Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 10 februari 2023, nr. WJZ/ 26292451, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen en de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de implementatie van het zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat;

Gelet op artikel 12, vijfde lid, van de Meststoffenwet en de artikelen 4, vierde lid, onderdeel c, en 8b, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 3a wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 3b

Als gewas als bedoeld in artikel 4, vierde lid, onderdeel c, van het besluit worden aangewezen de gewassen, genoemd in bijlage Ba.

B

Na artikel 5 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 5a

Als gewas als bedoeld in artikel 8b, eerste lid, van het besluit worden aangewezen de gewassen, genoemd in bijlage D.

C

Na bijlage B wordt de bijlage, opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling, ingevoegd.

D

De bijlage, opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling, wordt toegevoegd.

ARTIKEL II

De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 33b wordt ‘mestvormen’ vervangen door ‘meststoffen’.

B

Na artikel 33b wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 33c

  • 1. Indien een landbouwer op een perceel meststoffen als bedoeld in artikel 33b, eerste lid, onderdelen a tot en met e en g tot en met i, op of in de bodem brengt, wordt voor de toepassing van artikel 11, eerste lid, van de wet, of artikel 31 de volgende hoeveelheid fosfaat in aanmerking genomen:

    • a. voor zover het gaat om meststoffen als bedoeld in artikel 33b, eerste lid, onderdelen h en i: 25 procent van de hoeveelheid fosfaat in kilogrammen; en

    • b. voor zover het gaat om meststoffen als bedoeld in artikel 33b, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en g: 75 procent van de hoeveelheid fosfaat in kilogrammen.

  • 2. Het eerste lid is uitsluitend van toepassing, indien:

    • a. het fosfaat aantoonbaar afkomstig is van een of meer van de desbetreffende meststoffen, bedoeld in artikel 33b, eerste lid, onderdelen a tot en met e en g tot en met i;

    • b. op een perceel per hectare ten minste 20 kilogram fosfaat van de in onderdeel a bedoelde meststoffen wordt toegepast; en

    • c. per hectare ten hoogste het desbetreffende aantal kilogrammen fosfaat, genoemd in artikel 11, eerste lid, van de wet, of artikel 31, van de in onderdeel a bedoelde meststoffen wordt toegepast.

C

Artikel 34 vervalt.

ARTIKEL III

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2023, met uitzondering van artikel I.

  • 2. Artikel I, onderdelen A en C, treden in werking op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel A, derde lid, van het Besluit van 20 december 2022, tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen in verband met de implementatie van het zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn (Stb. 2022, 546) in werking treedt.

  • 2. Artikel I, onderdelen B en D, treden in werking op het tijdstip waarop artikel II, onderdeel B, van het Besluit van 20 december 2022, tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen in verband met de implementatie van het zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn (Stb. 2022, 546) in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 10 februari 2023

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

BIJLAGE 1 BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL C

Bijlage Ba , behorend bij artikel 3b van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen

  • Aardappelen

  • Andijvie

  • Anijs

  • Asperge

  • Blauwmaanzaad

  • Bloemkool, productie-

  • Boerenkool

  • Bonen, veld-

  • Bonen, tuin-

  • Boomkwekerij gewassen

  • Bol- en knolgewassen in de sierteelt (m.u.v. tulp)

  • Bospeen

  • Broccoli

  • Chinese Kool, productie-

  • Dille

  • Echinecea

  • Erwten

  • Fruitteelt

  • Gras-klaver

  • Grasland

  • Graszaad

  • Graszoden

  • Haver

  • Kapucijners (en grauwe erwten)

  • Kervel

  • Knoflook

  • Komijn

  • Koolrabi

  • Linzen

  • Lupine

  • Luzerne

  • Mais geteeld overeenkomstig de biologische productiemethode

  • Meerjarige bloemisterij gewassen

  • Paksoi

  • Peterselie

  • Peulen

  • Plantuien

  • Prei (zaai en productie)

  • Pronkbonen

  • Raapstelen

  • Rabarber

  • Radijs

  • Rode kool, productie-

  • Rode bieten/Kroten

  • Savooiekool, productie-

  • Schorseneren

  • Selderij, productie-

  • Sjalotten

  • Sla, productie-

  • Snij- en trekheesters

  • Snijrogge

  • Spinazie, productie-

  • Spitskool, productie-

  • Suikerbieten

  • Suikermais onder folie

  • Tijdelijk grasland

  • Valeriaan

  • Vaste planten

  • Venkel

  • Vlas (vezel-, olie-)

  • Voederbieten

  • Waspeen, productie-

  • Wintergranen

  • Winterkoolzaad

  • Witte kool, productie-

  • Zaaiuien

  • Zomerbosui

  • Zomergranen

  • Zomerkoolzaad

BIJLAGE 2 BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL D

Bijlage D , behorend bij artikel 5a van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen

  • Afrikaantjes (Tagetes)

  • Beemdlangbloem

  • Blauwmaanzaad

  • Bloemmengsel (randen)

  • Boekweit

  • Bruine bonen

  • Korte (groente)teelten, of vroeg geoogste gewassen of in voorkomend geval een combinatie van beiden, gevolgd door een vroeg ingezaaid onbemest vanggewas (inzaai voor 1 september)

  • Dahlia

  • Droge erwten

  • Engels raaigras

  • Festulolium

  • Gerst, winter-

  • Gerst, zomer-

  • Granen, overig

  • Gras-klaver

  • Grasland, blijvend

  • Grasland, natuurlijk

  • Grasland, tijdelijk

  • Graszaad

  • Graszoden

  • Haver

  • Italiaans raaigras

  • Karwijzaad

  • Klaver, rode

  • Klaver, witte

  • Kolen (rode kool/witte kool/spruitkool)

  • Koolzaad

  • Koolzaad, winter (ook boterzaad)

  • Koolzaad, zomer (ook boterzaad)

  • Kruiden, zaadgewassen

  • Lelie (1e jaar van meerjarige teelt)

  • Lijnzaad niet van vezelvlas (olievlas)

  • Lupinen, niet bittere-

  • Luzerne

  • Miscanthus (olifantsgras)

  • Narcis (eerste jaar van meerjarige teelt)

  • Peterselie, productie

  • Pioen (1e jaar van meerjarige teelt)

  • Quinoa

  • Raapzaad

  • Raketblad (Solanum sisymbriifolium)

  • Rand, grenzend aan blijvend grasland of een blijvende teelt, hoofdzakelijk bestaand uit blijvend gras

  • Rand, grenzend aan blijvend grasland of een blijvende teelt, hoofdzakelijk bestaand uit tijdelijk gras

  • Rand, grenzend aan bouwland, hoofdzakelijk bestaand uit blijvend gras

  • Rand, grenzend aan bouwland, hoofdzakelijk bestaand uit tijdelijk gras

  • Rietzwenkgras, anders dan voor industriegras

  • Rietzwenkgras, industriegras

  • Rogge (geen snijrogge)

  • Roodzwenkgras

  • Rustgewas mengsel, waarbij het mengsel voor minimaal twee derde uit een of meer rustgewassen uit deze lijst bestaat

  • Snijrogge

  • Soedangras/Sorghum

  • Soja

  • Spelt

  • Tarwe, winter-

  • Tarwe, zomer-

  • Teelten voor zaaizaad en vermeerdering, bijvoorbeeld spinazie, bloemzaadgewassen, groenbemesters (zoals rietzwenkgras, Engels raaigras, Italiaans raaigras, gekruist raaigras en Westerwolds raaigras, bladrammenas, gele mosterd en Japanse haver).

  • Teff

  • Timothee

  • Triticale

  • Tuinbonen

  • Veldbeemdgras

  • Veldbonen

  • Vezelhennep

  • Vezelvlas

  • Vogelakkers

  • Westerwolds raaigras

  • Zonnekroon

TOELICHTING

1. Doel en aanleiding

Deze wijzigingsregeling wijzigt de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen (hierna: Ugm) en de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: Urm).

