar mevrouw Keijzer op doelde, namelijk dat scholen afhankelijk worden van een norm die op een bepaald moment politiek in zwang is.
Er kleven ook andere risico's aan het uitdelen van dit soort predicaten. Stel dat een school het predicaat "excellent" gekregen heeft, maar toch failliet gaat. Kan de Staat dan aansprakelijk gesteld worden voor de schade die crediteuren die op dit predicaat hebben vertrouwd, hebben geleden en voor de schade die concurrerende scholen hebben geleden omdat hun concurrent ten onrechte is bestempeld als excellent?
Met gedifferentieerde oordelen zou de inspectie overigens ook afwijkend gedrag gaan vertonen ten opzichte van alle andere overheidstoezichthouders. De overheid geeft van woningcorporaties of zorginstellingen ook niet aan of die instelling goed of supergoed werkt. De overheid richt zich op de naleving van de wet. Voor het overige geldt de vrijheid van burgers en professionals.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Een glashelder betoog van de heer Van Meenen, waar ik het helemaal mee eens ben. Heeft het de indieners dan ook verbaasd dat de regering op 11 september kwam met een brief waarin zij nogal enthousiast vermeldde dat deze wet zoveel ruimte biedt om nu juist met die predicaten aan de slag te gaan waarover wij zo kritisch zijn; de SP ook?
De heer Van Meenen (D66):
Dat de regering enthousiast is over dit wetsvoorstel heeft ons natuurlijk niet verbaasd. Misschien straalt dat enthousiasme enigszins uit naar de zinsnede waar de heer Van Dijk naar verwijst. Maar we moeten precies zijn. Er is nu geen wetgeving over het gedifferentieerde oordeel. Dit wetsvoorstel zegt daar niets over. Dat kun je zien als een uitnodiging om dat alsnog te doen of juist niet. Het is duidelijk waar de initiatiefnemers staan, maar wij zeggen daar in het wetsvoorstel niets over. Wij verhinderen het niet, maar wij maken het ook niet mogelijk.
Het is in ieder geval de overtuiging van de initiatiefnemers dat als er zoiets zou moeten komen, dat ook echt een wettelijke grondslag moet hebben, net als bij het predicaat "zeer zwak". Dat heeft grote rechtsgevolgen. Wij weten nu al dat dit ook zou kunnen gebeuren bij een predicaat als "excellent". Het is nu al zo dat excellente scholen, volgens een jury die door het land rijdt, de ruimte krijgen om regelvrij of regelluw te worden. Zodra er gevolgen aan dat predicaat verbonden worden, is het van des te meer belang dat er een wettelijke grondslag is. Dat is wat wij nu stellen. Nogmaals, wij doen daar in dit wetsvoorstel niets aan. Wij geven niet die wettelijke grondslag, maar we geven duidelijk onze opvatting dat die er zou moeten komen, als de regering dit voornemen blijft hebben.
De heer Jasper van Dijk (SP):
De heer Van Meenen geeft strikt genomen heel correct antwoord.
De heer Van Meenen (D66):
U kent mij.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ja, zo is het. Maar ik constateer twee dingen. Ik constateer dat hij met een wet komt die overbodige bemoeizucht van de inspectie wil terugdringen en ik constateer dat de regering komt met een voorstel waar wij uiterst kritisch tegenover staan. De heer Van Meenen heeft daarover een motie ingediend, die ik van harte heb ondersteund. Die is ook gesteund door de andere drie indieners. Geen gedifferentieerd toezicht met die predicaten "goed" en "excellent". Dat doet scholen tekort. Erkent de heer Van Meenen dat het voorstel van de regering over die predicaten op z'n minst in strijd is met de geest van deze wet?
De heer Van Meenen (D66):
Nee, dat kan ik niet erkennen, want de wet gaat daar helemaal niet over. De opvattingen van de initiatiefnemers over gedifferentieerd toezicht zijn bekend. Wij hebben er iets over gezegd, vooral om te benadrukken dat predicaten, als daarmee wordt gewerkt, een wettelijke grondslag moeten hebben. De opvattingen van ons en van het kabinet zijn bekend. We zullen zien hoe dat verdergaat. Je kunt wat dit betreft zeggen: het glas is half vol, want er is nog alle ruimte om het wel te gaan doen. Dat zou de redenering van de regering kunnen zijn. Wij zeggen misschien: het is half leeg. We kijken naar hetzelfde glas, namelijk een wetsvoorstel dat hier niets over zegt.
Mevrouw Straus (VVD):
Dit wetsvoorstel regelt dat scholen die goed voldoen aan de deugdelijkheidseisen de basis op orde hebben.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter, als u mij toestaat hierop te reageren: ja, dat is volkomen correct.
De voorzitter:
Ik had u het woord nog niet gegeven.
De heer Van Meenen (D66):
Ik moet nog even wennen aan het vak-K.
De voorzitter:
Ja, dat merk ik. Vak-K is toch anders.
De heer Van Meenen (D66):
Ja, het is toch anders; veel procedureler. Misschien moeten wij daar eens wat mee doen.
De voorzitter:
U zit in de commissie voor de Werkwijze, mijnheer Van Meenen. Mevrouw Straus, gaat u verder.
Mevrouw Straus (VVD):
Het leuke van het Nederlandse onderwijsland is dat er heel veel diversiteit is. De collega-indieners gaan vast heel vaak in het land op werkbezoek, net als ik. Ik zie dat er toch wel een heel groot verschil is tussen scholen. Er is vooral verschil indien men gezamenlijk werkt aan elke dag een beetje beter onderwijs. Als wij dat elan nu zouden kunnen benoemen als deugdelijkheidscriterium, kan dat dan niet toch een reden zijn om een school "goed" te noemen?
De heer Van Meenen (D66):
In een eerder deel van dit debat is al gezegd dat, als je wettelijke eisen gaat stellen, je er ook voor moet zorgen dat je heel goed kunt vaststellen of daaraan wel of niet wordt voldaan. Een vernieuwd elan, een bereidheid tot samenwerking et cetera hebben in zichzelf al iets wat naar mijn idee vrij lastig is vast te stellen. Juist door scherp af te bakenen wanneer een school er mag zijn, hebben de initiatiefnemers getracht om alle ruimte voor de scholen en de inspectie te creëren om die energie, het stimulerende en het energieke waar mevrouw Straus op wijst, los te maken. Dat is een van de essenties van dit wetsvoorstel. Als wij vernieuwing en samenwerking wettelijk willen en kunnen regelen, dan moeten wij dat zeker niet laten. De vraag of de deugdelijkheidseisen erin zouden moeten, lijkt mij echter vooralsnog een spannende.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik heb in dezen een andere houding dan de heer Van Meenen. Ik denk namelijk dat het wel mogelijk is om dat te doen. Het gaat hier immers om een werkwijze. Net zoals je kunt zien hoe in een klas lesgegeven wordt, kun je ook zien hoe men met elkaar samenwerkt om de school elke keer weer een beetje beter te maken. Dat zijn gewoon werkwijzen die men met elkaar afspreekt, die een inspecteur kan bekijken en waarover hij een oordeel kan vellen. Zou het niet heel mooi zijn, ook als waardering voor de scholen die juist daardoor verschil maken, als wij dat in de beoordeling meenemen?
De heer Van Meenen (D66):
Mevrouw Straus vindt dat mooi. De stelling van de initiatiefnemers is dat dit een heel heldere, goed vast te stellen wettelijke basis moet hebben. Als de Kamers daar in meerderheid voor kiezen, dan is dat zo. Als je zoiets in beoordelende zin zou gaan doen — zo bedoelt mevrouw Straus dat volgens mij — dan is volgens de initiatiefnemers het grote risico dat daar op dit moment geen goede basis voor is. Daarom zijn wij daar nu van weggebleven. In mijn betoog heb ik gewezen op de risico's die daaraan zitten.
De heer Beertema (PVV):
Ik heb de heer Van Meenen nogal gekscherend horen spreken over de Algemeen-Dagblad-oliebollenlijst. Ik begrijp daaruit dat de initiatiefnemers nooit zouden willen dat zoiets voor scholen zou gebeuren. Maar dit bestaat natuurlijk allang: de onderwijssocioloog Jaap Dronkers heeft uitvoerige meetinstrumenten ontwikkeld, die buitengewoon populair zijn bij ouders. Ik begrijp dat de initiatiefnemers daarvan afwillen?
De heer Van Meenen (D66):
Zowel voor de lijst van de heer Dronkers als voor de oliebollentest geldt dat het geen activiteiten van de overheid zijn. De Algemeen Dagblad Oliebollentest lees ik met veel belangstelling; ik vind die buitengewoon belangwekkend voor de vraag welke oliebol ik moet kopen. Maar ik zou het buitengewoon merkwaardig vinden als die lijst van de overheid kwam, dus als de overheid mij zou gaan vertellen waar de lekkerste oliebol te koop is. Dat betreft dat specifieke waar sommigen naartoe willen met het onderwijstoezicht. Terwijl zoiets op geen ander vlak in het publieke toezicht gebeurt, stelt men gewoon vast wat de basale kwaliteit is, dus — om het maar in onze woorden te zeggen — of een school er mag zijn. Wij vinden dit dus geen taak voor de overheid, maar ieder ander in dit land kan de lijsten maken die hij wil. Wij zijn daar niet voor of tegen; wij hebben daar geen oordeel over.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik zit een beetje te kauwen op de antwoorden, op wat dit precies betekent. Ik hoor de heer Van Meenen aan de ene kant zeggen dat dit geen basis biedt voor een oordeel als "goed" of "excellent", maar het kan ook voor andere dingen gelden. Aan de andere kant zegt hij dat het dit ook niet belemmert. Naar mijn inschatting bepaalt de interpretatie van dit wetsvoorstel wat je er in dat soort gevallen wel en niet mee kunt. Ik denk dat die interpretatie in eerste instantie aan het kabinet is: dat bepaalt in welk specifieke geval het wel een wettelijke basis wil of niet. Deelt de heer Van Meenen dit? Het zou volgens mij vervolgens aan de Kamer zijn om met die interpretatie van het kabinet akkoord te gaan of niet.
De heer Van Meenen (D66):
Precies. Als dit soort predicaten, mochten ze komen, moeten worden voorzien van een wettelijke basis, moeten ze de hele gang door dit parlement maken. Ik heb dat niet voor niets gezegd. Ze moeten bijvoorbeeld geen onderdeel worden van een toezichtskader of van een juryverhaal of zo. Zodra de overheid, in dit geval het kabinet, het voornemen heeft om gedifferentieerde oordelen te gaan geven, dan kan dat, maar niet dan nadat dit via de gebruikelijke gang tot wet is gemaakt. Maar wellicht heb ik de vraag verkeerd begrepen?
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik zou het wat breder willen trekken. We krijgen op basis van deze wet in de toekomst natuurlijk allerlei discussies over wat een aparte wettelijke basis nodig heeft en wat niet; dit nog los van het specifieke voorbeeld van de predicaten die eraan worden gehangen. Is het in dat geval in eerste instantie aan het kabinet om in te schatten of iets, gegeven de vigerende wet, wel of niet een wettelijke basis nodig heeft ...?
De heer Van Meenen (D66):
Ik acht de Kamer zeer wel in staat om daar ook een oordeel over te hebben.
