33 037 Mestbeleid

Nr. 488 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 februari 2023

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 6 januari 2023 over het besluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen in verband met de implementatie van het zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 482).

De vragen en opmerkingen zijn op 23 januari 2023 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 6 februari 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Geurts

De adjunct-griffier van de commissie, Holtjer

Inleiding

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de fracties van de VVD, D66, CDA, GroenLinks, PvdD, CU, SGP en BBB binnen de vaste commissie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over mijn brief «Besluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen in verband met de implementatie van het zevende Actieprogramma (AP) Nitraatrichtlijn» van 6 januari jongstleden (Kamerstuk 33 037, nr. 482).

Bij de beantwoording heb ik de ontwerplijsten vroege teelten en rustgewassen bijgevoegd. De lijsten worden opgenomen in de wijzigingsregeling van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen en de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet die uiterlijk 14 februari a.s. (voor het uitrijdseizoen) gepubliceerd wordt. Door publicatie op 14 februari, treedt de regelgeving op 15 februari in werking. Dit moment is gelijk aan het moment waarop het Besluit gebruik meststoffen ter implementatie van het 7e AP (Stb. 2022, nr. 546) (hierna: het wijzigingsbesluit) uiterlijk in werking moet treden, (dus voor het mestuitrijdseizoen). Dit zorgt ervoor dat de ministeriële regeling met daarin de gewaslijsten op hetzelfde moment in werking treedt als het wijzigingsbesluit uiterlijk in werking moet treden (te weten: 15 februari). Met de inwerkingtreding van de regeling en het wijzigingsbesluit op 15 februari a.s. wordt geborgd dat de maatregelen uit het 7e AP materieel in heel 2023 van toepassing zijn. Om dit mogelijk te maken start ik de procedure tot inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit direct na afloop van de nahangtermijn (6 februari a.s.). Voor behoud van de derogatie is het van belang dat de maatregelen materieel in heel 2023 effect hebben en dus uiterlijk 15 februari 2023 in werking treden.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen van de leden van de VVD-fractie

1

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister wat de samenhang is met de in de derogatiebeschikking en Kaderrichtlijn Water (KRW) opgenomen verplichtingen. Kan de Minister een overzicht geven van de maatregelen waarmee de landbouwsector wordt geconfronteerd, uitgesplitst tussen veehouderij en akkerbouw? Op welke punten overlappen deze maatregelen elkaar en op welke punten verschillen deze van elkaar?

Antwoord

De Kaderrichtlijn Water (KRW) richt zich op het verminderen en voorkomen van verontreiniging van grond- en oppervlaktewater en het beschermen van het aquatische ecosysteem. De KRW heeft een bredere focus. Naast nutriënten, is de KRW gericht op andere (chemische) stoffen en andere bronnen, bijvoorbeeld inlaat uit grensoverschrijdende wateren en rioolwaterzuiveringsinstallaties. De Nitraatrichtlijn is ondersteunend aan de doelen van de KRW. De Nitraatrichtlijn heeft tot doel om waterverontreiniging door nitraat uit agrarische bronnen te verminderen en te voorkomen. Met het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn (7e AP) geeft Nederland invulling aan deze verplichtingen van de Nitraatrichtlijn. Tevens wordt met de maatregelen in dit actieprogramma bijgedragen aan het behalen van KRW-doelen door het verminderen van de stikstof- en fosforbelasting van grond- en oppervlaktewater door de landbouw.

Het 7e AP bevat maatregelen voor de landbouwsector om de waterkwaliteit in Nederland te verbeteren en is voor de Europese Commissie de basis geweest voor de verlening van de derogatie voor de periode 2022–2025. De voorwaarden uit de derogatiebeschikking zijn (deels) overlappend of aanvullend op de maatregelen zoals opgenomen in het 7e AP en kennen soms andere tijdpaden. In onderstaande tabel zijn de maatregelen uit de derogatiebeschikking benoemd waarmee de landbouwsector wordt geconfronteerd. Dit betreffen concrete maatregelen in de zin van verplichtende voorschriften voor landbouwers. Hierbij wordt per maatregel aangegeven of deze van toepassing is voor alle landbouwbedrijven inclusief akkerbouw (aangeduid met 1) of alleen voor veehouderijbedrijven (aangeduid met 2). Het overzicht van maatregelen uit het 7e AP is opgenomen in de beantwoording van vraag drie.

Derogatiebeschikking 2022–2025

Generieke maatregel

Implementatiedatum

Verhouding met 7e AP

Implementatie rVDM transporten in Nederland1

1 januari 2023

Overlappend

Inhoudelijke voorwaarden voor derogatieverlening 20222

2022

Aanvullend

Aanwijzing NV gebieden 20221

2022

Aanvullend

Aanwijzing NV gebieden 20231

1 januari 2023 (beschikking)

25 januari 2023 zijn de gebieden die zullen worden aangewezen bekendgemaakt.

1 maart 2023 (voorzien: formele vastlegging in regelgeving)

Aanvullend

Aanwijzing NV gebieden 20241

1 januari 2024

Aanvullend

Aanpassing mestproductieplafonds2

1 januari 2025

Aanvullend

Afbouw derogatiepad2

1 januari 2023

Aanvullend

Geen derogatieverlening voor percelen in N2000 gebieden en grondwaterbeschermingsgebieden2

1 januari 2023

Aanvullend

Geen derogatieverlening voor percelen in bufferzones nabij N2000-gebieden2

1 januari 2024

Aanvullend

Opstellen bemestingsplan1

1 januari 2023

Aanvullend

Afbouw derogatiepad2

1 januari 2024

Aanvullend

Invoering elektronisch mestregister1

1 januari 2024

Aanvullend

Verplicht gebruik landbouwbedrijven elektronisch mestregister1

1 januari 2025

Aanvullend

Aanhouden bufferstroken1

1 januari 2023 (beschikking)

1 maart 2023 (voorzien)

Gewijzigde voorwaarden omvang bufferstroken

Afbouw derogatiepad2

1 januari 2025

Aanvullend

Verlaging stikstofgebruiksnormen1

1 januari 2025

Aanvullend

Maatregelen tot vermindering nutriëntenbelasting in grondwaterbeschermingsgebieden1

1 januari 2024

Aanvullend

X Noot
1

Maatregelen betreffen alle landbouwbedrijven, inclusief akkerbouwbedrijven;

X Noot
2

Maatregelen betreffen veehouderijbedrijven.

2

Kan de Minister aangeven of het gevolgde tijdpad voor het Bgm wél op instemming van de EC kan rekenen? Kan de Minister voorts laten weten op welke momenten contact is geweest sinds 2 december 2022 en of het hier contact op ambtelijk of bestuurlijk niveau betrof? Is de EC reeds op de hoogte gebracht van het overtreden van de inwerkingtredingsdatum? Zo nee, wanneer is de Minister voornemens dat te gaan doen. Zo ja, hoe heeft de EC hierop gereageerd en verwacht de Minister dat dit consequenties gaat hebben voor de Nederlandse landbouw?

Antwoord

Zoals ik in het Commissiedebat Landbouw- en Visserijraad op 25 januari heb toegelicht, geeft de Europese Commissie geen instemming op de wijze van implementatie van de maatregelen en de bijbehorende tijdpaden. In de Kamerbrief van 2 december 2022 (Kamerstuk 33 037, nr. 481) is beschreven dat op het Besluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen (hierna: wijzigingsbesluit/Bgm) waarmee een aantal maatregelen uit het 7e AP worden geïmplementeerd, het advies van de Raad van State nog niet was ontvangen. Op dat wijzigingsbesluit is na vaststelling nog een nahangprocedure bij de Staten-Generaal van toepassing. Het is noodzakelijk dat het wijzigingsbesluit uiterlijk op 15 februari a.s. in werking treedt. Daarom zal ik het proces tot inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit direct na het verstrijken van de nahangtermijn op 6 februari a.s. in gang zetten.