Artikel 5 van de Nitraatrichtlijn verplicht Nederland tot het opstellen van een vierjaarlijks actieprogramma. In het zevende Nederlandse actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn (2022–2025)1 (hierna: zevende actieprogramma) zijn de maatregelen beschreven die Nederland gedurende de looptijd van het zevende actieprogramma zal nemen om onder andere de nitraatuitspoeling uit landbouwgrond naar grond- en oppervlaktewater in Nederland te verminderen. De maatregelen in het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn zijn aangevuld met die van het addendum.2 Het zevende actieprogramma en het addendum bevatten maatregelen die direct bijdragen aan de vermindering van de nitraatuitspoeling, maar ook maatregelen die bijdragen aan de bodemkwaliteit en maatregelen ter stimulering van bovengrondse biodiversiteit van insecten en weidevogels. Nederland is verplicht het zevende actieprogramma en addendum uit te voeren.

Deze wijzigingsregeling implementeert drie voorschriften uit het zevende actieprogramma. Het betreft allereerst de opname van de lijst met vroege teelten die samenhangt met het verkorten van de uitrijdperiode van drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib in artikel 4, vierde lid, onderdeel c, (nieuw) van het Besluit gebruik meststoffen (hierna: Bgm). Ten tweede bevat deze regeling de opname van de lijst met rustgewassen die verband houdt met de verplichte gewasrotatie met rustgewassen op zand- en lössgronden in artikel 8b (nieuw) van het Bgm. Ten derde introduceert deze regeling een voorschrift om het gebruik van organische stofrijke meststoffen (hierna: OS-rijke meststoffen) te stimuleren om de bodemkwaliteit te verbeteren en ter stimulering van de opslag van CO2 en bovengrondse biodiversiteit van insecten en weidevogels.

Daarnaast bevat deze wijzigingsregeling nog een aanpassing van artikel 33b van de Urm (artikel II, onderdeel A). In dat artikel wordt mestvormen vervangen door meststoffen, omdat het begrip ‘meststoffen’ beter aansluit bij de gehanteerde terminologie in de Meststoffenwet en de daarop gebaseerde regelgeving.

2. Wijzigingen

2.1 Lijst met vroege teelten

Op grond van het Bgm (artikel 4, vierde lid, onderdeel c) kan vanaf 16 februari drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib worden uitgereden op bouwland, mits een bij ministeriële regeling aangewezen gewas wordt geteeld. Het gaat in dit kader om de zogeheten vroege teelten. Vroege teelten zijn gewassen die vanwege de fysiologische ontwikkeling van het gewas bemesting nodig hebben in de periode van 16 februari tot en met 15 maart. Het gaat bijvoorbeeld om aardappelen, granen, broccoli en bloembollen. Met artikel I, onderdelen A en C, van deze regeling is de lijst met vroege teelten op grond van artikel 3b (nieuw) opgenomen in bijlage Ba van de Ugm. In de paragraaf consultatie is de totstandkoming van deze lijst toegelicht.

2.2 Lijst met rustgewassen

Op grond van artikel 8b (nieuw) van het Bgm wordt op landbouwgrond, gelegen op zand- en lössgrond, eens in de vier jaar een bij ministeriële regeling aangewezen gewas geteeld (verplichte gewasrotatie met rustgewassen). Het gaat in dit kader om de zogeheten rustgewassen. Rustgewassen zijn niet-uitspoelingsgevoelige gewassen die ook een positief effect hebben op de bodemkwaliteit, zoals gras. De lijst met rustgewassen is op grond van artikel 5a (nieuw) opgenomen in bijlage D van de Ugm. Hiertoe strekken artikel I, onderdelen B en D, van deze regeling. In de paragraaf consultatie is de totstandkoming van deze lijst toegelicht.

2.3 Stimuleren organische stofrijke meststoffen

2.3.1 Aanleiding en doel

De maatregel tot stimulering van het gebruik van OS-rijke meststoffen omvat de introductie van een differentiatie in de mate waarin bepaalde OS-rijke meststoffen meetellen binnen de fosfaatgebruiksnorm. Het gebruik van OS-rijke meststoffen is niet verplicht. Deze maatregel sluit aan bij de mogelijkheid om al vanaf 1 januari vaste strorijke mest uit te rijden op zand- en lössgrond, zie artikel 4, tweede lid, onderdeel d, van het Bgm (nieuw).

In het zevende actieprogramma is aangekondigd dat meststoffen met een hoog gehalte aan organische stof naar rato gedifferentieerd mee gaan tellen in de bepaling of voldaan is aan de van toepassing zijnde fosfaatgebruiksnorm. Bij deze meststoffen wordt gekeken naar de verhouding tussen effectieve organische stof en de nutriënten (fosfaat en stikstof) in de meststof. Het toepassen van OS-rijke meststoffen levert meerdere voordelen op: het verbetert de bodemkwaliteit (toename organische stof en bodembiodiversiteit), het stimuleert de opslag van CO2 (in de vorm van stabiele organische stof) en het stimuleert de bovengrondse biodiversiteit van insecten en weidevogels. Daarom wordt het gebruik van OS-rijke meststoffen gestimuleerd.

2.3.2 Reikwijdte

Dit voorschrift laat de huidige fosfaatgebruiksnormen ongewijzigd. Deze normen worden bepaald op basis van het gehalte aan fosfaat dat al in de bodem aanwezig is voordat wordt bemest, en of het gaat om grasland of bouwland. De fosfaattoestand van de bodem kan voor grasland en voor bouwland resulteren in grond met een situatie ‘hoog’, ‘ruim’, ‘neutraal’, ‘laag’ en ‘arm’. De hoogte van het aantal kilogrammen fosfaat per hectare voor grond met toestand ‘hoog’ is vastgelegd in de Meststoffenwet (artikel 11, eerste lid). Voor de overige vier toestanden bevat de Urm in artikel 31 de hoogte van het aantal kilogrammen fosfaat per hectare dat nog mag worden opgebracht. Op basis van de fosfaattoestand van de bodem bepaalt de landbouwer de fosfaatgebruiksnorm die van toepassing is.

Naast de gebruiksnorm voor fosfaat heeft de landbouwer ook te maken met een gebruiksnorm voor stikstof en een gebruiksnorm voor dierlijke mest. Deze drie gebruiksnormen moeten onder andere bij het opstellen van het bemestingsplan in acht worden genomen. Met deze wijzigingsregeling worden de drie gebruiksnormen niet aangepast. Ook de fosfaatgebruiksnorm blijft dus onverkort van toepassing.

2.3.3 OS-rijke meststoffen

De OS-rijke meststoffen in deze regeling gaan uit van de meststoffen genoemd in artikel 33b Urm, met uitzondering van dikke fractie van meststoffen van rundvee. Dikke fractie van rundvee is uitgezonderd omdat deze meststof meer minerale stikstof per effectieve organische stof bevat en daardoor het risico op nitraatuitspoeling groter is dan bij vaste strorijke mest.3 De OS-rijke meststoffen die in aanmerking komen voor de stimuleringsregeling zijn dus: groencompost, gft-compost, champost, vaste strorijke mest van de diersoorten: rundvee, varkens biologisch gehouden, schapen, geiten en paarden. Dit blijkt uit artikel 33c, eerste lid, Urm (nieuw).

