Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2022, 13121 | advies Raad van State |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2022, 13121 | advies Raad van State |
’s-Gravenhage, 29 april 2022
Nr. WJZ / 21191956
Aan de Koning
Nader rapport inzake het voorstel van wet, houdende Regels ter uitvoering van Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169) en Verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere parameters, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1369 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1222/2009 (PbEU 2020, L 177) (Wet uitvoering markttoezichtverordening)
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 26 februari 2021, nr. 2021000332, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 23 juni 2021, nr. W18.21.0048/IV, bied ik U hierbij aan.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
Graag ga ik op deze opmerkingen in het navolgende in. De tekst van het advies treft u hieronder cursief gedrukt aan, met tussengevoegd de reactie daarop.
Bij Kabinetsmissive van 26 februari 2021, no.2021000332, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende regels ter uitvoering van Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169) en Verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere parameters, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1369 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1222/2009 (PbEU 2020, L 177), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel strekt ertoe uitvoering te geven aan de Europese markttoezichtverordening. Daartoe worden met het voorstel in verschillende wetten nieuwe toezichtbevoegdheden geïntroduceerd en wordt voorzien in verboden voor marktdeelnemers om in strijd met de verordening te handelen.
De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert binnen een afzienbare termijn een algemene regeling voor deze nieuwe bevoegdheden op te nemen in de Algemene wet bestuursrecht. Voorts maakt zij specifieke opmerkingen over de samenwerkingsplicht, de bevoegdheden woningen te betreden en gebruik te maken van een fictieve identiteit en over de grensoverschrijdende wederzijdse bijstand tussen markttoezichthouders. In verband daarmee is aanpassing van het voorstel en de toelichting wenselijk.
Het voorstel voorziet in een wijziging van verschillende wetten ter uitvoering van de Europese markttoezichtverordening (hierna ook: de verordening). Deze verordening regelt het markttoezicht op producten en heeft als doel het waarborgen dat producten voldoen aan de geharmoniseerde regels van de Unie. De verordening stelt regels en procedures voor marktdeelnemers en voor de controles op producten die de markt van de Unie binnenkomen. Ook stelt de verordening regels over de bevoegdheden van markttoezichtautoriteiten (ook en hierna, ‘markttoezichthouders’) en voorziet het in een kader waarbinnen deze nationale toezichthouders met elkaar samenwerken. Ook is voorzien in de aanwijzing van nationale verbindingsbureaus, die in een op te richten Unienetwerk kennis zullen delen en elkaar administratief kunnen ondersteunen. De verordening vervangt de onderdelen over markttoezicht in verordening (EG) nr. 765/2008 inzake accreditatie en markttoezicht.
Met het wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan de verordening. Het voorstel introduceert daartoe een aantal aanvullende bevoegdheden voor de markttoezichthouders. Zo wordt voorzien in de bevoegdheid om woningen te betreden zonder toestemming van de bewoner en de bevoegdheid om met een fictieve identiteit productmonsters te verkrijgen. Daarnaast wordt voorzien in de bevoegdheid voor markttoezichthouders om, indien geen andere minder vergaande maatregelen voorhanden zijn, een last op te leggen teneinde de inhoud van een online interface te verwijderen, dan wel een waarschuwing te laten plaatsen voor gebruikers. Ook wordt voorzien in bevoegdheden om wederzijdse bijstand aan markttoezichthouders van andere lidstaten te verlenen.
Daarnaast bevat het voorstel bepalingen over de verplichtingen van marktdeelnemers. Zo voorziet het voorstel in verbodsbepalingen om te handelen in strijd met de verplichting dat producten alleen in de handel mogen worden gebracht als deze aan de eisen van artikel 4 van de verordening voldoen. In vergelijkbare zin voorziet het voorstel in verboden te handelen in strijd met de samenwerkingsplicht van artikel 7 van de verordening. Ook wordt in twee wetten voorzien in het verhalen van toezichtkosten op marktdeelnemers en worden enkele bepalingen ten aanzien van sancties aangepast.
De verordening heeft een ruime werkingssfeer en ziet op de handhaving van de in het Unierecht geharmoniseerde regels ten aanzien van een groot aantal producten. Dit betekent dat ook de uitvoering van de verordening in het nationaal (bestuurs)recht een ruim bereik kent. Als gevolg hiervan wordt in een zeventiental bijzondere wetten voorzien in de hiervoor genoemde bevoegdheden, Dit in aanvulling op de algemene regeling in titel 5.2. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De uitvoering van de verordening op dit punt leidt ertoe dat deze aanvullende handhavingsbevoegdheden een brede toepassing krijgen binnen het bestuursrecht. Enkele van deze bevoegdheden zijn niet nieuw en kennen reeds een precedent. Verwacht mag worden dat deze ontwikkeling zich verder zal doorzetten en dat deze bevoegdheden binnen het Unierecht in de toekomst nog breder zullen worden toegepast.
Gezien het voorgaande en gelet op de doelstellingen van de Algemene wet bestuursrecht, in het bijzonder de bevordering van de eenheid binnen het bestuursrecht, adviseert de Afdeling binnen een afzienbare termijn te komen tot een algemene wettelijke regeling voor deze bevoegdheden in de Algemene wet bestuursrecht. Tevens adviseert zij toe te lichten op welke termijn deze zou kunnen worden gerealiseerd.
De regering heeft kennis genomen van het advies van de Afdeling om te komen tot een algemene wettelijke regeling in de Algemene wet bestuursrecht voor de met dit wetsvoorstel geïntroduceerde toezichtbevoegdheden. Naar aanleiding van dit advies verkent de regering los van dit wetsvoorstel de wenselijkheid van een dergelijke algemene regeling, alsmede de mogelijke inhoud daarvan. Daarbij merkt de regering op dat de markttoezichtverordening weliswaar een ruim bereik heeft, maar dat de genoemde bevoegdheden, anders dan de thans in de Algemene wet bestuursrecht geregelde bevoegdheden, geen algemene toepassing hebben voor toezichthouders als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. Daarbij wordt opgemerkt dat een zorgvuldige voorbereiding en totstandkoming van een wettelijke regeling, zeker wanneer deze een breed toepassingsbereik heeft, doorgaans enkele jaren vergt.
In artikel 7 van de verordening wordt voorzien in een plicht voor marktdeelnemers en aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij om samen te werken met markttoezichtautoriteiten bij maatregelen tot het wegnemen of beperken van risico’s die worden veroorzaakt door aangeboden producten. De samenwerkingsplicht heeft geen zelfstandige werking, met dien verstande dat deze altijd aanknoopt bij (de uitvoering van) concrete maatregelen die markttoezichthouders nemen op grond van hun bevoegdheden.
Voor de uitvoering in het nationaal recht van deze rechtstreeks toepasselijke verplichting, is het op zichzelf afdoende om te voorzien in de bevoegdheid tot het opleggen van een sanctie bij overtreding. Met betrekking tot de verplichting in de verordening wordt in het merendeel van de te wijzigen wetten nog eens een nationaal verbod ingesteld om te handelen in strijd met de samenwerkingsplicht. In een aantal van deze verboden wordt aangegeven ten aanzien van welke producten het verbod van toepassing is, hoewel de verordening reeds zelf haar (personele en materiële) reikwijdte bepaalt. Deze implementatietechniek kan, afhankelijk van de vormgeving van de specifieke bepalingen, een (onbedoeld) risico van (toekomstige) afwijking van de verordening met zich brengen.
Voorts volgt uit het voorgestelde artikel 5a van de Meststoffenwet bij (elke) overtreding van de samenwerkingsplicht een verbod om een (elke) meststof in de zin van de verordening te verhandelen. Dit gaat verder dan voor een adequate uitvoering van de verordening nodig is en uit de toelichting wordt niet duidelijk waarom, specifiek bij de Meststoffenwet, voor deze benadering is gekozen.
De Afdeling adviseert de bepalingen ter uitvoering van de samenwerkingsverplichting in artikel 7 van de verordening in het licht van het voorgaande te herzien.
Zoals de Afdeling terecht constateert bepaalt de markttoezichtverordening zelf haar reikwijdte. Dit gebeurt door middel van de in bijlage I bij de verordening opgenomen lijst van harmonisatiewetgeving. Deze harmonisatiewetgeving is in het nationale recht in verschillende wetten geïmplementeerd. In bepaalde gevallen werd expliciet tot uitdrukking gebracht tot welke producten de ter uitvoering van de markttoezichtverordening in de desbetreffende wet geregelde bevoegdheid tot het opleggen van een sanctie bij overtreding van de samenwerkingsverplichting zich uitstrekt. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is dat ongedaan gemaakt.
Ook het voorgestelde artikel 5a van de Meststoffenwet is naar aanleiding van het advies van de Afdeling aangepast. Overtreding van de samenwerkingsplicht leidt niet meer tot een verbod om een meststof in de zin van de verordening te verhandelen.
Artikel 14, vierde lid, onderdeel e, van de verordening ziet op de bevoegdheid van markttoezichtautoriteiten om gebouwen, terreinen en vervoermiddelen te betreden die de marktdeelnemer gebruikt bij zijn handels-, ondernemings-, ambachtelijke of beroepsactiviteiten. Omdat hieronder ook woningen vallen, voorziet het wetsvoorstel voor de verschillende toezichthouders in een afzonderlijke bevoegdheid tot het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner. Dit, in aanvulling op de bevoegdheid tot het betreden van plaatsen in artikel 5:15 Awb.
In de toelichting bij het voorstel wordt aangegeven dat het betreden van een woning door een markttoezichthouder nodig kan zijn als een marktdeelnemer bedrijfsactiviteiten onderneemt vanuit zijn woning. In de toelichting wordt onderkend dat deze bevoegdheid een inbreuk vormt op het huisrecht. Als het gaat om toepassing van de bevoegdheid in een individueel geval, wordt gewezen op de toepasselijkheid van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi). Op grond van artikel 2, eerste lid Awbi is een voorafgaande machtiging vereist en ingevolge artikel 3, tweede lid Awbi geldt in uitgangspunt dat de burgemeester bevoegd is deze te geven. De burgemeester toetst alsdan of het doel van het binnentreden zonder toestemming redelijkerwijs vereist is.
De Afdeling wijst erop dat de Awbi, als algemene wet, ruimte laat om in een bijzondere wet te voorzien in een specifieke, afwijkende, regeling en dus ruimte laat een andere autoriteit de bevoegdheid te geven de machtiging te verlenen. Uit de toelichting wordt niet duidelijk waarom daar niet voor is gekozen, maar is aangesloten bij de algemene regeling van de Awbi. In dit verband wijst de Afdeling erop dat de burgemeester bij de beoordeling zal moeten afwegen of het doel waartoe wordt binnengetreden het binnentreden rechtvaardigt, terwijl deze bevoegdheid geen betrekking heeft op een terrein dat tot zijn taken behoort. Het is de vraag of de burgemeester in staat is deze afweging te maken.
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling dragend te motiveren waarom de machtiging tot binnentreden bij de burgemeester wordt gelaten. Indien deze motivering niet kan worden gegeven, adviseert de Afdeling het voorstel aan te passen. Indien het voorstel niet wordt aangepast, adviseert de Afdeling in de toelichting een afwegingskader op te nemen dat de burgemeester bij zijn beoordeling kan toepassen.
De Afdeling vraagt zich af of de burgemeester in casu voldoende in staat is om af te wegen of het binnentreden van een woning zonder toestemming is gerechtvaardigd. De bevoegdheid tot het binnentreden van een woning zonder toestemming heeft tenslotte geen betrekking op een terrein dat tot de taken van de burgemeester behoort. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is het wetsvoorstel op dit punt aangepast. Niet langer geldt de algemene regel uit de Algemene wet op het binnentreden dat een machtiging van de burgemeester vereist is. In plaats daarvan wordt een machtiging van de rechter-commissaris vereist.
In de voorgestelde wettelijke bepalingen waarin de bevoegdheid tot het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner wordt neergelegd, is telkens bepaald dat artikel 5:15, eerste lid, Awb niet van toepassing is. De Afdeling gaat er echter van uit dat niet is bedoeld dat de voorgestelde bevoegdheid in de plaats komt van de bevoegdheid van artikel 5:15 Awb, maar een aanvulling vormt op die algemene bevoegdheid. Voorts is er geen sprake van afwijking van artikel 5:15 Awb, omdat de hier voorgestelde bevoegdheid de situatie regelt waarop dat artikel juist niet van toepassing is.
De Afdeling adviseert daarom in de voorgestelde wettelijke bepalingen telkens de zin te schrappen waarbij artikel 5:15, eerste lid, Awb buiten toepassing wordt verklaard.
Zoals de Afdeling terecht aanneemt is beoogd de bevoegdheid tot het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner te regelen in aanvulling op artikel 5:15 van de Awb, dat zich daartoe juist niet uitstrekt. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is de zin betreffende het buiten toepassing verklaren van artikel 5:15 van de Awb telkens geschrapt uit het wetsvoorstel. In plaats daarvan wordt nu telkens vermeld dat aangewezen ambtenaren in afwijking van artikel 5:15, eerste lid, van de Awb bevoegd zijn om een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.
Op grond van artikel 14, vierde lid, onderdeel j van de verordening dienen markttoezichtautoriteiten de bevoegdheid te hebben om ook onder valse identiteit productmonsters te verkrijgen. Met het voorstel wordt deze bevoegdheid in de verschillende hiervóór genoemde wetten opgenomen. Zoals in de toelichting wordt onderkend, is het van belang dat het gebruik van deze bevoegdheid met de nodige waarborgen is omkleed. Derhalve is voorzien in de verplichting voor de toezichthouder een verslag op te stellen, waarin hij onder meer de noodzaak voor de uitoefening van deze bevoegdheid motiveert, opdat zijn handelwijze achteraf toetsbaar is voor de rechter.
Zoals de Afdeling in haar advies over het voorstel voor de Wet handhaving consumentenbescherming heeft opgemerkt, acht zij bij het gebruik van een fictieve identiteit ook een voorafgaande toetsing noodzakelijk. Deze toetsing kan ook intern worden georganiseerd, door een speciale functionaris of toetsingscommissie, die niet is belast met de uitoefening van toezicht. In het bedoelde wetsvoorstel is daarin uiteindelijk niet voorzien. In het nader rapport wees de regering op het in het bestuursrecht geldende uitgangspunt dat bestuursorganen zelf afwegen of de inzet van een bevoegdheid in een voorliggend geval proportioneel is. De aard van de bevoegdheid een fictieve identiteit te gebruiken gaf, mede bezien in verhouding tot andere in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen bevoegdheden, de regering geen aanleiding daarvan af te wijken. In het nader rapport, noch in de memorie van toelichting heeft de regering dit standpunt nader gemotiveerd met vergelijkingen met andere handhavingsbevoegdheden.
De Afdeling constateert dat in de toelichting op het wetsvoorstel in het geheel niet is toegelicht waarom niet is voorzien in voorafgaande toetsing, terwijl voor het gebruik van een zelfstandige last bij online interfaces wel in voorafgaande toetsing is voorzien. Daarvoor bestaat in dit geval evenzeer aanleiding en volstaat toetsing achteraf niet. Daarbij weegt de Afdeling mee dat het gebruik van een fictieve identiteit verder gaat dan anoniem toezicht. Voorts wijst zij erop dat in het strafrecht en de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 voor het gebruik van vergelijkbare bevoegdheden wel is voorzien in een voorafgaande toetsing.
De Afdeling adviseert daarom in het licht van het voorgaande bij het gebruik van een fictieve identiteit te voorzien in voorafgaande toetsing.
Met de Afdeling is de regering van mening dat het gebruik van toezichtsbevoegdheden, zoals de bevoegdheid om gebruik te maken van een fictieve identiteit, met passende waarborgen dient te worden omkleed. Zoals al eerder aangegeven vormt de aard van de bevoegdheid om gebruik te maken van een fictieve identiteit voor de regering – mede bezien in verhouding tot bijvoorbeeld de in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen bevoegdheden – evenwel geen aanleiding tot afwijking van het in het bestuursrecht geldende uitgangspunt dat bestuursorganen zelf afwegen of de inzet van een bevoegdheid in een voorliggend geval proportioneel is; achteraf vindt eventueel rechterlijke toetsing plaats. De regering wijst aanvullend op het door de toezichthouders op te stellen afwegingskader. Een afwegingskader draagt in belangrijke mate bij aan een evenredig, zorgvuldig en eenduidig gebruik van de bevoegdheid om gebruik te maken van een fictieve identiteit. Het verbindingsbureau zal worden verzocht de totstandkoming van een afwegingskader te bevorderen.
Met het voorstel wordt aan verschillende toezichthouders de bevoegdheid gegeven om in een groot aantal gevallen gebruik te maken van een fictieve identiteit. Zoals de Afdeling hiervoor heeft opgemerkt, ligt het voor de hand dat ter ondersteuning van een evenredig, zorgvuldig en eenduidig gebruik van deze bevoegdheid de verschillende toezichthouders een uniform afwegingskader gebruiken. Een toetsingskader, waarin duidelijk wordt gemaakt in welke gevallen en op welke wijze van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, komt zowel een voorafgaande toetsing voorafgaand, als een eventuele rechterlijke toetsing achteraf ten goede.
In de toelichting wordt alleen opgemerkt dat het in de rede ligt dat de toezichthouders een dergelijk gezamenlijk afwegingskader opstellen. De totstandkoming van een afwegingskader behoort niet afhankelijk te zijn van het initiatief van de toezichthouders. De minister dient te waarborgen dat dit afwegingskader daadwerkelijk wordt opgesteld. De Afdeling adviseert in de toelichting aan te geven op welke wijze hieraan gevolg zal worden gegeven.
Zoals hiervoor aangegeven zal het verbindingsbureau worden verzocht de totstandkoming van een afwegingskader voor het gebruik van de bevoegdheid om gebruik te maken van een fictieve identiteit, te bevorderen. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is in de toelichting ingegaan op de coördinerende rol die het verbindingsbureau in dit verband heeft.
De verordening stelt regels over grensoverschrijdende wederzijdse bijstand tussen de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten. Op grond van artikel 22 van de verordening kan een autoriteit, indien zij haar onderzoek niet kan afronden doordat het voor haar onmogelijk is bepaalde informatie te verkrijgen, bij een autoriteit van een andere lidstaat een gemotiveerd verzoek doen om passende onderzoeken of maatregelen te nemen teneinde de gevraagde informatie te verkrijgen. Artikel 23 van de verordening voorziet voorts in de mogelijkheid om een verzoek te doen aan een autoriteit in een andere lidstaat om handhavingsmaatregelen te nemen, indien voor het beëindigen van non-conformiteit van een product maatregelen nodig zijn binnen het rechtsgebied van deze autoriteit. Op die voet kan een Nederlandse toezichthouder bijvoorbeeld een verzoek krijgen tot het nemen van handhavingsmaatregelen voor feiten die in een andere lidstaat zijn begaan.
De bepalingen ten aanzien van wederzijdse bijstand doen de vraag rijzen hoe de rechtsbescherming is geregeld van een justitiabele jegens wie een Nederlandse autoriteit namens een autoriteit van een andere lidstaat inlichtingen vordert of handhavingsmaatregelen treft. Meer specifiek rijst de vraag bij welke rechterlijke instantie de justitiabele moet zijn – de Nederlandse rechter of die van de lidstaat van de verzoekende autoriteit – en wat de omvang is van de rechterlijke toetsing bij wederzijdse bijstand. De bewoordingen van de verordening, noch de toelichting geven daarover uitsluitsel.
Uit de artikelen 22 en 23 blijkt dat de aangezochte autoriteit een eigen afweging maakt welke (handhavings)maatregelen zij passend acht om aan het verzoek uitvoering te geven. Dit wijst erop dat tegen deze maatregelen rechtsmiddelen moeten worden aangewend in de lidstaat van de aangezochte autoriteit.
Tegelijkertijd is de beoordelingsvrijheid van de aangezochte autoriteiten niet onbeperkt: de verordening noemt slechts een beperkt aantal mogelijke weigeringsgronden. De aangezochte autoriteit kan een verzoek alleen weigeren indien de verzoekende autoriteit haar verzoek onvoldoende heeft gemotiveerd, het verzoek de activiteiten van de aangezochte autoriteit zou belemmeren of het verzoek in strijd is met EU-harmonisatiewetgeving. In andere gevallen moet zij tot maatregelen overgaan.
In dat licht rijst voorts de vraag hoe ver de rechterlijke toetsing gaat. Kan een rechter van de lidstaat van een aangezochte autoriteit zich bijvoorbeeld ook uitspreken over de onderliggende (in een andere lidstaat begane) feiten en de vraag of deze inderdaad aanleiding geven voor het treffen van de handhavingsmaatregelen? Of behoort dat te worden beoordeeld door de rechter van de lidstaat van de verzoekende autoriteit?
Voorts wijst de Afdeling erop dat uit het vierde lid van artikel 22 van de verordening volgt dat de verzoekende autoriteit verantwoordelijk blijft voor het onderzoek. Dit zou erop kunnen wijzen dat een justitiabele toch (ook) bij de verzoekende autoriteit en de rechterlijke instanties van de verzoekende lidstaat tegen deze maatregelen op kan (of moet) komen. Onduidelijk is echter of deze verantwoordelijkheid ook ziet op de maatregelen die de aangezochte autoriteit op haar verzoek neemt en of dat kan betekenen dat een verzoekende autoriteit bij haar nationale rechter wordt aangesproken op de inzet van deze maatregelen en op eventuele fouten van de aangezochte autoriteit in de uitvoering.
De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de wijze van rechtsbescherming en de rechterlijke toetsing bij grensoverschrijdende wederzijdse bijstand.