De voorzitter:
Natuurlijk nadat dit aan de Kamer is voorgelegd.
Ik wil u vragen om zo veel mogelijk via de voorzitter te spreken, want anders gaat u door elkaar heen praten en verstaat niemand het meer.
De heer Van Meenen (D66):
Excuus.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Precies voorzitter, want ik was nog even bezig met mijn zin en volgens mij had u mij het woord gegeven. Ik denk dus dat het in zo'n geval in eerste instantie aan het kabinet is om de inschatting te maken of iets in een specifiek geval een aparte wettelijke basis nodig heeft. Vervolgens is het natuurlijk aan de Kamer om daar een oordeel over te hebben en al dan niet tegen het kabinet te zeggen dat ze ermee akkoord gaat.
De heer Van Meenen (D66):
Daar kan ik volgens mij geen bezwaar tegen maken.
Naast de inspectierapporten heeft ook de schoolgids in de verantwoording jegens de ouders een belangrijke plaats. In de schoolgids moeten bijvoorbeeld de leerresultaten worden beschreven en het beleid inzake de ouderbijdrage. De heer Verhoeven vroeg wat er aan de schoolgids wijzigt. Dit voorstel voegt aan de verplichte onderdelen van de schoolgids één element toe, namelijk één met betrekking tot de kwaliteitszorg. Zowel de conclusies die de school op basis van het stelsel van kwaliteitszorg trekt als de eventuele vervolgacties moeten actief aan de ouders worden medegedeeld. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin problemen zijn geconstateerd met een lesmethode en de school besluit om op een andere methode over te stappen. Overigens geven scholen vaak al uit eigen beweging informatie. Om rompslomp te voorkomen is het niet nodig dat de school ook het stelsel van kwaliteitszorg in de schoolgids beschrijft. Het gaat dus enkel om de resultaten van het stelsel en dat kan kort en krachtig.
Ik besluit dit blok met het wijzen op een valkuil. Meer nadruk op horizontale verantwoording betekent niet dat er meer papier moet komen. Dat is allereerst een oproep aan de scholen. Het is bijvoorbeeld niet nodig om de schoolgids en het schoolplan als gevolg van het voorstel aan te dikken. Niet de hoeveelheid pagina's maar de kwaliteit van de informatie is leidend. Documenten moeten zo lang als nodig en zo kort als mogelijk zijn. Het zou mooi zijn als de inspectie hierin ook een stimulerende rol kan vervullen. Ze kan er de vinger bij leggen wanneer in de school onnodige rompslomp en bureaucratie ontstaan. Dan kunnen wellicht meer scholen regelluw worden dan alleen de groep die tot het experiment is toegelaten. In ieder geval verwachten de initiatiefnemers van de inspectie dat zij niet met modellen zal komen voor de uitwerking van het schoolplan. De wet is helder genoeg over de structuur van het schoolplan. Van het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en de kwaliteitszorg worden de elementen opgesomd die beschreven moeten worden. De inspectie kan wel beoordelen of alle elementen aanwezig zijn, maar de uitwerking is aan de scholen.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Van Meenen. Dan geef ik nu het woord aan de heer Rog.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Allereerst wil ik de sprekers in eerste termijn hartelijk danken voor hun inbreng, evenals onze ondersteuning. Ik vind het een eer hier te mogen staan. In mijn verleden als leraar maatschappijleer in het voortgezet onderwijs en als voorzitter van CNV Onderwijs heb ik regelmatig te maken gehad met gesprekken tussen leraren en in ons team over de rol van de inspectie. Ik was echter het meest getroffen door mijn ervaring met de inspectie als Kamerlid, toen ik een dag mee mocht lopen. Ik zag toen de worsteling van de inspecteur zelf, die gevangen was in de deugdelijkheidseisen die beoordeeld moesten worden, terwijl er ook kwaliteitsaspecten verwacht werden. Ik zag ook de worsteling van de school, die aan allerlei zaken wilde voldoen maar zich wel afvroeg of dat altijd even verstandig was.
Ik zal het in mijn bijdrage hebben over de eigen kracht van het onderwijs. Ik had het voornemen om te beginnen met de vraag van de heer Beertema over het gewicht van dit wetsvoorstel, maar deze is in een interruptiedebatje met de heer Bisschop al aan de orde gekomen. Ik beloof echter dat ik de heer Beertema nog een aantal keren zal aanhalen.
Dit voorstel is eigenlijk een hulpmiddel voor scholen om hun werk echt goed te kunnen doen. Ouders en de overheid mogen van scholen verwachten dat zij eigenstandig en visierijk hun taken vervullen. Dat is een belangrijke gedachte achter dit wetsvoorstel. Scholen moeten zelfstandig verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de kwaliteit van het onderwijs. De wetgever heeft daar verschillende randvoorwaarden voor aangebracht.
Mevrouw Straus vroeg of er in de deugdelijkheidseisen ook aandacht is voor kwaliteitsverbetering. Zij sprak daarbij over een doordacht en breed gedragen systeem. De initiatiefnemers kunnen haar vraag bevestigend beantwoorden. In de huidige wetten is er aandacht voor kwaliteitsverbetering. Verschillende bepalingen hebben ook te maken met een verbetercultuur. Het bevoegd gezag van de school draagt zorg voor de kwaliteit van het onderwijs. In het schoolplan moet het beleid voor de bewaking én de verbetering van het onderwijs worden beschreven, maar de verbetercultuur wordt ook bevorderd door het opstellen en het evalueren van een ontwikkelingsperspectief en het gebruiken van een leerlingvolgsysteem. Overigens heeft het kabinet in zijn brief erkend dat dit voorstel bijdraagt aan de kwaliteit en de verbetercultuur in het onderwijs.
De initiatiefnemers vinden het van groot belang dat het onderwijs aansluit bij de ontwikkeling van leerlingen en dat de school het onderwijs hierop voortdurend afstemt. Het is niet de bedoeling dat een doordacht systeem voor verbetering blijft steken in papier. Als problemen gesignaleerd worden, moet gewerkt worden aan oplossingen. Het voorstel bevestigt dat het stelsel van kwaliteitszorg niet alleen op papier moet bestaan, maar ook uitgevoerd moet worden. Bij het beoordelen van het systeem van kwaliteitszorg gaat het niet om de vraag of de inspectie de maatregelen inhoudelijk steunt, maar om de vraag of de school zicht heeft op de kwaliteit en of, indien nodig, maatregelen worden getroffen. Scholen die problemen wel signaleren, maar niet werken aan een oplossing, blijven in gebreke.
Mevrouw Keijzer zei dat de inspectie niet op de stoel van het schoolbestuur moet gaan zitten. Dat zijn de initiatiefnemers voluit met haar eens. Daar hoort wel de oproep aan de besturen bij om de bestuurdersstoel niet vrijwillig aan de inspectie ter beschikking te stellen. De initiatiefnemers zouden het toejuichen als onderwijsbestuurders, schoolleiders en leraren steviger op eigen benen zouden staan. Het komt helaas nog te vaak voor dat scholen het eigenlijk wel prettig vinden om te leunen op de afvinklijst uit het toezichtskader of zich afhankelijk maken van het advies van en de ondersteuning door andere organisaties. Dat is een signaal dat de school een stevige visie op het onderwijs mist en zelf eigenlijk te weinig in huis heeft.
De heer Voordewind benadrukte terecht het belang van het gesprek in de school over goed onderwijs. Daarin komen niet alleen de wettelijke standaarden, maar vooral ook de eigen standaarden aan bod. Idealiter zijn scholen zich bewust van de wensen en verwachtingen van de omgeving, maar zij zijn het die de doelen kiezen die zij willen verwezenlijken. Alle inspanningen zijn gericht op het realiseren van die visie. Er is sprake van visiegedreven onderwijs. Het is daarbij de bedoeling dat het verhaal in het schoolplan een weerslag van de praktijk in de school is en geen theorie die losstaat van de werkelijkheid. Het schoolplan is een levend document, zoals collega's al hebben gezegd.
Verschillende woordvoerders uitten hun zorgen over de vraag of scholen de volle verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de kwaliteit als de kwaliteitsaspecten zijn verdwenen. Scholen zouden elders steun kunnen zoeken, maar dat is natuurlijk niet de bedoeling. De initiatiefnemers vinden het belangrijk dat de eigen kracht van scholen wordt versterkt. Die kracht moet op verschillende punten worden versterkt. De vragen van de woordvoerders maken dat goed duidelijk.
Mevrouw Jadnanansing vroeg bijvoorbeeld hoe we kunnen voorkomen dat uitgevers nog meer voet aan de grond krijgen en de fantoomregels gaan maken die nu soms van de inspectie komen. De initiatiefnemers zien hiervoor maar één remedie, namelijk goede scholing van leraren. We hebben geen behoefte aan dikkere boeken, maar aan dikkere leraren, zoals Frits van Oostrom het treffend verwoordde. Vakkundige leraren voelen niet de noodzaak om te leunen op materiaal dat door anderen is geschreven en hun wordt voorgeschoteld, maar ontwikkelen dat mede zelf. Het is dus belangrijk dat scholen veel meer tijd en geld vrijmaken voor leraren om zelf leermiddelen en leermethoden te ontwikkelen. Het lerarenregister zou voor zulke activiteiten ook ruimte kunnen bieden, zo suggereren de initiatiefnemers.
De heer Beertema wees op problemen die zich binnen de school kunnen voordoen. Hij noemde met name bestuurders die fantoomwetgeving veroorzaken. Deze bestuurders wijzen dan op verplichtingen die van de overheid zouden komen, maar die ze eigenlijk zelf hebben gemaakt. Hoe pakken we dat aan? De initiatiefnemers onderkennen dat dit punt soms ook in de school aan de orde is. Het komt helaas voor dat bestuurders leraren voor de voeten lopen en dat zij bij klachten de inspectie de zwartepiet toespelen. Het voorstel biedt handvatten om zulke situaties juist tegen te gaan doordat meer duidelijkheid ontstaat over de wettelijke voorschriften waaraan de school zich moet houden en de bevindingen die de inspectie noteert. Bestuurders kunnen zich dus minder makkelijk verschuilen achter zogenaamd vervelende eisen van de inspectie. Het kost de leraren, ouders of medezeggenschap minder moeite om te controleren of bestuurders zich terecht op verplichtingen beroepen, dan wel dat de school meer ruimte heeft om haar eigen koers te varen.
Mevrouw Straus vroeg wat de rol van de schoolleider is in het nieuwe systeem. Is die wel voldoende toegerust? Het is duidelijk dat bij het bewaken en het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs veel op de schouders van de schoolleider terechtkomt. Hij is de kapitein op het schip, de onderwijskundige leider van het team. Zijn rol verandert niet door dit wetsvoorstel, maar zijn verantwoordelijkheid wordt wel dubbel onderstreept. Zoals aangegeven, zal hij of zij als die onderwijskundige leider samen met het team dat verhaal moeten neerzetten, wanneer de inspectie op bezoek komt, maar ook al daarvoor en ook vastgelegd in het schoolplan. Het wordt minder makkelijk voor de schoolleider om te leunen op een afvinklijstje van de inspectie.