Vaste strorijke mest is vaste mest waarin zichtbaar een substantiële hoeveelheid stro aanwezig is. Dit houdt in dat het stro duidelijk met het blote oog herkenbaar moet zijn in de op het land uitgereden mest, en dat het stro gelijkmatig in de mest verdeeld is.4 Dit is in lijn met de gehanteerde definitie van vaste strorijke mest in de zin van het Bgm. Gezien het doel van toepassing van deze organische stofrijke meststoffen zijn de meststoffen, net als vaste dierlijke mest, niet verpompbaar.5 In het kader van deze regeling is het niet mogelijk meer meststoffen in aanmerking te nemen voor de stimuleringsmaatregel, of de definitie van strorijke mest te specificeren.

2.3.4 Gedifferentieerd percentage

Een OS-rijke meststof kan in het kader van de fosfaatgebruiksnormen op grond van deze regeling meetellen voor 25 procent of voor 75 procent bij de fosfaatgebruiksnorm (Tabel 1). Dit blijkt uit artikel 33c, eerste lid, Urm (nieuw). Dit artikel bepaalt tegen welk percentage de OS-rijke meststoffen meetellen bij de berekening of voldaan is aan de fosfaatgebruiksnorm binnen de fosfaatgebruiksnorm voor het betreffende perceel.

Conform het zevende actieprogramma telt (groen)compost voor 25 procent mee in de fosfaatgebruiksnorm en tellen champost en vaste strorijke mestsoorten voor 75 procent mee. Dit is gebaseerd op het gehalte aan effectieve organische stof per minerale stikstof van deze meststoffen. (Tabel 1).

Tabel 1 Indeling OS-rijke meststoffen en de mate waarin deze meststoffen meetellen in de fosfaatgebruiksnorm

Organische stofrijke meststof

Mate waarin de meststof meetelt in de berekening voor de toepassing van de fosfaatgebruiksnorm (%)

Regeling

Gft-compost

25

Artikel 33c, eerste lid, onderdeel a

Groencompost

25

Champost

75

Artikel 33c, eerste lid, onderdeel b

Vaste strorijke mest van rundvee

75

Vaste strorijke vaste mest van varkens (biologisch gehouden)

75

Vaste strorijke vaste mest van schapen

75

Vaste strorijke vaste mest van geiten

75

Vaste strorijke vaste mest van paarden

75

2.3.5 Minimum en maximum

Om gebruik te maken van deze stimuleringsmaatregel geldt dat een minimale hoeveelheid van 20 kg fosfaat per hectare opgebracht moet worden van de aangewezen meststoffen genoemd in artikel 33c, eerste lid van de Urm. Dit volgt uit artikel 33c, tweede lid, onderdeel b, van deze wijzigingsregeling. Deze minimale hoeveelheid is nodig om het gehalte organische stof in de bodem positief te kunnen beïnvloeden.6

Bij het gebruiken van deze stimuleringsmaatregel geldt een maximum hoeveelheid OS-rijke meststoffen waar de gedifferentieerde berekening op mag worden toegepast (artikel 33c, tweede lid, onderdeel c, van de Urm). Dit maximum is bepaald op de hoeveelheid kilogrammen fosfaat die horen bij de fosfaatgebruiksnorm die van toepassing is op het perceel; dus gelijk aan de fosfaatgebruiksnorm behorend bij het perceel. Deze hoeveelheden zijn benoemd in artikel 11, eerste lid, van de Meststoffenwet (voor fosfaattoestand ‘hoog’) en artikel 31 van de Urm (voor fosfaattoestand ruim’, ‘neutraal’, ‘laag’ en ‘arm’). Een maximum is nodig om te voorkomen dat te veel fosfaat op de bodem wordt gebracht, hetgeen een risico vormt voor de waterkwaliteit. De fosfaatgebruiksnormen zelf worden door deze regeling niet gewijzigd. Het blijft dus mogelijk om meer OS-rijke meststoffen op te brengen dan dit maximum. Wel moet de hoeveelheid OS-rijke meststoffen boven het maximum voor 100% meegenomen worden in de berekening voor de fosfaatgebruiksnorm.

2.3.6 Rekenvoorbeelden

Hieronder volgen een aantal voorbeelden van de toepassing van de percentages uit tabel 1 in de praktijk. De voorbeelden gaan uit van een situatie waarin alleen rekening gehouden wordt met het fosfaatgehalte in de meststoffen en dat de OS-rijke meststoffen voldoende beschikbaar zijn.

Voorbeeld 1

Een landbouwer heeft bouwland met fosfaattoestand ruim. De bijbehorende fosfaatgebruiksnorm is 60 kg/ha. De maximale hoeveelheid OS-rijke meststof waarvoor met een gedifferentieerd percentage mag worden gerekend is dan ook 60 kg fosfaat per hectare. Voor snel beschikbare nutriënten brengt de landbouwer 30 kg fosfaat per hectare drijfmest van rundvee op. De overige 30 kg fosfaat per hectare vult de landbouwer op met strorijke vaste mest van rundvee. Omdat meer dan 20 kg fosfaat per hectare wordt gebruikt (het minimum), telt deze meststof voor 75% mee, en mag de landbouwer 40 kg fosfaat per hectare in plaats van 30 kg fosfaat per hectare gebruiken.

Meststof

Gebruikte kg fosfaat p/ha

Waarvan OS-rijk kg/ha)

In aanmerking te nemen bij berekening fosfaatgebruiksnorm

Berekening mate waarin is voldaan aan fosfaatgebruiksnorm kg/ha

Drijfmest van rundvee

30

100%

30

Strorijke vaste mest van rundvee

40

40

75%

30

Totaal

70

40

 

60

Voorbeeld 2

Een landbouwer heeft grasland met fosfaattoestand arm. De bijbehorende fosfaatgebruiksnorm is 120 kg fosfaat per hectare. De hoeveelheid OS-rijke meststof waarvoor met een gedifferentieerd percentage mag worden gerekend is dan ook 120 kg fosfaat per hectare. De landbouwer wil alleen gebruik maken van groencompost als meststof. Er kan maximaal 120 kg fosfaat uit compost in aanmerking komen voor het gedifferentieerd percentage. Hierdoor houdt hij nog extra ruimte voor 90 kg fosfaat uit compost die voor 100% wordt betrokken bij de berekening voor de fosfaatgebruiksnorm.

Meststof

Gebruikte kg fosfaat p/ha

Waarvan OS-rijk kg/ha

In aanmerking te nemen bij berekening fosfaatgebruiksnorm

Berekening mate waarin is voldaan aan fosfaatgebruiksnorm kg/ha

Groencompost

120

120

25%

30

Groencompost

90

90

100%

90

Totaal

210

210

 

120

Voorbeeld 3

Een landbouwer heeft grasland met fosfaattoestand laag. De bijbehorende fosfaatgebruiksnorm is 105 kg fosfaat per hectare. Voor snel beschikbare nutriënten brengt de landbouwer 60 kg fosfaat per hectare drijfmest op. De overige 45 kg fosfaat per hectare wil de landbouwer opvullen met groencompost. Deze meststof telt voor 25% mee. De landbouwer mag maximaal 105 kg fosfaat per hectare van een OS-rijke meststof betrekken in de gedifferentieerde berekening (het maximum). Hiermee heeft de landbouwer 86 kg fosfaat per hectare van de fosfaatgebruiksnorm van 105 kg fosfaat per hectare ingezet.