Daarmee zullen, materieel bezien, voor het hele kalenderjaar 2023, de maatregelen in het Besluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen van toepassing zijn. In de brief van Eurocommissaris Sinkevičius zijn over het tijdpad voor het Bgm geen opmerkingen gemaakt.

Overigens betekent het huidige tijdpad niet dat alle maatregelen in het Bgm niet per 1 januari a.s. in zullen gaan. Met terugwerkende kracht zullen per 1 januari 2023 de maatregelen voor het verruimen van de uitrijdperiode van vaste strorijke mest op gras- en bouwland op zand en lössgronden en de verplichte gewasrotatie met rustgewassen op zand- en lössgronden van toepassing zijn.

3

De leden van de VVD-fractie lezen op de eerste pagina van de Nota van toelichting dat «andere maatregelen uit het zevende actieprogramma die implementatie in regelgeving behoeven, op een later moment [worden] voorzien.» Waar hebben deze maatregelen betrekking op, naast vanggewassen en de stimulering van het gebruik van stofrijke meststoffen? Kan de Minister een overzicht geven van deze maatregelen? Klopt het dus dat voor deze maatregelen de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2023 niet van toepassing is? Zo ja, welke datum dan wel? Zo nee, kan de Minister dan uitleggen waarom hij er toch voor kiest om deze maatregelen pas later te implementeren? Moet de Kamer te zijner tijd via een vergelijkbare nahangprocedure instemmen met deze maatregelen? Zo nee, hoe dan wel? Zo ja, wat maakt dat de Minister de relevante stukken pas later naar de Kamer stuurt? Kan hij uitsluiten dat de Kamer een besluit in de toekomst niet opnieuw met spoed moet behandelen?

Antwoord

Het 7e AP bevat maatregelen voor de landbouwsector om de waterkwaliteit in Nederland te verbeteren. Het 7e AP is na instemming van uw Kamer toegestuurd aan de Europese Commissie en is voor de Europese Commissie de basis geweest voor de verlening van de derogatie voor de periode 2022–2025. In onderstaand overzicht zijn de maatregelen uit het 7e AP benoemd die via regelgeving geïmplementeerd zullen worden en voor zover deze niet expliciet benoemd staan in het overzicht met de maatregelen uit de derogatiebeschikking onder de beantwoording van vraag 1. In het overzicht is per maatregel de beoogde implementatiedatum benoemd. Dit laat zien dat niet voor alle maatregelen geldt dat deze op 1 januari 2023 in werking moeten treden.

Ik werk momenteel aan de implementatie van de maatregelen uit het 7e AP. In dit kader ligt het Besluit tot wijziging van het Bgm bij u voor in het kader van de nahang. Met dit besluit en de daarmee samenhangende regelingen implementeer ik de voorwaarden betreffende de rotatie met rustgewassen en de verschuiving van de uitrijddata voor mest. Het voornemen is dit besluit uiterlijk 14 februari a.s. te publiceren en om het 15 februari a.s. in werking te laten treden. De regelgeving die op 15 februari a.s. in werking treedt bevat ook de maatregel tot het stimuleren van organische stofrijke meststoffen. In dat kader treft u bij deze antwoorden ook het CDM-advies aan dat ik voor de invoering van deze maatregel heb gevraagd.

Ook werk ik aan de implementatie van de maatregel om tijdige inzaai van vanggewassen te stimuleren, die in tegenstelling tot wat ik in mijn brief van 2 december jl. meldde, in 2023 in werking zal treden. Het moment van inwerkingtreding zal voorafgaand zijn aan de uiterste inzaaidatum van 1 oktober 2023.

Zoals aangegeven zet ik mij in om tijdig invulling te geven aan de implementatie van de maatregelen uit het 7e AP en de derogatiebeschikking. Wel ben ik gehouden aan de in Nederland van toepassing zijnde regelgevingsprocedures. Met het oog op de haalbaarheid van gestelde implementatiedata kan ik in dat verband een beroep op u doen voor een snelle behandeling van eventuele voor- en nahangprocedures.

7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn

Generieke maatregel

Implementatiedatum

Rotatie met rustgewassen1

1 januari 2023 (7e AP)

15 februari 2023 (voorzien)

Verschuiving eerste uitrijdatum voor drijfmest en dunne fractie op bouwland van 16 februari naar 16 maart. Mogelijkheid tot aanmelden uitgezonderde vroege teelten.1

1 januari 2023 (7e AP)

15 februari 2023 (voorzien)

Verruiming eerste uitrijdatum vaste strorijke mest naar 1 januari1

1 januari 2023 (7e AP)

15 februari 2023 (voorzien)

Vanggewassen1

1 januari 2023 (7e AP)

1 oktober 2023 (voorzien)

Winterteelten1

1 januari 2023 (7e AP)

1 oktober 2023 (voorzien)

Organische stofrijke meststoffen stimuleren (voor 25%, 50% en 75% in fosfaatgebruiksruimte meetellen)1

1 januari 2023 (7e AP)

15 februari 2023 (voorzien)

Herziening lijst toegestane N-behoeftige gewassen na scheuren grasland1

1 januari 2023. Herziening is afgerond, geen wijziging in regelgeving nodig.

Update N-gebruiksnormen en N-werkingscoëfficiënt;

Evaluatie en heroverweging equivalente maatregelen;

Evaluatie en heroverweging herstelbemesting.1

1 januari 2023 (7e AP). De resultaten van de update worden samenhangend geïmplementeerd met de maatregel voor de korting van de gebruiksnormen in de NV-gebieden.

Harmonisatie regelgeving bufferstroken (derogatiebeschikking, teeltvrije zones, GLB en gewasbescherming)1

1 januari 2024

(voorziene datum; volgt uit de Kamerbrief van 20 januari 2023)

Najaarsbemesting beperken van drijfmest, vloeibaar zuiveringsslib en dunne fractie op bouwland tussen 1 augustus en 15 september tot 60 kg N/ha.1

1 januari 2024

Update bodemkaarten1

1 januari 2024

Indien nodig per 1-1-2023 rotatie met rustgewassen 1:31

1 januari 2027

Percentage grasland voor graasdierbedrijven2

nader te bepalen

X Noot
1

Maatregelen betreffen alle landbouwbedrijven, inclusief akkerbouwbedrijven;

X Noot
2

Maatregelen betreffen veehouderijbedrijven

4

De leden van de VVD-fractie hebben ook enkele vragen over de wijzigingen in het Bgm. Hoeveel bedrijven zullen naar verwachting gebruik gaan maken van de verruimde uitrijdperiode voor vaste strorijke mest op gras- en bouwland op zand en lössgronden? Kan de Minister aangeven op welke wijze de effecten van de maatregelen op de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater wordt gemeten? Voorts stelt de Minister dat de bedrijfseconomische effecten van de 1:4 gewasrotatie niet kunnen worden gekwantificeerd. Deze leden hechten eraan dat dit toch gebeurt. Is de Minister bereid om met sectorpartijen in overleg te gaan hoe deze effecten toch kunnen worden gemonitord?

Antwoord

Ik kan niet aangeven hoeveel bedrijven gebruik zullen maken van de verruimde uitrijdperiode voor vaste strorijke mest op gras- en bouwland op zand en löss. Wel kan ik aangeven dat 49.681 landbouwers beschikken over landbouwgrond en daarbij mogelijk kunnen kiezen voor bemesting met vaste strorijke mest. Bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is niet bekend hoeveel bedrijven vaste strorijke mest gebruiken. Er wordt nog slechts op kleine schaal vaste strorijke mest geproduceerd.