Naar aanleiding van het advies is de memorie van toelichting aangevuld, zodat daarin wordt toegelicht hoe de verantwoordelijkheden van de verzoekende en aangezochte autoriteit zich tot elkaar verhouden. Meer specifiek is toegelicht dat het vorderen van inlichtingen of het treffen van handhavingsmaatregelen door de aangezochte autoriteit weliswaar gebeurt op verzoek van de verzoekende autoriteit, maar niet namens die verzoekende autoriteit. Tegen concrete handelingen van de aangezochte autoriteit zal rechtsbescherming open staan in de bijstand verlenende lidstaat. De nationale rechter van de aangezochte lidstaat kan in dat verband beoordelen of de verrichte onderzoeken dan wel de getroffen maatregelen door de aangezochte autoriteit passend zijn als bedoeld in de artikelen 22 en 23 van de verordening. Daarbij kan ook worden beoordeeld of de aangezochte autoriteit het verlenen van bijstand had moeten weigeren op grond van de in genoemde artikelen opgenomen weigeringsgronden. Eén van de gronden om een verzoek tot het nemen van handhavingsmaatregelen te weigeren is dat de aangezochte autoriteit van oordeel is dat het verzoek in strijd is met de harmonisatiewetgeving van de Unie. Bij de beoordeling van de vraag of deze weigeringsgrond terecht al dan niet is toegepast, kan de nationale rechter van de aangezochte lidstaat zich erover uitspreken of de onderliggende feiten aanleiding geven voor het treffen van handhavingsmaatregelen. Daarbij zal de informatie ten aanzien van de onderliggende feiten, zoals deze door de verzoekende autoriteiten aan de aangezochte autoriteit is verstrekt in het kader van het verzoek om bijstand, leidend zijn. Een oordeel over het handhavend optreden van de aangezochte autoriteit is niet aan de nationale rechter van de verzoekende lidstaat. Dit geldt ook primair voor door de aangezochte autoriteit in het kader van artikel 22 van de verordening verrichte activiteiten. Wel kan de rechtmatigheid van deze activiteiten een rol spelen in een eventuele procedure over door de verzoekende autoriteit getroffen handhavingsmaatregelen waaraan informatie verkregen op grond van artikel 22 van de verordening ten grondslag ligt.
Ter uitvoering van artikel 22 van de verordening worden de toezichtbevoegdheden van titel 5.2 Awb van overeenkomstige toepassing verklaard bij het verlenen van bijstand aan buitenlandse toezichthouders. De nieuwe bevoegdheden die ter uitvoering van artikel 14 van de verordening aan de verschillende wetten worden toegevoegd, zoals het betreden van woningen en het gebruik van een valse identiteit, worden echter niet van overeenkomstige toepassing verklaard bij het verlenen van dergelijke grensoverschrijdende bijstand. Niet duidelijk is waarom daar niet in is voorzien, terwijl het niet uitgesloten lijkt dat ook de inzet van dergelijke bevoegdheden in voorkomende gevallen nodig is om de benodigde informatie te verkrijgen.
In de artikelen die ter uitvoering van artikel 14 van de verordening aan de verschillende wetten worden toegevoegd, wordt steeds vermeld dat aangewezen ambtenaren de desbetreffende bevoegdheid hebben ter uitvoering van de markttoezichtverordening. Daarmee zijn die bevoegdheden ook van toepassing bij het verlenen van bijstand aan een buitenlandse toezichthouder op grond van artikel 22 van de verordening. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is hier in de toelichting nader op ingegaan.
Bij het nemen van handhavingsmaatregelen dient de aangezochte autoriteit de op haar rustende bevoegdheden te gebruiken, met inbegrip van de bevoegdheden die worden genoemd in artikel 14 van de verordening. In de transponeringstabel wordt opgemerkt dat daarvoor geen wettelijke uitvoering nodig is, omdat het een rechtstreeks werkende norm betreft. De mogelijkheid tot gebruik van handhavingsbevoegdheden ten behoeve van het verlenen van wederzijdse bijstand kan echter niet rechtstreeks op artikel 23 of artikel 14 van de verordening worden gebaseerd. Daarvoor dient een grondslag in nationale wetgeving te worden opgenomen.
De bestaande handhavingsbevoegdheden en de aanvullende bevoegdheden ter uitvoering van artikel 14 zien mede op de handhaving van de normen die in ons nationaal recht ter implementatie van EU-regelgeving zijn neergelegd. Deze bevoegdheden kunnen niet zonder meer worden gebruikt om ten behoeve van autoriteiten van andere lidstaten handhavingsmaatregelen te nemen. Deze kunnen immers ook betrekking hebben op gedragingen en mogelijke overtredingen van aldaar geldende normen die zich in die lidstaten hebben voorgedaan. Het is daarom noodzakelijk te voorzien in een wettelijke grondslag voor de toepassing van (nationale) handhavingsmaatregelen in de zin van artikel 23 van de verordening, analoog aan de wijze waarop titel 5.2 van de Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard ter uitvoering van artikel 22 van de verordening.
De Afdeling merkt terecht op dat wanneer titel 5.2 van de Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard ter uitvoering van artikel 22 van de verordening, titel 5.2 van de Awb ook van overeenkomstige toepassing moet worden verklaard ter uitvoering van artikel 23 van de verordening. Dit vanuit het oogpunt van consistentie. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is het wetsvoorstel aangepast en wordt titel 5.2 van de Awb ook steeds van overeenkomstige toepassing verklaard ter uitvoering van artikel 23 van de verordening.
De Afdeling adviseert in de toelichting op genoemde punten in te gaan en zo nodig het wetsvoorstel aan te passen.
De redactionele opmerkingen van de Afdeling zijn verwerkt.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om nog enkele wijzigingen van ondergeschikte aard aan te brengen in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting. Deze wijzigingen behelzen met name correcties van onvolkomenheden en inconsistenties en betreffen de Telecommunicatiewet, de Wegenverkeerswet 1994, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet explosieven voor civiel gebruik, de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, de Wet kabelbaaninstallaties, de Wet luchtvaart, de Wet medische hulpmiddelen, de Wet milieubeheer, de Wet op de economische delicten, de Wet pleziervaartuigen 2016, de Wet scheepsuitrusting 2016, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie en de Woningwet.
Ook is van de gelegenheid gebruik gemaakt om gehoor te geven aan een nagekomen advies van het Openbaar Ministerie. Dit gebeurt door in de memorie van toelichting nader in te gaan op de sanctionering.
Tot slot is een citeertitel toegevoegd.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
– Artikel 1.1 aldus formuleren dat de aanwijzing ziet op het bestuursorgaan dat is belast met de wettelijke taak de functie van verbindingsbureau in de zin van de verordening te vervullen.
– In de transponeringstabel t.a.v. artikel 25, eerste en tweede lid van de verordening: verwijzing naar specifieke wetsbepalingen in de Algemene Douanewet opnemen.
– In de transponeringstabel t.a.v. artikel 28, vierde lid van de verordening: verwijzing opnemen naar nationale grondslag voor invordering van kosten voor vernietigen of onbruikbaar maken van producten.
– In de transponeringstabel t.a.v. artikel 37 van de verordening: wijze van uitvoering van het vierde lid opnemen.
– In de transponeringstabel t.a.v. artikel 41 van de verordening: verwijzingen naar wetgeving toevoegen.
– De algemene toelichting t.a.v. de uitvoering van Verordening (EU) 2020/740 (zoals die thans is opgenomen in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.6) opnemen in de algemene toelichting van het voorstel.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens.
No. W18.21.0048/IV
’s-Gravenhage, 23 juni 2021
Aan de Koning
Bij Kabinetsmissive van 26 februari 2021, no.2021000332, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende regels ter uitvoering van Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169) en Verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere parameters, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1369 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1222/2009 (PbEU 2020, L 177), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel strekt ertoe uitvoering te geven aan de Europese markttoezichtverordening.1 Daartoe worden met het voorstel in verschillende wetten nieuwe toezichtbevoegdheden geïntroduceerd en wordt voorzien in verboden voor marktdeelnemers om in strijd met de verordening te handelen.
De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert binnen een afzienbare termijn een algemene regeling voor deze nieuwe bevoegdheden op te nemen in de Algemene wet bestuursrecht. Voorts maakt zij specifieke opmerkingen over de samenwerkingsplicht, de bevoegdheden woningen te betreden en gebruik te maken van een fictieve identiteit en over de grensoverschrijdende wederzijdse bijstand tussen markttoezichthouders. In verband daarmee is aanpassing van het voorstel en de toelichting wenselijk.
Het voorstel voorziet in een wijziging van verschillende wetten ter uitvoering van de Europese markttoezichtverordening (hierna ook: de verordening). Deze verordening regelt het markttoezicht op producten en heeft als doel het waarborgen dat producten voldoen aan de geharmoniseerde regels van de Unie. De verordening stelt regels en procedures voor marktdeelnemers en voor de controles op producten die de markt van de Unie binnenkomen. Ook stelt de verordening regels over de bevoegdheden van markttoezichtautoriteiten (ook en hierna, ‘markttoezichthouders’) en voorziet het in een kader waarbinnen deze nationale toezichthouders met elkaar samenwerken. Ook is voorzien in de aanwijzing van nationale verbindingsbureaus, die in een op te richten Unienetwerk kennis zullen delen en elkaar administratief kunnen ondersteunen. De verordening vervangt de onderdelen over markttoezicht in verordening (EG) nr. 765/2008 inzake accreditatie en markttoezicht.2
Met het wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan de verordening. Het voorstel introduceert daartoe een aantal aanvullende bevoegdheden voor de markttoezichthouders. Zo wordt voorzien in de bevoegdheid om woningen te betreden zonder toestemming van de bewoner en de bevoegdheid om met een fictieve identiteit productmonsters te verkrijgen. Daarnaast wordt voorzien in de bevoegdheid voor markttoezichthouders om, indien geen andere minder vergaande maatregelen voorhanden zijn, een last op te leggen teneinde de inhoud van een online interface te verwijderen, dan wel een waarschuwing te laten plaatsen voor gebruikers. Ook wordt voorzien in bevoegdheden om wederzijdse bijstand aan markttoezichthouders van andere lidstaten te verlenen.
Daarnaast bevat het voorstel bepalingen over de verplichtingen van marktdeelnemers. Zo voorziet het voorstel in verbodsbepalingen om te handelen in strijd met de verplichting dat producten alleen in de handel mogen worden gebracht als deze aan de eisen van artikel 4 van de verordening voldoen. In vergelijkbare zin voorziet het voorstel in verboden te handelen in strijd met de samenwerkingsplicht van artikel 7 van de verordening. Ook wordt in twee wetten voorzien in het verhalen van toezichtkosten op marktdeelnemers en worden enkele bepalingen ten aanzien van sancties aangepast.
De verordening heeft een ruime werkingssfeer en ziet op de handhaving van de in het Unierecht geharmoniseerde regels ten aanzien van een groot aantal producten.3 Dit betekent dat ook de uitvoering van de verordening in het nationaal (bestuurs)recht een ruim bereik kent. Als gevolg hiervan wordt in een zeventiental bijzondere wetten voorzien in de hiervoor genoemde bevoegdheden, Dit in aanvulling op de algemene regeling in titel 5.2. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De uitvoering van de verordening op dit punt leidt ertoe dat deze aanvullende handhavingsbevoegdheden een brede toepassing krijgen binnen het bestuursrecht. Enkele van deze bevoegdheden zijn niet nieuw en kennen reeds een precedent.4 Verwacht mag worden dat deze ontwikkeling zich verder zal doorzetten en dat deze bevoegdheden binnen het Unierecht in de toekomst nog breder zullen worden toegepast.
Gezien het voorgaande en gelet op de doelstellingen van de Algemene wet bestuursrecht,5 in het bijzonder de bevordering van de eenheid binnen het bestuursrecht, adviseert de Afdeling binnen een afzienbare termijn te komen tot een algemene wettelijke regeling voor deze bevoegdheden in de Algemene wet bestuursrecht. Tevens adviseert zij toe te lichten op welke termijn deze zou kunnen worden gerealiseerd.
In artikel 7 van de verordening wordt voorzien in een plicht voor marktdeelnemers en aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij om samen te werken met markttoezichtautoriteiten bij maatregelen tot het wegnemen of beperken van risico’s die worden veroorzaakt door aangeboden producten. De samenwerkingsplicht heeft geen zelfstandige werking, met dien verstande dat deze altijd aanknoopt bij (de uitvoering van) concrete maatregelen die markttoezichthouders nemen op grond van hun bevoegdheden.
Voor de uitvoering in het nationaal recht van deze rechtstreeks toepasselijke verplichting, is het op zichzelf afdoende om te voorzien in de bevoegdheid tot het opleggen van een sanctie bij overtreding. Met betrekking tot de verplichting in de verordening wordt in het merendeel van de te wijzigen wetten nog eens een nationaal verbod ingesteld om te handelen in strijd met de samenwerkingsplicht. In een aantal van deze verboden wordt aangegeven ten aanzien van welke producten het verbod van toepassing is,6 hoewel de verordening reeds zelf haar (personele en materiële) reikwijdte bepaalt. Deze implementatietechniek kan, afhankelijk van de vormgeving van de specifieke bepalingen, een (onbedoeld) risico van (toekomstige) afwijking van de verordening met zich brengen.
Voorts volgt uit het voorgestelde artikel 5a van de Meststoffenwet bij (elke) overtreding van de samenwerkingsplicht een verbod om een (elke) meststof in de zin van de verordening te verhandelen. Dit gaat verder dan voor een adequate uitvoering van de verordening nodig is en uit de toelichting wordt niet duidelijk waarom, specifiek bij de Meststoffenwet, voor deze benadering is gekozen.
De Afdeling adviseert de bepalingen ter uitvoering van de samenwerkingsverplichting in artikel 7 van de verordening in het licht van het voorgaande te herzien.
Artikel 14, vierde lid, onderdeel e, van de verordening ziet op de bevoegdheid van markttoezichtautoriteiten om gebouwen, terreinen en vervoermiddelen te betreden die de marktdeelnemer gebruikt bij zijn handels-, ondernemings-, ambachtelijke of beroepsactiviteiten. Omdat hieronder ook woningen vallen, voorziet het wetsvoorstel voor de verschillende toezichthouders in een afzonderlijke bevoegdheid tot het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner. Dit, in aanvulling op de bevoegdheid tot het betreden van plaatsen in artikel 5:15 Awb.
In de toelichting bij het voorstel wordt aangegeven dat het betreden van een woning door een markttoezichthouder nodig kan zijn als een marktdeelnemer bedrijfsactiviteiten onderneemt vanuit zijn woning.7 In de toelichting wordt onderkend dat deze bevoegdheid een inbreuk vormt op het huisrecht.8 Als het gaat om toepassing van de bevoegdheid in een individueel geval, wordt gewezen op de toepasselijkheid van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi). Op grond van artikel 2, eerste lid Awbi is een voorafgaande machtiging vereist en ingevolge artikel 3, tweede lid Awbi geldt in uitgangspunt dat de burgemeester bevoegd is deze te geven. De burgemeester toetst alsdan of het doel van het binnentreden zonder toestemming redelijkerwijs vereist is.
De Afdeling wijst erop dat de Awbi, als algemene wet, ruimte laat om in een bijzondere wet te voorzien in een specifieke, afwijkende, regeling en dus ruimte laat een andere autoriteit de bevoegdheid te geven de machtiging te verlenen. Uit de toelichting wordt niet duidelijk waarom daar niet voor is gekozen, maar is aangesloten bij de algemene regeling van de Awbi. In dit verband wijst de Afdeling erop dat de burgemeester bij de beoordeling zal moeten afwegen of het doel waartoe wordt binnengetreden het binnentreden rechtvaardigt, terwijl deze bevoegdheid geen betrekking heeft op een terrein dat tot zijn taken behoort.9 Het is de vraag of de burgemeester in staat is deze afweging te maken.
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling dragend te motiveren waarom de machtiging tot binnentreden bij de burgemeester wordt gelaten. Indien deze motivering niet kan worden gegeven, adviseert de Afdeling het voorstel aan te passen. Indien het voorstel niet wordt aangepast, adviseert de Afdeling in de toelichting een afwegingskader op te nemen dat de burgemeester bij zijn beoordeling kan toepassen.
In de voorgestelde wettelijke bepalingen waarin de bevoegdheid tot het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner wordt neergelegd, is telkens bepaald dat artikel 5:15, eerste lid, Awb niet van toepassing is. De Afdeling gaat er echter van uit dat niet is bedoeld dat de voorgestelde bevoegdheid in de plaats komt van de bevoegdheid van artikel 5:15 Awb, maar een aanvulling vormt op die algemene bevoegdheid. Voorts is er geen sprake van afwijking van artikel 5:15 Awb, omdat de hier voorgestelde bevoegdheid de situatie regelt waarop dat artikel juist niet van toepassing is.
De Afdeling adviseert daarom in de voorgestelde wettelijke bepalingen telkens de zin te schrappen waarbij artikel 5:15, eerste lid, Awb buiten toepassing wordt verklaard.
Op grond van artikel 14, vierde lid, onderdeel j van de verordening dienen markttoezichtautoriteiten de bevoegdheid te hebben om ook onder valse identiteit productmonsters te verkrijgen. Met het voorstel wordt deze bevoegdheid in de verschillende hiervóór genoemde wetten opgenomen. Zoals in de toelichting wordt onderkend, is het van belang dat het gebruik van deze bevoegdheid met de nodige waarborgen is omkleed. Derhalve is voorzien in de verplichting voor de toezichthouder een verslag op te stellen, waarin hij onder meer de noodzaak voor de uitoefening van deze bevoegdheid motiveert, opdat zijn handelwijze achteraf toetsbaar is voor de rechter.10
Zoals de Afdeling in haar advies over het voorstel voor de Wet handhaving consumentenbescherming heeft opgemerkt, acht zij bij het gebruik van een fictieve identiteit ook een voorafgaande toetsing noodzakelijk. Deze toetsing kan ook intern worden georganiseerd, door een speciale functionaris of toetsingscommissie, die niet is belast met de uitoefening van toezicht.11 In het bedoelde wetsvoorstel is daarin uiteindelijk niet voorzien. In het nader rapport wees de regering op het in het bestuursrecht geldende uitgangspunt dat bestuursorganen zelf afwegen of de inzet van een bevoegdheid in een voorliggend geval proportioneel is. De aard van de bevoegdheid een fictieve identiteit te gebruiken gaf, mede bezien in verhouding tot andere in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen bevoegdheden, de regering geen aanleiding daarvan af te wijken.12 In het nader rapport, noch in de memorie van toelichting heeft de regering dit standpunt nader gemotiveerd met vergelijkingen met andere handhavingsbevoegdheden.
De Afdeling constateert dat in de toelichting op het wetsvoorstel in het geheel niet is toegelicht waarom niet is voorzien in voorafgaande toetsing, terwijl voor het gebruik van een zelfstandige last bij online interfaces wel in voorafgaande toetsing is voorzien.13 Daarvoor bestaat in dit geval evenzeer aanleiding en volstaat toetsing achteraf niet. Daarbij weegt de Afdeling mee dat het gebruik van een fictieve identiteit verder gaat dan anoniem toezicht. Voorts wijst zij erop dat in het strafrecht en de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 voor het gebruik van vergelijkbare bevoegdheden wel is voorzien in een voorafgaande toetsing.14
De Afdeling adviseert daarom in het licht van het voorgaande bij het gebruik van een fictieve identiteit te voorzien in voorafgaande toetsing.
Met het voorstel wordt aan verschillende toezichthouders de bevoegdheid gegeven om in een groot aantal gevallen gebruik te maken van een fictieve identiteit. Zoals de Afdeling hiervoor heeft opgemerkt, ligt het voor de hand dat ter ondersteuning van een evenredig, zorgvuldig en eenduidig gebruik van deze bevoegdheid de verschillende toezichthouders een uniform afwegingskader gebruiken. Een toetsingskader, waarin duidelijk wordt gemaakt in welke gevallen en op welke wijze van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, komt zowel een voorafgaande toetsing voorafgaand, als een eventuele rechterlijke toetsing achteraf ten goede.
In de toelichting wordt alleen opgemerkt dat het in de rede ligt dat de toezichthouders een dergelijk gezamenlijk afwegingskader opstellen. De totstandkoming van een afwegingskader behoort niet afhankelijk te zijn van het initiatief van de toezichthouders. De minister dient te waarborgen dat dit afwegingskader daadwerkelijk wordt opgesteld. De Afdeling adviseert in de toelichting aan te geven op welke wijze hieraan gevolg zal worden gegeven.
De verordening stelt regels over grensoverschrijdende wederzijdse bijstand tussen de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten. Op grond van artikel 22 van de verordening kan een autoriteit, indien zij haar onderzoek niet kan afronden doordat het voor haar onmogelijk is bepaalde informatie te verkrijgen, bij een autoriteit van een andere lidstaat een gemotiveerd verzoek doen om passende onderzoeken of maatregelen te nemen teneinde de gevraagde informatie te verkrijgen. Artikel 23 van de verordening voorziet voorts in de mogelijkheid om een verzoek te doen aan een autoriteit in een andere lidstaat om handhavingsmaatregelen te nemen, indien voor het beëindigen van non-conformiteit van een product maatregelen nodig zijn binnen het rechtsgebied van deze autoriteit. Op die voet kan een Nederlandse toezichthouder bijvoorbeeld een verzoek krijgen tot het nemen van handhavingsmaatregelen voor feiten die in een andere lidstaat zijn begaan.
De bepalingen ten aanzien van wederzijdse bijstand doen de vraag rijzen hoe de rechtsbescherming is geregeld van een justitiabele jegens wie een Nederlandse autoriteit namens een autoriteit van een andere lidstaat inlichtingen vordert of handhavingsmaatregelen treft. Meer specifiek rijst de vraag bij welke rechterlijke instantie de justitiabele moet zijn – de Nederlandse rechter of die van de lidstaat van de verzoekende autoriteit – en wat de omvang is van de rechterlijke toetsing bij wederzijdse bijstand. De bewoordingen van de verordening, noch de toelichting geven daarover uitsluitsel.
Uit de artikelen 22 en 23 blijkt dat de aangezochte autoriteit een eigen afweging maakt welke (handhavings)maatregelen zij passend acht om aan het verzoek uitvoering te geven. Dit wijst erop dat tegen deze maatregelen rechtsmiddelen moeten worden aangewend in de lidstaat van de aangezochte autoriteit.
Tegelijkertijd is de beoordelingsvrijheid van de aangezochte autoriteiten niet onbeperkt: de verordening noemt slechts een beperkt aantal mogelijke weigeringsgronden. De aangezochte autoriteit kan een verzoek alleen weigeren indien de verzoekende autoriteit haar verzoek onvoldoende heeft gemotiveerd, het verzoek de activiteiten van de aangezochte autoriteit zou belemmeren of het verzoek in strijd is met EU-harmonisatiewetgeving.15 In andere gevallen moet zij tot maatregelen overgaan.
In dat licht rijst voorts de vraag hoe ver de rechterlijke toetsing gaat. Kan een rechter van de lidstaat van een aangezochte autoriteit zich bijvoorbeeld ook uitspreken over de onderliggende (in een andere lidstaat begane) feiten en de vraag of deze inderdaad aanleiding geven voor het treffen van de handhavingsmaatregelen? Of behoort dat te worden beoordeeld door de rechter van de lidstaat van de verzoekende autoriteit?