Meststof

Gebruikte kg fosfaat p/ha

Waarvan OS-rijk kg/ha

In aanmerking te nemen bij berekening fosfaatgebruiksnorm

Berekening mate waarin is voldaan aan fosfaatgebruiksnorm kg/ha

Drijfmest

60

100%

60

Groencompost

105

105

25%

26

Totaal

165

105

 

86

Voorbeeld 4

Een landbouwer heeft bouwland met fosfaattoestand ruim. De bijbehorende fosfaatgebruiksnorm is dan 60 kg fosfaat per hectare. De hoeveelheid OS-rijke meststoffen waarop het gedifferentieerde percentage mag worden toegepast is 60 kg fosfaat per hectare. Voor snel beschikbare nutriënten brengt de landbouwer 40 kg fosfaat per hectare drijfmest op, de overige 20 kg fosfaat per hectare wordt opgevuld met 50% GFT-compost en 50% strorijke vaste mest van paarden. Deze OS-rijke meststoffen tellen respectievelijk voor 25% en 75% mee. Totaal mag de landbouwer 40 kg fosfaat per hectare in plaats van 10 kg fosfaat per hectare GFT-compost opbrengen en 13,3 kg fosfaat per hectare in plaats van 10 kg fosfaat per hectare strorijke vaste mest van paarden. Het totaal aan OS-rijke meststoffen dat is betrokken in de gedifferentieerde berekening bedraagt 53,3 kg fosfaat per hectare, en blijft dus onder de norm van 60 kg fosfaat per hectare.

Meststof

Gebruikte kg fosfaat p/ha

Waarvan OS-rijk kg/ha

In aanmerking te nemen bij berekening fosfaatgebruiksnorm

Berekening mate waarin is voldaan aan fosfaatgebruiksnorm kg/ha

Drijfmest

40

100%

40

GFT-compost

40

40

25%

10

Strorijke mest van paarden

13,3

13,3

75%

10

Totaal

93,3

53,3

 

60

Voorbeeld 5

Een landbouwer heeft grasland met fosfaattoestand arm, de bijbehorende fosfaatgebruiksnorm is 120 kg fosfaat per hectare. De maximale hoeveelheid OS-rijke meststoffen waarop het gedifferentieerde percentage mag worden toegepast is 120 kg fosfaat per hectare. De landbouwer brengt 120 kg fosfaat per hectare op uit groencompost. Deze groencompost telt voor 25% mee en wordt daarmee dus voor 30 kg fosfaat per hectare meegenomen in de fosfaatgebruiksnorm. De landbouwer houdt 90 kg fosfaat per hectare ruimte over voor een meststof die hij voor 100% meetelt. De landbouwer hoeft deze ruimte niet op te vullen. In het voorbeeld kiest de landbouwer ervoor om 40 kg fosfaat per hectare drijfmest op te brengen en het restant van 50 kg fosfaat per hectare niet in te zetten.

Meststof

Gebruikte kg fosfaat p/ha

Waarvan OS-rijk kg/ha

In aanmerking te nemen bij berekening fosfaatgebruiksnorm

Berekening mate waarin is voldaan aan fosfaatgebruiksnorm kg/ha

Groencompost

120

120

25%

30

Drijfmest

40

100%

40

Totaal

160

120

 

70

2.3.7 Overig

Door het toevoegen van artikel 33c aan de Urm vervalt artikel 34 van die regeling over de fosfaatvrije voet. Artikel 34 regelt dat 50% van de totale hoeveelheid fosfaat aanwezig in compost niet wordt meegeteld voor de toepassing van de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, tot een maximum van 3,5 kilogram fosfaat per 1.000 kilogram droge stof. Het in aanvulling op elkaar gebruiken van artikel 33c en artikel 34 betekent mogelijk een risico voor de waterkwaliteit.

De maatregel ter stimulering van OS-rijke meststoffen geldt voor heel 2023 en volgende kalenderjaren. Dit ligt in de rede, omdat de fosfaatgebruiksnorm net als andere gebruiksnormen steeds betrekking heeft op een kalenderjaar. Ook sluit deze maatregel daarmee aan bij de mogelijkheid om vanaf 1 januari strorijke vaste mest uit te rijden op zand- en lössgrond, zie artikel 4, tweede lid, onderdeel d, van het Bgm (nieuw). Deze maatregel is een verruiming van de mogelijkheden om OS-rijke meststoffen toe te passen en een inwerkingtreding met terugwerkende kracht heeft daardoor geen nadelige effecten voor de landbouwer.

3. Effecten bedrijfsleven

3.1 Bedrijfseffecten

In het kader van de totstandkoming van het zevende actieprogramma zijn de bedrijfseconomische effecten van het totale pakket kwalitatief beoordeeld door Wageningen Economic Research.7 Deze analyse is, samen met de inbreng van partijen tijdens de consultatie van het zevende actieprogramma, gebruikt bij de afweging van de economische gevolgen van de maatregelen voor landbouwers in relatie tot de grote opgave voor de verbetering van de waterkwaliteit. De kwantitatieve omvang van deze kosten is niet te duiden, omdat dit per bedrijf kan verschillen.

De bedrijfseffecten van de verschuiving van de eerste uitrijddatum van drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib en de verplichte gewasrotatie met rustgewassen op zand- en lössgronden, zijn beoordeeld bij de wijziging van het Bgm waar deze lijsten een gevolg van zijn. Zie hiervoor de toelichting het Besluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen in verband met de implementatie van het zevende actieprogramma (Stb 2022, 546) (hierna: wijzigingsbesluit Bgm).

Door de mogelijkheid aan te bieden om OS-rijke meststoffen gedifferentieerd mee te laten tellen binnen de fosfaatgebruiksnorm krijgt de landbouwsector meer ruimte om OS-rijke meststoffen toe te passen. Wel kan een beperkte beschikbaarheid van specifieke OS-rijke meststoffen een rol gaan spelen bij de toepasbaarheid. De financiële waarde van dit soort mestsoorten kan hierdoor toenemen. Ook kan het minder meetellen binnen de fosfaatgebruiksruimte van OS-rijke meststoffen tot een extra aanvoer van meststoffen op een perceel leiden. Op de kortere termijn is de verwachting dat de maatregel op landelijk niveau geen of een heel geringe verschuiving in het meststoffengebruik zal leiden. Op de langere termijn is het mogelijk dat het aanbod van OS-rijke meststoffen zal toenemen. Landbouwers kunnen bijvoorbeeld gaan kiezen voor een stalsysteem op stro.

3.1.1 Regeldruk

Het Rijksinstituut voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft de regeldrukkosten samenhangend met deze regeling berekend.

Het benoemen van de lijsten met rustgewassen en vroege teelten heeft geen aanvullende regeldrukeffecten dan hetgeen al is beoordeeld in het kader van het wijzigingsbesluit Bgm. In dat besluit is de grondslag opgenomen voor het met deze regeling benoemen van de gewaslijsten: het verkorten van de uitrijdperiode drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib en de verplichte rotatie met rustgewassen. De regeldrukeffecten die hiermee samenhangen zijn destijds berekend op -€ 86.968 gemiddeld voor een periode van vier jaar. Voor meer toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij het wijzigingsbesluit Bgm (Stb. 2022, 546).

RVO geeft aan dat voor stimuleringsmaatregel voor OS-rijke meststoffen alleen kennisnamekosten van toepassing zijn, omdat landbouwers die gebruik willen maken van de stimuleringsmaatregel zich moeten inlezen. Aan de berekening van de kennisnamekosten door RVO ligt de gecombineerde opgave van 2022 ten grondslag van landbouwbedrijven die in dat jaar landbouwgrond in bezit hadden. Het inlezen in de wijziging zal naar verwachting ongeveer 10 minuten in beslag nemen. Daarbij wordt gerekend met een tarief per persoon per uur van € 37 overeenkomstig de standaard die voor kostenberekening van landbouwers wordt toegepast. Dit betekend dat de kennisnamekosten worden geschat op € 294.112.

Het afschaffen van de fosfaatvrije voet heeft geen regeldrukeffect tot gevolg.

3.1.2 Toetsen

ATR-toets

Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (hierna: het ATR) toetst nieuwe wet- en regelgeving op vier aspecten: nut en noodzaak, mogelijkheid voor minder belastende alternatieven, werkbare uitvoeringswijze en de gevolgen voor de regeldruk.