De effecten van maatregelen in het kader van het mestbeleid worden gemeten via het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (het LMM). In de nota van toelichting van het Besluit tot wijziging Bgm is opgenomen dat de kwantitatieve omvang van de verplichte gewasrotatie met rustgewassen op zand- en lössgronden niet kan worden berekend. Dit komt omdat het effect per bedrijf kan verschillen. In de toelichting is ook vermeld dat op basis van een kwalitatieve analyse door Wageningen Economic Research (WEcR) de verplichte gewasrotatie met rustgewassen op zand- en lössgronden in het algemeen geen of een beperkte economische impact hebben (Kamerstuk 33 037, nr. 404). De reden voor deze naar verwachting over het algemeen lage economische impact is dat een frequentie van 1:4 rustgewassen niet ongebruikelijk is in de akkerbouw. Negatieve economische gevolgen van het pakket ontstaan als hoog salderende gewassen moeten worden vervangen door rustgewassen met lage saldo’s, waardoor het inkomen afneemt. Als geen andere effecten van invloed zouden zijn op het verdienvermogen van de landbouwer, en als de planning van de te telen gewassen voor de komende vier jaar bij alle akkerbouwers al zou zijn gemaakt, en er sprake is van een vaste prijs voor de geoogste gewassen, dan zou een berekening van de economische effecten gemaakt kunnen worden. Echter, de akkerbouwer heeft keuzes in de te telen gewassen, en de prijs van gewassen (ook van rustgewassen) staat niet vast. Uit bijlage 2 (lijst rustgewassen) blijkt bijvoorbeeld dat granen kunnen worden geteeld als rustgewas. De prijs van graan is onlangs flink gestegen als gevolg van de oorlog in Oekraïne. Gelet op bovenstaande ben ik dan ook niet voornemens de bedrijfseconomische effecten van de verplichte gewasrotatie met rustgewassen op zand- en lössgronden te monitoren en kwantitatief te maken.

5

De leden van de VVD-fractie verzoeken tot slot om een toelichting van de Minister op de gevolgen van dit Bgm op de mestmarkt in samenhang met de stapsgewijze afbouw van de derogatie en een stand van zaken van de motie van het lid Van Campen c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 468), waarin de regering wordt verzocht om een maatschappelijke kosten-batenanalyse naar het verlies van derogatie, waarbij in ieder geval de economische en ecologische effecten in kaart dienen te worden gebracht.

Antwoord

De maatregelen uit dit wijzigingsbesluit van het Bgm zullen naar verwachting een beperkte invloed hebben op de mestmarkt. De stapsgewijze afbouw van de derogatie daarentegen zal een veel groter effect hebben op de mestmarkt, omdat het aanbod van dierlijke mest daardoor sterk zal toenemen. De mestafzetkosten zullen voor de landbouwer toenemen. In de praktijk wordt echter het overgrote deel van de gewassen die niet vallen onder de «vroege teelten» al niet voor de datum van 16 maart bemest met drijfmest.

Voor wat betreft de ecologische effecten van het verlies van derogatie voert Wageningen Environmental Research een modelmatige analyse uit naar de effecten op stikstofemissie naar lucht en water en methaan- en lachgasemissie naar de lucht. De economische effecten zullen zo veel mogelijk gelijktijdig worden onderzocht zodra de ecologische studie is afgebakend, zodat de scope van de beide studies zo vergelijkbaar mogelijk is. Ik verwacht in het tweede kwartaal van dit jaar een rapportage te ontvangen van deze studies.

Vragen van de leden van de D66-fractie

6

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Besluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen in verband met de implementatie van het zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn. Deze leden hebben enkele vragen naar aanleiding van de Kamerbrief over de derogatie regelingen van 20 januari jongstleden (Kamerstuk 33 037, nr. 484). Ten eerste vragen deze leden of er op korte termijn reparatiewetgeving komt in verband met de wijzigingen vermeld in de Kamerbrief over derogatie. Ook vragen deze leden welke concrete maatregelen er zijn genomen om ongewenst gedrag en mestfraude te voorkomen. Zijn er maatregelen genomen die legaal gedrag tegen de bedoeling van het 7e AP? Is er ten slotte een risico-inventarisatie van dit ongewenste gedrag gemaakt?

Antwoord

De wijzigingen die zijn aangekondigd in de brief van 20 januari jl. zien op de timing van de implementatie van maatregelen uit de derogatiebeschikking en het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. Een van die maatregelen betreft de verplichting tot het aanhouden van bufferstroken. Vrijdag 27 januari jl. is de ministeriële regeling over bufferstroken aan de Staten-Generaal gezonden voor de voorhang. Deze regeling implementeert de maatregel over bufferstroken uit de derogatiebeschikking. Later dit jaar zal de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet worden aangepast ter implementatie van de maatregel uit het 7e Actieprogramma die de inzaai van vanggewassen voor 1 oktober stimuleert.

Over aanstaande wijzigingen van wet- en regelgeving worden landbouwers geïnformeerd. Wanneer landbouwers weten wat van hen wordt verwacht bevordert dit de naleving. Ten aanzien van het Besluit gebruik meststoffen is onlangs het volgende nieuwsbericht gepubliceerd door RVO: https://www.rvo.nl/nieuws/nieuwe-regels-mest-uitrijden-en-rustgewassen. Hiermee voldoe ik tevens aan mijn toezegging hierover in het Tweeminutendebat van 26 januari jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 45, Tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad 30 januari)

Sinds 2018 wordt de Versterkte Handhavingsstrategie Mest uitgevoerd waarmee concrete stappen worden genomen om ongewenst gedrag en mestfraude tegen te gaan. Een significante stap hierin is het real-time verantwoorden van mesttransporten (rVDM) binnen Nederland dat per 1 januari 2023 is ingevoerd. Hiermee kan verder worden gewerkt aan een open, transparante en eerlijke mestketen. Er is geen aparte risico-inventarisatie uitgevoerd op ongewenst gedrag op basis van regelgeving ten gevolge van de derogatiebeschikking en het 7e AP. De NVWA en RVO zijn belast met taken op het gebied van de handhaving van de mestregelgeving en de NVWA voert het toezicht op de naleving zoveel mogelijk risicogericht uit.

Vragen van de CDA-fractie

7

De leden van de CDA-fractie verzoeken de Minister om aan te geven hoe de onderhandelingen met Brussel over het overgangsjaar precies zijn gegaan, welke afspraken er zijn gemaakt en hoe het mogelijk is dat deze volgens de EC in Nederland verkeerd zijn geïnterpreteerd? Welke gevolgen heeft de afkeuring door de EC voor de boeren op financieel en praktisch vlak en op welke manier wordt dat gecompenseerd? Kan de Minister deze leden ook meenemen in de gevolgen die het zou hebben gehad als Nederland had besloten om deze signalen uit Brussel te negeren en het overgangsjaar te handhaven?

Antwoord

In mijn Kamerbrief van 25 januari jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 486) en tijdens het Commissiedebat Landbouw- en Visserijraad van 25 januari jl. heb ik toegelicht wanneer ik gesprekken heb gevoerd met de Europese Commissie (EC). In dit verband verwijs ik u ook graag naar de brief van 24 januari jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 485) waarin ik een overzicht heb gegeven van de verschillende contactmomenten met de EC.

Als Nederland had besloten de signalen uit Brussel te negeren zou ik de derogatiebeschikking op het spel hebben gezet. In de brief van 19 december 2022 heeft de Eurocommissaris aangegeven dat Nederland bij het niet naleven van de voorwaarden vanuit de derogatiebeschikking niet langer kan vertrouwen op deze beschikking waarin voor de komende jaren goedkeuring wordt gegeven voor het uitrijden van meer dan 170 kg N/ha dierlijke mest. De balans die ik heb gezocht tussen een snelle en zorgvuldige implementatie van derogatiebeschikking en het aansluiten bij de agrarische bedrijfspraktijk, bleek niet houdbaar. Mijn inzet was vanaf dat moment gericht op behoud van de derogatie.