Voorts wijst de Afdeling erop dat uit het vierde lid van artikel 22 van de verordening volgt dat de verzoekende autoriteit verantwoordelijk blijft voor het onderzoek. Dit zou erop kunnen wijzen dat een justitiabele toch (ook) bij de verzoekende autoriteit en de rechterlijke instanties van de verzoekende lidstaat tegen deze maatregelen op kan (of moet) komen. Onduidelijk is echter of deze verantwoordelijkheid ook ziet op de maatregelen die de aangezochte autoriteit op haar verzoek neemt en of dat kan betekenen dat een verzoekende autoriteit bij haar nationale rechter wordt aangesproken op de inzet van deze maatregelen en op eventuele fouten van de aangezochte autoriteit in de uitvoering.
De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de wijze van rechtsbescherming en de rechterlijke toetsing bij grensoverschrijdende wederzijdse bijstand.
Ter uitvoering van artikel 22 van de verordening worden de toezichtbevoegdheden van titel 5.2 Awb van overeenkomstige toepassing verklaard bij het verlenen van bijstand aan buitenlandse toezichthouders.16 De nieuwe bevoegdheden die ter uitvoering van artikel 14 van de verordening aan de verschillende wetten worden toegevoegd, zoals het betreden van woningen en het gebruik van een valse identiteit, worden echter niet van overeenkomstige toepassing verklaard bij het verlenen van dergelijke grensoverschrijdende bijstand. Niet duidelijk is waarom daar niet in is voorzien, terwijl het niet uitgesloten lijkt dat ook de inzet van dergelijke bevoegdheden in voorkomende gevallen nodig is om de benodigde informatie te verkrijgen.
Bij het nemen van handhavingsmaatregelen dient de aangezochte autoriteit de op haar rustende bevoegdheden te gebruiken, met inbegrip van de bevoegdheden die worden genoemd in artikel 14 van de verordening. In de transponeringstabel wordt opgemerkt dat daarvoor geen wettelijke uitvoering nodig is, omdat het een rechtstreeks werkende norm betreft. De mogelijkheid tot gebruik van handhavingsbevoegdheden ten behoeve van het verlenen van wederzijdse bijstand kan echter niet rechtstreeks op artikel 23 of artikel 14 van de verordening worden gebaseerd. Daarvoor dient een grondslag in nationale wetgeving te worden opgenomen.
De bestaande handhavingsbevoegdheden en de aanvullende bevoegdheden ter uitvoering van artikel 14 zien mede op de handhaving van de normen die in ons nationaal recht ter implementatie van EU-regelgeving zijn neergelegd. Deze bevoegdheden kunnen niet zonder meer worden gebruikt om ten behoeve van autoriteiten van andere lidstaten handhavingsmaatregelen te nemen. Deze kunnen immers ook betrekking hebben op gedragingen en mogelijke overtredingen van aldaar geldende normen die zich in die lidstaten hebben voorgedaan. Het is daarom noodzakelijk te voorzien in een wettelijke grondslag voor de toepassing van (nationale) handhavingsmaatregelen in de zin van artikel 23 van de verordening, analoog aan de wijze waarop titel 5.2 van de Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard ter uitvoering van artikel 22 van de verordening.
De Afdeling adviseert in de toelichting op genoemde punten in te gaan en zo nodig het wetsvoorstel aan te passen.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.
– Artikel 1.1 aldus formuleren dat de aanwijzing ziet op het bestuursorgaan dat is belast met de wettelijke taak de functie van verbindingsbureau in de zin van de verordening te vervullen.
– In de transponeringstabel t.a.v. artikel 25, eerste en tweede lid van de verordening: verwijzing naar specifieke wetsbepalingen in de Algemene Douanewet opnemen.
– In de transponeringstabel t.a.v. artikel 28, vierde lid van de verordening: verwijzing opnemen naar nationale grondslag voor invordering van kosten voor vernietigen of onbruikbaar maken van producten.
– In de transponeringstabel t.a.v. artikel 37 van de verordening: wijze van uitvoering van het vierde lid opnemen.
– In de transponeringstabel t.a.v. artikel 41 van de verordening: verwijzingen naar wetgeving toevoegen.
– De algemene toelichting t.a.v. de uitvoering van Verordening (EU) 2020/740 (zoals die thans is opgenomen in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.6) opnemen in de algemene toelichting van het voorstel.
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter uitvoering van Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169) en Verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere parameters, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1369 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1222/2009 (PbEU 2020, L 177) noodzakelijk is om aanvullende bevoegdheden te introduceren voor het uitoefenen van toezicht op de naleving van productregelgeving en de handhaving van die regelgeving;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat wijst een dienstonderdeel binnen de rijksoverheid aan als verbindingsbureau als bedoeld in artikel 10, derde lid, van Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169).
De Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, onderdeel w, komt te luiden:
Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordening (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169);.
B
Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
C
Na artikel 47 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Een krachtens artikel 47, eerste lid, aangewezen ambtenaar is bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van verordening (EU) 2019/1020. Artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
1. Een krachtens artikel 47, eerste lid, aangewezen ambtenaar is bevoegd om, ter uitvoering van verordening (EU) 2019/1020, onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot zijn identiteit en hoedanigheid, meststoffen te verkrijgen en hieraan gerelateerde handelingen te verrichten voor zover dat voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is. Artikel 5:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, maakt daarvan een schriftelijk verslag op waarin hij vermeldt:
a. zijn naam of nummer en zijn hoedanigheid;
b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;
c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;
d. het adres, waaronder indien van toepassing, het elektronisch adres, waar de meststof is verkregen en, voor zover bekend, de omschrijving van de betrokkene;
e. de onjuiste of onvolledige gegevens die bij de handelingen ten behoeve van het verkrijgen van de meststof zijn verstrekt;
f. de wijze waarop en het tijdvak waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;
g. hetgeen tijdens het onderzoek van de meststof is verricht, gebleken en overigens is voorgevallen.
Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover een krachtens artikel 47, eerste lid, aangewezen ambtenaar bijstand verleent aan een markttoezichtautoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van verordening (EU) 2019/1020 uit een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 22 van genoemde verordening.
D
Na artikel 49 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Ter uitvoering van verordening (EU) 2019/1020 kan Onze Minister, indien er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico als bedoeld in artikel 3, onderdeel 20, van genoemde verordening, gevormd door een meststof, weg te nemen, een zelfstandige last opleggen aan:
a. degene die daartoe in staat is, om inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15, van genoemde verordening, of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing aan eindgebruikers wanneer die zich toegang tot de online interface verschaffen, of;
b. indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een last als bedoeld onder a is voldaan, een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van genoemde verordening om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te beperken, onder meer door een daarvoor in aanmerking komende derde te verzoeken dergelijke maatregelen uit te voeren.
2. Degene tot wie een zelfstandige last als bedoeld in het eerste lid is gericht, handelt overeenkomstig die last.
3. Op grond van het eerste lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.
4. Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste lid, is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
5. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vierde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.
6. Onze Minister maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste lid, bekend.
De Metrologiewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel q door een puntkomma, vier onderdelen toegevoegd, luidende:
Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169);
fulfilmentdienstverlener als bedoeld in artikel 3, onderdeel 11, van verordening (EU) 2019/1020;
aanbieder van een dienst zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241);
online interface als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15, van verordening (EU) 2019/1020.
B
Artikel 9a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na ‘de marktdeelnemer’ ingevoegd ‘of de fulfilmentdienstverlener’.
2. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. de in artikel 16, derde lid, onderdelen d tot en met g, van verordening (EU) 2019/1020 bedoelde maatregelen, voor zover het een meetinstrument betreft waar die verordening op van toepassing is.
C
Na artikel 23 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Het is een ieder verboden een meetinstrument waar verordening (EU) 2019/1020 op van toepassing is, in de handel te brengen in strijd met artikel 4, eerste lid, van die verordening.
2. Het is ten aanzien van een meetinstrument waar verordening (EU) 2019/1020 op van toepassing is, de fabrikant, de importeur, de gemachtigde, die is aangewezen om de in artikel 4, derde lid, van die verordening vermelde taken namens de fabrikant te verrichten of de fulfilmentdienstverlener verboden te handelen in strijd met artikel 4, derde en vierde lid, van die verordening.
3. Het is de gemachtigde, bedoeld in het tweede lid, verboden te handelen in strijd met artikel 5, tweede lid, van verordening (EU) 2019/1020.
1. Het is een marktdeelnemer en een fulfilmentdienstverlener ten aanzien van een meetinstrument waar verordening (EU) 2019/1020 op van toepassing is, verboden te handelen in strijd met artikel 7, eerste lid, van die verordening.
2. Het is aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij ten aanzien van een meetinstrument waar verordening (EU) 2019/1020 op van toepassing is, verboden te handelen in strijd met artikel 7, tweede lid, van die verordening.
D
In artikel 27, eerste lid, wordt na ‘hoofdstuk 5 en artikel 39 van deze wet’ ingevoegd ‘en verordening (EU) 2019/1020, voor zover die betrekking heeft op de in bijlage I van die verordening, onder 3, 6, 28, 50 en 51 genoemde richtlijnen.’
E
Aan artikel 28 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover de ambtenaren, bedoeld in artikel 27, bijstand verlenen aan een markttoezichtautoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van verordening (EU) 2019/1020 uit een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 22 van die verordening.
F
Na artikel 28 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
De ambtenaren, bedoeld in artikel 27, zijn bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van verordening (EU) 2019/1020. Artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
1. De ambtenaren, bedoeld in artikel 27, zijn bevoegd om, ter uitvoering van verordening (EU) 2019/1020, onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot hun identiteit en hoedanigheid, meetinstrumenten te verkrijgen en de hieraan gerelateerde handelingen te verrichten voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is. Artikel 5:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, maakt daarvan een schriftelijk verslag op waarin hij vermeldt:
a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;
b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;
c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;
d. het adres, waaronder indien van toepassing, het elektronische adres, waar het meetinstrument is verkregen en, voor zover bekend, de omschrijving van de betrokken marktdeelnemer;
e. de onjuiste of onvolledige gegevens die bij de handelingen ten behoeve van het verkrijgen van het meetinstrument zijn verstrekt;
f. de wijze waarop en het tijdvak waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;
g. hetgeen tijdens het onderzoek van het meetinstrument is verricht, gebleken en overigens is voorgevallen.
1. Ter uitvoering van verordening (EU) 2019/1020 kan Onze Minister, indien er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een meetinstrument dat een risico vormt waarvoor, op basis van een risicobeoordeling en rekening houdend met het normale en voorzienbare gebruik van het meetinstrument, de combinatie van de waarschijnlijkheid dat zich een gevaar voordoet dat schade veroorzaakt en de ernst van die schade, een snel ingrijpen noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van de gevallen waarin de gevolgen van het risico zich niet onmiddellijk voordoen, een zelfstandige last opleggen aan degene die daartoe in staat is, om inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing voor eindgebruikers wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface.
2. Indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een last als bedoeld in het eerste lid is voldaan, kan Onze Minister een zelfstandige last opleggen aan een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te beperken, onder meer door een daarvoor in aanmerking komende derde te verzoeken dergelijke maatregelen uit te voeren.
3. Degene tot wie een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is gericht, handelt overeenkomstig die last.
4. Op grond van het eerste of tweede lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.
5. Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
6. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vijfde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.
7. Onze Minister maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste of tweede lid, bekend.
G
In artikel 35, eerste lid, wordt na ‘22 tot en met 25a’ ingevoegd ‘, 28c, derde lid,’.
De Tabaks- en rookwarenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, wordt in de alfabetische volgorde een begripsbepaling ingevoegd, luidende:
de door Onze Minister aan te wijzen verordening;.
B
In artikel 11b, eerste lid, wordt na ‘de artikelen 2, 3, 3a, 3b, 3c, 3e, 4a, 4b, 4c, 4e, 4h, 4i, 5, 5a, 7, 8, 9, 9a, 10, 11, 17a of 18’ ingevoegd ‘van deze wet of artikel 7 van de markttoezichtverordening’.
C
In artikel 13, eerste lid, wordt na ‘het bepaalde bij of krachtens deze wet’ ingevoegd ‘en bindende EU-rechtshandelingen die bij of krachtens deze wet zijn geïmplementeerd’.
D
Na artikel 13 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Ter uitvoering van de markttoezichtverordening, zijn de toezichthouders bevoegd:
a. met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van de markttoezichtverordening. Artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing; en
b. onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot hun identiteit en hoedanigheid, producten waarop de tabaksproductenrichtlijn van toepassing is te verkrijgen en de hieraan gerelateerde handelingen te verrichten voor zover dat voor de invulling van hun taak noodzakelijk is. Artikel 5:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. De toezichthoudende ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, maakt daarvan een schriftelijk verslag op waarin hij vermeldt:
a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;
b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;
c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;
d. het adres, waaronder indien van toepassing, het elektronische adres, waar het product is verkregen en, voor zover bekend, de omschrijving van de betrokken marktdeelnemer;
e. de onjuiste of onvolledige gegevens die bij het verkrijgen van het product zijn verstrekt;
f. de wijze waarop en het tijdvak waarin het product is verkregen;
g. hetgeen tijdens het onderzoek van het product is verricht, gebleken en overigens is voorgevallen.
3. Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover een toezichthoudende ambtenaar bijstand verleent aan een markttoezichtautoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van de markttoezichtverordening uit een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 22 van de markttoezichtverordening.
1. Ter uitvoering van de markttoezichtverordening kan Onze Minister, indien er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico als bedoeld in artikel 3, onderdeel 20, van de markttoezichtverordening, gevormd door een product waarop de tabaksproductenrichtlijn van toepassing is, weg te nemen, een zelfstandige last opleggen aan:
a. degene die daartoe in staat is, om inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface als bedoeld in artikel3, onderdeel 15, van de markttoezichtverordening, of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing aan eindgebruikers wanneer die zich toegang tot de online interface verschaffen, of;
b. indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een last als bedoeld onder a is voldaan, een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van de markttoezichtverordening om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te beperken, onder meer door een daarvoor in aanmerking komende derde te verzoeken dergelijke maatregelen uit te voeren.
2. Degene tot wie een zelfstandige last als bedoeld in het eerste lid is gericht, handelt overeenkomstig die last.
3. Op grond van het eerste lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.
4. Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste lid, is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
5. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vierde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.
6. Onze Minister maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste lid, bekend.
7. Onze Minister kan een last onder dwangsom opleggen aan degene die handelt in strijd met het tweede lid.
E
In artikel 14 wordt na ‘de artikelen 3, tweede lid en 17a, eerste en tweede lid’ ingevoegd ‘, van deze wet en artikel 7 van de markttoezichtverordening’.
F
In categorie A van de bijlage wordt na ‘– Artikel 18’ onder vervanging van de punt door een puntkomma de volgende zinsnede toegevoegd ‘– Artikel 7 van de markttoezichtverordening.’
De Telecommunicatiewet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1 worden in de alfabetische volgorde vier begripsbepalingen ingevoegd, luidende:
aanbieder van een dienst zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241);
fulfilmentdienstverlener als bedoeld in artikel 3, onderdeel 11, van verordening (EU) 2019/1020;
online interface als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15, van verordening (EU) 2019/1020;
Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169).
B
Na artikel 10.11 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Het is een ieder verboden uitrusting of radioapparaten waar verordening (EU) 2019/1020 op van toepassing is, in de handel te brengen in strijd met artikel 4, eerste lid, van die verordening.
2. Het is ten aanzien van uitrusting of radioapparaten waar verordening (EU) 2019/1020 op van toepassing is, de fabrikant, de importeur, de gemachtigde, die is aangewezen om de in artikel 4, derde lid, van die verordening vermelde taken namens de fabrikant te verrichten of de fulfilmentdienstverlener verboden te handelen in strijd met artikel 4, derde en vierde lid, van die verordening.
3. Het is de gemachtigde, bedoeld in het tweede lid, verboden te handelen in strijd met artikel 5, tweede lid, van verordening (EU) 2019/1020.
1. Het is een marktdeelnemer en een fulfilmentdienstverlener ten aanzien van uitrusting of radioapparaten waar verordening (EU) 2019/1020 op van toepassing is, verboden te handelen in strijd met artikel 7, eerste lid, van die verordening.
2. Het is een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij ten aanzien van uitrusting of radioapparaten waar verordening (EU) 2019/1020 op van toepassing is, verboden te handelen in strijd met artikel 7, tweede lid, van die verordening.
C
Artikel 15.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt ‘bij of krachtens deze wet en de eidas-verordening’ vervangen door ‘bij of krachtens deze wet, de eidas-verordening en verordening (EU) 2019/1020, voor zover die betrekking heeft op de in bijlage I van die verordening, onder 49 en 56 genoemde richtlijnen’.
2. In onderdeel f wordt ‘hoofdstuk 10 en hoofdstuk 20’ vervangen door ‘de hoofdstukken 10 en 20 en verordening (EU) 2019/1020, voor zover die betrekking heeft op de in bijlage I van die verordening, onder 49 en 56 genoemde richtlijnen’.
D
Aan artikel 15.7 worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. De ambtenaren, bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, zijn bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van verordening (EU) 2019/1020. Artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
4. Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover de ambtenaren, bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, bijstand verlenen aan een markttoezichtautoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van verordening (EU) 2019/1020 uit een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 22 van die verordening.
E
Na artikel 15.7 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. De ambtenaren, bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, zijn bevoegd om, ter uitvoering van verordening (EU) 2019/1020, onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot hun identiteit en hoedanigheid, uitrusting of radioapparaten te verkrijgen en de hieraan gerelateerde handelingen te verrichten voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is. Artikel 5:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, maakt daarvan een schriftelijk verslag op waarin hij vermeldt:
a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;
b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;
c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;
d. het adres, waaronder indien van toepassing, het elektronische adres, waar de uitrusting of het radioapparaat is verkregen en, voor zover bekend, de omschrijving van de betrokken marktdeelnemer;
e. de onjuiste of onvolledige gegevens die bij de handelingen ten behoeve van het verkrijgen van de uitrusting of het radioapparaat zijn verstrekt;
f. de wijze waarop en het tijdvak waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;
g. hetgeen tijdens het onderzoek van de uitrusting of het radioapparaat is verricht, gebleken en overigens is voorgevallen.
1. Ter uitvoering van verordening (EU) 2019/1020 kan Onze Minister, indien er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om uitrusting die, of een radioapparaat dat, een risico vormt waarvoor, op basis van een risicobeoordeling en rekening houdend met het normale en voorzienbare gebruik van de uitrusting of het radioapparaat, de combinatie van de waarschijnlijkheid dat zich een gevaar voordoet dat schade veroorzaakt en de ernst van die schade, een snel ingrijpen noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van de gevallen waarin de gevolgen van het risico zich niet onmiddellijk voordoen, een zelfstandige last opleggen aan degene die daartoe in staat is, om inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing voor eindgebruikers wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface.
2. Indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een last als bedoeld in het eerste lid is voldaan, kan Onze Minister een zelfstandige last opleggen aan een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te beperken, onder meer door een daarvoor in aanmerking komende derde te verzoeken dergelijke maatregelen uit te voeren.
3. Degene tot wie een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is gericht, handelt overeenkomstig die last.
4. Op grond van het eerste of tweede lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.
5. Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
6. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vijfde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.
7. Onze Minister maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste of tweede lid, bekend.
F
Artikel 16.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘ingevolge het bepaalde bij of krachtens deze wet of de eidas-verordening’ vervangen door ‘ingevolge het bepaalde bij of krachtens deze wet, de eidas-verordening en verordening (EU) 2019/1020, voor zover die betrekking heeft op de in bijlage I van die verordening, onder 49 en 56 genoemde richtlijnen’.
2. In het tweede lid wordt ‘naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet of van de eidas-verordening’ vervangen door ‘naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, de eidas-verordening en verordening (EU) 2019/1020, voor zover die betrekking heeft op de in bijlage I van die verordening, onder 49 en 56 genoemde richtlijnen’.
De Warenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169).
B
De aanhef van artikel 25, eerste lid, komt te luiden:
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, van het bepaalde bij of krachtens bindende EU-rechtshandelingen die bij of krachtens deze wet zijn geïmplementeerd of van het bepaalde bij of krachtens deze wet met betrekking tot door Onze Minister aangewezen categorieën van waren zijn belast:.
C
Artikel 32d komt te luiden:
1. Ter uitvoering van Verordening (EU) 2019/1020, is een krachtens artikel 25, eerste lid, aangewezen ambtenaar bevoegd:
a. met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van Verordening (EU) 2019/1020. Artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing; en
b. onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot zijn identiteit en hoedanigheid, waren te verkrijgen en hieraan gerelateerde handelingen te verrichten voor zover dat voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is. Artikel 5:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, maakt daarvan een schriftelijk verslag op waarin diegene vermeldt:
a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;
b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;
c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;
d. het adres, waaronder indien van toepassing, het elektronische adres, waar het waar is verkregen en, voor zover bekend, de omschrijving van de betrokken marktdeelnemer;
e. de onjuiste of onvolledige gegevens die bij het verkrijgen van het product zijn verstrekt;
f. de wijze waarop en het tijdvak waarin het product is verkregen; en
g. hetgeen tijdens het onderzoek van het waar is verricht, gebleken en overigens is voorgevallen.
3. Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover een krachtens artikel 25, eerste lid, aangewezen ambtenaar bijstand verleent aan een markttoezichtautoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van Verordening (EU) 2019/1020 uit een lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 22 van Verordening (EU) 2019/1020.
D
Artikel 32e komt te luiden:
1. Ter uitvoering van Verordening (EU) 2019/1020 kan Onze Minister, indien er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico als bedoeld in artikel 3, onderdeel 20, van Verordening (EU) 2019/1020, gevormd door een waar, weg te nemen, een zelfstandige last opleggen aan:
a. degene die daartoe in staat is, om inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15, van Verordening (EU) 2019/1020, of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing aan eindgebruikers wanneer die zich toegang tot de online interface verschaffen, of;
b. indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een last als bedoeld onder a, is voldaan, aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van Verordening (EU) 2019/1020 om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te beperken, onder meer door een daarvoor in aanmerking komende derde te verzoeken dergelijke maatregelen uit te voeren.
2. Degene tot wie een zelfstandige last als bedoeld in het eerste lid is gericht, handelt overeenkomstig die last. Het niet uitvoeren van de zelfstandige last is een misdrijf.
3. Op grond van het eerste lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.
4. Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste lid, is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
5. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vierde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.
6. Onze Minister maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste lid, bekend.
De Wegenverkeerswet 1994 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel fd, wordt ‘EU-verordening en de op die verordening gebaseerde uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen, die wordt genoemd in de bijlagen bij verordening (EU) 2018/858 en’ vervangen door ‘bij ministeriële regeling aangewezen EU-verordening en de op die verordening gebaseerde uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen’.