De afgelopen jaren is de scholing van schoolleiders gelukkig sterk ontwikkeld. Er zijn middelen voor vrijgekomen en er is ook aantoonbaar meer aandacht aan besteed. Het is noodzakelijk dat daarin de komende jaren nog meer en forsere stappen worden gezet. Het zou goed zijn als er in deze scholing ook aandacht is voor het wettelijk kader. Het voorstel biedt schoolleiders op dit punt in ieder geval een handreiking. Ook voor hen wordt duidelijker waar de grenzen van de wet liggen en waar de vrijheid begint. Wat dat betreft, worden zij dus beter toegerust op hun taak.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik ben blij dat de heer Rog ook onderkent dat de schoolleiders een heel belangrijke rol in dit geheel hebben. Als we het hebben over het schoolplan, dat straks een heel belangrijk onderdeel zal worden van de visie van de school en het denken over kwaliteit, dan is die schoolleider natuurlijk ook degene die het verschil maakt. Hij bepaalt of het schoolplan een papieren iets is wat in de la ligt of dat het schoolplan daadwerkelijk leeft bij leerlingen, docenten en ouders. Mag ik hieruit opmaken dat de initiatiefnemers ook aan de slag gaan om de positie en de professionaliteit van de schoolleiders te versterken?
De heer Rog (CDA):
Ik heb geprobeerd aan te geven dat die rol in de schijnwerpers staat en in de afgelopen periode ook al steviger is geworden. Ik denk dat ik namens alle initiatiefnemers kan spreken als ik zeg dat wij ook in de toekomst die rol nadrukkelijk zullen blijven onderstrepen en waar mogelijk zullen versterken. Dat maakt verder geen deel uit van dit wetsvoorstel, maar de inspanningen van mevrouw Straus worden van harte ondersteund.
Mevrouw Straus (VVD):
Dan wil ik u graag uitnodigen om daar binnenkort een gesprek over te hebben om te bekijken hoe we deze rol echt steviger kunnen maken. Ik denk dat de schoolleider echt het verschil maakt tussen het schoolplan als papieren document in een la en het schoolplan als levend document. Er zijn In Nederland zeker heel veel schoolleiders die daar heel goed mee bezig zijn, maar er zijn ook schoolleiders die daar echt nog hulp bij nodig hebben.
De heer Rog (CDA):
In dit voorstel is de sterkere positie van het schoolplan inderdaad geborgd. Daarin vervult de onderwijskundige schoolleider een belangrijke zo niet cruciale rol. Voor het overige ga ik graag in op de uitnodiging van mevrouw Straus.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik wil geen vraag stellen, ik wil slechts meedelen dat ik helaas vanaf dit moment verhinderd ben om het debat te vervolgen. Wij zullen als fractie uiteraard te zijner tijd, als de stemming aan de orde is, ons oordeel opmaken. Mijn plek wordt bewaakt door de heer Van Nispen, die zo aardig is om mij te vervangen. Ik dank de indieners zeer hartelijk.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Van Dijk.
De heer Rog (CDA):
De heer Dijkgraaf wees erop dat het onderwijsveld in het periodiek overleg met de inspectie een volwassen positie moet innemen. Hij vroeg of dat voldoende gewaarborgd is. De initiatiefnemers constateren dat het overleg zich momenteel aan het zicht onttrekt en dat onduidelijk is waar dat precies gebeurt. Het zou goed zijn als voor iedereen duidelijk is welke inbreng van verschillende kanten geleverd wordt, zodat organisaties daarop ook aanspreekbaar zijn. Het gaat immers over de werkwijze die de inspectie in de toekomst zal volgen. Het voorstel regelt daarom dat een verslag van het overleg aan het parlement wordt gestuurd. Ook geeft de inspectie aan de onderwijsorganisaties duidelijker aan welke taak aan de orde is: het toezicht of juist de stimulerende taak. Als het om het organiseren van het overleg gaat, veronderstellen de initiatiefnemers dat hierover op gelijke voet tussen onderwijsorganisaties enerzijds en de inspectie anderzijds wordt overlegd, bijvoorbeeld ook als het gaat om het aanstellen van een voorzitter. Het voert echter te ver om dat in dit wetsvoorstel heel precies te regelen.
In laatste instantie kan het nodig zijn dat een school juridische middelen benut om zich tegen de inspectie te verweren. Oordelen van de inspectie kunnen namelijk zware gevolgen hebben. Wanneer de inspectie bijvoorbeeld zegt dat een school zeer zwak is, betekent dat een flinke klap voor het imago van de school. De initiatiefnemers vinden dat bij die beslissing betere rechtsbescherming nodig is. Het voorstel biedt scholen in die situatie de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen en beroep in te stellen. Deze mogelijkheid kan betrokkenen overigens stimuleren om serieus werk te maken van de fase waarin een zienswijze wordt ingediend. Daarmee kunnen kosten en tijd worden bespaard en kan juridisch gedoe worden voorkomen.
De initiatiefnemers geven graag een toelichting op de juridische procedures waarin scholen terecht kunnen komen. Momenteel kunnen scholen binnen zes weken bezwaar maken tegen een voorgenomen sanctie van de minister, bijvoorbeeld wanneer de minister van plan is om een school te sluiten. De school kan daarbij ook een voorlopige voorziening aanvragen. Wanneer de rechter deze voorziening toewijst, wordt de werking van het besluit opgeschort. Het voorstel wijzigt niets aan deze procedure bij sancties, maar breidt de mogelijkheid van een voorlopige voorziening uit naar de openbaarmaking van het inspectierapport waarin het oordeel "zeer zwak" staat. Op basis van de Wet op het onderwijstoezicht wordt het inspectierapport in de vijfde week na vaststelling openbaar gemaakt. Met het oog op de schade die bij openbaarmaking meteen kan ontstaan, biedt het voorstel scholen de mogelijkheid om een voorlopige voorziening aan te vragen. De rechter kan bepalen dat openbaarmaking achterwege blijft totdat in de reguliere procedure uitspraak is gedaan. Een belangrijk uitganspunt is dat de procedure om openbaarmaking van het oordeel "zeer zwak" te voorkomen eventuele sancties niet kan vertragen. Wanneer de minister op basis van het oordeel "zeer zwak" een maatregel wil treffen, zal de voorlopige voorziening zich namelijk richten op zowel de maatregel als de openbaarmaking van het oordeel.
Mevrouw Siderius vroeg in hoeverre de rechter de handelwijze van de inspectie kan toetsen. Het antwoord op deze vraag is niet eenduidig. Voor zover het de kennis en de expertise van de inspectie betreft, zal de rechter zich terughoudend opstellen. De toets of de feitelijke beoordeling door de inspectie juist is, kan slechts marginaal gebeuren. Ook de professionele autonomie van de inspectie moet per slot van rekening worden gerespecteerd. Dat ligt anders wanneer het de interpretatie van de wet betreft. Het ligt wel degelijk op de weg van de rechter om te beoordelen of de uitleg die de inspectie aan de wet geeft, redelijk is. Een vergelijkbare rol ligt voor de hand wanneer het gaat om het bestuurlijk handelen van de inspectie. De rechter kan bijvoorbeeld toetsen of de inspectie voldoende zorgvuldig heeft gehandeld.
De heer Verhoeven vroeg of er een overgangsperiode komt om scholen de kans te geven hun eigen verhaal te formuleren in het schoolplan. Niet alle scholen zullen hier namelijk even goed toe in staat zijn. De initiatiefnemers begrijpen deze wens. Het is belangrijk dat de inspectie rekening houdt met de ontwikkeling van scholen. De initiatiefnemers vinden het echter niet nodig om de inwerkingtreding van het voorstel daarvoor uit te stellen. Scholen zijn namelijk nu al verplicht om een schoolplan op te stellen. Het betreft per slot van rekening een deugdelijkheidseis. De inspectie kan bij de beoordeling van het schoolplan rekening houden met de looptijd ervan. Een school die nog een geldig schoolplan heeft, hoeft dat door dit wetsvoorstel niet meteen aan te passen. Wanner de looptijd van vier jaar na inwerkingtreding van dit voorstel verstrijkt, mag van scholen echter wel worden verwacht dat zij zich houden aan de nieuwe regels. Op die manier ontstaat, aldus de indieners, eigenlijk een natuurlijk overgangstraject.
Met dit wetsvoorstel wordt de verantwoordelijkheid van scholen onderstreept. Juist als wij als uitgangspunt de professionaliteit kiezen die in de scholen aanwezig is, mogen we van scholen ook een stevige inbreng bij het toezicht daarop verwachten. De keerzijde is natuurlijk dat scholen die hun zaakjes op orde hebben, ook vertrouwen moeten krijgen. Het voorstel biedt mogelijkheden om de rompslomp en controle te beperken. De initiatiefnemers bevestigen in antwoord op een vraag van mevrouw Straus dat de inspectie inderdaad terughoudender kan zijn naar gelang de kwaliteit meer op orde is. Wanneer de inspectie ontdekt dat een school niet alleen op papier, maar ook in de praktijk als een goed geoliede machine draait, kan een volgend bezoek dus langer uitblijven. Mevrouw Siderius vroeg of een schoolbezoek eens in de vier jaar afdoende is. Dat zal afhangen van de school. Wanneer de inspectie zorgen heeft over een school, kan zij ook vaker langskomen. Bij een goede school kan dat wellicht pas na zes jaar zijn.
Het wetsvoorstel wil ruimte bieden voor maatwerk, maar dit wetsvoorstel voegt ook iets toe aan de bestaande wetgeving. Het verplicht namelijk de inspectie om vierjaarlijks bij elk bestuur een representatief aantal scholen te bezoeken. Dat uitgangspunt was tot nu toe nog niet verankerd in de wet. Bij de beoordeling of een school risico's kent voor de kwaliteit, wordt van alle scholen jaarlijks een risicoanalyse gemaakt. Mevrouw Jadnanansing vroeg of de lijst van risico-indicatoren uitputtend is. Voor zover de initiatiefnemers kunnen overzien, is dat inderdaad het geval. Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat deze lijst geactualiseerd wordt. Het veiligheidsbeleid wordt toegevoegd als gevolg van een recent wetsvoorstel. Vanwege de centrale rol van het schoolplan wordt ook dit expliciet opgenomen in de risicoanalyse. Die praktijk wordt overigens ook bij nieuwe scholen al gehanteerd.
Aan het slot van deze inbreng blijven nog enkele vragen van zwaar gewicht over, die buiten de directe reikwijdte van dit voorstel liggen. We zijn nog een antwoord schuldig op de vraag van mevrouw Siderius of leraren niet beter betaald zouden moeten worden. Vanzelfsprekend gunnen de indieners leraren een goed inkomen voor hun belangrijke werk. Vanuit dit vak hebben wij de behoefte om toch ook even te wijzen op het recent afgesloten actieplan LeerKracht, waarin een betere beloning voor leraren is overeengekomen en een beter carrièreperspectief. Nog recenter is er ook voor leraren loonruimte gekomen, maar het loon en de arbeidsvoorwaarden zijn niet in deze wet verankerd. Het voorstel bevat geen nieuwe regeling op dat punt.