De financiële en praktische consequenties zijn als volgt. GLB-deelnemers moesten al aan de bufferstrokenverplichting voldoen, ondernemers zijn al bekend met de teeltvrije zones die nu al gelden op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ook geldt dat voor zover de bufferstroken breder zijn dan deze teeltvrije zones er geen sprake is van een teeltverbod, maar uitsluitend van een verbod op het bemesten van de bufferstrook. Een indicatie van de financiële impact van de versnelde invoering van de bufferstroken maatregel is moeilijk te geven, omdat dit naast het bovenstaande ook afhankelijk is van de soorten teelten, de opbrengsten daarvan en de eventuele extra mestafzetkosten.

Dat er in 2023 NV-gebieden zouden moeten worden aangewezen, was al bekend vanuit de derogatiebeschikking. Dit heeft praktische en financiële consequenties voor ondernemers in betreffende gebieden, maar komt niet voort uit de aangebrachte versnelling vanwege de zorgen van de Europese Commissie. Ondernemers in de aangewezen met nutriënten verontreinigde gebieden zullen te maken krijgen met een verlaagd derogatieregime. Die betreffende ondernemers met een derogatievergunning mogen in 2023 in plaats van 240 kg N/ha nog maar 220 kg N/ha dierlijke mest uitrijden. Daarbij zullen de derogatiebedrijven in NV-gebieden in aanmerking komen voor een hogere transitievergoeding dan bedrijven buiten die gebieden, omdat deze gerelateerd is aan de verlaging van de gebruiksnorm dierlijke mest.

De maatregel voor het stimuleren van vanggewassen moet voor 1 oktober van dit jaar van kracht zijn. De exacte impact hiervan hangt nog af van de definitieve lijst van winterteelten, de (hoogte) van de korting op de stikstofgebruiksnorm die wordt toegepast als door landbouwers niet of na 1 oktober een vanggewas wordt ingezaaid en de keuzes die landbouwers hebben gemaakt in hun bouwplan, of sprake is van een contract en welk vervolggewas ze gaan kiezen.

Vragen van de GroenLinks-fractie

8

De leden van de GroenLinks-fractie steunen het doel van de Europese Unie (EU) om water en bodem in Nederland te beschermen en deze leden steunen ook de verplichting aan Nederland om hier inspanningen voor te leveren. De in de regeling beschreven voorschriften aan de landbouw lijken hieraan bij te dragen en kunnen daarom eveneens op steun rekenen van de GroenLinks-fractie. Deze leden hebben wel sterke twijfel of het allemaal voldoende is. Volgens deze leden is er nog maar weinig tijd om aan de doelen van de KRW te voldoen, dus de opgave is heel groot. Kan de Minister aangeven wat het gat is tussen de door verwachte resultaten van het 7e APN en de resultaten die in 2025 moeten zijn behaald? Kan de Minister aangeven welke extra maatregelen effectief hadden kunnen zijn, maar waar nu niet voor is gekozen en waarom?

Antwoord

In het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn zijn maatregelen opgenomen om de waterkwaliteit van zowel grondwater als oppervlaktewater te verbeteren. Het 7e actieprogramma is in november 2021 vastgesteld1. Uit de milieueffectrapportage, het addendum op de milieueffectrapportage en het CDM-advies over de aanpassingen ten opzichte van het ontwerp 7e AP, bleek dat met het 7e AP doelbereik voor het grondwater in zicht komt, maar dat de oppervlaktewaterkwaliteitsdoelen nog niet gehaald worden. Als vervolg daarop, en als uitwerking van het coalitieakkoord, is het addendum op het 7e AP opgesteld dat in februari 2022 aan u is toegestuurd.2 Daarin is opgenomen dat de doelen voor waterkwaliteit gehaald dienen te worden met de gebiedsgerichte aanpak van het Nationaal Programma Landelijk Gebied. In het addendum zijn er verschillende mogelijke maatregelen opgenomen waarmee in de gebiedsprocessen de doelen gehaald kunnen worden. Een ervan betreft bijvoorbeeld de inzet van brede beekdalen in het oostelijk en zuidelijk zandgebied. De keuze voor welke maatregel waar moet worden toegepast is afhankelijk van de lokale omstandigheden en de opgave in betreffend gebied. Aanvullend heeft de Europese Commissie in de derogatiebeschikking verdere of gewijzigde voorwaarden gesteld3, waaronder de aanwijzing van met nutriënten verontreinigde gebieden waar aanvullende maatregelen genomen moeten worden en wijziging van de omvang van de bufferstroken. De maatregelen uit het addendum die in de gebiedsprocessen worden genomen, lopen mee met het traject van het Nationaal Programma Landelijk Gebied. De effecten op de waterkwaliteit van de maatregelen die genomen worden, zullen komende jaren zichtbaar gaan worden. De gebiedsprogramma’s vallen onder verantwoordelijkheid van de Minister van Natuur en Stikstof. De Kamer is hierover op 25 november 2022 nader geïnformeerd (Kamerstukken 34 682 en 35 334, nr. 105).

9

De leden van de GroenLinks-fractie hebben enkele vragen over de samenhang en de gevolgen voor de uitvoering nu blijkt dat de Minister de derogatievoorwaarden anders heeft geïnterpreteerd dan de EC. De Minister schrijft in de brief van 20 januari 2023 meerdere keren dat de EC erop toe ziet dat verplichtingen op grond van EU-regelgeving worden nagekomen en ook dat de EC eraan hecht dat de implementatie van voorwaarden en tijdpaden plaatsvindt. Deze leden willen graag weten of dit voor de Minister een verrassing was of dat hij ervan uitging dat het de EC niets kon schelen of Nederland zich aan de regels en afspraken zou houden?

Antwoord

In de Kamerbrief van 20 januari jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 484) heb ik toegelicht dat ik in de uitwerking de balans gezocht heb tussen een zorgvuldige en snelle implementatie van de derogatiebeschikking en de agrarische bedrijfspraktijk. Dit laatste ter uitvoering van de motie van het lid Grinwis c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 473). De inschatting die ik daarbij heb gemaakt, bleek niet houdbaar. In het Commissiedebat van 25 januari jl. heb ik dit toegelicht.

10

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat een aantal maatregelen nu eerder dan aan de boeren is voorgehouden zal moeten worden uitgevoerd. Dit heeft gevolgen voor de bedrijfsvoering van boeren en het ligt voor de hand dat boeren zullen proberen om de voor hun negatieve gevolgen te mitigeren of omzeilen. Dit kan weer leiden tot andere ongewenste gevolgen. Is dit in beeld? Zal bijvoorbeeld het besluit rond de bufferstroken niet leiden tot het dempen van sloten om zo minder bufferstroken te hoeven aanhouden? Is hier toezicht op? Kan dit worden voorkomen? Welke andere ongewenste effecten zijn te verwachten en hoe wordt hierop geanticipeerd?

Antwoord

De regelgeving ten gevolge van de maatregelen uit de derogatiebeschikking en het 7e AP kunnen ongewenste effecten hebben. In het antwoord op vraag 6 heb ik aangeven op welke wijze het toezicht op deze regelingen wordt uitgevoerd.

De verplichting tot het aanhouden van bufferstroken kan leiden tot het dempen van sloten. Om een sloot te dempen is echter toestemming nodig van het waterschap. Hiervoor moet een vergunning of ontheffing worden aangevraagd of een melding worden gedaan. In veel waterschappen geldt er een verplichting dat sloten met natuurvriendelijke oevers intact moeten blijven en het oppervlak aan water behouden moet blijven. Daarnaast heeft het dempen van sloten ook negatieve consequenties voor de berijdbaarheid van het perceel. Dit zal een boer ook meewegen in zijn afweging om de benodigde stappen te zetten een sloot te gaan dempen. Zoals ik in het Commissiedebat Landbouw- en Visserijraad van 25 januari jl. toegezegd heb aan het Lid Bromet, zal ik hierover op korte termijn in gesprek gaan met de Waterschappen.

11

De leden van de GroenLinks-fractie zijn verder, net als de EC, benieuwd in hoeverre de pilot met het mineralenconcentraat nog wel een pilot is. Is het wantrouwen van Brussel jegens experimenten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit niet gerechtvaardigd, gezien de ervaringen met de pulskorvisserij?