2. In het eerste lid worden, onder verlettering van onderdeel ff tot fj, vier onderdelen ingevoegd, luidende:
bij ministeriële regeling aangewezen richtlijn en op die richtlijnen gebaseerde uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen;
Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169);
Verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere parameters, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1369 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1222/2009 (PbEU 2020, L 177);
fabrikant, vertegenwoordiger van de fabrikant, importeur, distributeur of, indien van toepassing, hetgeen onder marktdeelnemer wordt verstaan in de in de onderdelen f, fa, fb, fd of fg bedoelde verordeningen;
3. Lid 1a vervalt.
B
In artikel 4b, eerste lid, onderdelen a en a1 wordt ‘EU-verordeningen’ vervangen door ‘EU-verordeningen en -richtlijnen’.
C
In artikel 20f, eerste lid, wordt na de ‘Dienst Wegverkeer’ ingevoegd ‘en de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen als bedoeld in artikel 158, eerste lid,’.
D
In artikel 21, tweede lid, onderdeel a, en vierde lid, onderdeel a, wordt ‘in de desbetreffende EU-verordening’ vervangen door ‘in de desbetreffende EU-verordening of -richtlijn’.
E
In artikel 27, eerste lid, wordt na de ‘Dienst Wegverkeer’ ingevoegd ‘en de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen als bedoeld in artikel 158, eerste lid,’.
F
In artikel 28, eerste lid, wordt ‘EU-verordening’ vervangen door ‘EU-verordening of -richtlijn’.
G
Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste en van het derde lid, wordt ‘EU-verordening’ vervangen door ‘EU-verordening of -richtlijn’.
2. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. zonder dat daarvoor goedkeuring is verleend of indien de indruk van goedkeuring wordt gewekt met documenten, certificaten van overeenstemming, voorgeschreven platen of goedkeuringsmerken, die zijn vervalst;.
H
Na artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het is marktdeelnemers die betrokken zijn bij het op de markt aanbieden of in de handel brengen van voertuigen en systemen, onderdelen, technische eenheden, voertuigdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen voor dergelijke voertuigen en aanhangwagens daarvan of voorzieningen ter bescherming van inzittenden van voertuigen en kwetsbare weggebruikers, als bedoeld in een EU-verordening of -richtlijn in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen, verboden in strijd te handelen met artikel 7, eerste lid, van verordening (EU) 2019/1020.
2. Het is aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van verordening (EU) 2019/1020 die betrokken zijn bij het op de markt aanbieden of in de handel brengen van voertuigen en systemen, onderdelen, technische eenheden, voertuigdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen voor dergelijke voertuigen en aanhangwagens daarvan of voorzieningen ter bescherming van inzittenden van voertuigen en kwetsbare weggebruikers, als bedoeld in een EU-verordening of -richtlijn in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen, verboden in strijd te handelen met artikel 7, tweede lid, van verordening (EU) 2019/1020.
I
Artikel 30, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. zonder dat een dergelijke goedkeuring is verleend of indien de indruk van goedkeuring wordt gewekt met documenten, certificaten van overeenstemming, voorgeschreven platen of goedkeuringsmerken, die zijn vervalst;.
J
Na artikel 30 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Het is verboden voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, voertuigdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen die voor dergelijke voertuigen en aanhangwagens daarvan zijn ontworpen en gebouwd en voorzieningen die ter bescherming van inzittenden van voertuigen en kwetsbare weggebruikers zijn ontworpen en gebouwd, die niet zijn goedgekeurd als bedoeld in artikel 21, tweede lid, door het aanbrengen van een teken of tekens, het afgeven van een bewijs of bewijzen dan wel het doen van mededelingen te doen of laten doorgaan voor goedgekeurd.
K
Na artikel 33 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Onverminderd artikel 21 is het verboden bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen voertuigen op de markt aan te bieden of in de handel te brengen zonder dat aan in de maatregel gestelde eisen wat betreft de beschikbaarheid van consumenteninformatie over het brandstofverbruik en de CO2 uitstoot wordt voldaan.
Onverminderd artikel 21 is het verboden banden op de markt aan te bieden of in de handel te brengen zonder dat aan de daaraan gestelde eisen wat betreft etikettering wordt voldaan als bedoeld in de artikelen 4 tot en met 9 van verordening (EU) 2020/740.
1. Het is marktdeelnemers die betrokken zijn bij het op de markt aanbieden of in de handel brengen van voertuigen als bedoeld in artikel 34 of banden als bedoeld in artikel 34a, verboden in strijd te handelen met artikel 7, eerste lid, van verordening (EU) 2019/1020.
2. Het is aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van verordening (EU) 2019/1020 die betrokken zijn bij het op de markt aanbieden of in de handel brengen van voertuigen als bedoeld in artikel 34 of banden als bedoeld in artikel 34a, verboden in strijd te handelen met artikel 7, tweede lid, van verordening (EU) 2019/1020.
L
In art 149aa wordt ‘waarvoor op grond van de krachtens artikel 21 gestelde regels een voorlopige of tijdelijke goedkeuring is vereist’ vervangen door ‘waarvoor een goedkeuring voor nieuwe technologieën of nieuwe concepten, als bedoeld in een EU-kaderverordening in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen of krachtens artikel 21, tweede lid, onderdeel a, is vereist’.
M
Artikel 158a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onder toezicht bedoeld in artikel 158, eerste lid, wordt voor de toepassing van de artikelen 20f, 20g, 25, 27, de bij of krachtens artikel 29, genoemde artikelen van een EU-verordening of -richtlijn in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen, en de artikelen 29a, 30, 30a, 34, 34a en 35 van deze wet en van verordening (EU) 2019/1020 en verordening (EU) 2020/740 tevens verstaan markttoezicht.
2. Het tweede lid, komt te luiden:
2. Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover door de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen als bedoeld in artikel 158, eerste lid, bijstand verlenen aan een markttoezichtautoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van verordening (EU) 2019/1020 uit een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 22 van die verordening.
N
Na artikel 158a worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
De bij besluit van Onze Minister aangewezen personen als bedoeld in artikel 158, eerste lid, zijn bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van verordening (EU) 2019/1020. Artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
1. De bij besluit van Onze Minister aangewezen personen als bedoeld in artikel 158, eerste lid, zijn bevoegd om, onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot hun identiteit en hoedanigheid, voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, voertuigdelen, uitrustingsstukken of voorzieningen voor dergelijke voertuigen en aanhangwagens daarvan of voorzieningen ter bescherming van inzittenden van voertuigen en kwetsbare weggebruikers als bedoeld in artikel 21, voertuigen als bedoeld in artikel 34 of banden als bedoeld in artikel 34a, te verkrijgen ten behoeve van het controleren van de kenmerken van deze producten en de verificatie van de documenten en de hieraan gerelateerde handelingen te verrichten voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is. Artikel 5:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. De persoon die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, maakt daarvan een schriftelijk verslag op waarin hij vermeldt:
a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;
b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;
c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;
d. het adres, waaronder indien van toepassing, het elektronische adres, waar een in het eerste lid bedoeld product is verkregen en, voor zover bekend, de omschrijving van de betrokken marktdeelnemer;
e. de onjuiste of onvolledige gegevens die bij de handelingen ten behoeve van het verkrijgen van een in het eerste lid bedoelde product, zijn verstrekt;
f. de wijze waarop en het tijdvak waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;
g. hetgeen tijdens het onderzoek van een in het eerste lid bedoelde product, is verricht, gebleken en overigens is voorgevallen.
1. Ter uitvoering van verordening (EU) 2019/1020 kan Onze Minister, indien er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico als bedoeld in artikel 3, onderdeel 20, van verordening (EU) 2019/1020, gevormd door een product als bedoeld in artikel 158c, eerste lid, weg te nemen, een zelfstandige last opleggen aan degene die daartoe in staat is, om de inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15, van die verordening of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing voor eindgebruikers, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 21, van die verordening wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface.
2. Indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een last als bedoeld in het eerste lid is voldaan, kan Onze Minister een zelfstandige last opleggen aan een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van verordening (EU) 2019/1020, om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te beperken, onder meer door een daarvoor in aanmerking komende derde te verzoeken dergelijke maatregelen uit te voeren.
3. Degene tot wie een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of het tweede lid is gericht, handelt overeenkomstig die last.
4. Op grond van het eerste of tweede lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.
5. Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
6. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vijfde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister, binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.
7. De Minister maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste of tweede lid, bekend.
O
In artikel 169, eerste lid, wordt na ‘een EU-verordening in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen’ toegevoegd ‘, verordening (EU) 2019/1020 of verordening (EU) 2020/740’.
P
In artikel 169a wordt ‘een EU-verordening’ vervangen door ‘een EU-verordening of -richtlijn’.
Q
In artikel 174b, eerste en in het derde lid, wordt ‘EU-verordening’ vervangen door ‘EU-verordening of -richtlijn’.
R
Artikel 174c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘de artikelen 20g, 21, derde lid, onderdeel b, en vierde lid, onderdelen b en c, 25, 27 en 30’ vervangen door ‘de artikelen 20f, 20g, 21, derde lid, onderdeel b, en vierde lid, onderdelen b en c, 25, 27, 29a, 30, 34, 34a en 35’.
2. In het eerste, derde en in het vierde lid, wordt ‘EU-verordening’ vervangen door ‘EU-verordening of -richtlijn’.
3. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. De bestuurlijke boete die voor een overtreding van artikel 34 of artikel 34a kan worden opgelegd, komt overeen met ten hoogste een boete van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. In het vijfde lid (nieuw) wordt ‘artikel 20g, derde lid, artikel 21, derde lid, onderdeel b, en vierde lid, onderdelen b en c, artikel 25, artikel 27, of artikel 30, derde lid,’ vervangen door ‘of de artikelen 20f, 20g, derde lid, 21, derde lid, onderdeel b, en vierde lid, onderdelen b en c, 25, 27, 29a, 30, derde lid, of 35’.
Artikel 5.13, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht komt te luiden:
c. de Wet milieubeheer:
– ten aanzien van gevaarlijke afvalstoffen en
– ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van Verordening (EU) nr. 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019 L169), voor zover het gaat om handhaving van het bepaalde bij of krachtens:
1°. de titels 9.3, 9.3a en 9.4,
2°. de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen,
3°. de EG-verordening indeling, etikettering en verpakken van stoffen en mengsels,
4°. de EG-verordening EU-milieukeur of
5°. de titels 2.4, 9.2 en 9.5, voor zover daarbij uitvoering wordt gegeven aan een internationale verplichting,.
De Wet explosieven voor civiel gebruik wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische volgorde worden drie begripsbepalingen ingevoegd, luidende:
aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van verordening 2019/1020;
Verordening (EU) nr. 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169);
gemachtigde als bedoeld in artikel 3, onderdeel 12, van verordening 2019/1020;.
2. De begripsomschrijving van marktdeelnemer komt te luiden:
marktdeelnemer als bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van verordening 2019/1020.
3. De begripsbepaling vertegenwoordiger vervalt.
B
Het opschrift van Hoofdstuk Ia komt te luiden:
C
In het opschrift van paragraaf 1 van hoofdstuk Ia, artikel 2h, eerste, derde en vierde lid, en artikel 7b, derde lid, wordt ‘vertegenwoordiger’ telkens vervangen door ‘gemachtigde’.
D
Aan het slot van Hoofdstuk Ia wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
E
De artikelen 23 tot en met 26 komen te luiden:
De ingevolge artikel 22, eerste lid, aangewezen toezichthoudende ambtenaren, zijn bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van verordening 2019/1020. Artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
1. De ingevolge artikel 22, eerste lid, aangewezen toezichthoudende ambtenaren zijn bevoegd om, ter uitvoering van verordening 2019/1020 onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot hun identiteit en hoedanigheid, explosieven en bijzondere explosieven te verkrijgen ten behoeve van het controleren van de kenmerken van een explosief of een bijzonder explosief en de verificatie van de documenten en de hieraan gerelateerde handelingen te verrichten voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is. Artikel 5:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid, maakt daarvan een schriftelijk verslag op waarin hij vermeldt:
a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;
b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;
c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;
d. het adres, waaronder indien van toepassing, het elektronische adres waar het explosief of het bijzondere explosief, is verkregen en voor zover bekend, de omschrijving van de betrokken marktdeelnemer;
e. de onjuiste of onvolledige gegevens die zijn verstrekt bij de verkrijging van het explosief of het bijzondere explosief;
f. de wijze waarop en het tijdvak waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;
g. wat de uitkomst is van het onderzoek van het verkregen explosief of bijzondere explosief.
1. Ter uitvoering van verordening 2019/1020 kan Onze Minister, indien er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico als bedoeld in artikel 3, onderdeel 20, van verordening 2019/1020, gevormd door een explosief of een bijzonder explosief, weg te nemen, een zelfstandige last opleggen aan degene die daartoe in staat is, om inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15, van verordening 2019/1020 of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing voor eindgebruikers als bedoeld in artikel 3, onderdeel 21, van verordening 2019/1020, wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface.
2. Indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een last als bedoeld in het eerste lid is voldaan, kan Onze Minister, een zelfstandige last opleggen aan een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij, om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te beperken, onder meer door een daarvoor in aanmerking komende derde te verzoeken dergelijke maatregelen uit te voeren.
3. Degene tot wie een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is gericht, handelt overeenkomstig die last.
4. Op grond van het eerste of tweede lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.
5. Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
6. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vijfde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister, binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.
7. Onze Minister maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste of tweede lid, bekend.
Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover de ingevolge artikel 22, eerste lid, aangewezen toezichthoudende ambtenaren bijstand verlenen aan een markttoezichtautoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van verordening 2019/1020, uit een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 22 van die verordening.
De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, wordt in de alfabetische volgorde een begripsbepaling ingevoegd, luidende:
Verordening (EU) nr. 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169);.
B
Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst van artikel 42 wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Onverminderd het eerste lidwordt voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, voor zover dat voor de toepassing van verordening (EU) nr. 2019/1020 noodzakelijk is, verstaan onder ‘marktdeelnemer’ en ‘markttoezicht’ hetgeen daaronder wordt verstaan in die verordening en tevens verstaan onder ‘op de markt aanbieden’ hetgeen daaronder wordt verstaan in die verordening.
C
Aan artikel 43 wordt na het vierde lid een lid toegevoegd, luidende:
5. Het is verboden in strijd te handelen met artikel 7 van verordening (EU) nr. 2019/1020.
D
Aan Hoofdstuk 7, titel 1, wordt een paragraaf toegevoegd luidende:
De ingevolge artikel 82, eerste lid, aangewezen ambtenaren, zijn bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van verordening (EU) nr. 2019/1020. Artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
1. Een krachtens artikel 82, eerste lid, aangewezen ambtenaar is bevoegd om, ter uitvoering van verordening (EU) nr. 2019/1020, onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot zijn identiteit en hoedanigheid, biociden te verkrijgen en hieraan gerelateerde handelingen te verrichten, verrichten voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is. Artikel 5:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, maakt daarvan een schriftelijk verslag op waarin hij vermeldt:
a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;
b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;
c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;
d. het adres, waaronder indien van toepassing het elektronische adres, waar de biocide is verkregen, en voor zover bekend, de omschrijving van de betrokken marktdeelnemer;
e. de onjuiste of onvolledige gegevens die zijn verstrekt de verkrijging van de biocide;
f. de wijze waarop en het tijdvak waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;
g. wat de uitkomst is van het onderzoek van de verkregen biocide.
1. Ter uitvoering van verordening (EU) nr. 2019/1020 kan Onze Minister, indien er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico als bedoeld in artikel 3, onderdeel 20, van verordening (EU) nr. 2019/1020, gevormd door een biocide, weg te nemen, een zelfstandige last opleggen aan degene die daartoe in staat is, om inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15, van verordening (EU) 2019/1020 of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing voor eindgebruikers, bedoeld in artikel 3, onderdeel 21, van verordening (EU) nr. 2019/1020, wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface.
2. Indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een last als bedoeld in het eerste lid is voldaan, kan Onze Minister een zelfstandige last opleggen aan een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van verordening (EU) nr. 2019/1020 om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te beperken, onder meer door een daarvoor in aanmerking komende derde te verzoeken dergelijke maatregelen uit te voeren.
3. Degene tot wie een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is gericht, handelt overeenkomstig die last.
4. Op grond van het eerste of tweede lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.
5. Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
6. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vijfde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister, binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.
7. Onze Minister maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste of tweede lid, bekend.
Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover een krachtens artikel 82, eerste lid, aangewezen ambtenaar bijstand verleent aan een markttoezichtautoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van verordening (EU) nr. 2019/1020, uit een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 22 van die verordening.
De Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169).
B
Na artikel 31 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Een krachtens artikel 31, eerste lid, aangewezen ambtenaar is bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van verordening (EU) 2019/1020. Artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
1. Een krachtens artikel 31, eerste lid, aangewezen ambtenaar is bevoegd om, ter uitvoering van verordening (EU) 2019/1020, onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot zijn identiteit en hoedanigheid, energiegerelateerde producten te verkrijgen en hieraan gerelateerde handelingen te verrichten voor zover dat voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is. Artikel 5:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, maakt daarvan een schriftelijk verslag op waarin hij vermeldt:
a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;
b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;
c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;
d. het adres, waaronder indien van toepassing het elektronische adres, waar het energiegerelateerde product is verkregen, en voor zover bekend, de omschrijving van de betrokkene;
e. de onjuiste of onvolledige gegevens die bij de handelingen ten behoeve van het verkrijgen van het energiegerelateerde product zijn verstrekt;
f. de wijze waarop en het tijdvak waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;
g. hetgeen tijdens het onderzoek van het energiegerelateerde product is verricht, gebleken en overigens is voorgevallen.
Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover een krachtens artikel 31, eerste lid, aangewezen ambtenaar bijstand verleent aan een markttoezichtautoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van verordening (EU) 2019/1020 uit een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 22 van genoemde verordening.
De Wet kabelbaaninstallaties wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, wordt in de alfabetische volgorde een begripsbepaling ingevoegd, luidende:
Verordening (EU) nr. 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169);.
B
In artikel 30 wordt ‘de artikelen 3, aanhef en onderdeel b, 20, eerste lid, 24, eerste lid, 25, 27 en 28’ vervangen door ‘de artikelen 3, aanhef en onderdeel b, 20, eerste lid, 24, eerste lid, 25, 27, 28, 33a en 34c, derde lid’.
C
In hoofdstuk 7 wordt na artikel 33 een artikel ingevoegd, luidende:
D
In hoofdstuk 8 worden na artikel 34 vier artikelen ingevoegd, luidende:
De ingevolge artikel 34, eerste lid, aangewezen ambtenaren zijn bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van verordening (EU) nr. 2019/1020. Artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
1. De ingevolge artikel 34, eerste lid, aangewezen ambtenaren zijn bevoegd om, ter uitvoering van verordening (EU) nr. 2019/1020, onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot hun identiteit en hoedanigheid, subsystemen of veiligheidscomponenten te verkrijgen ten behoeve van het controleren van de kenmerken van deze subsystemen of veiligheidscomponenten en de verificatie van de documenten en de hieraan gerelateerde handelingen te verrichten voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is. Artikel 5:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, maakt daarvan een schriftelijk verslag op waarin hij vermeldt:
a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;
b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;
c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;
d. het adres, waaronder indien van toepassing, het elektronische adres waar het subsysteem of de veiligheidscomponent, is verkregen, en voor zover bekend, de omschrijving van de betrokken marktdeelnemer, bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van verordening (EU) nr. 2019/1020;
e. de onjuiste of onvolledige gegevens die zijn verstrekt bij de verkrijging van het subsysteem of de veiligheidscomponent;
f. de wijze waarop en het tijdvak waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;
g. wat de uitkomst is van het onderzoek van het verkregen subsysteem of de verkregen veiligheidscomponent.
1. Ter uitvoering van verordening (EU) nr. 2019/1020 kan Onze Minister, indien er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico als bedoeld in artikel 3, onderdeel 20, van verordening (EU) nr. 2019/1020, gevormd door een subsysteem of een veiligheidscomponent, weg te nemen, een zelfstandige last opleggen aan degene die daartoe in staat is, om inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15, van verordening (EU) nr. 2019/1020 of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing voor eindgebruikers, bedoeld in artikel 3, onderdeel 21, van verordening (EU) nr. 2019/1020, wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface.
2. Indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een last als bedoeld in het eerste lid is voldaan, kan Onze Minister een zelfstandige last opleggen aan een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van verordening (EU) nr. 2019/1020 om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te beperken, onder meer door een daarvoor in aanmerking komende derde te verzoeken dergelijke maatregelen uit te voeren.
3. Degene tot wie een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is gericht, handelt overeenkomstig die last.
4. Op grond van het eerste of tweede lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.
5. Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
6. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vijfde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister, binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.
7. Onze Minister maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste of tweede lid, bekend.
Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover de ingevolge artikel 34, eerste lid, aangewezen ambtenaren bijstand verlenen aan een markttoezichtautoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van verordening (EU) nr. 2019/1020, uit een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 22 van die verordening.
De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1, eerste lid, wordt in de alfabetische volgorde een begripsbepaling ingevoegd, luidende:
Verordening (EU) nr. 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169);.
B
Aan artikel 11.15, onderdeel b, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van subonderdeel 12° door een puntkomma, een subonderdeel toegevoegd, luidende:
13°. artikel 7 van de verordening markttoezicht in verband met de basisverordening, voor zover het gaat om het ontwerp, de productie en het in de handel brengen van luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, van die basisverordening wat betreft onbemande luchtvaartuigen, en hun motoren, propellers, onderdelen en apparatuur om het luchtvaartuig van een afstand te bedienen.
C
Aan hoofdstuk 11 wordt een titel toegevoegd, luidende:
De ingevolge artikel 1.5 aangewezen toezichthouders, zijn, ter uitvoering van de verordening markttoezicht in verband met de basisverordening, voor zover het gaat om het ontwerp, de productie en het in de handel brengen van luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a en b, van de basisverordening wat betreft onbemande luchtvaartuigen, en hun motoren, propellers, onderdelen en apparatuur om het luchtvaartuig van een afstand te bedienen, bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van de verordening markttoezicht. Artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
1. Toezichthouders als bedoeld in artikel 11.28a zijn bevoegd om, onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot hun identiteit en hoedanigheid, motoren, propellers, onderdelen en apparatuur om luchtvaartuigen van een afstand te bedienen te verkrijgen ten behoeve van het controleren van de kenmerken van deze producten en de verificatie van de documenten en de hieraan gerelateerde handelingen te verrichten voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is, ter uitvoering van de verordening markttoezicht en voor zover het gaat om:
a. het toezicht op de naleving van de basisverordening, en
b. het ontwerp, de productie en het in de handel brengen van luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a en b, van die basisverordening wat betreft onbemande luchtvaartuigen, en hun motoren, propellers, onderdelen en apparatuur om het luchtvaartuig van een afstand te bedienen.