Mevrouw Siderius vroeg ook of er meer bevoegde leraren moeten komen en mevrouw Jadnanansing vroeg hoe het voorstel past bij de plannen om een lerarenregister in te richten. De initiatiefnemers benadrukken met dit wetsvoorstel het belang van een sterke beroepsgroep. Onbevoegd lesgeven is geen reclame voor de sector. Sterker nog, de bevoegdheidseisen zijn onderdeel van de deugdelijkheidseisen en die moeten dus gewoon nageleefd worden. Dit voorstel biedt de inspectie de gelegenheid om zich daar sterker op te richten en scholen daar ook op te beoordelen. Zoals eerder is aangegeven, kan verbetering van de kwaliteit alleen ontstaan wanneer het team in de school voldoende bagage heeft en stevig genoeg in de schoenen staat. De plannen voor een lerarenregister sluiten daar naadloos op aan. Het is goed om te zien dat er ook veel betrokkenheid is van leraren bij de curriculumontwikkeling en bij initiatieven zoals Leraar2032. De initiatiefnemers zien het als winst als de beroepsgroep zelf op basis van eigen kwaliteitsstandaarden werkt aan verdere professionalisering. Het vertrouwen van de samenleving in het onderwijs zal daardoor worden vergroot. Naarmate de positie van de leraar versterkt wordt, kan de bevoogding vanuit de politiek worden beperkt. Wij hopen dan ook dat aanname van dit voorstel ook het vertrouwen van het onderwijsveld in de politiek zal versterken.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Rog. Ik dank de indieners voor hun beantwoording in eerste termijn en geef graag het woord aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Minister Bussemaker:
Voorzitter. Ik dank de Kamer en in het bijzonder de initiatiefnemers voor hun inzet voor het verbeteren van de onderwijskwaliteit met dit wetsvoorstel. Ik moet zeggen dat het mij oprecht deugd doet om te zien dat het parlementair initiatief zich niet beperkt tot een kleine simpel onderwerp waar je misschien makkelijk succes mee kunt krijgen, maar zich uitstrekt tot ingewikkelde thematiek. Het is een zeer doorwrocht wetsvoorstel dat ook juridisch ingewikkeld is, waarmee de indieners beogen een belangrijke impuls te geven aan verbetering van de kwaliteit van het onderwijs in Nederland. Ik kan alleen maar zeggen dat ik dat van harte ondersteun. Vandaar dat ik de initiatiefnemers van harte wil complimenteren met het verzette werk en met de, zo mag ik wel zeggen, voortreffelijke verdediging daarnet. Het is een mooi moment om uw drieën in vak-K te zien zitten waar het gaat om dit onderwerp.
Het gebeurt ook niet altijd dat drie oppositiepartijen een initiatiefwet indienen en dat wij als vertegenwoordigers van het kabinet kunnen zeggen — dat doe ik dus ook bij dezen — dat wij de hoofdlijn van dit wetsvoorstel kunnen onderschrijven. Wij zijn met elkaar van mening dat wij het hier hebben over een belangrijk principe binnen het onderwijs, namelijk dat de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van onderwijs wordt gelegd bij degenen die er direct bij betrokken zijn. Het eigenaarschap van de inhoud en de kwaliteit van het onderwijs moet gevoeld en ervaren worden door de docenten die voor de klas staan. Het moet ook gevoeld worden door de leerlingen en door het schoolbestuur. Met elkaar maken zij de kwaliteit van onderwijs. Dit wetsvoorstel benadrukt dus de centrale positie van de eigen zorg van scholen en besturen voor kwaliteit en voor het verantwoorden hiervan aan betrokkenen in en rond de school en aan de inspectie. Dat past heel goed bij de ambitie van het kabinet om de kwaliteitscultuur op scholen te stimuleren: kwaliteitsbeleid niet als een afvinklijstje, maar als een manier van denken — volgens mij was het de heer Bisschop die het zei en ik hoorde het de heer Van Meenen ook zeggen — over identiteit, creativiteit en eigenaarschap. Dit alles in het kader van goed en altijd nog beter onderwijs waar mogelijk. Dat moet het dienen.
Kortom, dit initiatiefvoorstel spoort met de kabinetsplannen voor maatwerk van de Inspectie van het Onderwijs. Op scholen die laten zien dat zij hun verantwoordelijkheid voor continu onderwijs en onderwijsverbetering nemen, ontstaat een dialoog tussen professionals en de inspectie om, waar het nog mogelijk is, verdere verbeteringen aan te brengen. Dat moet dan dus geen kritische bejegening worden, maar een houding van kritische vriend. Een belangrijke taak voor het toezicht is het ondersteunen van die kwaliteitscultuur. Daarvoor is het belangrijk dat wij de kansen voor verbetering herkennen. Daarom wil het kabinet de onderwijskwaliteit over de hele linie in kaart brengen, van zeer zwak tot excellent. Openbare rapporten zijn daarbij een belangrijk instrument.
In lijn met de initiatiefnemers herken ik de twee verschillende taken van de Inspectie van het Onderwijs. Enerzijds is er het toezicht van de inspectie op de naleving. Ik zeg daarbij: dat is streng waar het moet. Anderzijds is er de stimulerende rol van de inspectie. Zij stimuleert verbetering en het nemen van eigen verantwoordelijkheid door schoolbesturen. Zij creëert ruimte waar het kan voor vernieuwing en innovatie. Ik onderschrijf daarbij dat het belangrijk is om bij de uitsplitsing van deze rollen helder te maken welke rol de inspectie in welk geval heeft. Dat komt de professionele verhouding tussen de toezichthouder en de scholen ten goede.
Ik wil nog enkele aandachtspunten noemen. Ik zei al dat het kabinet zich over het geheel genomen goed kan vinden in de lijn van het wetsvoorstel. Ik hecht eraan om nu de lezing van het kabinet op een aantal zaken in het wetsvoorstel wel iets verder te specificeren. Het kabinet heeft de Kamer hierover ook in een brief geïnformeerd. Daarin zijn we ingegaan op de vragen die door de Kamer aan de staatssecretaris en aan mij zijn gesteld. Ook naar aanleiding van het debat zojuist wil ik daarover nog enkele opmerkingen maken.
De indieners hadden het al over het belang van een nieuwe positie van het schoolplan. Dat is een belangrijk element in dit wetsvoorstel. Het past heel goed bij de eigen verantwoordelijkheid van het schoolbestuur voor de onderwijskwaliteit. Voor het kabinet is het ook van belang dat het schoolplan een weerslag is van een levendige discussie op school en dat schoolbesturen, schoolleiders en leraren hun stelsel van kwaliteitszorg gebruiken om het onderwijs te verbeteren. Ik maak nog veel te vaak mee dat scholen eigenlijk bang zijn dat ze het verkeerde antwoord geven. Ik hoor dat ook vaak van de inspectie. Als er een vraag wordt gesteld door de inspectie gaan scholen nog te vaak bedenken wat de inspectie zou willen horen. Wat zij dan antwoorden, is helemaal niet wat de inspectie wil horen. De inspectie wil horen wat de visie van de school is. Die moet dus inderdaad een weerslag zijn van een levendige discussie en van de sociale dialoog op de school. Scholen zouden zich dus geroepen moeten voelen om de inspectie te zeggen wat hun plannen zijn, en zij zouden niet vooral moeten zeggen wat de inspectie volgens hen misschien zou willen horen. Ik denk dat het schoolplan daaraan bij kan dragen.
Bij primair en voortgezet onderwijs kan dat dan dus ook bijdragen aan een nieuwe bepaling over het ononderbroken ontwikkelingsproces, dat een grondslag geeft voor oordelen over de effectiviteit van het pedagogisch-didactisch handelen in de klas. Dat geldt ook voor scholen in het voortgezet onderwijs, want die krijgen de wettelijke verplichting om leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces te bieden, passend bij de leerling. Dat betekent dus dat het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs dat ononderbroken ontwikkelingsproces hebben.
Misschien is het overigens goed om op te merken dat dit voor het mbo anders ligt. Het mbo valt namelijk niet onder de kwalitatieve aspecten van de wet. Het kabinet wil overigens wel gaan bekijken of ook voor mbo-leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kan gaan gelden. Waarom zouden we het immers eigenlijk niet doen in het mbo?
Deze veranderingen bieden de inspectie ook een wettelijke grondslag om hierover oordelen te geven. Door het wetsvoorstel wordt het oordeel "zeer zwak" in de wet verankerd. Dat is mooi. Ik zeg er naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Van Meenen in het interruptiedebatje met de heer Dijkgraaf overigens wel direct bij dat er nu al geen wettelijke basis nodig is, ook niet voor andere oordelen. Voor het oordeel "zwak", "goed" of "excellent" is naar ons idee een wettelijke basis niet nodig. De staatssecretaris zal hierover straks ook nog het nodige zeggen. Het is wel zo dat dit wetsvoorstel daarover niet gaat. Zo interpreteer ik in ieder geval dit wetsvoorstel en ook de huidige praktijk.
Ik ga terug naar de wettelijke grondslag voor "zeer zwak". Die wordt nu verankerd in de wet. Een school is zeer zwak als de leerresultaten onvoldoende zijn en als de school tekortschiet bij de naleving van wettelijke voorschriften die zijn gericht op het onderwijsleerproces. Dat zijn onder andere bevoegdheidseisen, de inhoud van het onderwijs, ontwikkelingsperspectieven en dat ononderbroken ontwikkelingsproces. Maar ook als een school leerlingen slecht onderwijs biedt maar de leerresultaten niet of nog niet te beoordelen zijn, kan deze school "zeer zwak" worden. Dat is het geval als meerdere wettelijke voorschriften niet nageleefd worden. In het belang van de leerlingen is het van groot belang om ook ten aanzien van deze scholen dit oordeel te kunnen geven.
Over bezwaar en beroep tegen het predicaat "zeer zwak" wil ik ook nog een opmerking maken. Het initiatiefvoorstel borgt een sluitende keten van bezwaar en beroep al in de eerste fase van het handhavingstraject. Handhavingsmaatregelen kunnen wel al worden gestart tijdens de bezwaarprocedure. Er treedt dus geen vertraging op voor ingrijpen van de inspectie. Ik zeg er wel bij dat er enig risico is op een zekere juridisering. Daarover zijn eerder ook al een aantal vragen gesteld. In hoeverre zich dat voordoet is moeilijk te voorspellen. Ik zeg er tegelijkertijd bij dat wij die juridisering nu ook al zien en dat de vorm die de indieners van het wetsvoorstel hebben gekozen, wel zuiverder is dan nu. Verder heeft een en ander geen opschortende werking van het verbeterplan. Daar hechten wij zeer aan. Immers, als een school zeer zwak is, is er geen tijd te verliezen om tot verbetering te komen. Met die opmerkingen kunnen wij met dat mogelijke risico van juridisering in het kader van bezwaar en beroep leven.
Nogmaals, met dit voorstel is geregeld dat het onderzoek van de inspectie naar instellingen zich richt op het schoolplan en schoolbesturen. Daarmee wordt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteitsborging nadrukkelijk bij schoolbesturen neergelegd, en daar hoort die ook te liggen. Wij kunnen daar dan ook mee leven. Als er sprake is van een mogelijk slecht functioneren van het bestuur, kan de inspectie onderzoek doen naar het bestuurlijk handelen en naast financiële rechtmatigheid neemt de inspectie ook de financiële doelmatigheid en de financiële continuïteit mee in het toezicht.