Antwoord

In de Kamerbrief van 20 januari jl. is gemeld dat de EC in haar brief zorgen heeft geuit of de pilot Mineralenconcentraat nog wel een pilot is of neerkomt op een derogatie van de Nitraatrichtlijn, omdat de huidige omvang en de meer dan tien jaar durende voortzetting van de pilot vragen oproepen of dit nog als een pilot bestempeld kan worden. De pilot is de afgelopen tien jaar als vrijstelling in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet opgenomen. De pilot is niet uitgebreid in deelnemers en er blijft onderzoek uitgevoerd worden, daarnaast wordt de pilot momenteel gebruikt voor de ontwikkeling van een certificeringssysteem om de kwaliteit van de mestproducten te borgen. De bestempeling als pilot is daarom naar mijn mening nog steeds gerechtvaardigd. De omvang van de pilot ten opzichte van de totale mestproductie in Nederland is bovendien gering. Via de pilot mineralenconcentraat is in 2021 3 miljoen kilogram stikstof op de markt gebracht. Ten opzichte van de totale mestproductie (471 miljoen kilogram stikstof) is dit marginaal.

De pilot Mineralenconcentraat past in het beleid van het kabinet over Kringlooplandbouw. Het kabinet streeft hierbij naar de vervanging van kunstmest door producten uit dierlijke mest. Door de pilot te verlengen kunnen de kwaliteitsparameters voor RENURE verder onderzocht worden, een ontwikkeling die ook door de EC als positief wordt gezien in de mededeling over meststoffen «Waarborgen van de beschikbaarheid en betaalbaarheid van meststoffen (p. 13, COM (2022) 590)». Dit onderzoeksdoel past bij het karakter van deze pilot.

Vragen van de PvdD-fractie

12

De leden van de PvdD-fractie zijn verbijsterd dat het kabinet niet is gelukt om de voorwaarden voor (de afbouw van) de derogatie op de Nitraatrichtlijn tijdig, dus voor 1 januari 2023, door te voeren. Klopt het dat het 7e APN per 1 januari 2023 in werking moest treden, ook om de derogatie te behouden? Wat zijn de consequenties van het feit dat het Besluit gebruik meststoffen niet per 1 januari 2023 is gewijzigd en in werking is getreden?

Antwoord

Het klopt dat het 7e AP voor een aantal maatregelen inwerkingtreding per 1 januari 2023 voorschrijft. Zie voor een overzicht van de inwerkingtredingdata van de maatregelen in het zevende actieprogramma het antwoord bij vraag 3. De tijdige implementatie daarvan is voor mij en de EC van belang. Als gevolg van de opmerkingen van de EC zal daarom de stimuleringsmaatregel vanggewassen, die overigens geen deel uitmaakt van het nagehangen wijzigingsbesluit, nog dit jaar ingaan. Zoals hierboven is aangegeven zullen de maatregelen van dit wijzigingsbesluit materieel voor heel 2023 gelden.

De consequentie van het feit dat het Bgm niet per 1 januari jl. in werking is getreden, is dat de maatregel voor het verschuiven van de uitrijdperiode van drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib op bouwland later van kracht wordt. Het voornemen is dit besluit uiterlijk 14 februari a.s. te publiceren en om het 15 februari a.s. in werking te laten treden. Dit is voor de start van het daadwerkelijke mestuitrijdseizoen. Het voorziene tijdpad voor de inwerkingtreding van deze maatregel, met inachtneming van de huidige vier weken nahang, zorgt er wel voor dat deze maatregel ingaat op 15 februari 2023. Hiermee wordt weliswaar niet de datum uit het 7e AP gehaald (1 januari 2023) voor de inwerkingtreding van het Besluit, maar wel de in het 7e AP beoogde verbetering van de waterkwaliteit, omdat de maatregel pas vanaf 15 februari materieel effect zal hebben.

13

De leden van de PvdD-fractie vragen of het klopt dat de Minister dacht boeren een gunst te doen door de bufferstroken langs waterwegen niet verplicht te stellen per 2023, maar per 2024. Realiseerde de Minister zich dat hij met dit uitstel indruisde tegen de voorwaarden uit de derogatiebeschikking? Erkent de Minister dat hij daarmee de derogatie op het spel heeft gezet? Ziet de Minister in dat hij boeren helemaal geen dienst bewijst door steeds het minimale voor het milieu te doen en zelfs dan nog de randjes van de afspraken op te zoeken? Zo ja, waarom gebeurt dit dan toch?

Antwoord

In de Kamerbrief van 20 januari jl. heb ik toegelicht dat ik in de uitwerking de balans gezocht heb tussen een zorgvuldige en snelle implementatie van de derogatiebeschikking en de agrarische bedrijfspraktijk. Dit laatste ter uitvoering van de motie van het lid Grinwis c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 473). De inschatting die ik daarbij heb gemaakt, bleek niet houdbaar. In het Commissiedebat van 25 januari jl. heb ik dit toegelicht.

14

De leden van de PvdD-fractie vragen daarnaast waar het groeipad van de verplichte gewasrotatie van 1:4 naar 1:3 is in de voorliggende wijziging van het Bgm. In het 7e APN staat namelijk «Er wordt een groeipad gevolgd in aansluiting op het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, waarbij gestart wordt met een basisniveau in 2023 van minimaal 1:4, waarna toegewerkt wordt naar een einddoel met een minimaal 1:3 rotatie van rustgewassen in 2027.» (Bijlage bij Kamerstuk 33 037, nr. 431). In de huidige wijziging van het Besluit is slechts de verhouding 1:4 terug te vinden. Daarom vragen deze leden wanneer de wijziging voor zal liggen voor het groeipad naar 1:3.

Antwoord

In het 7e AP is gemeld dat er tot 2026 wordt gewerkt met een 1:4 rotatie, waarna gestart zal worden met de 1:3-rotatie, tenzij dit op grond van de actuele ontwikkeling van de waterkwaliteit niet nodig blijkt of in de tussentijd effectievere maatregelen beschikbaar zijn gekomen met minder impact op de landbouwpraktijken. Tijdens de voorgenomen Evaluatie Meststoffenwet (2024), waarin ook de ontwikkelingen in de waterkwaliteit als gevolg van het 7e AP zullen worden bezien in de vorm van een midterm review, zal worden bezien of de trend naar het einddoel voorspoedig verloopt of dat eventueel aanvullende acties nodig zijn. Pas op dat moment wordt besloten of de 1:3-rotatie met rustgewassen in regelgeving geïmplementeerd moet worden. Dit zal zonodig in het 8e AP worden uitgewerkt.

15

De leden van de PvdD-fractie hebben tot slot enkele vragen over de huidige nahangprocedure van de wijziging van het Besluit gebruik meststoffen. Wordt de inwerkingtreding van het besluit vertraagd door dit schriftelijke overleg? Zo ja, welke consequenties heeft dit met betrekking tot de inwerkingtreding van de in de wijziging genoemde maatregelen en voorschriften?

Antwoord

Het is noodzakelijk dat het wijzigingsbesluit uiterlijk op 15 februari a.s. in werking treedt. Daarom zal ik het proces tot inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit direct na het verstrijken van de nahangtermijn op 6 februari a.s. in gang zetten.

Vragen van de leden van de CU-fractie

16

De leden van de CU-fractie vernemen van de sector dat deze verplichte gewasrotatie financieel gezien het uiterste zal vragen van agrarische ondernemers. Deze leden vragen hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat de kosten voor de extensivering beter over de keten zullen worden verdeeld. Heeft de Minister daarnaast ook gekeken wat de impact is van deze maatregel niet alleen op individuele bedrijven, maar ook op coöperaties zoals in de zetmeelaardappelteelt? In de regio Noordoost-Nederland zijn veel zorgen over de wetenschappelijke onderbouwing, aangezien een recente doorrekeningen van het nieuwe Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) door Wageningen University aangeeft dat de effecten van een ruimere rotatie van aardappelen op de verduurzaming van de landbouw redelijk beperkt zijn. Wat is de reactie van de Minister daarop? Het doel van de bouwplanverruiming ziet op bodemverbetering en ziektebestrijding. Zijn er ook andere maatregelen die wellicht doeltreffender zijn overwogen? Zo ja, welke?