Het benoemen van de lijsten met rustgewassen en vroege teelten heeft geen aanvullende effecten dan hetgeen het ATR heeft beoordeeld in het kader van het wijzigingsbesluit Bgm en de daarin opgenomen maatregelen over de verschuiving van de eerste uitrijddatum van drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib en de verplichte gewasrotatie met rustgewassen op zand- en lössgronden. In het kader van dat besluit heeft het ATR onder andere geadviseerd om duidelijk te maken op welke wijze en wanneer MKB-bedrijven zijn geconsulteerd over de maatregelen. Voor meer toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij het wijzigingsbesluit Bgm (Stb. 2022, 546). In navolging van dit advies is in deze regeling in de paragraaf consultatie de beschreven hoe de lijsten tot stand zijn gekomen.

Met betrekking tot de stimuleringsmaatregel OS-rijke meststoffen heeft het ATR besloten geen formeel advies uit te brengen over de voor advies voorgelegde wijziging van de Urm. Wel heeft het ATR de suggestie gegeven om daar waar in deze toelichting wordt verwezen naar het wijzigingsbesluit Bgm, steeds een korte toelichting te geven.

Agrarische Praktijktoets

De agrarische praktijktoets is een equivalent van de mkb-toets. Bij deze toets wordt advies ingewonnen bij een panel van (minimaal vijf) individuele agrariërs (niet in de rol van sector- of ketenvertegenwoordigers).

In relatie tot het benoemen van de lijsten met rustgewassen en vroege teelten is in het kader van het wijzigingsbesluit Bgm geprobeerd een agrarische praktijktoets uit te voeren. Helaas was de deelname onvoldoende voor een representatieve agrarische praktijktoets. De inbreng is beschouwd als inbreng uit de consultatie. Voor meer toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij dat besluit.

Voor de stimuleringsmaatregel OS-rijke meststoffen is geen agrarische praktijktoets uitgevoerd. De verwachting is dat een panelgesprek geen nieuwe informatie oplevert. De maatregel is namelijk al geconsulteerd tijdens het opstellen van het zevende actieprogramma. Vervolgens is het niet verplicht om gebruik te maken van de stimuleringsmaatregel en heeft gebruik van OS-rijke meststoffen geen regeldrukkosten als gevolg. Daar komt bij dat vanuit verschillende sectorpartijen expliciet is verzocht om deze maatregel zo snel mogelijk in werking te laten treden.

4. Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoetsen

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: de NVWA) hebben dezelfde versie van deze regeling die is opengesteld voor internetconsultatie getoetst op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, de zogenaamde uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets (hierna: UHT).

Het benoemen van de lijsten met rustgewassen en vroege teelten heeft geen aanvullende effecten op de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en fraudebestendigheid dan hetgeen door RVO en de NVWA is beoordeeld in het kader van het wijzigingsbesluit Bgm.

Met betrekking tot de stimuleringsmaatregel OS-rijke meststoffen gaan RVO en NVWA zowel in op deze regeling als op bestaande regelgeving waar deze regeling op voortbouwt. De NVWA geeft aan dat de maatregel over het stimuleren van OS-rijke meststoffen in het zevende actieprogramma nog onvoldoende was uitgewerkt om de gevolgen voor toezicht en handhaving op dat moment in te kunnen schatten. Met betrekking tot de capaciteit voor handhaving constateert de NVWA dat in het Jaarplan 2023 naar verwachting voldoende middelen zijn gereserveerd voor de handhaving van deze maatregel.

Berekening van de mate waarin is voldaan aan de fosfaatgebruiksnorm

Het stimuleren van het gebruik van OS-rijke meststoffen betekent een verruiming voor het voldoen aan de fosfaatgebruiksnorm. RVO schat in dat dit de druk op de opslagcapaciteit of afvoer van deze meststoffen verlaagt, waardoor de fraudebestendigheid licht kan verbeteren. Aan de andere kant kan de landbouwer de gewijzigde berekening voor de fosfaatgebruiksnormen als stapeling van regelgeving en complex ervaren of beschouwen. De NVWA constateert in dit kader ook dat de berekening niet eenvoudiger is geworden. RVO stelt dat dit voor de landbouwer aanleiding kan zijn om de grens tussen daadwerkelijk en fictief gebruik van OS-rijke meststoffen op te zoeken. De naleving en fraudebestendigheid zou hierdoor kunnen verslechteren. RVO geeft aan dat zij (en NVWA) kunnen handhaven op de fosfaatgebruiksnorm. De mestcode vaste mest die sowieso gebruikt moet worden in combinatie met het stalsysteem van de leverancier (uit de Gecombineerde Opgave) van de vaste mest eventueel aangevuld met het bemestingsplan of extra informatie die tijdens een onderzoek gevraagd kan worden van de landbouwer moet voldoende aanknopingspunten bieden om aannemelijk te maken dat er gebruik is gemaakt van de regeling OS-rijke meststoffen.

De opmerkingen over de ingewikkelde berekening zijn geen aanleiding om de regeling aan te passen. De berekening is gebaseerd op het zevende actieprogramma en Nederland is eraan gehouden dit actieprogramma in te voeren. Met de rekenvoorbeelden wordt inzicht gegeven in de berekening in de hoeveelheid te gebruiken meststoffen voor de toepassing van de fosfaatgebruiksnorm.

Vervallen van de fosfaatvrijevoet

Door het vervallen van artikel 34 is handhaving door RVO en de NVWA op dit artikel niet meer nodig. RVO voorziet extra inzet op communicatie, om bijvoorbeeld landbouwers en adviseurs van deze wijziging op de hoogte te stellen.

Opmerkingscode twee derde bedekt met stro (in deze regeling vervallen)

In de consultatieversie van deze regeling werd in bijlage F van de Urm een nieuwe opmerkingscode ingevoegd in het kader van het ‘realtime en digitaal Vervoersbewijs dierlijke mest’ (rVDM). NVWA en RVO geven aan niet goed uit de voeten te kunnen met de bestaande definitie van vaste strorijke mest. RVO stelt dat de al bestaande controlemogelijkheden in het kader van deze regeling voldoende aanknopingspunten bieden om de juiste berekening voor de fosfaatgebruiksnorm te kunnen vaststellen. De opmerkingscode is op advies van RVO vervallen.

5. Milieueffecten

Op het geheel van de maatregelen opgenomen in het zevende actieprogramma is een milieueffectrapportage beoordeling op planniveau uitgevoerd. Voor een beschrijving van de kwantitatieve aspecten wordt verwezen naar hoofdstuk 7 van het zevende actieprogramma. Dit omvat dus ook de verschuiving van de uitrijddatum van drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib, tenzij er sprake is van een vroege teelt en de verplichte gewasrotatie met rustgewassen op zand- en lössgronden. Het benoemen van de lijsten met rustgewassen en vroege teelten heeft geen aanvullende milieueffecten dan hetgeen is beoordeeld in het kader van de verplichte gewasrotatie met rustgewassen op zand- en lössgronden en het verschuiven van de uitrijddata van drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib. Voor een nadere toelichting op de voornoemde twee maatregelen wordt verwezen naar het wijzigingsbesluit Bgm.

Uit de milieueffectrapportage bij het zevende actieprogramma blijkt dat het effect van de stimulering van OS-rijke meststoffen wisselend is en sterk wordt bepaald door specifieke omstandigheden. De organische stof in die meststoffen heeft vele belangrijke functies in de bodem en heeft een belangrijke invloed op de bodemvruchtbaarheid van minerale bodems. Het verbetert de structuur, bevordert de bewerkbaarheid en verhoogt het vochtvasthoudend vermogen van de grond. Maatregelen die de hoeveelheid organische stof in de bodem verhogen, zorgen daarmee ook voor een verhoging van de (stabiliteit van) landbouwkundige productie en verlagen de impact van droge weersomstandigheden. Daarbij draagt het ook bij aan de opslag van CO2 in de bodem in de vorm van stabiele organische stof fracties en daarmee aan de klimaatopgave van de landbouwsector.