Rest mij om nog te reageren op het amendement op stuk nr. 16 van de leden Straus en Dijkgraaf. Ik heb de indieners overigens niet gehoord over de amendementen, maar ik ga ervan uit dat de Kamer hecht aan een oordeel in ieder geval in juridische zin van de amendementen. Ik zal dus mijn oordeel geven over het amendement op stuk nr. 16 over een evaluatie na vier jaar na invoering. De regering laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer. Het lijkt mij heel wenselijk dat elk wetsvoorstel, dus ook dit, na enige tijd wordt geëvalueerd.
De staatssecretaris zal de overige vragen beantwoorden.
De voorzitter:
Ik dank de minister en geef het woord aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. Er liggen nog een paar kleine, niet onbelangrijke dingen. Mevrouw Straus vroeg om een overzicht van de deugdelijkheidseisen. Dat heeft met name betrekking op po en vo. Aangezien de indieners van dit initiatiefvoorstel zelf al hebben aangegeven dat dit eigenlijk niet gaat over een actualisering maar over een wijziging in de wijze van toezicht, lijkt het mij heel zinnig dat ik de deugdelijkheidseisen voor het po en vo gewoon eens op een rijtje zet tegen het einde van het jaar. Dat vraagt wel even wat werk als we ook een weging willen van wat nog actueel is. Dan kunnen we later op dat onderdeel nog eens een goed debat hebben.
Mevrouw Straus vroeg in de eerste termijn of we een brochure van het LAKS met voorbeelden over feedback van leerlingen onder de aandacht zouden willen brengen. Dat lijkt mij een hartstikke goed idee. Immers, juist de feedback van leerlingen en ouders op hoe het op school gaat is ongelooflijk waardevol als je als school iets wilt doen aan kwaliteitszorg; steeds een beetje beter. Daar gaan we dus mee aan de slag. Mevrouw Straus heeft hierover ook samen met mevrouw Jadnanansing een amendement ingediend. Daarin wordt gevraagd om met dit wetsvoorstel te regelen dat bij het opstellen van het schoolplan, dat straks meer waarde en zwaarte krijgt, de opvattingen van leerlingen over het personeelsbeleid mee te nemen. Ik zie op dat punt geen juridische of inhoudelijke bezwaren. Wat mij betreft kan het oordeel daarover aan de Kamer worden gelaten, maar uiteraard kunnen de initiatiefnemers daar een eigen oordeel over geven.
Het amendement op stuk nr. 15 van de heer Verhoeven is ingewikkelder. In dat amendement staat eigenlijk dat de wet nu ingaat, maar dat scholen hun schoolplan daar niet op zouden hoeven aanpassen. Ik denk dat die lijn heel onverstandig is. Op grond van het initiatiefvoorstel vindt het toezicht op scholen plaats aan de hand van het schoolplan. De kwaliteitsaspecten uit de Wet op het onderwijstoezicht verdwijnen daarmee, maar worden als onderwerpen toegevoegd aan het schoolplan. De scholen moeten in hun schoolplan aandacht gaan besteden aan die onderwerpen, wat nu nog niet over de hele linie gebeurt. Dat betekent dat er geen kwaliteitscontrole mogelijk is indien het schoolplan van een school die toegevoegde elementen niet bevat. Dan valt er dus een gat. Het amendement zou voor ons aanvaardbaar zijn als wordt toegevoegd dat de oude kwaliteitsaspecten gewoon blijven gelden voor scholen die hun schoolplan nog niet hebben aangepast aan de nieuwe elementen en condities van deze wet. Scholen kunnen dan zelf de keuze maken of ze hun schoolplan eerder willen aanpassen zodat ze op het nieuwe regime overgaan, of dat ze hun oude schoolplan, dat nog niet aan de eisen van deze wet voldoet, nog even houden. De inspectie moet dan echter wel op een andere titel toezicht kunnen houden op de kwaliteit.
De heer Verhoeven (D66):
Het punt waar de staatssecretaris op wijst, ziet niet zozeer op de strekking als wel op de technische uitwerking van het amendement. Ik ben wel bereid om nog even goed naar het amendement te kijken, in het licht van de woorden van de staatssecretaris. Het lijkt mij goed om dat te doen. Volgens mij moeten wij elkaar dan wel kunnen vinden. Voor de stemming over deze wet komen wij dus waarschijnlijk met een aangepast amendement.
Staatssecretaris Dekker:
Er was een interessant debatje over de bevindingen van de inspectie en de oordelen die zij kan geven, niet alleen aan de onderkant met de oordelen "zwak" en "zeer zwak", maar ook aan de bovenkant met de oordelen "voldoende", "goed" en "excellent". In welke mate vraagt dat om juridische borging? Wij zijn heel erg enthousiast over dit wetsvoorstel, omdat het juist heel goed aansluit bij cruciale elementen van het gedifferentieerd toezicht. Je moet dan denken aan het stimuleren van een kwaliteitscultuur, het benadrukken van de eigen verantwoordelijkheid en de wending van het risicogerichte toezicht, waarin er alleen maar naar de onderkant wordt gekeken, naar een inspectie die met alle scholen op basis van het schoolplan in gesprek gaat over de kwaliteitsverbetering. Dat sluit daar dus allemaal goed bij aan. Wij achten het niet nodig om voor de oordelen "voldoende", "goed" en "excellent" een expliciete juridische basis op te nemen. Dat wordt in dit wetsvoorstel overigens ook niet gedaan voor het oordeel "zwak". In dit wetsvoorstel wordt alleen een juridische basis geregeld voor het oordeel "zeer zwak". Dat is ook logisch, want in dit wetsvoorstel worden aan het oordeel "zeer zwak" ook onmiddellijk rechtsgevolgen verbonden, namelijk de actieve openbaarmaking van het oordeel aan de ouders en de verplichting om een verbeterplan op te stellen. Het is dus goed dat dit voor de scholen die het oordeel "zeer zwak" krijgen, wettelijk wordt geregeld. De categorieën "zwak", "voldoende", "goed" en "excellent" behoeven dat niet. Daarom is het kabinet ook van oordeel dat het gewoon kan doorgaan met de plannen die het heeft op dit punt. Met dit wetsvoorstel, hoewel daarin niet expliciet iets hierover staat, wordt het kabinet daarbij geen strobreed in de weg gelegd.
De voorzitter:
Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Voordat we met de tweede termijn van de Kamer beginnen, schors ik de vergadering tot 18.05 uur.
De vergadering wordt van 18.00 uur tot 18.05 uur geschorst.
De voorzitter:
Wij zijn toe aan de tweede termijn van de Kamer. Ik verzoek u zo kort en bondig mogelijk te zijn in uw tweede termijn. Ik geef het woord aan de heer Beertema.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. De heer Wiegel zei ooit: Sinterklaas bestaat. Het is nog veel erger: er zit een heel nestje Sinterklazen in vak-K die het onderwijs en de leraren rijk gaan maken, zo heb ik begrepen. Ik dank vak-K voor de uitvoerige beantwoording, maar ik moet zeggen dat de PVV-fractie er nog niet uit is. Wij zien een aantal aspecten aan dit initiatief. Als voorbeeld noem ik het voorstel om de inspectie door deze wet een pregnante rol te geven bij het stimuleren van good practices. De verplichting om scholen elke vier jaar te inspecteren, is ons uit het hart gegrepen. Tegelijkertijd vinden wij nog steeds dat het afscheid nemen van kwaliteitseisen en daarvoor in de plaats het meer gewicht geven aan deugdelijkheidseisen slecht kan uitpakken voor de kwaliteit van het onderwijs. Extra aandacht en gewicht voor die deugdelijkheidseisen zijn zeer welkom — daarvan hebben de initiatiefnemers ons overtuigd — maar wij zouden dat willen inbreien in de bestaande Wet op het onderwijstoezicht, bijvoorbeeld via een AMvB. Wij vinden een nieuwe wet een te zwaar instrument om de minor mistakes — want dat zijn het in onze ogen — in die wet te verbeteren.
Ik heb nadrukkelijk gevraagd om concrete voorbeelden. Dat zijn echter precies de verkeerde voorbeelden. De kleutertoets is ons zeer lief. Een prima school die geen aanbod van sociale competenties kan laten zien, raakt echt aan het pestdossier. Dat soort voorbeelden hebben mij er niet van overtuigd dat het adagium "meten is weten" achterhaald zou zijn, integendeel. Collega Van Meenen en collega Bisschop hebben beiden die sociale competenties genoemd als voorbeeld van hoe de Wet op het onderwijstoezicht zou falen, omdat de inspectie daarmee worstelt. Het is heel goed dat de inspectie daarmee worstelt. Het is ook goed dat de inspectie zich realiseert dat het moeilijk is om de criteria helder te krijgen. Dat is prima. Dat geeft de inspectie juist de gelegenheid om die rol van meedenkende kritische vriend in te nemen. Die beweging is vanuit de inspectie allang ingezet. Dat is een proces, misschien wel een paradigmaverandering, en dat moet zijn beslag nog krijgen. Ik vind het te vroeg om dat nu allemaal vaarwel te zeggen. Wat mij betreft, is het zelfs zo dat dit initiatiefwetsvoorstel terug wil naar de oude inspecteur met die afvinklijst waarop de harde wettelijk geborgde criteria staan die een school wel of niet heeft. Ik wil daar graag een reactie op. Wij vinden dat een achteruitgang. Laat nu eerst dat traject van verandering zijn loop nemen.
Tot slot een vraag. Waarom moeten volgens de initiatiefnemers de minister en de Kamers de kaders van de werkwijze van de inspectie vaststellen? Bestaat dan niet het levensgrote gevaar dat het inspectiekader gepolitiseerd wordt? Ik noem even een horrorscenario. Stel dat er een GroenLinks-minister van OCW met een staatssecretaris van kosmopolitische huize is, of een PVV-minister met een CDA-staatssecretaris. Dan is het toch zo dat die kaders per regeringstermijn van politieke kleur kunnen verschieten? Ik hoor graag een reactie.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Van Nispen, die de heer Van Dijk vervangt.
De heer Van Nispen (SP):
Speciaal op uw verzoek zal ik het kort en bondig houden, maar dat komt vooral doordat ik mijn collega Jasper van Dijk vervang. Ik dien de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering het voornemen heeft om gedifferentieerd toezicht in te voeren, waarbij de predicaten voldoende, goed en excellent worden ingevoerd;
overwegende dat daarmee een verruiming van het toezicht plaatsvindt, waar de wet-Bisschop c.s. dat juist aan banden wil leggen;
spreekt uit dat invoering van het gedifferentieerd toezicht in strijd is met de geest van de wet-Bisschop c.s.,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de initiatiefnemers voor de beantwoording, evenals de leden van het kabinet. De beantwoording was helder, overtuigend, gepassioneerd. Dat is mooi. We hebben laten zien dat de Kamer niet bestaat uit bureaucraten die droogjes het onderwijs aan het regelen zijn, maar dat hier ook mensen zijn die passie voor het onderwijs hebben. Dat heeft het onderwijs nodig. Het mooie is ook dat deze combinatie aantoont dat dit soms dwars door allerlei ideologische overtuigingen heen gaat en je elkaar vindt op essentiële dingen. Complimenten daarvoor.