Artikel 5:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. De toezichthouder die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, maakt daarvan een schriftelijk verslag op waarin hij vermeldt:
a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;
b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;
c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;
d. het adres, waaronder indien van toepassing, het elektronische adres waar de motor, de propeller, het onderdeel of de apparatuur om luchtvaartuigen van een afstand te bedienen is verkregen, en voor zover bekend, de omschrijving van de betrokken marktdeelnemer, bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van de verordening markttoezicht;
e. de onjuiste of onvolledige gegevens die zijn verstrekt bij de verkrijging van de motor, de propeller, het onderdeel of de apparatuur om luchtvaartuigen van een afstand te bedienen;
f. de wijze waarop en het tijdvak waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;
g. wat de uitkomst is van het onderzoek van de verkregen motor of propeller, het verkregen onderdeel of de verkregen apparatuur om luchtvaartuigen van een afstand te bedienen.
1. Ter uitvoering van de verordening markttoezicht kan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, indien er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico als bedoeld in artikel 3, onderdeel 20, van de verordening markttoezicht, gevormd door het product of onderdeel, bedoeld in artikel 11.28b, eerste lid, weg te nemen, een zelfstandige last opleggen aan degene die daartoe in staat is, om inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15, van de verordening markttoezicht of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing voor eindgebruikers, bedoeld in artikel 3, onderdeel 21, van de verordening markttoezicht wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface.
2. Indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een last als bedoeld in het eerste lid is voldaan, kan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat een zelfstandige last opleggen aan een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van de verordening markttoezicht om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te beperken, onder meer door een daarvoor in aanmerking komende derde te verzoeken dergelijke maatregelen uit te voeren.
3. Degene tot wie een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is gericht, handelt overeenkomstig die last.
4. Op grond van het eerste of tweede lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.
5. Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
6. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vijfde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.
7. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste of tweede lid, bekend.
Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover de ingevolge artikel 1.5 aangewezen toezichthouders bijstand verlenen aan een markttoezichtautoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van de verordening markttoezicht, uit een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 22 van die verordening.
De Wet medische hulpmiddelen wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van het laatste onderdeel door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L169).
B
In artikel 7, eerste lid, wordt ‘Verordening (EU) 2017/745 en Verordening (EU) 2017/746’ vervangen door ‘Verordening (EU) 2017/745, Verordening (EU) 2017/746 en Verordening (EU) 2019/1020’.
C
In artikel 10 wordt ‘Verordening (EU) 2017/745 en Verordening (EU) 2017/746’ vervangen door ‘Verordening (EU) 2017/745, Verordening (EU) 2017/746 en Verordening (EU) 2019/1020’.
D
Na artikel 10 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Ter uitvoering van Verordening (EU) 2019/1020 zijn de toezichthouders, bedoeld in artikel 10, bevoegd:
a. met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van Verordening (EU) 2019/1020. Artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing; en
b. onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot hun identiteit en hoedanigheid, medische hulpmiddelen of medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek te verkrijgen en de hieraan gerelateerde handelingen te verrichten voor zover dat voor de invulling van hun taak noodzakelijk is. Artikel 5:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. De toezichthouder die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, maakt daarvan een schriftelijk verslag op waarin hij vermeldt:
a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;
b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;
c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;
d. het adres, waaronder indien van toepassing, het elektronische adres, waar het medisch hulpmiddel of het medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek is verkregen en, voor zover bekend, de omschrijving van de betrokken marktdeelnemer;
e. de onjuiste of onvolledige gegevens die bij het verkrijgen van het medisch hulpmiddel of medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek zijn verstrekt;
f. de wijze waarop en het tijdvak waarin het medisch hulpmiddel of medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek is verkregen;
g. hetgeen tijdens het onderzoek van het medisch hulpmiddel of medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek is verricht, gebleken en overigens is voorgevallen.
3. Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover een toezichthouder bijstand verleent aan een markttoezichtautoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van Verordening (EU) 2019/1020 uit een lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 22 van Verordening (EU) 2019/1020.
1. Ter uitvoering van Verordening (EU) 2019/1020 kan Onze Minister, indien er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico als bedoeld in artikel 3, onderdeel 20, van Verordening (EU) 2019/1020, gevormd door een medisch hulpmiddel of medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek, weg te nemen, een zelfstandige last opleggen aan:
a. degene die daartoe in staat is, om inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15, van Verordening (EU) 2019/1020, of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing aan eindgebruikers wanneer die zich toegang tot de online interface verschaffen, of;
b. indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een last als bedoeld onder a is voldaan, aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van Verordening (EU) 2019/1020 om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te beperken, onder meer door een daarvoor in aanmerking komende derde te verzoeken dergelijke maatregelen uit te voeren.
2. Degene tot wie een zelfstandige last als bedoeld in het eerste lid is gericht, handelt overeenkomstig die last.
3. Op grond van het eerste lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.
4. Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste lid, is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
5. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vierde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.
6. Onze Minister maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste lid, bekend.
E
In artikel 12, onderdeel c, wordt ‘6 en 9a’ vervangen door ‘6, 9a en 10b, tweede lid,’.
F
In artikel 13 wordt na ‘artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht’ ingevoegd ‘of artikel 7 van Verordening (EU) 2019/1020’.
G
Aan artikel 14, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. artikel 7 van Verordening (EU) 2019/1020.
De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1, eerste lid, wordt in de alfabetische volgorde een begripsbepaling ingevoegd, luidende:
verordening (EU) nr. 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169);.
B
Artikel 2.54 van de Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Het is verboden in strijd te handelen met de volgende bepaling van de EU-verordening markttoezicht: artikel 7.
C
Na artikel 9.3.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
D
In artikel 9.3a.3, eerste lid, wordt ‘25, eerste, tweede en vierde tot en met zesde lid,’ vervangen door ‘25, eerste, tweede en vierde tot en met achtste lid,’.
E
Artikel 9.3a.4 komt te luiden:
F
Artikel 9.4.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsomschrijving van fabrikant komt te luiden: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een energiegerelateerd product vervaardigt of laat ontwerpen of vervaardigen en het onder zijn naam of handelsmerk verhandelt of zelf gebruikt.
2. De begripsomschrijving van importeur komt te luiden: een in de Unie gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon die een energiegerelateerd product uit een derde land op de markt introduceert of in de handel brengt.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Voor de toepassing van deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt onder op de markt brengen, in de handel brengen, distributeur, fulfilmentdienstverlener, gemachtigde, marktdeelnemer en aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij verstaan hetgeen daaronder in artikel 3 van de EU-verordening markttoezicht wordt verstaan.
G
Na artikel 9.4.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het is een marktdeelnemer die betrokken is of betrokken is geweest bij het op de markt aanbieden of in de handel brengen van een energiegerelateerd product dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie of tot een categorie aangewezen in een uitvoeringsmaatregel die in de vorm van een verordening is gesteld, verboden in strijd te handelen met de artikelen 4, eerste, derde en vierde lid, en 7, eerste lid, van de EU-verordening markttoezicht.
2. Het is een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij die betrokken is of is geweest bij het op de markt aanbieden of in de handel brengen van een energiegerelateerd product dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie of tot een categorie aangewezen in een uitvoeringsmaatregel die in de vorm van een verordening is gesteld, verboden in strijd te handelen met artikel 7, tweede lid, van de EU-verordening markttoezicht.
3. Het is een gemachtigde als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van de EU-verordening markttoezicht, die betrokken is of betrokken is geweest bij het op de markt aanbieden of in de handel brengen van een energiegerelateerd product dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie of tot een categorie aangewezen in een uitvoeringsmaatregel die in de vorm van een verordening is gesteld, verboden te handelen in strijd met artikel 5, tweede lid, tweede volzin, van de EU-verordening markttoezicht.
H
Aan artikel 18.1a, tweede lid, onderdeel d, wordt, onder de vervanging van de punt aan het slot van dat onderdeel door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. de EG-verordening EU-milieukeur.
I
Aan artikel 18.1a, eerste lid, onderdeel d, wordt, onder de vervanging van de punt aan het slot van dat onderdeel door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. de EG-verordening EU-milieukeur.
J
Aan het einde van hoofdstuk 18 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. De artikelen 18.20 tot en met 18.22 hebben, in verband met de uitvoering van de EU-verordening markttoezicht, betrekking op de handhaving van het bepaalde bij of krachtens:
a. de titels 9.3, 9.3a en 9.4,
b. de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen,
c. de EG-verordening indeling, etikettering en verpakken van stoffen en mengsels,
d. de EG-verordening EU-milieukeur of
e. de titels 2.5, 9.2 en 9.5, voor zover daarbij uitvoering wordt gegeven aan een internationale verplichting.
2. In verband met de uitvoering van het eerste lid, zijn bevoegd om, onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot hun identiteit en hoedanigheid, stoffen, mengsels of producten te verkrijgen ten behoeve van het controleren van de kenmerken van deze stoffen, mengsels of producten en de verificatie van de betreffende documenten en de hieraan gerelateerde handelingen te verrichten voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is:
i. krachtens artikel 5.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen toezichthouders,
ii. Onze Minister voor zover de op grond van artikel 18.2b, eerste lid, bedoelde zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving bij hem berust, en
iii. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor zover deze de zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving ingevolge artikel 18.2b, tweede lid, tot taak heeft. Artikel 5.12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
3. Degene die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, maakt daarvan een schriftelijk verslag op, waarin vermeld wordt:
a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;
b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;
c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;
d. het adres, waaronder indien van toepassing, het elektronische adres waar de stof, het mengsel of het product, is verkregen en, voor zover bekend, de omschrijving van de betrokken marktdeelnemer, bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van de EU-verordening markttoezicht;
e. de onjuiste of onvolledige gegevens die zijn verstrekt bij de verkrijging van de stof, het mengsel of het product;
f. de wijze waarop en het tijdvak waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;
g. wat de uitkomst is van het onderzoek van de verkregen stof, het verkregen mengsel of het verkregen product.
1. In verband met de uitvoering van artikel 18.20, eerste lid, kan Onze ingevolge artikel 18.20, tweede lid, onderdelen ii en iii, bevoegde Minister, indien er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico als bedoeld in artikel 3, onderdeel 20, van de EU-verordening markttoezicht, gevormd door een stof, mengsel of product, weg te nemen, een zelfstandige last opleggen aan degene die daartoe in staat is, om inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15, van de EU-verordening markttoezicht of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing voor eindgebruikers, bedoeld in artikel 3, onderdeel 21, van de EU-verordening markttoezicht, wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface.
2. Indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een last als bedoeld in het eerste lid is voldaan, kan Onze Minister een zelfstandige last opleggen aan een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van de EU-verordening markttoezicht om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te beperken, onder meer door een daarvoor in aanmerking komende derde te verzoeken dergelijke maatregelen uit te voeren.
3. Degene tot wie een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of het tweede lid is gericht, handelt overeenkomstig die last.
4. Op grond van het eerste of tweede lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.
5. Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
6. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vijfde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister, binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.
7. Onze Minister maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste of tweede lid, bekend.
Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover de krachtens artikel 5.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, aangewezen toezichthouders, bijstand verlenen aan een markttoezichtautoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van de EU-verordening markttoezicht, uit een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 22 van die verordening.
K
Aan het einde van hoofdstuk 18 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. De artikelen 18.20 tot en met 18.22 hebben, in verband met de uitvoering van de EU-verordening markttoezicht, betrekking op de handhaving van het bepaalde bij of krachtens:
a. de titels 9.3, 9.3a en 9.4,
b. de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen,
c. de EG-verordening indeling, etikettering en verpakken van stoffen en mengsels,
d. de EG-verordening EU-milieukeur of
e. de titels 2.5, 9.2 en 9.5, voor zover daarbij uitvoering wordt gegeven aan een internationale verplichting.
2. In verband met de uitvoering van het eerste lid, zijn bevoegd om, onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot hun identiteit en hoedanigheid, stoffen, mengsels of producten te verkrijgen ten behoeve van het controleren van de kenmerken van deze stoffen, mengsels of producten en de verificatie van de betreffende documenten en de hieraan gerelateerde handelingen te verrichten voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is:
i. krachtens artikel 18.6 van de Omgevingswet juncto artikel 18.1a, eerste lid, aangewezen toezichthouders,
ii. Onze Minister voor zover de op grond van artikel 18.2b, eerste lid, bedoelde zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving bij hem berust, en
iii. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor zover deze de zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving ingevolge artikel 18.2b, tweede lid, tot taak heeft. Artikel 5.12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
3. Degene die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, maakt daarvan een schriftelijk verslag op, waarin vermeld wordt:
a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;
b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;
c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;
d. het adres, waaronder indien van toepassing, het elektronische adres waar de stof, het mengsel of het product, is verkregen en, voor zover bekend, de omschrijving van de betrokken marktdeelnemer, bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van de EU-verordening markttoezicht;
e. de onjuiste of onvolledige gegevens die zijn verstrekt bij de verkrijging van de stof, het mengsel of het product;
f. de wijze waarop en het tijdvak waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;
g. wat de uitkomst is van het onderzoek van de verkregen stof, het verkregen mengsel of het verkregen product.
1. In verband met de uitvoering van artikel 18.20, eerste lid, kan Onze ingevolge artikel 18.20, tweede lid, onderdelen ii en iii, bevoegde Minister, indien er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico als bedoeld in artikel 3, onderdeel 20, van de EU-verordening markttoezicht, gevormd door een stof, mengsel of product, weg te nemen, een zelfstandige last opleggen aan degene die daartoe in staat is, om inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15, van de EU-verordening markttoezicht of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing voor eindgebruikers, bedoeld in artikel 3, onderdeel 21, van de EU-verordening markttoezicht, wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface.
2. Indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een last als bedoeld in het eerste lid is voldaan, kan Onze Minister een zelfstandige last opleggen aan een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van de EU-verordening markttoezicht om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te beperken, onder meer door een daarvoor in aanmerking komende derde te verzoeken dergelijke maatregelen uit te voeren.
3. Degene tot wie een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of het tweede lid is gericht, handelt overeenkomstig die last.
4. Op grond van het eerste of tweede lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.
5. Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
6. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vijfde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister, binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.
7. Onze Minister maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste of tweede lid, bekend.
Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover de krachtens artikel 18.6 van de Omgevingswet juncto artikel 18.1a, eerste lid, aangewezen toezichthouders, bijstand verlenen aan een markttoezichtautoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van de EU-verordening markttoezicht, uit een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 22 van die verordening.
L
Artikel 18.20, tweede lid, onderdeel i, komt te luiden:
i. krachtens artikel 18.6 van de Omgevingswet juncto artikel 18.1a, eerste lid, aangewezen toezichthouders,.
M
Artikel 18.22 komt te luiden:
Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover de krachtens artikel 18.6 van de Omgevingswet juncto artikel 18.1a, eerste lid, aangewezen toezichthouders, bijstand verlenen aan een markttoezichtautoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van de EU-verordening markttoezicht, uit een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 22 van die verordening.
De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1°, wordt bij ‘de Telecommunicatiewet’ ‘10.1, 10.11, tweede lid, 10.15, eerste lid, 10.17, eerste lid’ vervangen door ‘10.1, 10.11, tweede lid, 10.11a, 10.11b, 10.15, eerste lid, 10.17 eerste lid’.
2. In onderdeel 3°, wordt bij ‘de Warenwet’ ‘artikel 21, tweede lid, 27, tweede lid, 30, derde lid’ vervangen door ‘artikel 21, tweede lid, 27, tweede lid, 30, derde lid, en 32e, tweede lid’;
3. In onderdeel 4°, wordt bij ‘de Metrologiewet’ ‘23, eerste en tweede lid en vijfde lid, tweede volzin’ vervangen door ‘23, eerste, tweede en vijfde lid, tweede volzin, 23a, 23b’ en wordt bij ‘de Wet scheepsuitrusting 2016’ ‘artikel 22, met uitzondering van artikel 22, eerste lid en vijfde lid, onderdeel a’ vervangen door ‘artikel 22, met uitzondering van het eerste en vijfde lid, onderdelen a en d’.
B
Artikel 1a wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 2°, wordt bij ‘de Wegenverkeerswet 1994’ ‘de krachtens artikel 29 en 31 genoemde artikelen van een EU-verordening in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen en de artikelen 30, 31, tweede lid en 33’ vervangen door ‘de krachtens artikel 29 en 31 genoemde artikelen van een EU-verordening of -richtlijn in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen en de artikelen 29a, 30, 30a en 33’.
2. In onderdeel 3°, wordt bij ‘de Meststoffenwet’ ‘de artikelen 4, 5, 6, 9, tweede en derde lid, 11, tweede en derde lid, 13, vierde lid, 15, 16, 34, 35, 36, 37, 38, derde lid en 40’ vervangen door ‘de artikelen 4, 5, 5a, 6, 9, tweede en derde lid, 11, tweede en derde lid, 13, vierde lid, 15, 16, 34, 35, 36, 37, 38, derde lid en 40’.
De Wet pleziervaartuigen 2016 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische volgorde worden vier begripsbepalingen ingevoegd, luidende:
aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van de EU-verordening markttoezicht;
Verordening (EU) nr. 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019 L169);
fulfilmentdienstverlener als bedoeld in artikel 3, onderdeel 11, van de EU-verordening markttoezicht;
autoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van de EU-verordening markttoezicht en aangewezen als markttoezichthouder;.
2. De begripsomschrijvingen ‘gemachtigde’, ‘marktdeelnemers’ en ‘markttoezicht’ komen te luiden:
gemachtigde als bedoeld in artikel 3, onderdeel 12, van de EU-verordening markttoezicht;
marktdeelnemers als bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van de EU-verordening markttoezicht;
markttoezicht als bedoeld in artikel 3, onderdeel 3, van de EU-verordening markttoezicht, waarbij onder ‘het onder die wetgeving vallende openbaar belang’ in ieder geval wordt verstaan: de gezondheid en veiligheid;.
B
Artikel 12, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden: de artikelen 7, 9, derde lid, tot en met 13 van de richtlijn en de artikelen 5, tweede lid, tweede volzin, en 7 van de EU-verordening markttoezicht, en.
2. Onderdeel b komt te luiden: artikel 25 van de richtlijn en artikel 4, eerste, derde en vierde lid, van de EU-verordening markttoezicht.
C
Na artikel 13 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
De ingevolge artikel 13 aangewezen ambtenaren, zijn bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van de EU-verordening markttoezicht. Artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
1. De ingevolge artikel 13 aangewezen ambtenaren zijn bevoegd om, ter uitvoering van de EU-verordening markttoezicht, onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot hun identiteit en hoedanigheid, producten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, te verkrijgen ten behoeve van het controleren van de kenmerken van deze producten en de verificatie van de documenten en de hieraan gerelateerde handelingen te verrichten voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is. Artikel 5:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid, maakt daarvan een schriftelijk verslag op waarin wordt vermeld:
a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;
b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;
c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;
d. het adres, waaronder indien van toepassing, het elektronische adres waar het product, bedoeld in het eerste lid, is verkregen en, voor zover bekend, de omschrijving van de betrokken marktdeelnemer;
e. de onjuiste of onvolledige gegevens die zijn verstrekt bij de verkrijging van het product;
f. de wijze waarop en het tijdvak waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;
g. wat de uitkomst is van het onderzoek van het verkregen product.
1. Ter uitvoering van de EU-verordening markttoezicht kan Onze Minister, indien er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico als bedoeld in artikel 3, onderdeel 20, van de EU-verordening markttoezicht, gevormd door het product, weg te nemen, een zelfstandige last opleggen aan degene die daartoe in staat is, om inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15, van de EU-verordening markttoezicht of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing voor eindgebruikers, bedoeld in artikel 3, onderdeel 21, van de EU-verordening markttoezicht, wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface.
2. Indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een last als bedoeld in het eerste lid is voldaan, kan Onze Minister een zelfstandige last opleggen aan een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van de EU-verordening markttoezicht om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te beperken, onder meer door een daarvoor in aanmerking komende derde te verzoeken dergelijke maatregelen uit te voeren.
3. Degene tot wie een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is gericht, handelt overeenkomstig die last.
4. Op grond van het eerste of tweede lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.
5. Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
6. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vijfde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister, binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.
7. Onze Minister maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste of tweede lid, bekend.
Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover de krachtens artikel 13 van de wet aangewezen toezichthouders bijstand verlenen aan een markttoezichtautoriteit uit een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 22 van die verordening.
De Wet scheepsuitrusting 2016 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische volgorde worden twee begripsbepalingen ingevoegd, luidende:
Verordening (EU) nr. 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019 L 169);
gemachtigde als bedoeld in artikel 3, onderdeel 12, van de EU-verordening markttoezicht;.
2. De begripsomschrijvingen ‘marktdeelnemers’, ‘markttoezicht’ en ‘markttoezichtautoriteit’ komen te luiden:
marktdeelnemers als bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van de EU-verordening markttoezicht;
markttoezicht als bedoeld in artikel 3, onderdeel 3, van de EU-verordening markttoezicht, waarbij onder ‘het onder die wetgeving vallende openbaar belang’ wordt verstaan: de maritieme veiligheid, de gezondheid en het milieu;
ambtenaren als bedoeld in artikel 16, die als markttoezichtautoriteit als bedoeld in de EU-verordening markttoezicht verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van markttoezicht;.
3. De begripsbepaling vertegenwoordiger vervalt.
B
In artikel 8, tweede lid, wordt ‘vertegenwoordiger’ vervangen door ‘gemachtigde’.
C
Na artikel 16 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
De ingevolge artikel 16 aangewezen ambtenaren, zijn bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van de EU-verordening markttoezicht. Artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
1. De ingevolge artikel 16 aangewezen ambtenaren zijn bevoegd om, ter uitvoering van de EU-verordening markttoezicht, onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot hun identiteit en hoedanigheid, producten te verkrijgen ten behoeve van het controleren van de kenmerken van deze producten en de verificatie van de documenten en de hieraan gerelateerde handelingen te verrichten voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is. Artikel 5:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid, maakt daarvan een schriftelijk verslag op waarin wordt vermeld:
a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;
b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;
c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;
d. het adres, waaronder indien van toepassing, het elektronische adres waar het product, bedoeld in het eerste lid, is verkregen en, voor zover bekend, de omschrijving van de betrokken marktdeelnemer;
e. de onjuiste of onvolledige gegevens die zijn verstrekt bij de verkrijging van het product;
f. de wijze waarop en het tijdvak waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;
g. wat de uitkomst is van het onderzoek van het verkregen product of de verkregen scheepsuitrusting.