Antwoord

De opgave voor grondwater en oppervlaktewaterkwaliteit is in zandgebieden aanzienlijk. Dit speelt zeker bij de meer uitspoelingsgevoelige gewassen van de akkerbouw en vollegrondsgroententeelt. In het 7e AP is ingezet op een pakket aan maatregelen ten behoeve van duurzame bouwplannen, waaronder gewasrotatie met rustgewassen. De inzet op gewasrotatie met rustgewassen draagt bij aan het verbeteren van zowel bodemkwaliteit als waterkwaliteit. Ik ben mij bewust dat de maatregelen voor de verplichte gewasrotatie impact hebben op intensievere teelten, zoals zetmeelaardappelen. Zowel individuele boeren als coöperaties en overige verwerkende industrie hebben mij hierop geattendeerd. In de toelichting van het wijzigingsbesluit is een inschatting gemaakt van de bedrijfseffecten en de administratieve lasten die het besluit met zich meebrengt.

Andere maatregelen kunnen ook bijdragen aan het verminderen van de uitspoeling, zoals verlagen van de bemesting en toepassen van vanggewassen. Tijdig ingezaaide vanggewassen zijn zeer effectief om de uitspoeling van nutriënten te verminderen. In het pakket van duurzame bouwplannen uit het 7e AP zijn deze dan ook opgenomen. In de beantwoording van vraag 1 en 3 is een overzicht gegeven van alle maatregelen die ik ga implementeren ter verbetering van de waterkwaliteit.

Vragen van de leden van de SGP-fractie

17

De leden van de SGP-fractie willen in het algemeen opmerken dat deze leden zich zorgen maken over het toenemende aantal gedetailleerde voorschriften voor het teelt- en bemestingsbeleid. Telers hebben geen administratieafdeling en zeker in open teelten is sprake van een natuurlijke, onvoorspelbare dynamiek. Dat betekent een toenemende kans op fouten, toenemende administratieve lastendruk en steeds verdere beperking van de benodigde speelruimte gelet op de natuurlijke dynamiek. Deze leden willen graag het belang onderstrepen van het toewerken naar meer doelvoorschriften en een gebiedsgerichte maatwerkaanpak. Blijft de Minister hier voluit op aansturen, mede via demonstratieprojecten, zo vragen deze leden.

Antwoord

Ik herken het signaal dat er voor telers, onder andere in het mestbeleid, een groot aantal voorschriften geldt. Op korte termijn is er echter geen alternatief voor deze maatregelen. Wel zet ik mij er voor in om – binnen de geldende Europese kaders – de beweging naar meer doelsturing te onderzoeken.

18

De leden van de SGP-fractie ontvangen graag de definitieve lijsten met vroege gewassen (voor vroeg bemesten) en rustgewassen zoals die in de uitvoeringsregeling worden opgenomen. Duidelijkheid hierover heeft veel te lang geduurd. Vanuit de sector is wat betreft vroege gewassen gepleit voor onder meer het opnemen van vlas, hennep, valeriaan, meerjarige bloemisterijgewassen, zomerbloeiers, fruitteelt en vroege pootaardappelen. Ook wat betreft rustgewassen zijn voorstellen gedaan. Deze leden horen graag in hoeverre deze voorstellen zijn overgenomen en welke afwegingen daarbij zijn gemaakt.

Antwoord

De gewaslijsten «vroege teelten» en «rustgewassen» die ik voornemens ben vast te stellen met de in voorbereiding zijnde wijziging van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen (Ugm) zijn opgenomen in bijlage 1 en 2 bij deze beantwoording. De lijsten worden bij de bekendmaking van de wijzigingsregeling in de Staatscourant definitief vastgesteld. Op dat moment zal ook een uitgebreide reactie op de ingediende zienswijzen gepubliceerd worden op www.internetconsultatie.nl/bgmbal.

Op 3 oktober 2022 heb ik de ontwerpbesluiten tot wijziging van het Bgm en het Besluit activiteit leefomgeving (Bal) in het kader van de voorhangprocedure aan uw Kamer voorgelegd (Kamerstukken 33 037 en 33 118, nr. 456). Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Bal bevatte de na consultatie aangepaste lijsten met vroege gewassen en rustgewassen. In de daarbij behorende toelichting is beschreven welke gewassen zijn toegevoegd naar aanleiding van het advies van de CDM. Recent heeft nogmaals overleg met de CDM plaatsgevonden om de lijsten beter te laten aansluiten op de gewascodelijst van RVO.

19

De leden van de SGP-fractie constateren dat in het 7e APN werd aangegeven dat in het volgende actieprogramma een 1:3 rotatie voor rustgewassen als minimale eis zal worden gesteld. In de meegestuurde beslisnota wordt nu aangegeven dat de nu vastgestelde 1:4 rotatie kan voorkomen dat in het volgende actieprogramma een rotatie van 1:3 of 1:2 nodig is. Kan de Minister bevestigen dat hij een verplichte 1:3 rotatie van rustgewassen in het volgende actieprogramma wil voorkomen, zo vragen deze leden.

Antwoord

Rotatie met rustgewassen is een effectieve en noodzakelijke maatregel om de waterkwaliteit te verbeteren.

In het 7e AP is gemeld dat er tot 2025 wordt gewerkt met een 1:4-rotatie, waarna gestart zal worden met de 1:3-rotatie, tenzij dit op grond van de actuele ontwikkeling van de waterkwaliteit niet nodig blijkt of in de tussentijd effectievere maatregelen beschikbaar zijn gekomen met minder impact op de landbouwpraktijken. Zie ook het antwoord op vraag 14.

20

De leden van de SGP-fractie constateren dat voor vollegrondsgroentetelers de 1: 4 rotatie met rustgewassen significante impact kan hebben. Eerder is gevraagd of bijvoorbeeld broccoli, waar relatief weinig bemesting wordt toegepast en veel organische stof achterblijft en die niet uitspoelingsgevoelig lijkt, als rustgewas kan worden aangemerkt. Deze leden horen graag of dit wordt meegenomen.

Antwoord

Anders dan de leden van de SGP-fractie aangeven is bij broccoli geen sprake van relatief weinig bemesting. Na de teelt van broccoli blijven in verhouding veel nutriënten achter die kunnen uitspoelen. Als de (vroege) teelt van broccoli wordt gecombineerd met een vroeg ingezaaid (onbemest) vanggewas, kan de combinatie brocolli/vanggewas als rustgewas worden gezien. Ik ben voornemens dit op de lijst rustgewassen te beschrijven als «Korte (groente)teelten, of vroeg geoogste gewassen of in voorkomend geval een combinatie van beiden, gevolgd door een vroeg ingezaaid onbemest vanggewas (inzaai voor 1 september)».

Vragen van de leden van de BBB-fractie

21

Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de voorliggende wijziging van het besluit gebruik meststoffen in verband met de implementatie van het 7e APN. Dit lid vindt, gezien de brief van Minister Adema van vrijdag 20 januari 2023 over de Implementatie derogatiebeschikking en zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 484), dat deze ook bij dit overleg zou moeten worden betrokken. Het één staat immers niet los van het ander. Dit lid verzoekt de Minister om het overzicht te behouden en naar het geheel van maatregelen te kijken.

Antwoord

Zie voor het overzicht van de gehele set maatregelen uit het 7e AP en de derogatiebeschikking het antwoord op de vragen 1 en 3.