De inspectie gaat terug naar de wettelijke taken. Toen ik woordvoerder onderwijs was, begonnen we daar al over. Misschien heeft dat met de heer Leertouwer te maken, die de continuïteit waarborgt in de fractie. Het is heel mooi dat dit nu vorm krijgt in het initiatiefwetsvoorstel.
Er ligt een amendement van mevrouw Straus en mevrouw Jadnanansing over het meenemen van de mening van leerlingen. Eerlijk gezegd ben ik daar inhoudelijk soms wel voor. Ik mag nog één dag in de week hoogleraar zijn aan de Erasmus Universiteit. Ik krijg jaarlijks een beoordeling van mijn studenten, vaak tot mijn plezier en soms tot mijn verdriet. Je leert daar weer van, maar ik heb er wel moeite mee om dat voor te schrijven aan het funderend onderwijs. Het kan een mooi instrument zijn, maar de vraag is of je het moet verplichten.
Mevrouw Straus (VVD):
Dank, mijnheer Dijkgraaf, voor de inhoudelijke ondersteuning van de ideeën die in ons amendement zitten. Maar ons amendement is nu juist zodanig opgesteld dat een school zelf kan kiezen hoe zij het doet. Het enige wat wij aangeven is dát ze de meningen van de leerlingen een plek moeten geven. Hoe kijkt u daar tegenaan?
De heer Dijkgraaf (SGP):
Dat helpt natuurlijk wel. Als het heel directief voorgeschreven zou zijn als in "gij zult een enquête houden", "gij zult die en die vragen stellen" en "gij zult uw personeel daarop beoordelen", zou ik sowieso tegen zijn. Maar ook in dit geval zijn we van nature voorzichtig in de zin dat we ons afvragen of we al dit soort dingen moeten voorschrijven aan het funderend onderwijs. Ik zou eerder zeggen dat je dit via voorlichting meegeeft aan het onderwijs, dat je tegen het onderwijs zegt dat dit de instrumenten zijn die men kan gebruiken. Echter, ik aarzel erover om het te verplichten om het in welke vorm dan ook mee te laten tellen. We zullen daarover uiteraard nog overleg voeren in de fractie. Ik heb nog geen overleg gehad met de woordvoerder onderwijs over dit specifieke onderwerp. Misschien heeft hij daar ook nog wel een mening over. We zullen het dus in de fractie bespreken, maar ik denk maar zo dat het die richting opgaat.
Mevrouw Straus (VVD):
Het gaat erom dat die leerlingen elke dag les krijgen. Elke dag weer ervaren zij hoe er op die school onderwijs wordt gegeven. Zijn die meningen niet heel waardevol om mee te nemen in het onderwijs en de school zelf? Hoe kun je ervoor zorgen dat ook andere scholen die dit niet vanzelfsprekend en uit zichzelf doen, toch op een of andere manier de mening van de leerlingen daadwerkelijk meenemen?
De heer Dijkgraaf (SGP):
Misschien zit daar wel het verschil. Ik ga ervan uit dat scholen dat op een of andere manier sowieso meenemen en dat het dus eigenlijk niet nodig is om dat te doen, tenzij je zegt dat scholen het onvoldoende serieus nemen. Als je dat zou zeggen, dan moet je het weer heel specifiek gaan voorschrijven. Laat het een oproep zijn aan onderwijzend Nederland om alle meningen serieus te nemen, die van ouders, leerlingen en docenten. Maar wij zijn niet zo van het vastleggen en het voorschrijven van dit soort dingen.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Ik ga het toch nog een keer proberen als mede-indiener. Juist de leerlingen zijn de allerbelangrijkste stakeholders — als je dat woord zou willen gebruiken — in het onderwijs. Hun zou je het juist moeten gunnen dat zij hier veel meer dan nu inspraak in hebben. Gunt u ze dat nou gewoon, mijnheer Dijkgraaf.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Nu spreekt mevrouw Jadnanansing iets cruciaals uit als zij het heeft over veel meer inspraak dan zij nu hebben. Ik ga bij scholen op werkbezoek en moet constateren dat ik eigenlijk geen school ken waar de mening van leerlingen niet telt. Een school die nooit eens luistert naar wat de leerlingen zeggen, zou eigenlijk een beetje een rare school zijn. Dat geldt ook als een groep studenten mij negatieve respons geeft. Soms merk je als je college staat te geven al dat iets niet landt. Een goede docent doet daar dan wat mee. Als je zegt: er moet veel meer gebeuren, dan blijf ik bij mijn antwoord. Je zou dat dan heel specifiek moeten voorschrijven, maar dan wordt het gevaarlijk. Ik zie dat mevrouw Jadnanansing die kant ook niet op wil.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Nee. In de geest van wat wij in het amendement stellen, zou ik zeggen: gun die jongeren dat. We kennen eigenlijk meerwaarde toe aan de stem van de jongeren. Het is niet meer en niet minder dan dat.
De heer Dijkgraaf (SGP):
De oproep is helder. Ik denk dat wij die delen. De kernvraag is of je dit ook in de wet moet vastleggen. Daarover verschillen wij in ieder geval op dit moment van mening.
Mevrouw Straus zal zo mede namens mij een motie indienen. Daarin gaat het erom dat de deugdelijkheidseisen die er momenteel zijn, getoetst en periodiek geëvalueerd worden. Het lijkt mij een heel goede zaak om die oproep hier ook vast te leggen.
Rest mij om een conclusie te trekken. Ik ben van mening dat ik een positief advies aan mijn fractie kan geven. Gezien de stemverhoudingen moeten we dan nog maar even kijken hoe het precies uitpakt.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Ooit waren zij zelf nog werkzaam in het onderwijs. Collega Beertema wees daar al op. Ze stapten over naar de Tweede Kamer, om daar nu ineens vanuit vak-K een bijdrage te leveren aan de verbetering van het onderwijs. Dat is toch mooi. Het smaakt naar meer. De initiatiefnemers weten precies waarover ze het hebben. Vanmiddag ben ik slechts een invaller. Dat kan nadelen hebben, maar het heeft ook één voordeel. Van mij namelijk geen spitsvondige analyse over de reikwijdte van de deugdelijkheidseisen. Nee; ik heb na lezing van de belangrijkste stukken vanmiddag gewoon heel goed geluisterd. Mij viel iets op. Het gaat allemaal over scholen, schoolleiders, leerkrachten, directeuren, kinderen en ouders. Er viel echter geen woord over de raden van toezicht. Laat ik nou net zo'n toezichthouder zijn, bij Optimus. Dat is een scholengroep voor 32 basisscholen.
Interne toezichthouders zien toe op de kwaliteit van het bestuur, en via het bestuur op de kwaliteit van het onderwijs. Gelukkig zijn raden van toezicht allang geen vrijblijvende, goedbedoelde praatclubjes meer, die zich er een beetje mee bemoeien. Het zijn kritische meekijkers, die graag sparren, waar nodig hun tanden laten zien, en af en toe zelfs bijten. Vanuit die invalshoek heb ik maar één vraag: hoe kunnen interne toezichthouders ertoe bijdragen dat wat met voorliggend wetsvoorstel wordt beoogd ook daadwerkelijk wordt bereikt, en dat door focus het onderwijstoezicht echt doeltreffender wordt? Hoe kunnen die verschillende toezichthouders elkaar nou versterken? Daar ben ik benieuwd naar. Als we dat scherp hebben, zou dat een onderwerp van bespreking kunnen zijn binnen de vereniging van toezichthouders in het onderwijs, de VTOI. Misschien is dat nog een heel leuke uitdaging voor de initiatiefnemers. Ze kunnen dan mooi nog een keer de boer op.
De heer Verhoeven (D66):
Voorzitter. Ik wil allereerst de initiatiefnemers danken voor hun uitvoerige antwoord op alle gestelde vragen. Het was bijzonder gedegen en uitgebalanceerd. Het is een zeer goed op elkaar ingespeeld trio. Zij zijn erin geslaagd om met hun beantwoording de bedoeling van hun wet nog helderder over het voetlicht te brengen. Ik heb in het bijzonder goed geluisterd naar wat zij hebben gezegd over het schoolplan, de schoolgids en de horizontale verantwoording. Ik ben het met hen eens dat het een gemiste kans is als een schoolplan een slapend bestaan leidt, liggend in een bureaulade. Dat is niet alleen omdat het schoolplan een goed uitgangspunt biedt voor het onderzoek van de inspectie, maar ook of juist omdat het een rol kan spelen bij de horizontale verantwoording. Ik heb met genoegen genoteerd dat het niet nodig is dat het stelsel van kwaliteitszorg in de schoolgids beschreven wordt, maar dat volstaan kan worden met het kort en krachtig weergeven van de resultaten van dat stelsel, dus geen rompslomp.
In eerste termijn heb ik aandacht gevraagd voor de nieuwe eisen die aan het schoolplan worden gesteld. Het lijkt me te ver gaan om van alle scholen te vergen dat zij hun schoolplan al hebben aangepast op het moment dat deze wet in werking treedt. Het ligt meer in de rede dat zij die aanpassingen pas hoeven door te voeren als zij toe zijn aan het opstellen van een nieuw schoolplan. Daarover hebben wij net al even gesproken. De heer Rog heeft gezegd hoe de indieners daarover denken. De staatssecretaris gaf de duiding van het kabinet aan. Wij hebben al toegezegd om nog even goed naar dat amendement te kijken en het op zodanige wijze aan te passen dat de bedoeling die wij allemaal hebben, op juridisch houdbare wijze wordt neergezet. Ik hoop dat er dan voldoende steun is voor dat amendement, zodat die natuurlijke overgangsperiode, om de woorden van de heer Rog aan te halen, ook in werking gaat treden en de scholen goed uit de voeten kunnen met deze wet.
Er zal een motie worden ingediend door mevrouw Straus, zoals de heer Dijkgraaf al aankondigde, over het evalueren van deze wet. Die zullen wij ook graag steunen.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Voorzitter. In eerste termijn zei ik al dat ik daar drie collega's stralend in de bankjes zag zitten. Zij zijn vandaag iets minder stralend dan de eerste keer. Ik wil graag zien dat zij iets meer stralen. Het is hartstikke mooi om dat te zien. Het is inderdaad prachtig als wij als Kamerleden zelf initiatief nemen om dingen in dit land net even iets beter te maken.
Ik dank hen ook voor de beantwoording van alle vragen die ik heb gesteld. Ik heb geprobeerd te turven of er nog een was overgebleven die zij nog niet hadden beantwoord, maar dat is niet het geval. Zij zijn goed beantwoord. Dank daarvoor.
Ik heb nog een punt van zorg waarover ik een vraag aan de staatssecretaris wil stellen, namelijk burgerschap. We hebben gisteren een rondetafelgesprek gehad. Daarbij is ons op het hart gedrukt om daar echt iets mee te doen, want dat is inderdaad een deugdelijkheidseis, zoals de heer Bisschop terecht zei. Op de een of andere manier komt deze niet uit de verf. Wat mist de inspectie om deze toch uit de verf te laten komen? Die zorg wil ik hier nogmaals neerleggen.