1. Ter uitvoering van de EU-verordening markttoezicht kan Onze Minister, indien er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico als bedoeld in artikel 3, onderdeel 20, van de EU-verordening markttoezicht, gevormd door het product, weg te nemen, een zelfstandige last opleggen aan degene die daartoe in staat is, om inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15, van de EU-verordening markttoezicht of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing voor eindgebruikers, bedoeld in artikel 3, onderdeel 21, van de EU-verordening markttoezicht, wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface.
2. Indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een last als bedoeld in het eerste lid is voldaan, kan Onze Minister een zelfstandige last opleggen aan een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van de EU-verordening markttoezicht om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te beperken, onder meer door een daarvoor in aanmerking komende derde te verzoeken dergelijke maatregelen uit te voeren.
3. Degene tot wie een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of het tweede lid is gericht, handelt overeenkomstig die last.
4. Op grond van het eerste of tweede lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.
5. Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
6. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vijfde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister, binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.
7. Onze Minister maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste of tweede lid, bekend.
D
Aan artikel 22, vijfde lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. artikel 7 van de EU-verordening markttoezicht.
E
In artikel 23, eerste lid, wordt na ‘opleggen’ ingevoegd: , met uitzondering van het verbod gesteld in het vijfde lid, onderdeel d.
De Wet vervoer gevaarlijke stoffen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, worden in de alfabetische volgorde twee begripsbepalingen ingevoegd, luidende:
Richtlijn (EU) nr. 2010/35 van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2010 betreffende vervoerbare drukapparatuur en houdende intrekking van Richtlijnen 76/767/EEG, 84/525/EEG, 85/526/EEG, 84/527/EEG, en 1999/36/EG van de Raad (PbEU 2010, L 165);
Verordening (EU) nr. 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019 L169);.
B
Na artikel 34 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
De ingevolge artikel 34 aangewezen ambtenaren, zijn bevoegd voor krachtens artikel 10a in verband met de EU-richtlijn vervoerbare drukapparatuur gestelde verplichtingen, met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van EU-verordening markttoezicht. Artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
1. De ingevolge artikel 34 aangewezen ambtenaren zijn bevoegd om, ter uitvoering van de EU-verordening markttoezicht en voor krachtens artikel 10a gestelde verplichtingen in verband met de EU-richtlijn vervoerbare drukapparatuur, onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot hun identiteit en hoedanigheid, producten waarvoor krachtens artikel 10a verplichtingen zijn gesteld, te verkrijgen ten behoeve van het controleren van de kenmerken van deze producten en de verificatie van de documenten en de hieraan gerelateerde handelingen te verrichten voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is. Artikel 5:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid, maakt daarvan een schriftelijk verslag op waarin hij vermeldt:
a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;
b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;
c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;
d. het adres, waaronder indien van toepassing, het elektronische adres waar het product, bedoeld in het eerste lid, is verkregen en, voor zover bekend, de omschrijving van de betrokken marktdeelnemer, bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van EU-verordening markttoezicht;
e. de onjuiste of onvolledige gegevens die zijn verstrekt bij de verkrijging van het product;
f. de wijze waarop en het tijdvak waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;
g. wat de uitkomst is van het onderzoek van het verkregen product.
1. Ter uitvoering van de EU-verordening markttoezicht kan Onze Minister, voor krachtens artikel 10a gestelde verplichtingen in verband met de EU-richtlijn vervoerbare drukapparatuur, en indien er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico als bedoeld in artikel 3, onderdeel 20, van de EU-verordening markttoezicht, gevormd door het product, weg te nemen, een zelfstandige last opleggen aan degene die in staat is, om inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15, van EU-verordening markttoezicht of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing voor eindgebruikers wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface.
2. Indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een last als bedoeld in het eerste lid is voldaan, kan Onze Minister een zelfstandige last opleggen aan een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van de EU-verordening markttoezicht om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te beperken, onder meer door een daarvoor in aanmerking komende derde te verzoeken dergelijke maatregelen uit te voeren.
3. Degene tot wie een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of het tweede lid is gericht, handelt overeenkomstig die last.
4. Op grond van het eerste of tweede lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.
5. Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
6. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vijfde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister, binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.
7. Onze Minister maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste of tweede lid, bekend.
Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover de krachtens artikel 34 aangewezen toezichthouders bijstand verlenen aan een markttoezichtautoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van de EU-verordening markttoezicht, uit een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 22 van die verordening.
In artikel 10, eerste lid, onderdeel g, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie wordt in onderdeel g ‘en artikel 30 van die wet’ vervangen door ‘en de artikelen 29a, 30, 30a 34, 34a en 35 van die wet’.
De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Voor de toepassing van verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L169) wordt voor het bij of krachtens deze wet bepaalde verstaan onder:
aanbieder van een dienst zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onder b, van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij ( PbEU 2015, L 241);
fulfilmentdienstverlener als bedoeld in artikel 3, onderdeel 11, van verordening (EU) 2019/1020;
marktdeelnemer als bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van verordening (EU) 2019/1020;
online interface als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15, van verordening (EU) 2019/1020;
verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L169).
B
Na artikel 93 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
De toezichthoudende ambtenaren, bedoeld in artikel 93, tweede lid, zijn bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van verordening (EU) 2019/1020. Artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
1. De toezichthoudende ambtenaren, bedoeld in artikel 93, tweede lid, zijn bevoegd om, ter uitvoering van verordening (EU) 2019/1020, onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot hun identiteit en hoedanigheid, bouwproducten te verkrijgen en de hieraan gerelateerde handelingen te verrichten voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is. Artikel 5:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, maakt daarvan een schriftelijk verslag op waarin hij vermeldt:
a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;
b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;
c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;
d. het adres, waaronder indien van toepassing, het elektronische adres, waar het bouwproduct is verkregen en, voor zover bekend, de omschrijving van de betrokken marktdeelnemer;
e. de onjuiste of onvolledige gegevens die bij de handelingen ten behoeve van het verkrijgen van het bouwproduct zijn verstrekt;
f. de wijze waarop en het tijdvak waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;
g. hetgeen tijdens het onderzoek van het bouwproduct is verricht, gebleken en overigens is voorgevallen.
1. Ter uitvoering van verordening (EU) 2019/1020 kan Onze Minister, indien er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico als bedoeld in artikel 3, onderdeel 20, van verordening (EU) 2019/1020, gevormd door een bouwproduct, weg te nemen, een zelfstandige last opleggen aan degene die daartoe in staat is, om inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing voor eindgebruikers wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface.
2. Indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een last als bedoeld in het eerste lid is voldaan, kan Onze Minister een zelfstandige last opleggen aan een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te beperken, onder meer door een daarvoor in aanmerking komende derde te verzoeken dergelijke maatregelen uit te voeren.
3. Degene tot wie een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is gericht, handelt overeenkomstig die last.
4. Op grond van het eerste of tweede lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.
5. Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
6. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vijfde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.
7. Onze Minister maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste of tweede lid, bekend.
8. Onze Minister kan een last onder dwangsom opleggen aan degene die handelt in strijd met het derde lid.
Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing voor zover een toezichthoudende ambtenaar, bedoeld in artikel 93, tweede lid, bijstand verleent aan een markttoezichtautoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van verordening (EU) 2019/1020 uit een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van artikel 22 van die verordening.
C
Het achtste lid van artikel 1 wordt vernummerd tot zevende lid.
D
In artikel 93a wordt ‘artikel 93, tweede lid’ vervangen door ‘artikel 93, derde lid’.
E
In artikel 93b wordt ‘artikel 93, tweede lid’ vervangen door ‘artikel 93, derde lid’.
F
In artikel 93d wordt ‘artikel 93, tweede lid’ vervangen door ‘artikel 93, derde lid’.
G
Na artikel 119 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
H
In artikel 120b, eerste lid, wordt ‘artikel 120, tweede lid’ vervangen door: artikel 119, tweede lid, artikel 119a, tweede lid, en artikel 120, tweede lid.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Na inwerkingtreding van artikel 2.6 berust het Besluit etikettering energiegebruik personenauto’s in plaats van op artikel 13 van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie en artikel 4b van de Wegenverkeerswet, op de artikelen 4b en 34 van de Wegenverkeerswet 1994.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
Dit wetsvoorstel voorziet in een wijziging van verschillende wetten ter uitvoering van de Europese markttoezichtverordening1 (hierna ook: markttoezichtverordening of nieuwe markttoezichtverordening). De markttoezichtverordening is op 16 juli 2019 in werking getreden (conform artikel 44, op de twintigste dag na publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie). Vanaf 16 juli 2021 is de markttoezichtverordening van toepassing. De artikelen 29 tot en met 33 en artikel 36 zijn evenwel van toepassing met ingang van 1 januari 2021.
Deze markttoezichtverordening regelt het markttoezicht op producten en heeft als doel het waarborgen dat producten voldoen aan de harmonisatiewetgeving van de Unie. Zij vervangt de artikelen 15 tot en met 29 van verordening (EG) nr. 765/2008 inzake accreditatie en markttoezicht2 (hierna ook: oude markttoezichtverordening).
Dit wetsvoorstel is nodig omdat de markttoezichtverordening vereist dat de instanties die zijn belast met het houden van markttoezicht over enkele bevoegdheden beschikken waarover zij op dit moment niet beschikken. Het wetsvoorstel voorziet hierin. Daarnaast bevat het wetsvoorstel bepalingen over de verplichtingen van marktdeelnemers, het verhalen van kosten op marktdeelnemers en wordt een sanctieregime ingesteld. Waar nodig worden in de wetgeving voorkomende begrippen uit de oude markttoezichtverordening vervangen door begrippen van de nieuwe markttoezichtverordening. Het wetsvoorstel bevat verder geen aanvullende nationale maatregelen. Notificatie van het wetsvoorstel op grond van richtlijn 2006/123/EG3 of richtlijn 2015/1535/EU4 is dus niet vereist.
In hoofdstuk 2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting zullen de inhoud en achtergrond van de oude markttoezichtverordening worden toegelicht, waarna in hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de inhoud van de nieuwe markttoezichtverordening. In hoofdstuk 4 wordt de inhoud van dit wetsvoorstel uiteengezet. In hoofdstuk 5 worden de uitgebrachte adviezen en de uitkomsten van de uitvoerings- en handhavingstoetsen van de bevoegde autoriteiten behandeld en het gevolg dat daaraan is gegeven. Tot slot bevat deze memorie van toelichting een artikelsgewijze toelichting inclusief een transponeringstabel met betrekking tot de markttoezichtverordening.
Dit wetvoorstel voorziet tevens in de uitvoering van een Europese verordening die betrekking heeft op de etikettering van banden van motorvoertuigen5. Deze verordening is met ingang van 25 mei 2021 van toepassing en maakt ook deel uit van de EU-harmonisatiewetgeving waarop de nieuwe markttoezichtverordening van toepassing is. De uitvoering van deze etiketteringsverordening wordt geregeld in de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994). Daarnaast voorziet dit wetsvoorstel, in de wettelijke basis in de Wvw 1994 ten behoeve van de hernieuwde implementatie van drie richtlijnen die betrekking hebben op specifieke eisen die van belang zijn in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen en het markttoezicht daarop. Deze richtlijnen vallen ook onder de nieuwe markttoezichtverordening. Ook voorziet dit wetsvoorstel in de wettelijke basis ten behoeve van de aanvullende implementatie van een richtlijn in verband met de etikettering van personenauto’s. Voor een meer uitgebreide toelichting op de inhoud en achtergronden van de genoemde verordening en de richtlijnen en de uitvoering daarvan in de Wvw 1994 wordt verwezen naar de inleidende toelichting bij artikel 2.6 in het artikelsgewijze deel van deze memorie van toelichting. Daar is ook een transponeringstabel met betrekking tot de etiketteringsverordening opgenomen. Transponeringstabellen voor de implementatie van de richtlijnen zullen bij de uiteindelijke implementatiewetgeving op grond van de Wvw 1994 worden gevoegd.
Deze memorie van toelichting wordt in overeenstemming met de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Infrastructuur en Waterstaat, van Justitie en Veiligheid, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, alsmede de staatssecretarissen van Infrastructuur en Waterstaat, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitgebracht.
In 2008 is de oude markttoezichtverordening vastgesteld. Deze werd per 1 januari 2010 van toepassing. De oude markttoezichtverordening strekte ertoe te waarborgen dat de producten die vallen onder het vrije verkeer van goederen binnen de Europese Unie en waarvoor geharmoniseerde regelgeving geldt, voldoen aan eisen die een hoog beschermingsniveau bieden voor de algemene belangen, zoals de gezondheid en veiligheid voor de mens. Hiertoe bevatte die verordening regels omtrent accreditatie, markttoezicht, controle van producten uit landen buiten de Europese Unie (derde landen) en de CE-markering. De regels omtrent markttoezicht en controle van producten uit landen buiten de Europese Unie (artikelen 15 tot en met 29), waarvan de uitvoering overigens niet noopten tot aanpassing van regelgeving, worden hieronder uitgelicht.6
De oude markttoezichtverordening legt de markttoezichtautoriteiten en de lidstaten bevoegdheden, taken en verplichtingen op. Zo moeten de markttoezichtautoriteiten op toereikende schaal en op passende wijze de kenmerken van producten controleren door middel van een verificatie van de documenten en, zo nodig, door fysieke en laboratoriumcontroles op basis van geschikte monsters. Wanneer zij dat nodig achten, mogen de autoriteiten van de lidstaten producten die een ernstig risico met zich meebrengen, terugroepen, uit de handel nemen, verbieden deze producten op de markt aan te bieden, vernietigen of op een andere manier onbruikbaar maken. Ook zien de lidstaten toe op een efficiënte samenwerking en uitwisseling van informatie over alle aangelegenheden inzake producten die een risico meebrengen. Er is een informatieplicht ten opzichte van het publiek, de Europese Commissie (hierna: de Commissie) en de overige lidstaten.
Ook stelt de verordening dat de autoriteiten die belast zijn met de controle van producten die de communautaire markt binnenkomen, moeten beschikken over de nodige bevoegdheden en middelen om hun taken goed te kunnen uitvoeren. Autoriteiten die belast zijn met de controle aan de buitengrenzen wordt opgelegd in welke situaties zij het in het vrije verkeer brengen van een product moeten opschorten. Ook wordt omschreven in welke situaties deze opgeschorte producten weer vrijgegeven kunnen worden en in het geval een product niet voldoet of ernstige risico’s met zich meebrengt, welke maatregelen genomen dienen te worden door de markttoezichtautoriteiten. Het gedeelte over markttoezicht en controle van producten uit derde landen van de oude markttoezichtverordening heeft vooral tot praktische aanpassingen geleid. Zo is er onder andere een communautair ICT-systeem voor de snelle uitwisseling van informatie en een algemeen informatiebeheersysteem opgezet, moesten de lidstaten zorgen voor geschikte communicatie- en coördinatiemechanismen en dienden de lidstaten periodiek een evaluatie en beoordeling van hun markttoezichtactiviteiten uit te voeren.
In de memorie van toelichting bij de Wet aanwijzing nationale accreditatie instantie is uitgelegd dat voor de bepalingen van de oude markttoezichtverordening waarvoor een wettelijke basis nodig is, aan dit vereiste is voldaan. In de productregelgeving ter implementatie van geharmoniseerde Europese regels is voorzien in producteisen en toezicht op de naleving van die specifieke eisen. Het gaat hier om bijvoorbeeld de Warenwet, de Telecommunicatiewet, de Metrologiewet, de Wet scheepsuitrusting of de Wet pleziervaartuigen. Voor zover de productspecifieke regelgeving geen mogelijkheden bevat om in te grijpen bij producten die een ernstig risico vormen, kan op grond van de Warenwet worden ingegrepen. Ook is in die memorie toegelicht dat de bevoegdheden van de markttoezichtautoriteiten tot het vorderen van inlichtingen, het betreden van bedrijfsruimten van de marktdeelnemers en het nemen van de nodige monsters kunnen worden ontleend aan respectievelijk de artikelen 5:16, 5:15 en 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Op 19 december 2017 heeft de Commissie een mededeling uitgebracht aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s met als titel ‘Het goederenpakket: Het vertrouwen in de eengemaakte markt versterken’7 (hierna: de mededeling).
In de mededeling stelt de Commissie dat de interne markt een van de grootste troeven van de Europese Unie is. Volgens de Commissie zijn er echter twee structurele tekortkomingen op de interne markt voor goederen. Dit betreft ten eerste tekortkomingen in de handhaving van de geharmoniseerde EU-veiligheidsvoorschriften voor producten. Ondanks verreikende veiligheidsvoorschriften zijn er nog te veel onveilige en illegale producten op de markt, aldus de Commissie. De tweede tekortkoming is volgens de Commissie gelegen in producten die niet of slechts gedeeltelijk onder geharmoniseerde EU-veiligheidsvoorschriften voor producten vallen (bijvoorbeeld meubelen, tafelgerei of bepaalde bouwmaterialen). Dergelijke producten kunnen in de ene lidstaat als veilig worden beschouwd, maar in een andere lidstaat problemen ondervinden om in de handel te worden gebracht. Om de structurele tekortkomingen te ondervangen, heeft de Commissie tegelijkertijd met de mededeling een herziening van verordening (EG) 765/2008 inzake markttoezicht en van verordening (EG) 764/2008 inzake de wederzijdse erkenning van technische voorschriften8, voorgesteld. Op 15 februari 2019 is een politiek akkoord bereikt over het voorstel. De nieuwe markttoezichtverordening is op 17 april 2019 aangenomen door het Europees Parlement en op 14 juni 2019 door de Europese Raad.
De nieuwe markttoezichtverordening is van toepassing op producten waarop de in bijlage I bij de markttoezichtverordening vermelde Europese harmonisatiewetgeving van toepassing is. In gevallen waarin de productspecifieke harmonisatiewetgeving bepalingen met hetzelfde doel bevat ten aanzien van markttoezicht en handhaving die specifieker zijn dan bepalingen in de markttoezichtverordening, gelden de bepalingen uit de productspecifieke harmonisatiewetgeving (artikel 2, eerste lid, van de markttoezichtverordening).
De artikelen 25 tot en met 28 van de markttoezichtverordening die zien op controle van producten die de markt van de Unie binnenkomen, zijn van toepassing voor zover het Unierecht geen specifieke bepalingen bevat over de controle van dergelijke producten.
Tevens laat de toepassing van deze markttoezichtverordening onverlet dat de markttoezichtautoriteiten specifiekere maatregelen nemen zoals bepaald in de richtlijn algemene productveiligheid9. Ook laat deze verordening de artikelen 12 tot en met 15 van de richtlijn inzake elektronische handel10, die zien op de aansprakelijkheid van dienstverleners die als tussenpersoon optreden, onverlet.
Eén van de doelen van de nieuwe markttoezichtverordening is de samenwerking tussen nationale markttoezichtautoriteiten11 verder versterken, zowel wat betreft de informatie-uitwisseling als de grensoverschrijdende handhavingsprocedures. Om deze samenwerking te versoepelen, kan bewijsmateriaal dat door een markttoezichtautoriteit in een lidstaat wordt gebruikt, zonder verdere formele vereisten door markttoezichtautoriteiten in een andere lidstaat worden gebruikt als onderdeel van onderzoeken om de conformiteit van producten te verifiëren (artikel 11, zesde lid).
In artikel 20 wordt verder het bestaande elektronische informatie-uitwisselingssysteem ICSMS gekoppeld aan het meldingssysteem voor zeer gevaarlijke producten RAPEX (EU Safety Gate), om zo de administratieve samenwerking tussen lidstaten te vergemakkelijken. Ook kunnen op basis van de markttoezichtverordening bevoegde autoriteiten elkaar verzoeken om wederzijdse bijstand bij een inbreuk binnen de Unie (artikelen 22–24). Een autoriteit van de ene lidstaat kan een autoriteit van een andere lidstaat verzoeken om informatie of om handhavingsmaatregelen. De aangezochte autoriteit is in beginsel verplicht tot medewerking. Dergelijke verzoeken lopen via de verbindingsbureaus van de betrokken lidstaten. De aangezochte autoriteit kan alleen gemotiveerd weigeren, bijvoorbeeld indien de verzoekende autoriteit niet voldoende heeft onderbouwd dat de gevraagde informatie noodzakelijk is om non-conformiteit vast te stellen.
De markttoezichtverordening bepaalt in artikel 35 dat de Commissie gemachtigd is om met derde landen overeenkomsten te sluiten om de doeltreffendheid van het markttoezicht te verbeteren. Deze overeenkomsten kunnen betrekking hebben op de gebruikte risicobeoordelingsmethodes, terugroepacties of andere maatregelen om non-conforme producten op te sporen.
Op grond van artikel 10 van de markttoezichtverordening dienen lidstaten één of meer bevoegde markttoezichtautoriteiten aan te wijzen. Om administratieve bijstand en samenwerking tussen markttoezichtautoriteiten uit verschillende lidstaten te vergemakkelijken, verplicht artikel 10 van de markttoezichtverordening de lidstaten eveneens tot de aanwijzing van een verbindingsbureau. Deze instantie is verantwoordelijk voor de coördinatie van de toepassing van de markttoezichtverordening in de lidstaat. In hoofdstuk 4 van deze memorie van toelichting wordt nader ingegaan op de aanwijzing van het verbindingsbureau in Nederland.
De markttoezichtverordening kent een breed scala aan onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden voor markttoezichtautoriteiten, deze staan beschreven in artikel 14 van de verordening. Gedeeltelijk is dit een continuering van bestaande bevoegdheden van de Nederlandse markttoezichthouders, gedeeltelijk worden nieuwe minimumbevoegdheden verlangd. Dit dient voornamelijk ter harmonisatie van het markttoezicht binnen de Europese Unie. In § 4.2 worden de afzonderlijke bevoegdheden toegelicht.
Op grond van artikel 25 van de markttoezichtverordening dienen lidstaten één of meer autoriteiten aan te wijzen die belast zijn met de controle op producten die de markt van de Unie binnenkomen. De bestaande wet- en regelgeving volstaat. De Nederlandse markttoezichthouders zijn eveneens belast met de controle op producten die de markt van de Unie binnenkomen. Waar nodig worden zij bijgestaan door de Douane.