Het stimuleren van het gebruik van OS-rijke meststoffen heeft tot gevolg dat in bepaalde situaties in totaliteit meer kg fosfaat per hectare kan worden opgebracht. Een hoger gehalte aan organische meststoffen in de bodem kan op de langere termijn leiden tot een grotere mineralisatie van organische stof, het vrijkomen van stikstof en daarmee het risico op nitraatuitspoeling verhogen. De mate van uitspoeling wordt bepaald door een wisselwerking tussen diverse aspecten, waaronder het type meststof, de nitraat- en fosfaatgehaltes van verschillende meststoffen, de opname van fosfaat en nitraat door het gewas, grondsoort en weersomstandigheden. Het risico op nitraatuitspoeling is groter bij (groen)compost dan bij champost of strorijke mest door de verhouding tussen de hoeveelheid niet-werkzame stikstof in de meststof en de stikstof en fosfaatgiften binnen de fosfaatgebruiksnorm. Dit wordt deels bepaald doordat (groen)compost in de laagste categorie (25%) valt en daardoor dus meer stikstof, met name in niet-werkzame vorm, en fosfaat kan worden opgebracht. Het risico is dus het grootst wanneer jaarlijks de maximale toegestane hoeveelheid OS-meststof wordt opgebracht.

Bij de inrichting van de stimuleringsmaatregel is het risico op uitspoeling bij langjarig gebruik beperkt door variatie toe te passen in de mate waarin een OS-rijke meststof meetelt in de berekening of is voldaan aan de fosfaatgebruiksnorm, en door een maximum te bepalen in de absolute kg fosfaat per hectare waarin OS-rijke meststoffen kunnen worden ingezet. Daarnaast zal in de praktijk meestal niet de maximale toegestane hoeveelheid OS-rijke meststof worden opgebracht. Een gewas heeft altijd een meststof met snel beschikbare nutriënten (uit dierlijke mest of kunstmest) nodig om aan te slaan. Daarnaast speelt de beschikbaarheid van OS-rijke meststoffen een rol. Bij een grotere vraag naar deze meststoffen wordt het aanbod beperkend en wordt verwacht dat, gegeven de huidige mestmarkt op landelijk niveau, de maatregel tot geen of een heel geringe verschuiving in het meststoffengebruik zal leiden.

6. Consultatie

Deze paragraaf gaat alleen in op de op de ter consultatie voorgelegde maatregelen. Dit betekent dat reacties die buiten de reikwijdte van deze wijzigingsregeling vallen in deze paragraaf buiten beschouwing blijven. Het verslag van de internetconsultaties wordt gepubliceerd op www.internetconsultatie.nl bij de betreffende publicatie. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de consultatie van de lijsten met rustgewassen en vroege teelten (6.1) en de stimuleringsmaatregel OS-rijke meststoffen (6.2).

6.1 Lijsten met rustgewassen en vroege teelten

Achtereenvolgens wordt ingegaan op de totstandkoming van de lijsten (6.1.1), de lijst met vroege teelten (6.1.2) en de lijst met rustgewassen (6.1.3).

6.1.1 Totstandkoming lijsten

De lijsten met rustgewassen en vroege teelten zijn in vijf stappen tot stand gekomen. Zie voor meer informatie over de eerste drie stappen de toelichting bij de wijziging van het Bgm ter implementatie van het zevende actieprogramma (Stb. 2022, 546).

In stap 1 zijn de lijsten van 15 juli 2022 tot en met 12 augustus 2022 opengesteld voor consultatie in het kader van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving.8 Dit betrof zowel internetconsultatie, als bekendmaking in de Staatscourant (Stcrt 15 juli 2022, nr. 19177) overeenkomstig artikel 92, eerste lid, van de Wet bodembescherming. Deze lijsten zijn tot stand gekomen naar aanleiding van een adviesvraag aan de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (hierna: CDM). De CDM heeft hierbij de sector betrokken via onder andere een bijeenkomst met landbouwers. Het resultaat daarvan is verwerkt in het CDM advies van 9 mei 20229. Voor de lijst met rustgewassen is aanvullend gebruik gemaakt van de resultaten van het programma Slim Landgebruik10.

In totaal zijn negentig reacties ontvangen op de in dat ontwerpbesluit opgenomen maatregelen. De reacties op de lijsten met rustgewassen en vroege teelten in stap 2 zijn afkomstig van individuele partijen en van de volgende sector- en ketenpartijen: LTO Nederland (hierna: LTO), de Nederlandse akkerbouwers vakbond (hierna NAV), de Koninklijke algemeene vereeniging voor bloembollencultuur (hierna: KAVB), de organisatie van de vlas- en hennepsector in Nederland (hierna: Vlas en hennep.nl) en de Vereniging voor aardappelverwerkende industrie (hierna: VAVI). Het verslag van de internetconsultatie wordt gepubliceerd op www.internetconsultatie.nl/bgmbal.

In stap 2 zijn de reacties uit de internetconsultatie verwerkt. De aangepaste gewaslijsten zijn met de CDM afgestemd en in het kader van voorhang van het Besluit activiteiten leefomgeving aan de Tweede en Eerste Kamer gezonden.11 Deze voorhang van vier weken is door de Kamers zonder reactie op de gewaslijsten afgerond.

In stap 3 zijn de definitieve lijsten vastgesteld met deze regeling. In deze lijst zijn diverse nagekomen vragen afgestemd met de CDM en verwerkt. Het betreft onder andere de schriftelijke vragen12 die door de Tweede Kamer zijn gesteld in het schriftelijk overleg in het kader van de nahangprocedure van het wijzigingsbesluit Bgm13.

De lijst met rustgewassen in deze regeling verschilt van de lijst die in het kader van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (hierna: GLB) is vastgesteld. Dit komt omdat het GLB andere eisen hanteert. Het GLB kijkt daarbij naar verduurzaming in de volle breedte en of er negatieve impact is op andere aspecten dan alleen uitspoeling van nutriënten en bodemkwaliteit, zoals het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

6.1.2 Lijst met vroege teelten

In stap 1 vraagt LTO om specificaties te vermijden en overkoepelende categorieën van gewassen te gebruiken (zoals granen of koolsoorten) en een aantal losse bol en knolgewassen te vervangen door één term: ‘bol- en knolgewassen in de sierteelt’. Ook ziet LTO graag dat de lijst met vroege teelten wordt aangevuld met fruitteelt en teelten die bedekt worden om het kiemen te vervroegen. Volgens LTO zouden gewassen die op minder dan 100 hectare grond geteeld worden, uitgezonderd moeten worden van de gewaslijst. LTO ziet verder graag dat de lijst vroege teelten wordt aangevuld wordt met alle zomer en wintergranen, boomkwekerijgewassen, de meerjarige bloemisterijgewassen en de snij- en trekheesters, echinacea, valeriaan, vlas en hennep. Vlas en hennep.nl vraagt om vezelvlas toe te voegen aan de lijst met vroege teelten in plaats van wintervlas, en daarnaast ook olievlas, rettich, rammenas en vroege pastinaak toe te voegen aan de lijst vroege teelten. VAVI vraagt om geen onderscheid te maken tussen de verwerkingsdoelen van aardappelen in de lijst.