22

Dit lid heeft over de voorliggende wijziging een aantal vragen en opmerkingen. Het lid van de BBB-fractie wil nadrukkelijk ageren tegen het principe van «kalenderlandbouw. Dit principe wordt met het voorliggende besluit nog verder ingevuld. Het suggereert dat weersomstandigheden en de bodemgesteldheid elk jaar op hetzelfde moment hetzelfde zijn. Dat is simpelweg niet het geval. Zowel periodes voor het oogsten van gewassen als voor het bemesten zouden afhankelijk van het groeiseizoen moeten zijn. Door de periode van bemesten en oogsten nog verder aan banden te leggen is het voor de ondernemers niet meer mogelijk om de optimale momenten voor bemesting en oogsten te kiezen. Dit lid is van mening dat het optimale moment voor oogsten het moment is waarop de oogst rijp is en het land geschikt is om bereden te worden. Is de Minister dat met dit lid eens? Zo nee, waarom niet en kan de Minister dit duiden?

Antwoord

Een aantal maatregelen in het 7e AP is gekoppeld aan concrete data. Dit is onder andere het geval bij het verschuiven van de uitrijddata in het Bgm en bij de nog niet nader uitgewerkte maatregel om de inzaai van vanggewassen te stimuleren. Bij de totstandkoming van het 7e AP zijn alle maatregelen bekeken en hierbij zijn maatregelen gewogen op basis van adviezen van deskundigen en onderzoeken. De onderbouwing van maatregelen is opgenomen in het 7e AP.

Het vaststellen van vaste momenten hiervoor helpt boeren die minder met waterkwaliteit bezig zijn ook een goede landbouwpraktijk voor waterkwaliteit te laten uitvoeren.

23

Het lid van de BBB-fractie is ook van mening dat het inkorten van de uitrijperiode er alleen maar voor zorgt dat er nog vaker mest wordt uitgereden op momenten dat dit niet optimaal is. Het milieu is daar niet bij gebaat, omdat de benutting van de nutriënten die worden uitgereden dan ook niet optimaal is. Heeft de Minister dit in zijn overweging meegenomen?

Antwoord

De maatregelen in het 7e AP zijn opgenomen, omdat uit onderzoek blijkt dat deze maatregelen een positief effect hebben op de waterkwaliteit. In de afwegingen is uiteraard betrokken dat nutriënten moeten kunnen worden toegevoegd op het moment dat dit nodig is voor het gewas. Dit is bijvoorbeeld de reden geweest voor de uitzondering om toch eerder dan 16 maart te mogen bemesten als het gaat om een vroege teelt. Vroege teelten zijn gewassen die vanwege hun fysiologische ontwikkelingen van de plant eerder bemesting nodig hebben.

24

Het lid van de BBB-fractie is er sterk op tegen dat er nu weer een lijst wordt toegevoegd aan de vele lijsten waaraan de agrarisch ondernemers al moeten voldoen of rekening mee moeten houden. De regel brei is oneindig en het risico om ergens een item op een lijst te missen wordt steeds groter. Een agrarisch ondernemer heeft eigenlijk fulltime een adviseur aan zijn zijde nodig. Dit is onwerkbaar. Bij het invoeren van nieuwe regels zou de Minister moeten zoeken naar de meest eenvoudige weg. De Minister kiest er nu voor om de uitrijperiode voor mest in te korten, met uitzondering van een aantal gewassen die toch echt al eerder bemesting nodig hebben. Zoals dit lid eerder heeft gezegd betreft dit kalenderlandbouw die geen enkele rekening houdt met de praktijk. Vervolgens constateert dit lid dat er discussie over die lijst ontstaat. Ook heeft zij daar nog opmerkingen over. Wat dit lid betreft is dit niet de juiste weg gezien dit aangeeft dat deze regel op deze manier niet werkt. Dit lid roept de Minister en dit kabinet op om eerder gedane beloftes over het verminderen van regeldruk na te komen. Is de Minister bereid dat te doen en op welke wijze?

Antwoord

Het 7e AP, en de daarin opgenomen maatregelen zoals een wijziging in de uitrijdperiode van mest, is na instemming van de Kamer toegestuurd aan de Europese Commissie. Op basis van de Nitraatrichtlijn is de uitvoering van een actieprogramma bindend en is Nederland dus aan gehouden om de verplichtingen in het 7e AP te implementeren. Bij het opstellen van de maatregelen in het 7e AP heb ik uiteraard oog gehad voor het zo beperkt mogelijk houden van de regeldruk. Ook wordt in de toelichting bij het betreffende wijzigingsbesluit ingegaan op de regeldruk die verband houdt met dat besluit.

25

Het lid van de BBB-fractie constateert dat in de Nota van toelichting een geldelijke waardering wordt gegeven aan de toename van de regeldruk die vervolgens wordt weggestreept tegen verplichtingen uit het GLB. Het lid wil aangeven dat dit niet een-op-een zo kan. Men is immers niet verplicht om mee te doen aan het GLB en naar verwachting zullen steeds meer ondernemers afzien van deelname vanwege de enorme regeldruk die het met zich meebrengt.

Antwoord

In de toelichting van het voorliggende Besluit tot wijziging van het Bgm staat dat de toename in regeldruk waarschijnlijk lager ligt dan beschreven. Dit komt, omdat landbouwers die meedoen aan het GLB al verplicht zijn door te geven welke gewassen er geteeld gaan worden, waardoor een eventuele «vroege teelt» al gemeld is. Dit is niet weggestreept tegen de toename in regeldruk als gevolg van het tijdig melden van een «vroege teelt» in «Mijn percelen». De beschreven afname in regeldruk wordt veroorzaakt doordat de meldplicht ten aanzien van de teelt van maïs met dit wijzigingsbesluit is vervallen.

26

Het lid van de BBB-fractie vraagt de Minister de schorseneer toe te voegen aan de lijst met vroege teelten, die wel voor 15 maart moeten worden bemest. Schorseneren voor de versmarkt worden voor eind maart gezaaid. Volgens de Global Good Agriculture Practice certificering dient er een maand tussen uitrijden van de mest en de aanvang van de teelt, het zaaien, te zitten. Heeft de Minister daar al aandacht voor gehad en zou de Minister dit willen bekijken?

Antwoord

Een klein deel van het areaal schorseneren wordt vroeg ingezaaid. Ik begrijp dat het voor de genoemde certificering nodig is dat er vroeg bemest kan worden, ik ben daarom voornemens om schorseneren toe te voegen aan de lijst «vroege teelten».

27

Het lid van de BBB-fractie doet daarnaast het verzoek om in de lijst van rustgewassen de omschrijving «kruiden, zaadgewassen» aan te passen naar «kruidenteelten en kruidenzadenteelten». Vanuit de sector is namelijk het signaal gekomen dat de eerste omschrijving tot veel onduidelijkheid leidt. Onder de kruidenteelten en kruidenzadenteelten zouden ook de kruidenwortelgewassen moeten vallen. Als dit niet geval mocht zijn is het verzoek of het begrip «kruidenwortelteelten» kan worden geïntroduceerd. Hieronder vallen concreet: Valeriaan, Echinacea, Pimpinella, Angelica en Maggi. Kan de Minister aan dit concrete verzoek vanuit de sector voldoen?

Antwoord

Via de internetconsultatie van de lijst met rustgewassen heb ik het verzoek gekregen om «kruiden» op te nemen op de lijst met rustgewassen. Na overleg met de CDM is besloten om voor kruiden alleen de zaadgewassen op te nemen, en niet de wortelgewassen. De reden hiervoor is dat zaadgewassen een lage gebruiksnorm hebben en bovengronds worden geoogst. Daarentegen hebben wortelgewassen een aanzienlijk hogere stikstofgebruiksnorm en zijn het rooigewassen, waarbij de bodem wordt verstoord. Daarom worden wortelgewassen niet als rustgewas opgenomen en wordt de beschrijving op de lijst niet aangepast. Daarom ben ik voornemens om «kruiden, wortelgewassen» niet als rustgewas op te nemen.