Artikel 29 van de markttoezichtverordening bepaalt dat een Unienetwerk wordt opgericht. Dit netwerk, wat de opvolger is van de IMP-MSG groep waarin de oude markttoezichtverordening werd besproken, heeft tot doel om de nationale toezichthouders te ondersteunen in hun handhavingsuitvoering. In het netwerk zit per lidstaat een afgevaardigde van het verbindingsbureau, per lidstaat eventueel een nationale deskundige, de voorzitters van de administratieve samenwerkingsgroepen (zogenaamde ADCO’s) en de Commissie. Het idee is om kennis te delen en om administratieve ondersteuning te verlenen voor gezamenlijke onderzoeksactiviteiten. Het netwerk doet dit onder andere door in te zetten op het identificeren van gezamenlijke prioriteiten voor het markttoezicht in de Europese Unie en het faciliteren van grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over productevaluaties, risicobeoordeling en testmethodes. Het netwerk kan ook aan kennisontwikkeling doen door onder andere trainingen te organiseren, door uitwisseling van personeel en het uitnodigen van deskundigen.
De nieuwe markttoezichtverordening bevat ook verplichtingen voor marktdeelnemers, hier wordt in § 4.1 meer over toegelicht. Evenals in de oude markttoezichtverordening is het uitgangspunt van de nieuwe markttoezichtverordening dat conformiteit van producten in de eerste plaats een verantwoordelijkheid is van de marktdeelnemer, meestal de fabrikant, die een product op de markt wil brengen. Daaruit vloeit ook voort dat de marktdeelnemer bij het vermoeden van een non-conformiteit het eerste aanspreekpunt moet zijn om meer informatie te verschaffen of desgewenst corrigerende maatregelen te nemen. Artikel 7 van de markttoezichtverordening expliciteert dat de marktdeelnemers bij het nemen van maatregelen voor het wegnemen of beperken van de risico’s die veroorzaakt worden door producten die zij op de markt aanbieden, samen dienen te werken met de markttoezichtautoriteiten. Nieuw in de markttoezichtverordening is dat toezichthouders met andere bevoegde autoriteiten of met organisaties die marktdeelnemers vertegenwoordigen kunnen samenwerken om gezamenlijk non-conforme producten op te sporen (artikel 9).
Uit artikel 4, eerste en tweede lid, van de markttoezichtverordening volgt dat voor een beperkt aantal productgroepen die staan vermeld in het vijfde lid van dat artikel dat zij alleen in de handel mogen worden gebracht als er in de Unie een marktdeelnemer is die onder andere (technische) informatie kan verstrekken aan markttoezichtautoriteiten over het product en medewerking kan verlenen aan corrigerende maatregelen. De marktdeelnemer die deze taken op zich neemt kan, ingevolge het tweede lid, een in de Unie gevestigde fabrikant, een importeur, een daartoe aangewezen gemachtigde of een fulfilmentdienstverlener zoals bedoeld in § 4.1 zijn. De hoofdreden voor het opnemen van dit artikel in de markttoezichtverordening is de opkomst van internethandel, waarbij eindgebruikers steeds vaker producten rechtstreeks bij aanbieders in derde landen kopen. Hierdoor is het voor markttoezichtautoriteiten steeds lastiger om een marktdeelnemer in de Unie aan te spreken in het geval een product niet aan de Europese harmonisatiewetgeving lijkt te voldoen. Bij deze vorm van internethandel wordt ook gebruik gemaakt van fulfilmentdienstverleners. In eerdere productregelgeving komt de fulfilmentdienstverlener als marktdeelnemer niet voor.
De Commissie zal uiterlijk op 31 december 2026, en vervolgens om de vijf jaar, bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag indienen over de toepassing van de nieuwe markttoezichtverordening. In het verslag wordt beoordeeld of de doelstellingen van deze verordening zijn verwezenlijkt. Ook wordt in de evaluatie het toepassingsgebied van deze verordening en de doeltreffendheid van het systeem van collegiale toetsing en van de door de Unie gefinancierde markttoezichtactiviteiten beoordeeld. Daarnaast stelt de Commissie uiterlijk 16 juli 2023 een evaluatieverslag op over de tenuitvoerlegging van artikel 4. In dit verslag wordt met name aandacht besteed aan dat artikel, de effecten ervan en de kosten en baten ervan. Dat verslag gaat, in voorkomend geval, vergezeld van een wetgevingsvoorstel.
Een EU-verordening werkt rechtstreeks door in de rechtsorde van de lidstaten en lidstaten van de Europese Unie zijn verplicht om alle maatregelen te nemen die nodig zijn voor de volledige verwezenlijking van een verordening. Gelet op het rechtstreekse karakter maakt een verordening automatisch deel uit van de nationale rechtsorde en is het verboden om bepalingen ervan in het nationale recht over te nemen (het zogenaamde overschrijfverbod). Wel kan het voor de operationalisering van een verordening nodig zijn om bepalingen met betrekking tot procedures, handhaving, rechtsbescherming en aanwijzing van uitvoeringsorganen op te nemen in nationale regelgeving. Daarin voorziet dit wetsvoorstel, waarbij het uitgangspunt van de rechtstreekse werking van de verordening en minimumomzetting wordt gerespecteerd.
De markttoezichtverordening introduceert in artikel 3, onderdeel 11, een nieuwe marktdeelnemer: de fulfilmentdienstverlener. Dit is ‘een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het kader van een handelsactiviteit ten minste twee van de volgende diensten aanbiedt: opslag, verpakking, adressering en verzending zonder eigenaar te zijn van de producten, met uitzondering van postdiensten, pakketbezorgdiensten en andere postdiensten of vrachtvervoersdiensten’. Deze marktdeelnemer is geïntroduceerd omdat dergelijke dienstverleners steeds vaker deel uitmaken van de (online) toeleveringsketen en daarin soortgelijke functies uitoefenen als importeurs, maar niet altijd vallen onder de traditionele definitie van importeur, waardoor markttoezicht op producten die via fulfilmentdienstverleners op de markt worden gebracht soms niet mogelijk is.12 In dit wetsvoorstel zijn wijzigingen van de verschillende wetten ten aanzien van de producten waar de verordening betrekking op heeft opgenomen, om te bewerkstelligen dat de Nederlandse markttoezichthouders daadwerkelijk toezicht kunnen gaan uitoefenen op fulfilmentdienstverleners.
Zoals is aangegeven in paragraaf 3.3. van deze toelichting, bepaalt artikel 4 van de markttoezichtverordening dat producten die vallen onder het vijfde lid van dat artikel, alleen in de handel mogen worden gebracht als er in de Europese Unie een fabrikant, importeur, gemachtigde of fulfilmentdienstverlener is die de beschikking heeft over de voor dat product vereiste documentatie en die deze documentatie heeft gecontroleerd (artikel 4, tweede en derde lid, onderdeel a). Ook dient deze marktdeelnemer indien een markttoezichthouder een met redenen omkleed verzoek daartoe indient, informatie en documentatie om de conformiteit van het product aan te tonen te overleggen (derde lid, onderdeel b), de markttoezichtautoriteiten te informeren als hij redenen heeft om aan te nemen dat een product in kwestie een risico vormt (derde lid, onderdeel c) en mee te werken met de markttoezichtautoriteiten (derde lid, onderdeel d). In het wetsvoorstel zijn verbodsbepalingen opgenomen om te handelen in strijd met hetgeen is bepaald in artikel 4. Op die manier wordt bewerkstelligd dat een markttoezichthouder kan ingrijpen indien een marktdeelnemer zich niet houdt aan hetgeen is bepaald in artikel 4.
Op een soortgelijke manier wordt in het wetsvoorstel uitvoering gegeven aan artikel 7 van de markttoezichtverordening. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat marktdeelnemers dienen samen te werken met de markttoezichtautoriteiten bij het nemen van maatregelen voor het wegnemen of beperken van de risico’s die veroorzaakt worden door producten die marktdeelnemers op de markt aanbieden. Vervolgens bepaalt het tweede lid van dat artikel dat aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij met markttoezichtautoriteiten samen dienen te werken om de risico’s van een product dat via hun diensten online te koop wordt aangeboden, weg te nemen of te beperken. In artikel 5:20 van de Awb is een algemene verplichting opgenomen om medewerking te verlenen aan toezichthouders. De meewerkplicht van artikel 7 strekt echter verder dan is bepaald in de Awb. De verordening vereist namelijk ook een meer actieve houding bij het nemen van maatregelen en het beperken van risico’s.
De nieuwe markttoezichtverordening noemt onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden waarover elke bevoegde autoriteit ten minste dient te beschikken (artikel 14, vierde lid). De nieuwe markttoezichtverordening continueert de door de oude markttoezichtverordening voorgeschreven minimumbevoegdheden en vereist bovendien enkele nieuwe minimumbevoegdheden voor de markttoezichtautoriteiten. Door deze uitbreiding beschikken de toezichthouders in de gehele Europese Unie over hetzelfde pakket aan bevoegdheden waardoor het markttoezicht nog meer wordt geharmoniseerd.
De nieuwe markttoezichtverordening vereist dat markttoezichtautoriteiten ten minste beschikken over de volgende bevoegdheden (artikel 14, vierde lid):
– om marktdeelnemers te gelasten relevante documenten, technische specificaties, gegevens of informatie over de conformiteit en technische aspecten van het product te verstrekken (onderdeel a);
– om marktdeelnemers te gelasten relevante informatie te verstrekken over de toeleveringsketen, over nadere bijzonderheden over het distributienet, over de producthoeveelheden op de markt en over andere productmodellen met dezelfde technische kenmerken als het product in kwestie (onderdeel b);
– om marktdeelnemers te gelasten relevante informatie te verstrekken die nodig is om de eigendom van websites te kunnen nagaan (onderdeel c);
– om onaangekondigd inspecties ter plaatse en fysieke controles van producten te verrichten (onderdeel d);
– om gebouwen, terreinen en vervoermiddelen te betreden die de marktdeelnemer bij zijn handels-, ondernemings-, ambachtelijke of beroepsactiviteiten gebruikt (onderdeel e);
– om op eigen initiatief onderzoeken in te stellen om gevallen van non-conformiteit vast te stellen en te beëindigen (onderdeel f);
– om marktdeelnemers te gelasten passende maatregelen te nemen om een geval van non-conformiteit te beëindigen of het risico weg te nemen (onderdeel g);
– om passende corrigerende maatregelen te nemen, met inbegrip van de bevoegdheid om het op de markt aanbieden van een product te verbieden of te beperken of te gelasten dat het product uit de handel genomen of teruggeroepen wordt (onderdeel h);
– om sancties op te leggen (onderdeel i);
– om, ook onder valse identiteit, productmonsters te verkrijgen (onderdeel j);
– om, wanneer er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen, de verwijdering van inhoud in verband met de betrokken producten van een online interface te gelasten of de expliciete vermelding te vereisen van een waarschuwing voor eindgebruikers wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface en indien niet aan een dergelijk verzoek wordt voldaan, aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij te verplichten de toegang tot de online interface te beperken (onderdeel k)
Zoals beschreven in paragraaf 2.2 van deze memorie van toelichting, voorzien de Awb en de productspecifieke regelgeving al in een deel van deze bevoegdheden. Hiervoor is dus geen nadere wettelijke voorziening vereist. Voor de bevoegdheden in artikel 14, vierde lid, onderdelen e, j en k van de markttoezichtverordening is een nadere wettelijke voorziening wel vereist, daar wordt hierna nader op ingegaan.
De bevoegdheden die markttoezichthouders ingevolge de markttoezichtverordening minimaal dienen te hebben, vertonen veel gelijkenis met de bevoegdheden die worden verlangd door verordening (EU) 2017/239413 die ziet op samenwerking tussen nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming. Voor zover nodig zijn de bevoegdheden uit verordening (EU) 2017/2394 opgenomen in de Wet handhaving consumentenbescherming. De bepalingen die zien op bevoegdheden en de toelichting daarbij in onderhavig wetsvoorstel sluiten nauw aan bij die van de Wet handhaving consumentenbescherming. Daarbij is het van belang op te merken dat de nieuwe bevoegdheden alleen kunnen worden ingezet ten aanzien van producten die onder de markttoezichtverordening vallen, ook al heeft in sommige gevallen de wet betrekking op meer producten. Een voorbeeld hiervan is de Warenwet waarin bepalingen staan over producten die onder de markttoezichtverordening vallen en producten waarvoor dat niet het geval is zoals voedingsmiddelen.
Artikel 14, vierde lid, onderdeel e, bevat de bevoegdheid om gebouwen, terreinen en vervoermiddelen te betreden die de marktdeelnemer bij zijn handels-, ondernemings-, ambachtelijke of beroepsactiviteiten gebruikt, om non-conformiteit op te sporen en bewijsmateriaal te verkrijgen. Marktdeelnemers kunnen activiteiten ook vanuit een woning ondernemen. Als een marktdeelnemer activiteiten onderneemt vanuit zijn woning, kan het nodig zijn dat een markttoezichthouder voor de opsporing van non-conformiteit en het vergaren van bewijsmateriaal de bevoegdheid heeft om die woning te betreden. Artikel 5:15 van de Awb bepaalt dat een toezichthouder bevoegd is om ‘elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner’. De bevoegdheid uit de verordening is ruimer, nu daarin de woning niet wordt uitgezonderd. Om die reden is deze bevoegdheid opgenomen in het wetsvoorstel. De voorwaarden voor betreden zoals vermeld in algemene wetten blijven wel van kracht. De Algemene wet op het binnentreden bepaalt dat in beginsel een voorafgaande machtiging is vereist (tenzij sprake is van een spoedeisende situatie). Deze wet bepaalt ook dat degene die bevoegd is een machtiging te geven (de burgemeester bij andere doeleinden dan strafvordering) zo’n machtiging alleen afgeeft als het doel waartoe wordt binnengetreden het binnentreden zonder toestemming van de bewoner redelijkerwijs vereist.
De regering onderkent dat de toepassing van deze door de markttoezichtverordening voorgeschreven bevoegdheid leidt tot een beperking van het huisrecht (artikel 12 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens). Artikel 12, eerste lid, van de Grondwet bepaalt dat het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner alleen is geoorloofd in gevallen bij of krachtens wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens wet zijn aangewezen.
Het huisrecht kan op grond van artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De in het wetsvoorstel opgenomen bevoegdheid voldoet, tezamen met de vereisten van de nieuwe markttoezichtverordening, aan de vereisten van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens voor het stellen van een beperking. Het wetsvoorstel voorziet in een wettelijke regeling van de bevoegdheid en bevat waarborgen die maken dat de toepassing van deze bevoegdheid alleen plaatsvindt met het oog op het gerechtvaardigde belang van verbetering van markttoezicht op producten om te waarborgen dat enkel producten worden aangeboden die een hoog beschermingsniveau bieden voor openbare belangen.
In artikel 14, vierde lid, onderdeel j, wordt een nieuwe bevoegdheid gecreëerd, namelijk het verkrijgen van productmonsters onder valse identiteit. Omdat markttoezichtautoriteiten moeten kunnen controleren of producten die op de markt van de Unie worden aangeboden, voldoen aan de eisen van de harmonisatiewetgeving van de Unie, en bewijsmateriaal betreffende non-conformiteit moeten kunnen verkrijgen, heeft de Europese wetgever deze nieuwe bevoegdheid in het leven geroepen. Aldus krijgen markttoezichthouders de bevoegdheid om producten onder valse identiteit aan te kopen.
Voor effectief toezicht kan het nodig zijn dat een markttoezichthouder zonder zich als zodanig bekend te maken, deelneemt aan het handelsverkeer om te bezien of een marktdeelnemer zich in de praktijk houdt aan de productregelgeving. De digitalisering van de handel brengt met zich mee dat veel aankopen niet langer alleen fysiek, maar ook online plaatsvinden. Bij aankopen via webpagina’s doet zich vaak de situatie voor dat een toezichthouder contactgegevens moet verstrekken. Indien de toezichthouder in dergelijke situaties als zodanig persoonlijk bekend is, is effectief toezicht op die manier niet mogelijk. Artikel 14, vierde lid, onderdeel j, van de markttoezichtverordening schrijft daarom voor dat de bevoegde autoriteit de bevoegdheid heeft om te opereren onder een fictieve identiteit. De markttoezichtverordening spreekt van het ‘verkrijgen van productmonsters’, waaronder ook te verstaan valt de handelingen gerelateerd aan het verkrijgen van dergelijke monsters. Hiermee zijn bedoeld handelingen met het oog op het sluiten van een overeenkomst of handelingen ter uitvoering van de overeenkomst. Hierbij kan gedacht worden aan het kopen van een product in een fysieke winkel of het doen van een aankoop via een online verkoopkanaal.
Om te bewerkstelligen dat een Nederlandse markttoezichthouder kan handelen met een fictieve identiteit als ware hij een eindgebruiker, voorziet dit wetsvoorstel in een uitzondering op de identificatieplicht van artikel 5:12, tweede lid, van de Awb bij de uitoefening van de bevoegdheid om te handelen met een fictieve identiteit. Als de toezichthouder door de marktdeelnemer wordt gevraagd zijn legitimatiebewijs te tonen, hoeft hij of zij niet zijn legitimatiebewijs als toezichthouder te laten zien. Ook in die situatie kan de toezichthouder tegenover een marktdeelnemer blijven handelen als ware deze een eindgebruiker. De uitzondering op de legitimatieplicht van artikel 5:12, tweede lid, van de Awb geldt alleen tijdens de inzet van de bevoegdheid bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdeel j, van de markttoezichtverordening. Als de toezichthouder na afloop van de inzet, of bij inzet van een andere bevoegdheid, wordt gevraagd om zijn legitimatiebewijs, dient hij dit wel te tonen.
De bevindingen van de toezichthouder bij aankopen met een fictieve identiteit zijn onderdeel van zijn onderzoek en kunnen worden gebruikt als onderbouwing van het besluit tot oplegging van een bestuurlijke herstelsanctie of een bestuurlijke boete. Dat betekent dat het uitoefenen van toezicht onder een fictieve identiteit ingrijpende gevolgen kan hebben voor een marktdeelnemer.
Opgemerkt wordt dat de voorgestelde bevoegdheid zich onderscheidt van onderzoek in het kader van toezicht naar informatie die reeds openbaar is. Daarvoor is geen aanvullende wettelijke grondslag nodig. Ook moet deze bevoegdheid worden onderscheiden van anoniem toezicht. Anoniem toezicht (het zogenaamde <mystery shopping>) is in de praktijk gebruikelijk en behoeft geen expliciete wettelijke basis. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in zijn uitspraak van 8 juli 2015 geoordeeld dat vanwege de doeltreffendheid van het onderzoek naar de naleving van de wet het in beginsel toelaatbaar is dat de toezichthouders anoniem toezicht uitoefenen.14 De artikelen 5:13 en 5:15 van de Awb bieden daar ruimte voor.
Bij aankopen met een fictieve identiteit, waarbij de toezichthouder valse gegevens verstrekt aan een marktdeelnemer, is een wettelijke grondslag op zijn plaats omdat de marktdeelnemer hierdoor informatie kan verstrekken die hij niet zou hebben verstrekt als hij had geweten dat de persoon tegenover hem een toezichthouder is. Met het oog op een eerlijk proces mag een toezichthouder een marktdeelnemer niet tot andere overtredingen brengen dan waarop diens opzet was gericht en zijn praktijk is ingericht.
Uitgangspunt is dat het gebruik van een fictieve identiteit nodig en proportioneel moet zijn, zowel ten aanzien van de zwaarte van de overtreding als van de mogelijkheden om alternatieve toezichtsbevoegdheden in te zetten. Het ligt in de rede dat de toezichthouders hiervoor een gezamenlijk afwegingskader opstellen.
Bovendien wordt het wenselijk geacht om de wijze waarop deze vorm van toezicht wordt uitgeoefend met nadere waarborgen te omkleden in het belang van degene op wie het onderzoek betrekking heeft. De handelswijze van de toezichthouder dient achteraf toetsbaar te zijn voor de rechter, wanneer deze moet oordelen over een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke herstelsanctie of een bestuurlijke boete die is gebaseerd, of mede is gebaseerd, op bewijs dat door middel van deze methode is verkregen. Dat wordt bewerkstelligd door de plicht voor een toezichthouder tot het opstellen van een verslag waarin hij meldt wat hem is gebleken en wat er verder tijdens het onderzoek is voorgevallen.
Eindgebruikers maken steeds meer gebruik van het internet voor de aankoop van producten of het afnemen van diensten. Toezicht op deze digitale handel brengt nieuwe uitdagingen met zich mee voor markttoezichthouders. De nieuwe markttoezichtverordening vereist dat de markttoezichtautoriteiten in de digitale omgeving snel en doeltreffend een einde kunnen maken aan inbreuken op productregelgeving. In gevallen waarin er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen, moeten de markttoezichtautoriteiten op grond van artikel 14, vierde lid, onderdeel k, van de markttoezichtverordening maatregelen kunnen nemen, waaronder het gelasten van het verwijderen van inhoud van een online interface of eisen dat een duidelijk zichtbare waarschuwing wordt getoond wanneer gebruikers zich toegang tot de online interface verschaffen (artikel 14, vierde lid, onderdeel k, onder i). De maatregelen moeten geschikt zijn om hun doelstelling te verwezenlijken en mogen niet verder gaan dan daartoe noodzakelijk is. Anders dan de overige maatregelen richten deze maatregelen zich niet per se tot degene die de productregelgeving overtreedt, maar kunnen zij ook zijn gericht tot een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij (artikel 14, vierde lid, onderdeel k, onder ii). Voor deze aanbieders geldt dat, als zij als tussenpersoon zijn te kwalificeren, op grond van de artikelen 12, 13 en 14 van de Europese richtlijn inzake elektronische handel15 zij zijn gevrijwaard van aansprakelijkheid voor hun aandeel in het ontsluiten van materiaal dat in strijd is met regelgeving, wanneer zij op geen enkele wijze zijn betrokken bij de doorgegeven informatie. Zodra een dergelijke aanbieder daadwerkelijk kennis heeft of krijgt van illegale informatie, dient hij prompt te handelen om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken, op straffe van verlies van zijn vrijwaring. Deze vrijwaring laat de mogelijkheid evenwel onverlet dat de aanbieder die als tussenpersoon optreedt, door een rechterlijke autoriteit wordt bevolen om een inbreuk te beëindigen of te voorkomen (artikelen 12, derde lid, 13, tweede lid, en 14, derde lid, van die richtlijn). Een lidstaat mag de aanbieder geen algemene verplichting opleggen om toe te zien op de via zijn server verspreide informatie of om actief te zoeken naar feiten of omstandigheden die op onrechtmatige activiteiten duiden (artikel 15, eerste lid, van die richtlijn). Wat wel redelijkerwijs wordt verwacht van aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij, is dat wanneer via hun dienst in strijd met productregelgeving wordt gehandeld of het aannemelijk is dat in strijd met deze regelgeving zal worden gehandeld, een grote kans op schade aan de belangen van eindgebruikers bestaat, zij op aanwijzing van een markttoezichtautoriteit meewerken aan het ontoegankelijk maken van gegevensverkeer tussen een aanbieder en eindgebruikers in Nederland.