In stap 2 is de lijst aangevuld met boomkwekerij gewassen, meerjarige bloemisterij gewassen, snij- en trekheesters, echinecea, valeriaan, de fruitteelt, mais volgens de biologische productiemethode, de teelt van suikermais onder folie en voederbieten. In plaats van een aantal losse gewassen, zijn vier categorieën toegevoegd: 1) ‘Bol- en knolgewassen in de sierteelt’ (in plaats van lelie, dahlia, fresia, gladiool, zantedeschia en voorjaarsbloeiers), 2) ‘zomergranen’ (in plaats van zomergerst en zomertarwe), 3) wintergranen (in plaats van wintergerst, winterrogge, wintertarwe en tritiale), en 4) ‘aardappelen’ (in plaats van aardappelen (consumptie, poot en zetmeel) en aardappelen vroege soorten). De term Wintervlas is vervangen door vlas (vezel-, olie-). Vervolgens zijn de dubbele vermeldingen van bloemkool, suikerbieten en zomerprei verwijderd. Zomerprei valt onder de categorie ‘prei’.

In stap 3 is door een groenteverwerker gevraagd om rabarber aan de lijst toe te voegen. De BBB-fractie in de Tweede Kamer heeft gevraagd om schorseneren toe te voegen. RVO heeft verhelderende vragen gesteld in relatie tot de gewascodelijst. Naar aanleiding hiervan is de lijst aangevuld met sjalot, rabarber, graszoden, luzerne, gras-klaver, chinese kool (productie), snijrogge en schorseneren. De categorie ‘vroege sluitkool is vervangen door de losse gewassen voor productie: rode kool, witte kool, spitskool en savooiekool zodat dit beter aansluit bij de gewascodelijst van RVO en om in deze lijst te voorkomen dat veel gewassen uitgezonderd zouden moeten worden. Met diezelfde reden is de categorie peulvruchten vervangen door de losse gewassen: kapucijners (en grauwe erwten), erwten, veldbonen, tuinbonen, peulen, pronkbonen en linzen. Tulp is uitgezonderd van de categorie bol- en knolgewassen, omdat het pas later wordt gepoot. Tot slot is de term ‘productie’ toegevoegd om de teelten voor bloemkool, waspeen, selderij, sla en spinazie te specificeren.

6.1.3 Lijst met rustgewassen

In stap 1 vraagt LTO om het toevoegen van peulvruchten, kruiden, bepaalde soorten maisteelt, winter-/zilver-/plant, en zaaiuien onder bepaalde voorwaarden, en in combinatie met een vroeg ingezaaid onbemest vanggewas ook conservenerwten, worteltjes, spinazie, zomerprei, stamslabonen, voorjaarsbloeiers. LTO en de KAVB stellen voor om de term ‘inzaai in juli-augustus’ te vervangen door ‘inzaai voor 1 september’. De NAV mist soja op de lijst. Anderen zien als rustgewas suikerbieten, rettich, rammenas, vroege pastinaak, korrelmais/ccm, en mais. Ook is gevraagd waarom de lijst met rustgewassen in het kader van het zevende actieprogramma verschilt van de rustgewassen in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (hierna: GLB).

In stap 2 zijn de reacties uit de consultatie voorgelegd aan de CDM. Dit heeft geleid tot het toevoegen van: soja, kruiden, zaadgewassen, rustgewas mengsel (waarbij het mengsel voor minimaal twee derde uit een of meer rustgewassen uit deze lijst bestaat). Verder is ‘vezelhennep’ opgenomen in plaats van ‘hennep, vezel’. Bij de categorie ‘Korte (groente)teelten, of vroeg geoogste gewassen of in voorkomend geval een combinatie van beiden, gevolgd door een vroeg ingezaaid onbemest vanggewas’ zijn voorbeelden verwijderd om onduidelijkheid over de reikwijdte van deze categorie te voorkomen. Bij deze categorie is ook de inzaaiperiode van het rustgewas aangepast van ‘juli-augustus’ naar ‘voor 1 september’, omdat dit beter aansluit bij de bedoeling van de regeling. De afzonderlijke vermelding voor ‘groenbemesters’ is vervallen omdat deze gewassen al in een andere categorie zijn opgenomen. De overige in stap 2 genoemde gewassen voldoen niet aan de criteria voor een rustgewas.

In stap 3 zijn nagekomen reacties verwerkt. De BBB-fractie in de Tweede Kamer heeft gevraagd om de omschrijving ‘kruiden, zaadgewassen’ aan te passen naar ‘kruidenteelten en kruidenzadenteelten’. Vanuit de sector is namelijk het signaal gekomen dat de eerste omschrijving tot veel onduidelijkheid leidt. Onder de kruidenteelten en kruidenzadenteelten zouden ook de kruidenwortelgewassen moeten vallen. Als dit niet geval mocht zijn is het verzoek of het begrip ‘kruidenwortelteelten’ kan worden geïntroduceerd. Hieronder vallen concreet: valeriaan, echinacea, pimpinella, angelica en maggi. Ook heeft de BBB-fractie gevraagd om broccoli toe te voegen. RVO heeft gevraagd om een check met de gewascodelijst. Als gevolg hiervan zijn op advies van de CDM zonnekroon en gras-klaver toegevoegd aan de lijst. Broccoli is niet toegevoegd, maar kan worden geteeld als rustgewas als voor 1 september een vanggewas wordt ingezaaid op basis van de categorie ‘Korte (groente)teelten, of vroeg geoogste gewassen of in voorkomend geval een combinatie van beiden, gevolgd door een vroeg ingezaaid onbemest vanggewas (inzaai voor 1 september). Kruiden, zaadgewassen zijn, conform een vergelijkbaar antwoord in stap 3, niet toegevoegd aan de lijst.

6.2 Stimuleringsregeling organische stofrijke meststoffen

De ontwerpregeling tot wijziging van de Urm is voor zover het gaat om de maatregel over organische stofrijke meststoffen van 20 december 2022 tot 18 januari 2023 opengesteld voor internetconsultatie. In totaal zijn er negentien reacties ontvangen op de ontwerpregeling. De reacties zijn afkomstig van tien individuele landbouwers, het Nederlands Centrum Mestverwaarding, Delphy (Worldwide Expertise for Food & Flowers), Cosun (coöperatie van telers van suikerbieten) Livar BV (producent van varkensvlees), NAV, LTO, de Producentenorganisatie Varkenshouderij (hierna: POV), Hoogheemraadschap van Rijnland en de Omgevingsdienst Achterhoek.

Deze paragraaf gaat alleen in op de ter consultatie voorgelegde stimuleringsmaatregel. Reacties die hebben geleid tot een aanpassing in de toelichting worden hieronder niet afzonderlijk behandeld. Het verslag van de internetconsultatie wordt gepubliceerd op www.internetconsultatie.nl/osmurm.

Nut en noodzaak

De meeste respondenten gaan in op de noodzaak van het stimuleren van OS-rijke meststoffen. Het merendeel onderschrijft het belang van verbetering van de bodemkwaliteit en het belang van het gebruik van OS-rijke meststoffen en is positief over deze wijziging. Een van deze respondenten verwacht, ondanks het belang van de maatregel, dat deze maatregel weinig effect zal hebben zonder aanvullende maatregelen. Een respondent ziet de noodzaak van verbetering van de waterkwaliteit niet. Ook maakt een respondent zich zorgen over extra uitspoeling van fosfaat uit de zandgronden van het bloembollengebied in Noord- en Zuid-Holland.

De verruiming van de norm bij toepassing van OS-rijke meststoffen vergroot het risico op af- en uitspoeling van nutriënten iets. Het draagt daarentegen wel bij aan het verbeteren van de bodemkwaliteit door het vergroten van het aandeel effectieve organische stof in de bodem en kan de insectenbeschikbaarheid voor weidevogels stimuleren (indien strorijke vaste mest wordt toegepast). In deze regeling tellen niet alle meststoffen evenveel mee in de berekening voor de fosfaatgebruiksnorm en is er een maximum gesteld. Dit maximum is afhankelijk van de fosfaattoestand van de bodem. Beiden zijn bedoeld om het risico op uitspoeling te verkleinen.