28

Het lid van de BBB-fractie vraagt of de Minister nog zicht heeft op de impact van de vele maatregelen die de agrarisch ondernemers worden opgelegd voor de ondernemers en voor het milieu. Het lid denkt dat dit niet inzichtelijk is. Het tegelijkertijd invoeren van de wijzigingen uit het voorliggende besluit énde bufferzones én de inzaaidatum van 1 oktober voor vanggewassen én de zogenaamde met nutriënten verontreinigde gebieden, zoals omschreven in de Kamerbrief van 20 januari 2023, heeft een grote impact op de boerenbedrijven. Het zijn verregaande ingrepen in de bedrijfsvoering en dit lid is dan ook van mening dat de hele gang van zaken onbehoorlijk is. Dit lid wil graag weten welke acties de Minister onderneemt om de agrarisch ondernemers te ondersteunen. Tevens vraagt zij welke extra acties er nu worden in gezet om het voor de sector mogelijk te maken meer mest te verwerken of af te voeren.

Antwoord

Ik begrijp dat mijn brief van 20 januari jl. voor veel onduidelijkheid kan zorgen onder ondernemers en dat betreur ik ook. Onder meer via RVO zal aan ondernemers worden gecommuniceerd wat nu precies verwacht wordt met betrekking tot de gewijzigde planning van de regelgeving. Ook op andere manieren ondersteun ik ondernemers. Zo wordt in de regeling Subsidie behoud grasland (voorheen ook wel de transitietegemoetkomingsregeling genoemd) extra financiële ondersteuning geboden aan de derogatiedeelnemers die geconfronteerd worden met een lagere gebruiksnorm dierlijke mest als gevolg van het afbouwpad in de derogatiebeschikking.

Dankzij de subsidieregeling hoogwaardige mestverwerking en het stimuleren van mestvergisting via de SDE++ (in de toekomst met een bijmengverplichting) wordt de afzet van mest gestimuleerd. Daarnaast blijft het kabinet inzetten op het mogen beschouwen van RENURE-producten als kunstmest, zodat kringlopen worden gesloten en minder kunstmest hoeft te worden aangevoerd.

29

Het lid van de BBB-fractie is ten slotte van mening dat het voorliggende besluit geen doorgang moet vinden omdat de wijzigingen van afgelopen vrijdag al een zeer grote impact zullen gaan hebben op de bedrijven en op de uitspoeling van nitraat, in gunstige mate, met name nu er als gevolg van het instellen van de bufferzones een zeer groot areaal niet meer mag worden bemest.

Antwoord

Het 7e AP, en de daarin opgenomen maatregelen, is na instemming van de Kamer toegestuurd aan de Europese Commissie en is de basis geweest voor de derogatieverlening. Op basis van de Nitraatrichtlijn moeten actieprogramma’s uitgevoerd worden en is Nederland dus gehouden de verplichtingen in het 7e AP te implementeren.

Bijlage 1 ONTWERPLIJST VROEGE TEELTEN

  • Aardappelen

  • Andijvie

  • Anijs

  • Asperge

  • Blauwmaanzaad

  • Bloemkool, productie-

  • Boerenkool

  • Bonen, veld-

  • Bonen, tuin-

  • Boomkwekerij gewassen

  • Bol- en knolgewassen in de sierteelt (m.u.v. tulp)

  • Bospeen

  • Broccoli

  • Chinese Kool, productie-

  • Dille

  • Echinecea

  • Erwten

  • Fruitteelt

  • Gras-klaver

  • Grasland

  • Graszaad

  • Graszoden

  • Haver

  • Kapucijners (en grauwe erwten)

  • Kervel

  • Knoflook

  • Komijn

  • Koolrabi

  • Linzen

  • Lupine

  • Luzerne

  • Mais geteeld overeenkomstig de biologische productiemethode

  • Meerjarige bloemisterij gewassen

  • Paksoi

  • Peterselie

  • Peulen

  • Plantuien

  • Prei (zaai en productie)

  • Pronkbonen

  • Raapstelen

  • Rabarber

  • Radijs

  • Rode kool, productie-

  • Rode bieten/Kroten

  • Selderij, productie-

  • Schorseneren

  • Sjalotten

  • Sla, productie-

  • Snij- en trekheesters

  • Snijrogge

  • Savooiekool, productie-

  • Spinazie, productie-

  • Spitskool, productie-

  • Suikerbieten

  • Suikermais onder folie

  • Tijdelijk grasland

  • Valeriaan

  • Vaste planten

  • Venkel

  • Vlas (vezel-, olie-)

  • Voederbieten

  • Waspeen, productie-

  • Wintergranen

  • Winterkoolzaad

  • Witte kool, productie-

  • Zaaiuien

  • Zomerbosui

  • Zomergranen

  • Zomerkoolzaad

Bijlage 2 ONTWERPLIJST RUSTGEWASSEN

  • Afrikaantjes (Tagetes)

  • Beemdlangbloem

  • Blauwmaanzaad

  • Bloemmengsel (randen)

  • Boekweit

  • Bruine bonen

  • Korte (groente)teelten, of vroeg geoogste gewassen of in voorkomend geval een combinatie van beiden, gevolgd door een vroeg ingezaaid onbemest vanggewas (inzaai voor 1 september)

  • Dahlia

  • Droge erwten

  • Engels raaigras

  • Festulolium

  • Gerst, winter-

  • Gerst, zomer-

  • Granen, overig

  • Gras-klaver

  • Grasland, blijvend

  • Grasland, natuurlijk

  • Grasland, tijdelijk

  • Graszaad

  • Graszoden

  • Haver

  • Italiaans raaigras

  • Karwijzaad

  • Klaver, rode

  • Klaver, witte

  • Kolen (rode kool/witte kool/spruitkool)

  • Koolzaad

  • Koolzaad, winter (ook boterzaad)

  • Koolzaad, zomer (ook boterzaad)

  • Kruiden, zaadgewassen

  • Lelie (1e jaar van meerjarige teelt)

  • Lijnzaad niet van vezelvlas (olievlas)

  • Lupinen, niet bittere-

  • Luzerne

  • Miscanthus (olifantsgras)

  • Narcis (eerste jaar van meerjarige teelt)

  • Peterselie, productie

  • Pioen (1e jaar van meerjarige teelt)

  • Quinoa

  • Raapzaad

  • Raketblad (Solanum sisymbriifolium)

  • Rand, grenzend aan blijvend grasland of een blijvende teelt, hoofdzakelijk bestaand uit blijvend gras

  • Rand, grenzend aan blijvend grasland of een blijvende teelt, hoofdzakelijk bestaand uit tijdelijk gras

  • Rand, grenzend aan bouwland, hoofdzakelijk bestaand uit blijvend gras

  • Rand, grenzend aan bouwland, hoofdzakelijk bestaand uit tijdelijk gras

  • Rietzwenkgras, anders dan voor industriegras

  • Rietzwenkgras, industriegras

  • Rogge (geen snijrogge)

  • Roodzwenkgras

  • Rustgewas mengsel, waarbij het mengsel voor minimaal twee derde uit een of meer rustgewassen uit deze lijst bestaat

  • Snijrogge

  • Soedangras/Sorghum

  • Soja

  • Spelt

  • Tarwe, winter-

  • Tarwe, zomer-

  • Teelten voor zaaizaad en vermeerdering, bijvoorbeeld spinazie, bloemzaadgewassen, groenbemesters (zoals rietzwenkgras, Engels raaigras, Italiaans raaigras, gekruist raaigras en Westerwolds raaigras, bladrammenas, gele mosterd en Japanse haver).

  • Teff

  • Timothee

  • Triticale

  • Tuinbonen

  • Veldbeemdgras

  • Veldbonen

  • Vezelhennep

  • Vezelvlas

  • Vogelakkers

  • Westerwolds raaigras

  • Zonnekroon


X Noot
1

Kamerstuk 33 037, nr. 431 inclusief bijlagen.

X Noot
2

Kamerstuk 33 037, nr. 437 inclusief bijlagen.

X Noot
3

Kamerstuk 33 037, nr. 480.

Naar boven