Mevrouw Straus (VVD):
Voorzitter. In eerste termijn ben ik begonnen met een welgemeend compliment aan de opstellers van dit initiatief en dat wil ik van harte herhalen. De kwaliteit van ons onderwijs gaat ons allen aan. Kinderen in Nederland hebben recht op goed onderwijs en wat mij betreft zelfs meer dan goed onderwijs. Om dit goede onderwijs te verzorgen, hebben scholen in Nederland heel veel vrijheid. Deze vrijheid vinden wij als liberalen een groot goed, maar deze brengt volgens de VVD ook een heel grote verantwoordelijkheid met zich mee. Het onderwijs werkt met het meest kostbare wat wij in Nederland hebben: de talenten van onze kinderen, die onze toekomst zijn.
De afgelopen jaren is er heel hard gewerkt in het onderwijs. We hebben bijna geen zwakke scholen meer. Dit moeten we vooral vasthouden, ook nadat dit wetsvoorstel in zal gaan. Onze kinderen mogen nooit de dupe worden van slecht onderwijs. Dat is de basis voor je toekomst, dus laat die basis dan ook op orde zijn. In het debat dat wij gisteren hadden over de sluiting van het Aloysius College is weer gebleken hoe pijnlijk het kan zijn als die basis niet op orde is.
Om te bezien of al dat harde werken aan het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs de afgelopen jaren niet verloren is gegaan en of deze inderdaad nog verder verbeterd wordt, zoals de inzet van dit wetsvoorstel is, heb ik samen met de SGP een amendement ingediend om deze wet over vier jaar te evalueren. Alleen de basis op orde is anno 2015 wat de VVD betreft niet meer voldoende. De toekomst die een kind dat nu geboren wordt, tegemoet gaat, is zo anders dan toen ik geboren werd dat het onderwijs zich elke dag opnieuw de vraag zal moeten stellen: wat vinden wij goed onderwijs? De initiatiefnemers geven het schoolplan hierin een centrale rol en dat deel ik met hen. Het moet echter wel een levend document zijn dat in de hele school voelbaar is en voor ouders, docenten en leerlingen als basis dient om samen de uitdaging aan te gaan om dit goede onderwijs ook daadwerkelijk te realiseren. Zo'n levend document ontstaat alleen als er op een school een verbetercultuur is. Het enkel hebben van het schoolplan dat in de kast of in een la ligt, is voor ons niet voldoende. De initiatiefnemer heeft dat eigenlijk ook zelf gezegd. Ik wil nog eens benadrukken dat het erom gaat dat het schoolplan daadwerkelijk en zichtbaar wordt gerealiseerd. Ik benadruk dat omdat de wetsbehandeling van vandaag tenslotte een onderdeel is van de duiding van de wet.
De indieners van het initiatief willen voor het beoordelen van scholen terug naar de wettelijke deugdelijkheidseisen, oftewel: de inspectie kan alleen op basis hiervan toetsen of een school van voldoende kwaliteit is. Dat kan, als die wettelijke deugdelijkheidseisen dan ook volledig consistent en actueel zijn. Wij vragen ons dat in ieder geval af. Ondanks de toezegging van de staatssecretaris hebben wij daarom samen met de SGP een motie opgesteld. Ik lees haar even voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de deugdelijkheidseisen in het funderend onderwijs niet periodiek op hun relevantie voor het hedendaagse onderwijs worden getoetst;
constaterende dat de deugdelijkheidseisen leidend zijn voor het onderwijstoezicht en derhalve van groot belang zijn voor de effectieve borging van de onderwijskwaliteit;
verzoekt de regering om de bestaande deugdelijkheidseisen te toetsen op hun hedendaagse toepassing, consistentie en effectiviteit in het toezicht en de Kamer hierover voor het zomerreces te informeren;
verzoekt de regering voorts om de deugdelijkheidseisen periodiek te evalueren op hun hedendaagse toepassing, consistentie en effectiviteit,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Straus (VVD):
In de eerste termijn heb ik de wens geuit om nog iets toe te voegen aan een van de deugdelijkheidseisen, namelijk die van het personeelsbeleid. De feedback van leerlingen op het onderwijs moet je een rol geven in het personeelsbeleid van de school. Wij hebben hiervoor samen met de PvdA een amendement ingediend. In dat amendement spreken wij niet uit hoe je die feedback van de leerlingen in het personeelsbeleid moet vormgeven. Het LAKS heeft daar wel een heel mooie brochure over gemaakt. De staatssecretaris heeft daar al aan gerefereerd. Daarin staan een aantal voorbeelden waaruit blijkt hoe die feedback er in de praktijk uit kan zien. Ik wil deze brochure graag aan de staatssecretaris overhandigen en ik vraag hem deze informatie met het onderwijsveld te delen.
De voorzitter:
Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.
(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)
Mevrouw Straus (VVD):
De beweging die wij met dit initiatiefwetsvoorstel maken, is een spannende. Wij steunen de beweging om het onderwijs veel meer zelf aan zet te laten zijn, om zijn visie op goed onderwijs in de school vorm te geven. Het schoolplan wordt door dit wetsvoorstel het vehikel om dit te doen en het wordt de basis van de verantwoording over hetgeen een school met dit goede onderwijs heeft gerealiseerd. Het is nu aan de scholen om te laten zien dat hun schoolplan niet slechts een papieren tijger is, maar een document met inhoud, waar docenten, leerlingen en ouders inspiratie uit halen, waar zij warm voor lopen en waar zij graag mee aan de slag gaan. Je zou bijna kunnen zeggen dat het een soort bijbel wordt voor de school, voor hoe scholen dat goede onderwijs vorm willen geven.
De voorzitter:
Wij zijn hiermee gekomen aan het eind van de tweede termijn van de Kamer. De indieners hebben tien minuten nodig voor de voorbereiding van hun beantwoording. Ik schors de vergadering.
De vergadering wordt van 18.31 uur tot 18.47 uur geschorst.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. We hebben afgesproken dat ik namens dit trio het woord zal voeren. Dat bespaart spreektijd, hoop ik. Hoewel?
De voorzitter:
Dat hopen wij ook.
De heer Bisschop (SGP):
Laat ik dan maar gewoon beginnen. Allereerst dank ik alle leden hartelijk voor hun inbreng. Er spreekt een grote mate van betrokkenheid uit, die wij allen delen. Dat doet goed. Ik dank de minister en de staatssecretaris ook hartelijk voor hun inbreng. Er is terecht de vinger gelegd op de centrale plaats, de sleutelpositie, die het schoolplan inneemt.
Wij constateren dat er enig verschil van inzicht, van interpretatie, is tussen de indieners en de bewindslieden als het gaat om de gedifferentieerde oordelen. Is er een wettelijke basis voor nodig of niet? Die discussie wordt in dit wetsvoorstel niet beslecht en wordt zelfs niet gevoerd. Het is echter goed om dit te benoemen. We hebben geen verschil van inzicht over het idee dat er sprake moet zijn van gedifferentieerd toezicht. Dat betekent dat er maatwerk geleverd moet worden. Scholen moeten het toezicht krijgen dat ze nodig hebben om de onderwijskwaliteit te kunnen verbeteren. Dat is afhankelijk van de wijze waarop de scholen zelf in het proces staan. In onze perceptie is dit nadrukkelijk iets anders dan gedifferentieerd oordelen. Dan werk je namelijk met de kwalificaties "goed, beter, best", of iets wat daarop lijkt.
Ik loop de inbreng van de leden in tweede termijn af. De heer Beertema spreekt zijn beduchtheid uit dat we eigenlijk teruggaan naar het oude type inspecteur met afvinklijst. Ik denk dat dit niet het geval is. Het centrale punt in dit initiatiefvoorstel is het beoordelen op basis van een stevig stel deugdelijkheidseisen. Het kan vergaande consequenties hebben als er niet aan wordt voldaan, zeker als dat structureel het geval is. Daarnaast is het gesprek dat de inspecteur aangaat minstens zo belangrijk, op basis van keuzes die de scholen zelf maken. Dat kunnen heel confronterende gesprekken zijn. Ze kunnen leiden tot bepaalde bevindingen, maar de inspecteur spreekt geen oordelen uit. Onze overtuiging is dat het gesprek dat de inspecteur voert met de betrokkenen in een school, het kloppend hart wordt van de onderwijskwaliteit en de stimulans daarvan.
Er is gevraagd waarom de minister het inspectiekader moet vaststellen. Dat kan toch zomaar van kleur verschieten als er een nieuw kabinet komt? Wij zijn daar als indieners niet beducht voor, omdat dat inspectiekader nadrukkelijk gestoeld wordt op de deugdelijkheidseisen. Dat is het eisenpakket dat aan scholen wordt gesteld en dat wettelijk verankerd is. Dat kan dus niet even op een achternamiddag gewijzigd worden als iemand een briljante inval heeft. Daar is een wettelijke basis voor nodig. Ik hoop dus dat ik die vrees een beetje kan wegnemen.
De motie die de heer Van Nispen heeft ingediend, is een beetje onduidelijk. Ik sprak net al over toezicht en oordeel. Het gedifferentieerde oordeel heeft geen relatie met ons initiatiefvoorstel. De indieners hebben zich tegenstanders verklaard van het gedifferentieerde oordeel, dus niet van het gedifferentieerde toezicht. Je kunt dus ook niet zeggen dat gedifferentieerd toezicht in strijd is met de geest van het initiatiefvoorstel. Ik vermoed dat hierbij begripsverwarring aan de orde is. Mijn conclusie is dat we de motie zoals die er nu ligt, moeten ontraden.
Ik dank de heer Dijkgraaf voor zijn waarderende woorden.
De motie op stuk nr. 19, over de deugdelijkheidseisen, behandel ik wel als ik bij de inbreng van mevrouw Straus ben aanbeland.
Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd hoe de positie van de raden van toezicht kan bijdragen aan de kwaliteitsslag in het onderwijs die we met dit wetsvoorstel beogen. Ik denk dat dit een heel goed punt is. Volgens ons is de raad van toezicht een van de geledingen bij een onderwijsinstelling, hoewel dit formeel iets anders te interpreteren is. Bij deze geleding moeten in onze optiek leerlingen en zeker ook ouders, docenten en de schoolleiding worden betrokken. De raad van toezicht moet betrokken worden bij het formuleren van het schoolplan en de visie van waaruit een school wil werken. Wij zijn het dus van harte eens met deze suggestie. Ons advies zou zijn: benut vooral de denkkracht, levenswijsheid en ervaring die vaak samengebald zijn in een raad van toezicht, om tot een goed en vitaal schoolplan te komen met een heldere onderwijskundige visie. Het is natuurlijk ook aan de raden van toezicht om het college van bestuur of welke term daarvoor ook gebruikt wordt, hiernaar te vragen: worden de ambities die verwoord zijn, gehaald? Ik kan mij zelfs een jaarlijkse terugkoppeling goed voorstellen. Het is echter aan de instantie zelf om dat in te richten. De VTOI (Vereniging van Toezichthouders in Onderwijsinstellingen), de koepelorganisatie, ontvangt van ons zonder voorbehoud het advies om daarop heel spits te zijn en een activerende rol te spelen in het vormgeven van het interne toezicht. Ik dank mevrouw Van Toorenburg voor haar waarderende woorden. Wij hebben dit werk met vreugde gedaan.