Reikwijdte van deze wijzigingsregeling

Meerdere respondenten vragen om de lijst met OS-rijke meststoffen waarvoor een gedifferentieerd percentage geldt uit te breiden: organisch rijke meststoffen vanuit mestverwerking (een landbouwers en LTO), digestaat van plantaardige materialen afkomstig van de vergisting (Cosun), bokashi onder de 25% categorie (LTO) en gangbare strorijke vaste mest van varkens (drie landbouwers, Livar BV, LTO en POV).) Deze respondenten vinden het niet wenselijk dat de gangbare varkenshouderij wordt uitgezonderd op deze maatregel. LTO ziet graag een regelmatige terugkerende update van de lijst met OS-rijke meststoffen. Een landbouwer, POV en LTO vinden het onduidelijk dat meerdere definities worden gebruikt zoals ‘organische stofrijke meststoffen’, ‘strorijke mest’ of ‘meststoffen met een hoog gehalte aan organische stof in de vorm van stro’. Drie landbouwers, Livar BV en LTO zien graag meer duidelijkheid over wat kan worden beschouwd als ‘stro’ in het kader van vaste strorijke mest. Gevraagd wordt of structuurrijk materiaal wordt bedoeld en of houtsnippers, blad, (berm/natuur)gras, riet, hooi, vlas, miscanthus en zaagsel onder de definitie van stro vallen.

In het kader van deze regeling worden alleen OS-rijke meststoffen betrokken die, met uitzondering van dikke fractie van meststoffen van rundvee, zijn genoemd in artikel 33b van de Urm. Dit is in lijn met het zevende actieprogramma. Organische stofrijke mest is de overkoepelende term en omvat ook meststoffen als champost en groencompost. Organische strorijke mest is een organische stofrijke meststof. Naast strorijke mest zijn er nog meer organische stofrijke meststoffen zoals champost en compost. De in het kader van de gedifferentieerde berekening voor de fosfaatgebruiksnorm te gebruiken meststoffen (artikel 33c (nieuw) van de Urm) zijn: strorijke vaste mest van rundvee, varkens (biologisch gehouden), schapen, geiten en paarden, champost, gft-compost en groencompost. Paragraaf 2.3.3 van de toelichting gaat nader in op vaste strorijke mest.

Maximum OS-rijke meststof

Delphy en de NAV geven aan een maximale inzet per perceel vanuit milieukundig oogpunt overbodig en praktisch niet uitvoerbaar te vinden. Deze respondenten geven ook aan dat door het hanteren van een maximum op de P-gift de combinatie met drijfmest enorm gevoelig is voor normoverschrijding. LTO en het Hoogheemraadschap van Rijnland stellen voor om het resterende deel voor de fosfaatgebruiksnorm ook op te vullen met een OS-rijke meststof.

De toelichting is op dit punt aangepast. Het maximum is slechts van toepassing op de kg fosfaat per hectare die in aanmerking komen voor de gedifferentieerde berekening. Het blijft dus mogelijk om meer OS-rijke meststof op te brengen. Wel wordt het aantal kilogrammen fosfaat per hectare dan berekend tegen 100%. Het gebruik maken van OS-rijke meststoffen, of het toepassen van de gedifferentieerde berekening is geen verplichting. Het wordt aan de landbouwer gelaten om een keuze te maken welke meststoffen hij (nog) wil toevoegen.

Categorie 50 procent (in deze regeling vervallen)

In de consultatieversie van deze regeling was voor de gedifferentieerde berekening voor de fosfaatgebruiksnorm een 50 procent-categorie opgenomen naar aanleiding van de motie Boswijk14. Het voorstel was om champost onder deze categorie te laten vallen. LTO pleit ervoor om ook strorijke vaste mest voor 50 procent te laten meetellen. Bij de uitwerking van de maatregel ter stimulering van het gebruik van OS-rijke meststoffen is het zevende actieprogramma leidend geweest. In dit actieprogramma is geen ruimte om een andere differentiatie aan te brengen dan daarin beschreven. De 50 procent-categorie voor champost en strorijke vaste mest zijn derhalve niet op die wijze opgenomen in de regeling.

7. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Deze regeling (met uitzondering van artikel I) treedt een dag na publicatie in de Staatscourant in werking en werkt terug tot en met op 1 januari 2023. Dit wordt geregeld in artikel III, eerste lid, van deze wijzigingsregeling. Voor een toelichting op terugwerkende kracht wordt verwezen naar paragraaf 2.3. De onderdelen van artikel I treden in werking op het moment dat de corresponderende grondslagen en onderdelen van het Besluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen in verband met de implementatie van het zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn (Stb 2022, 546) in werking treden. Dit is geregeld in artikel III, tweede en derde lid, van deze regeling.

Voor zover aan de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling geen terugwerkende kracht wordt verleend tot en met 1 januari 2023, wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. Ook ten aanzien van de invoeringstermijn wordt van dat beleid afgeweken. Deze afwijkingen zijn gerechtvaardigd, omdat het hier gaat om de implementatie van het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn. De uitvoering van het zevende actieprogramma is een verplichting op grond van de Nitraatrichtlijn.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Kamerstukken II 2021/22, 33 037, nr. 431 (zevende actieprogramma).

X Noot
2

Kamerstukken II 2021/22, 33 037, nr. 437 (addendum).

X Noot
3

Dit blijkt uit het CDM advies over stimuleren van organische stofrijke meststoffen van 22 december 2022: Bijlage 2023D04573 bij Kamerstukken II, 2022/23, 33 037 nr. 488.

X Noot
4

Staatsblad 2018, 400 (Wijziging Bgm en Ubm in verband met het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn).

X Noot
5

Staatscourant 2019, 70977 (Wijziging Urm in verband met zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn).

X Noot
6

Staatscourant, 2019 70977 (Wijziging Urm in verband met zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn).

X Noot
7

Kamerstukken II, 2021/22, 33 037, nr. 404 (Kamerbrief Economische analyse ontwerp zevende actieprogramma).

X Noot
8

Het ontwerp wijzigingsbesluit Bgm is gelijktijdig opengesteld voor internetconsultatie met een ontwerp wijzigingsbesluit voor het Bal vanwege de op dat moment verwachte inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2023. Op die manier werd voorkomen dat op 1 januari geen regels van kracht zouden zijn, en dat reacties twee keer moesten worden ingediend. Het Bgm blijft van kracht tot de Omgevingswet in werking is getreden.

X Noot
9

Kamerstukken II, 2021/22, 2022D31360 (CDM advies: ‘Indeling van gewastypen t.b.v. 7de Actieprogramma Nitraatrichtlijn’, 2022).

X Noot
10

Binnen Slim Landgebruik werken partners zoals Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM), Louis Bolk Instituut (LBI) en Wageningen Environmental Research (WEnR) aan het programma. Daarnaast is er versterking van Wageningen Economic Research (WEcR), Wageningen Plant Research (WPR). Er wordt veel uitgewisseld met netwerken binnen Koeien & Kansen, Van Hall Larenstein, Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw (SPNA), Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO). Ook Aeres Hogeschool, Aequator Groen & Ruimte, en Royal COSUN voeren binnen dit programma projecten uit.

X Noot
11

Kamerstukken II 2021/22, 33 037, nr. 456 (Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit gebruik meststoffen en het Besluit activiteiten leefomgeving).

X Noot
12

Kamerstukken II, 2022/23, 2023Z00053 (Inbreng schriftelijk overleg over het besluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen in verband met de implementatie van het zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037-482)).

X Noot
13

Kamerstukken II, 2022/23, 33 037, nr. 482 (nahang Besluit zevende actieprogramma).

X Noot
14

Kamerstukken II, 2020/2021, 35925-XIV-46 (Motie van het lid Boswijk c.s. over het toevoegen van een fosfaatvrijstelling van 50% voor bodemverbeteraars aan het zevende actieprogramma).

Naar boven