Ook de heer Verhoeven dank ik voor zijn waarderende woorden. Op het amendement kom ik straks nog apart terug.
Van de hartelijke woorden van mevrouw Jadnanansing ga je natuurlijk vanzelf glimmen. Dat is al ruimschoots voldoende. De vraag die aan de staatssecretaris is gesteld, laat ik even liggen.
Mevrouw Straus heeft gevraagd of het uitvoeren van het schoolplan ook een taak is waarop de inspectie moet toezien. Ja, dat klopt, maar het schoolplan omvat niet alleen een reflectie op de deugdelijkheidseisen en de wijze waarop de school daar handen en voeten aan geeft, maar ook een reflectie op allerlei andere wensen, eisen, voorstellen, ideeën en ambities die een school heeft. Ten aanzien van de deugdelijkheidseisen heeft de inspectie gewoon een beoordelende taak. Ten aanzien van de andere keuzes die een school maakt, heeft de inspectie de positie van gesprekspartner, met een stimulerende rol.
Mevrouw Straus (VVD):
Het gaat mij er niet zozeer om dat de inspectie die andere onderdelen inhoudelijk zou moeten beoordelen. Het gaat mij erom dat, als een school zelf aangeeft wat hij verstaat onder goed onderwijs, dit zichtbaar moet zijn in de school. Ik vind dat de inspectie dit wel moet kunnen bekijken en betrekken bij haar verhaal. Anders is het schoolplan alsnog slechts een papieren tijger.
De heer Bisschop (SGP):
In het schoolplan zal de school zich in ieder geval rekenschap moeten geven van de uitwerking van de deugdelijkheidseisen; daarom noemde ik die al. In die zin kan een schoolplan per definitie geen papieren tijger zijn. Over de eigen keuzes van een school kan alleen het gesprek worden gevoerd. De inspectie kan dus wel tot bepaalde conclusies, maar niet tot een oordeel komen als het niet over de deugdelijkheidseisen gaat.
Mevrouw Straus (VVD):
Volgens mij zit hier de essentie. Daarom vinden wij die verschillende predicaten uiteindelijk wel een goed idee en u niet. Wat hebben we eraan als een school opschrijft dat hij fantastisch wil zijn in X en dat vervolgens in de praktijk niet waarmaakt? Wat hebben we daar dan aan? Dat maakt toch precies het verschil tussen een school die gelooft in zijn visie en dat realiseert en een school die enkel en alleen de deugdelijkheidseisen uitvoert?
De heer Bisschop (SGP):
Op dat punt verwoordt de inspectie wel haar bevindingen. Zij geeft geen oordelen, want dat gaat over de deugdelijkheidseisen en het concrete toezicht. De inspectie geeft echter wel haar bevindingen. De inspectie rapporteert langs twee lijnen. Zij geeft haar oordeel over het nakomen van de deugdelijkheidseisen en zij geeft haar bevindingen over alles wat verder bij het onderwijs komt kijken, wat daar verder omheen zit. Beide rapportages worden gepubliceerd. Wat ons betreft, is dat de beste waarborg dat een school gaat doen wat hij opschrijft. Als een inspectie in een rapportage verwoordt dat zij datgene wat de school in zijn ambitie, in zijn visie heeft staan, niet terugziet in de concrete lespraktijk, dan is dat dodelijk voor een school. Dat instrument is naar onze overtuiging vele malen effectiever dan een etiketje. Wat als een inspectie er dan een voldoende op plakt? Dat zegt nog niet zo veel. Inhoudelijke informatie die openbaar toegankelijk is, is veel effectiever en ook veel behulpzamer bij het vormgeven en het zoeken naar een manier waarop je het dan wel kunt doen. Daar zal het gesprek vaak over gaan.
De voorzitter:
Mevrouw Straus, u hebt al twee keer geïnterrumpeerd.
De heer Bisschop (SGP):
Nee, maar zij wilde natuurlijk zeggen …
De voorzitter:
Nee, we gaan niets uitlokken. U mag verdergaan met uw beantwoording. Ik wil echt een beetje voortmaken.
De heer Bisschop (SGP):
Jammer, ik heb mijn best gedaan.
Ik dank de leden Straus en Dijkgraaf voor hun motie op stuk nr. 19. Wij laten het oordeel over die motie over aan de Kamer.
Wij moeten ten slotte nog reageren op de drie amendementen die zijn ingediend. Er komt nog een gewijzigde versie van het amendement op stuk nr. 15 van de heer Verhoeven. Wij vinden het lastig om daar nu een oordeel over te vellen en wachten de definitieve versie van dat gewijzigde amendement even af. Het amendement op stuk nr. 16 gaat over de evaluatie. Wij laten het oordeel over dat amendement aan de Kamer over. Over het amendement op stuk nr. 17 wil ik nog het volgende zeggen. Als indieners hebben wij nadrukkelijk een voorkeur om dit op een andere wijze te regelen dan via dit initiatiefvoorstel. In die zin ontraden wij dus dit amendement.
Voorzitter. Dit is volgens mij wat wij nog even moesten bespreken. Ik wil onze bijdrage afronden, ook namens mijn collega's Rog en Van Meenen. Wij hebben tot nu toe op een buitengewoon plezierige manier samengewerkt en wij hopen dat dat in de toekomst bestendigd zal worden. Die samenwerking is mede mogelijk gemaakt door de drie fractiemedewerkers Gijsbert Leertouwer, Daniëlle Koster en Huub Linthorst. Het is een buitengewoon plezierige ervaring om je bij je politieke ervaring op zo'n manier ondersteund te weten. Het is buitengewoon plezierig dat er kritische gesprekspartners zijn. Je kunt vanuit je politieke visie bepaalde dingen willen, maar er staan dan mensen naast je die zeggen: dat kun je wel willen, maar … En dan gaat het gesprek verder. Dat hebben we alle drie ervaren. Door die schuring, door die wrijving, ontstaat er een zekere glans. Ik hoop dat u allen in dit initiatiefvoorstel die glans ook hebt ontwaard. Oogverblindend misschien wel! Ik dank u zeer voor u aller inbreng.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Bisschop. Ik geef nu het woord aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Minister Bussemaker:
Voorzitter. Ik kan heel kort zijn, want de indieners hebben alle vragen, die ook aan hen gericht waren, bekwaam en doeltreffend beantwoord naar mijn idee. Dat geldt ook voor hun reactie op de motie-Van Nispen/Jasper van Dijk op stuk nr. 18, waarin staat dat de invoering van gedifferentieerd toezicht in strijd is met de geest van de wet-Bisschop c.s. Het procedurele antwoord is dat dit wetsvoorstel niet het gedifferentieerde toezicht regelt. Dat is dus niet aan de orde. Het meer inhoudelijke oordeel is dat het niet in strijd is met gedifferentieerd toezicht, omdat wij met gedifferentieerd toezicht toe willen naar een situatie van aan de ene kant verantwoorden en aan de andere kant verbeteren. Er is niets op tegen om juist bij die stimulerende rol, waarbij het schoolplan het uitgangspunt is, tot verschillende oordelen te komen. Ook de regering ontraadt dus de aanneming van deze motie.
Staatssecretaris Dekker:
Mevrouw Jadnanansing stelde een vraag over burgerschap. Dat is een heel relevant thema. Ook ik zal in gesprek gaan met de inspectie over de opbrengsten van de rondetafel. Het is een thema dat natuurlijk al eens eerder ter sprake is gekomen, ook in een commissie. De wet schrijft voor dat scholen invulling geven aan burgerschap; punt. De ene school doet dat op een fantastische manier en gaat ingewikkelde gesprekken aan en ga zo maar door. Dat is de manier waarop wij dat graag zouden zien, waarbij ook de fricties worden blootgelegd wanneer bepaalde waarden en normen met elkaar in conflict komen. Het gaat er dan om hoe je daar als leerling mee omgaat en hoe je dat vormgeeft in de praktijk. Je kunt ook zeggen dat, als een school aandacht besteedt aan Prinsjesdag en het functioneren van het parlement, deze ook heeft voldaan aan de burgerschapstaak. Eigenlijk zegt de wet daar niet zo vreselijk veel over. Dat is een van de redenen waarom wij aan Paul Schnabel en zijn Platform Onderwijs2032 hebben gevraagd wat belangrijke elementen zijn. Als wij het hebben over het totale curriculum, zou dan ook niet die bredere opdracht voor het onderwijs, inclusief zaken als persoonsvorming en burgerschap, wellicht wat meer aandacht kunnen krijgen? Ik denk dat wij daar later dit jaar op terugkomen.
Mevrouw Straus en de heer Dijkgraaf hebben een motie ingediend, op stuk nr. 19, over de evaluatie van deugdelijkheidseisen. In die motie wordt vrij veel gevraagd, namelijk om nog een schepje te doen boven op datgene wat ik in de eerste termijn al meegaf. Als bedoeld wordt met "toepassing, consistentie en effectiviteit" dat wij een en ander voor iedere afzonderlijke deugdelijkheidseis moeten meten in de praktijk van het onderwijs, is het een enorme operatie. Als u bedoelt te vragen of de inspectie hiermee goed uit de voeten kan — is het een consistent verhaal en meer een soort weging? — dan heb ik er geen problemen mee. Hetzelfde geldt voor het tweede dictum, waarin wordt verzocht om een periodieke evaluatie. Als je zoiets doet, denk ik dat je het niet ieder jaar zou moeten doen. "Periodiek" kan ook een wat langere tijdspanne beslaan. Laat ik daarop terugkomen zodra wij u de brief sturen met de opdracht zoals u in deze motie hebt verwoord. Dan kan ik het oordeel over de motie aan de Kamer laten.
Mevrouw Straus (VVD):
De staatssecretaris interpreteert de motie precies zoals de bedoeling was. Tijdens het debat is er sprake van geweest dat de deugdelijkheidseisen zodanig geformuleerd zouden worden, dat de inspectie ermee uit de voeten kan en toezicht kan houden. Dat is wat wij bedoelen met effectiviteit. Als de staatssecretaris daarmee uit de voeten kan, dan heel graag.
De voorzitter:
Met deze toelichting vraag ik of de staatssecretaris positief op deze motie reageert. Ik stel vast dat dit het geval is.
Ik kijk nog even naar de indieners. De heer Verhoeven zal met een aangepast amendement komen. Ik denk dat de indieners daar dan nog schriftelijk hun oordeel over zullen geven. Als dat allemaal voor dinsdag het geval is zal er over de amendementen, het wetsvoorstel en de moties aanstaande dinsdag worden gestemd.
Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van de behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel. Het woord is aan de heer Bisschop.
De heer Bisschop (SGP):
Als we kunnen afspreken dat het aangepaste amendement van de heer Verhoeven op korte termijn beschikbaar is, zullen wij ervoor zorgen dat het voor dinsdag rond is.
De voorzitter:
Dat is begrijpelijk.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Dan zijn wij nu echt gekomen aan het einde van de behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel. Ik dank de indieners van harte voor hun bijdrage. Ik dank ook de beide bewindspersonen. Ik dank de leden en ik dank degenen die kennis hebben genomen van dit debat.
De vergadering wordt van 19.06 uur tot 20.04 uur geschorst.
Voorzitter: Recourt
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20152016-6-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.