De regering onderkent dat de toepassing van deze door de markttoezichtverordening voorgeschreven bevoegdheid kan leiden tot een beperking van de vrijheid van meningsuiting, die mede de vrijheid omvat om inlichtingen te ontvangen of te verstrekken (artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en artikel 11 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie). Het aanbieden van commerciële uitingen door een openbare elektronische communicatiedienst kan vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Artikel 7, derde lid, van de Grondwet bepaalt dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft voor het openbaren van gedachten en gevoelens door andere middelen dan drukpers en omroep, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
De uitoefening van het recht van vrijheid van meningsuiting kan op grond van artikel 10, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk (proportioneel en subsidiair) is in het belang van onder meer het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, of om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen. De in het wetsvoorstel opgenomen bevoegdheid voldoet, tezamen met de vereisten van de nieuwe markttoezichtverordening, aan de vereisten van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens voor het stellen van een beperking. Het wetsvoorstel voorziet in een wettelijke regeling van de bevoegdheid en bevat waarborgen die maken dat de toepassing van deze bevoegdheid alleen plaatsvindt met het oog op het gerechtvaardigde belang van verbetering van markttoezicht op producten om te waarborgen dat enkel producten worden aangeboden die een hoog beschermingsniveau bieden voor openbare belangen. Uitgangspunt is bij deze bevoegdheid dat het gebruik nodig en proportioneel moet zijn.
Voorgesteld wordt de door artikel 14, vierde lid, onderdeel k, van de markttoezichtverordening vereiste bevoegdheden toe te voegen aan het bestuursrechtelijke instrumentarium van de betrokken bevoegde autoriteiten, in de vorm van een zelfstandige last. Bij inzet van de bevoegdheid is van belang wat de gevolgen van de zelfstandige last voor het internetverkeer zijn. De inzet van de bevoegdheid mag er niet toe leiden dat dienstverleners van de informatiemaatschappij die fungeren als tussenpersoon in de positie gebracht worden dat zij het internetverkeer moeten filteren. Het is immers niet hun taak om op eigen initiatief een inschatting te maken van de onrechtmatigheid van door hen doorgegeven uitingen. Een zelfstandige last dient gericht te zijn op de onrechtmatige online inhoud, en kan niet gericht zijn op filtering of vervalsing van het internetverkeer als zodanig. Met het oog hierop wordt voorgesteld expliciet te bepalen dat geen zelfstandige last opgelegd kan worden die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer. Hiermee wordt bedoeld dat het niet is toegestaan om een ondernemer te verplichten om DNS- of IP-blokkades uit te voeren. Dergelijke blokkades zijn relatief eenvoudig te omzeilen en daarmee niet effectief. Vanwege de mogelijke beperking van grondrechten en het bijzondere belang van rechtsbescherming daarbij wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld om de inzet van de bevoegdheid afhankelijk te stellen van een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij de rechtbank. Het voorgestelde vereiste van een rechterlijke machtiging draagt bij aan de rechtseenheid waar het gaat om de inzet van deze bevoegdheid in verschillende rechtsgebieden. Na oplegging van de voorgestelde zelfstandige last staat voor belanghebbenden bezwaar en beroep open op grond van de Awb. De machtiging van de rechter-commissaris kan in deze procedure betrokken worden. Dit neemt niet weg dat de proportionaliteit en noodzakelijkheid van de zelfstandige last gronden voor bezwaar en beroep kunnen zijn, die de bestuursrechter zelfstandig en integraal kan toetsen. De voorgestelde aanpak sluit aan bij de keuzes die zijn gemaakt voor het vormgeven van een soortgelijke bevoegdheid in de Wet handhaving consumentenbescherming. Er zullen situaties zijn waarin het enkel opleggen van een zelfstandige last niet voldoende is om naleving te bewerkstelligen. Daarom wordt de mogelijkheid geïntroduceerd om aan de zelfstandige last een dwangsom te verbinden bij niet-naleving.
Efficiënt markttoezicht is een intensieve publieke taak. Het is aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat er altijd voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de markttoezichtautoriteiten naar behoren te voorzien van personeel en uitrusting. Gelet op de grote kosten die met onderzoek, opsporing, inbeslagname, testen en vernietiging gepaard gaan, voorziet artikel 15 van de markttoezichtverordening in de mogelijkheid om de gemaakte kosten voor activiteiten in verband met non-conforme producten te verhalen op de desbetreffende marktdeelnemers. In het wetsvoorstel wordt tweemaal van deze mogelijkheid gebruikgemaakt (Wet medische hulpmiddelen en Telecommunicatiewet).
Belangrijk is dat markttoezichthouders het nationale beleid rondom maathouden16 in acht nemen. In dit beleid is het algemene uitgangspunt geformuleerd dat handhaving van wet- en regelgeving in beginsel uit algemene middelen moet worden gefinancierd. Gedachte hierachter is dat deze activiteiten over het algemeen plaatsvinden ten behoeve van het algemeen belang. In maathouden zijn echter ook uitzonderingen geformuleerd op dit algemene uitgangspunt. Hierbij valt te denken aan (rechts)personen die op basis van specifieke criteria aanwijsbaar zijn die in substantiële mate profijt hebben bij toezicht en handhaving of indien (rechts-)personen de overheid aanwijsbaar noodzaken tot meer dan regulier toezicht en handhaving.
Het verbindingsbureau is verantwoordelijk voor het vertegenwoordigen van het gecoördineerde standpunt van de markttoezichtautoriteiten en de overeenkomstig artikel 25, eerste lid, van de markttoezichtverordening aangewezen autoriteiten die belast zijn met de controle op producten die de markt van de Unie binnenkomen en voor het mededelen van de nationale strategieën als vermeld in artikel 13 van de markttoezichtverordening. Het verbindingsbureau biedt ook ondersteuning bij de samenwerking tussen de markttoezichtautoriteiten in de verschillende lidstaten. Om het markttoezicht op online en offline aangeboden producten voor alle distributiekanalen even doeltreffend uit te voeren, vereist de markttoezichtverordening dat de lidstaten ervoor zorgen dat hun markttoezichtautoriteiten en hun verbindingsbureau beschikken over de middelen die zij nodig hebben om hun taken naar behoren te kunnen vervullen, met inbegrip van financiële en andere middelen, zoals een toereikend aantal bekwame personeelsleden, deskundigheid, procedures en andere regelingen. Als er op het grondgebied van een lidstaat meer dan een markttoezichtautoriteit is, zorgt die lidstaat ervoor dat de respectieve taken van die autoriteiten duidelijk worden omschreven en dat passende communicatie- en coördinatieregelingen worden getroffen om de autoriteiten in staat te stellen nauw samen te werken en hun taken doeltreffend uit te oefenen. Dat is in Nederland het geval. Dit wetsvoorstel voorziet in een grondslag voor Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat om een verbindingsbureau aan te wijzen.
Artikel 22 van de markttoezichtverordening bepaalt dat indien een markttoezichtautoriteit een onderzoek niet kan afronden doordat het voor haar onmogelijk is om bepaalde informatie te verkrijgen, zij bij de markttoezichtautoriteit van een andere EU-lidstaat waar toegang tot deze informatie kan worden afgedwongen, een gemotiveerd verzoek kan indienen om deze informatie te achterhalen. Dit betekent voor Nederlandse markttoezichthouders dat zij indien zij een verzoek op grond van artikel 22 van de markttoezichtverordening ontvangen, bevoegdheden dienen te hebben om op basis van zo’n verzoek te handelen. Om die reden wordt in het wetsvoorstel titel 5.2 van de Awb van overeenkomstige toepassing verklaard op verzoeken ingevolge artikel 22 van de markttoezichtverordening.
Artikel 41 van de markttoezichtverordening bepaalt dat de lidstaten voorschriften vaststellen ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van de verordening en van de in bijlage II bij de verordening opgenomen harmonisatiewetgeving van de Unie die verplichtingen voor marktdeelnemers inhouden, en dat zij alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat die sancties overeenkomstig het nationale recht worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Ter uitvoering van deze bepaling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij al bestaande sanctieregimes in de verschillende wetten ten aanzien van productgroepen die onder de nieuwe markttoezichtverordening vallen. Veelal is er sprake van een duaal stelsel. Overtredingen van de verordening en van de bij bijlage II bij de verordening opgenomen harmonisatiewetgeving van de Unie kunnen zowel bestuursrechtelijk (last onder bestuursdwang/dwangsom en bestuurlijke boete) als strafrechtelijk (WED-boete) worden gehandhaafd.
Dit wetsvoorstel is medio 2020 voor advisering aangeboden aan de Raad voor de Rechtspraak (RvdR). In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen van de uitkomst van dit advies beschreven.
Ook is aan AT, de IGJ, de ILT, de Inspectie SZW en de NVWA gevraagd een uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets uit te brengen.
Tot slot is het Adviescollege toetsing en regeldruk (ATR) verzocht om te beoordelen of zij een advies noodzakelijk achten. Op basis van de inhoud van het wetsvoorstel hebben zij geoordeeld geen advies hierover uit te hoeven brengen.
Hieronder volgt een korte samenvatting van het ontvangen advies, gevolgd door een reactie daarop en een beschrijving van de wijze waarop in het wetsvoorstel (al dan niet) aan het advies tegemoet gekomen is.
De RvdR constateert dat de voorwaarden voor het zonder toestemming betreden van een woning onvoldoende aan de orde worden gesteld. In artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden is bijvoorbeeld bepaald dat voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging is vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het Openbaar Ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Naar aanleiding van deze opmerking is paragraaf 4.2.2.1 van deze memorie van toelichting aangepast.
De RvdR merkt op dat het wetsvoorstel een inconsequentie bevat als het gaat om het zonder toestemming betreden van een woning. In het voorgestelde artikel voor de Telecommunicatiewet wordt momenteel bepaald dat artikel 5:15, eerste lid, van de Awb (een toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner) niet van toepassing is. In de overige artikelen die betrekking hebben op het zonder toestemming betreden van een woning wordt dit niet bepaald.
Naar aanleiding van deze opmerking is aan ieder artikel ten aanzien van het zonder toestemming betreden van een woning toegevoegd dat artikel 5:15, eerste lid, van de Awb niet van toepassing is.
De RvdR vraagt zich af of met de formulering die momenteel wordt gebruikt (‘ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van verordening (EU) 2019/1020’) het zonder toestemming betreden van een woning niet in meer dan door de verordening vereiste gevallen is toegestaan. De RvdR twijfelt of voldoende is geborgd dat het dient te gaan om een door een marktdeelnemer bij zijn handels-, ondernemings-, ambachtelijke of beroepsactiviteiten gebruikte woning.
De regering is van mening dat het antwoord op de vraag van de RvdR negatief luidt. Een expliciete clausulering tot een woning die een marktdeelnemer bij zijn handels-, ondernemings-, ambachtelijke of beroepsactiviteiten gebruikt is niet nodig. In artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, wordt tenslotte bepaald dat de bevoegdheidsuitoefening noodzakelijk moet zijn om de conformiteit van een product te achterhalen en bewijsmateriaal te verkrijgen. Dit zal slechts het geval zijn op het moment dat een marktdeelnemer een woning bij zijn handels-, ondernemings-, ambachtelijke of beroepsactiviteiten gebruikt.
De RvdR adviseert tot slot om in de tenzij-formule van artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (zie hierboven) de in het wetsvoorstel aangewezen toezichthouders op te nemen.
De regering acht het echter niet wenselijk dat de in het wetsvoorstel aangewezen toezichthouders worden opgenomen in de tenzij-formule van artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden. Een voorafgaande machtiging moet het uitgangspunt zijn.
De RvdR merkt op dat er al een buitenwettelijke variant van <mystery shopping> bestaat. De nieuw voorgestelde wettelijke grondslagen suggereren dat de buitenwettelijke variant niet langer mogelijk zou zijn. De RvdR stelt voor om een algemene grondslag in de Awb op te nemen.
De regering merkt op dat de voorgestelde bevoegdheid zich onderscheidt van anoniem toezicht. Anoniem toezicht (het zogenaamde <mystery shopping>) is in de praktijk gebruikelijk en behoeft geen expliciete wettelijke basis. Dit onderscheid wordt in paragraaf 4.2.2.2 van deze memorie van toelichting benoemd.
De RvdR is niet overtuigd door de argumenten voor de afgifte van een machtiging voor het opleggen van een zelfstandige last door de rechter-commissaris. Hij stelt voor om in plaats daarvan een besluitbevoegdheid met uitgestelde werking in het wetsvoorstel op te nemen. Om voldoende rechtsbescherming voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van de last te waarborgen dient te worden bepaald dat de zelfstandige last niet eerder dan vijf dagen na bekendmaking in werking treedt, zodat er in die periode een voorlopige voorziening kan worden gevraagd bij de bestuursrechter door belanghebbenden. De RvdR constateert dat de mogelijkheid om een aanbieder en het Openbaar Ministerie te horen niet goed past in het werk van de rechter-commissaris in het strafrecht en dat horen van het Openbaar Ministerie omwille van rechtseenheid niet noodzakelijk is.
De regering begrijpt en deelt het punt van de RvdR dat in het bestuursrecht een adequaat systeem van rechtsbescherming voorhanden is. Vanwege aansluiting bij andere wetten met een sterk vergelijkbare bevoegdheid, vanwege de mogelijke samenloop met strafbare feiten en vanwege de mogelijke zwaarwegende beperking van grondrechten bij het opleggen van deze zelfstandige last is in dit wetsvoorstel echter toch gekozen om een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris en de mogelijkheid om het Openbaar Ministerie te horen, te handhaven. De regering merkt daarnaast op dat met de toetsing van het voornemen tot het opleggen van een zelfstandige last door de rechter-commissaris een wettelijke waarborg bestaat voor afstemming tussen het strafrecht en het bestuursrecht bij de inzet van de voorgestelde bevoegdheid.
De RvdR vraagt zich af of het verstandig is om te bepalen dat beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris slechts kan worden ingesteld bij de sector strafrecht van de rechtbank Rotterdam.
De regering merkt op dat het niet de bedoeling is om machtigingszaken te concentreren bij de Rechtbank Rotterdam. Daar waar in de memorie van toelichting per abuis werd verwezen naar de rechtbank Rotterdam, is dit aangepast.
Hieronder volgt een korte samenvatting van de ontvangen uitvoerings- en handhaafbaarheidstoetsen (UHT), met telkens daarbij de reactie van de regering. De adviezen worden gezamenlijk per onderwerp behandeld.
AT adviseert om de definitie van marktdeelnemer uit de Telecommunicatiewet te vervangen door de definitie van marktdeelnemer uit de markttoezichtverordening. Door slechts voor bepaalde onderdelen uit de Telecommunicatiewet de definitie uit de markttoezichtverordening te laten gelden, zouden bepaalde verplichtingen niet gelden voor de nieuwe marktdeelnemer, de fulfilmentdienstverlener, terwijl dat wel zou worden verlangd door de markttoezichtverordening.
De regering merkt op dat de definitie van marktdeelnemer uit de markttoezichtverordening slechts moet gelden voor verplichtingen uit de markttoezichtverordening. Zij acht het niet wenselijk dat alle verplichtingen uit de Telecommunicatiewet gelden voor de nieuwe marktdeelnemer, de fulfilmentdienstverlener. Dat wordt namelijk niet verlangd door de markttoezichtverordening.
De NVWA en ILT vragen om in de memorie van toelichting het zonder toestemming betreden van een woning uitvoeriger toe te lichten. Momenteel wordt slechts verwezen naar de voorwaarden voor het betreden, maar wordt niet ingegaan op wat die voorwaarden dan inhouden.
Naar aanleiding hiervan is paragraaf 4.2.2.1 aangepast.
Evenals de RvdR (zie hierboven) is de ILT geen voorstander van de afgifte van een machtiging voor het opleggen van een zelfstandige last door de rechter-commissaris. De ILT noemt de last onder bestuursdwang en last onder dwangsom als alternatieven.
Voor haar argumenten voor afgifte van een machtiging voor het opleggen van een zelfstandige last door de rechter-commissaris verwijst de regering naar haar reactie op de opmerking van de RvdR (zie hierboven). Ten aanzien van de door de ILT genoemde alternatieven merkt de regering op dat zij slechts kunnen worden opgelegd aan een overtreder.
De NVWA geeft aan dat in het kader van de Meststoffenwet het negeren van een zelfstandige last niet met een bestuurlijke boete kan worden gesanctioneerd. In het kader van de Warenwet en Tabaks- en rookwarenwet kan dat wel, aldus de NVWA. De NVWA vraagt derhalve om aanpassing van artikel 57 van de Meststoffenwet.
De regering merkt op dat deze mogelijkheid in het kader van de Warenwet en Tabaks- en rookwarenwet ook niet bestaat. In het kader van de Warenwet is uiteindelijk wel de mogelijkheid gecreëerd om het negeren van een zelfstandige last te sanctioneren op grond van de Wet op de economische delicten. Deze mogelijkheid bestaat namelijk ook bij de last, bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de Warenwet. Daarmee wordt een uitzondering gemaakt.
De ILT vraagt zich af of het voldoende is om de nieuwe bevoegdheden enkel te koppelen aan het toezicht op de naleving van de markttoezichtverordening. Immers, in artikel 14, eerste lid, van de markttoezichtverordening is bepaald: ‘De lidstaten verlenen hun markttoezichtautoriteiten de markttoezicht-, onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden die nodig zijn om deze verordening en de harmonisatiewetgeving van de Unie toe te passen’.
Ten aanzien van de bevoegdheid om onder valse identiteit productmonsters te verkrijgen, begrijpt de regering deze vraag. Zij heeft het wetsvoorstel daarom aangepast. In de desbetreffende artikelen wordt nu gesproken van ‘ter uitvoering van verordening (EU) 2019/1020’ in plaats van ‘het toezicht op de naleving van verordening (EU) 2019/1020’.
De Inspectie SZW vraagt of voldoende uitvoering wordt gegeven aan hoofdstuk VII van de markttoezichtverordening (producten die de markt van de Unie binnenkomen).
De regering merkt op dat de Nederlandse markttoezichthouders thans al zijn belast met het toezicht op producten die de markt van de Unie binnenkomen. Waar nodig worden zij bijgestaan door de Douane.
AT merkt op dat de Wet op de economische delicten niet wordt gewijzigd ten aanzien van de Telecommunicatiewet, terwijl de Wet op de economische delicten wel wordt gewijzigd ten aanzien van de Metrologiewet en de Wegenverkeerswet 1994.
Zoals AT terecht constateert ontbreekt een wijziging van de Wet op de economische delicten ten aanzien van de Telecommunicatiewet. Het wetsvoorstel is op dit punt aangepast.
De Inspectie SZW vraagt om een nadere invulling van de samenwerking tussen markttoezichthouders en partijen zoals het verbindingsbureau. Ook benoemt de Inspectie SZW dat een nadere invulling benodigd is van de nationale verdeling van taken en verantwoordelijkheden van het verbindingsbureau in relatie tot de verschillende markttoezichthouders die contacten onderhouden met het verbindingsbureau.
De ILT geeft over het verbindingsbureau aan dat zij het beheer van dit bureau op zich wil nemen. Ten tijde van het opstellen van deze reactie, worden ambtelijk gesprekken gevoerd met de ILT over de oprichting en het beheer van het verbindingsbureau. De markttoezichtverordening stelt dat een verbindingsbureau op zijn minst het gecoördineerde standpunt van de markttoezichtautoriteiten en de autoriteiten die belast zijn met de controle op de producten die de markt van de Unie binnenkomen moet vertegenwoordigen. Om dit te verwezenlijken is bij de precieze inrichting van het verbindingsbureau van belang dat de verschillende markttoezichthouders in Nederland betrokken zijn. De verdere verdeling van taken, zal in overleg met de betrokken partijen ingevuld moeten worden na de oprichting van het verbindingsbureau.
De Inspectie SZW merkt op dat een nadere invulling nodig is van bestaande afspraken tussen markttoezichthouders die mogelijk niet in lijn zijn met de verordening. Hierbij noemt zij als voorbeeld het Initiating Country Principle uit Richtlijn 2006/42/EG.
De regering verwijst bij deze opmerking naar artikel 2, eerste lid, van de nieuwe markttoezichtverordening. Deze verordening is van toepassing voor zover de harmonisatiewetgeving van de Unie geen specifieke bepaling met hetzelfde doel bevat, waarin bepaalde aspecten van markttoezicht en handhaving specifieker zijn geregeld. Specifieke regelgeving zal in dat geval dus voor gaan.
Door verschillende toezichthouders wordt er op gewezen dat bepaalde onderdelen om lagere regelgeving vragen en de memorie van toelichting aanvulling behoeft. Van deze lagere regelgeving en de aanvullingen van de memorie van toelichting wordt graag nog kennisgenomen.
De regering begrijpt dit verzoek van de toezichthouders en zal hiermee rekening houden.
De ILT wijst erop dat de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden eveneens wijziging behoeft.
De ILT heeft hiermee een terecht punt. De wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is aan het wetsvoorstel toegevoegd.
De verordening kent enkele uitbreidingen op de toezichtstaken die ook financiële consequenties hebben. Zo wordt verwacht dat deelname aan het EU-netwerk voor productconformiteit en de verplichting tot het jaarlijks aanleveren van statistische informatie over markttoezicht extra kosten met zich meebrengen. De precieze budgettaire gevolgen daarvan zijn echter niet op voorhand te overzien. Budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/de beleidsverantwoordelijk(e) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline. De financiering van het verbindingsbureau komt aan de orde bij de aanwijzing van het bureau.
Het voorstel heeft geen directe financiële consequenties voor burgers. Marktdeelnemers die te maken krijgen met maatregelen omdat ze producten op de markt brengen of invoeren waarvan geconstateerd wordt dat ze een risico of een ernstig risico vormen, kunnen te maken krijgen met doorbelasting van de kosten die de markttoezichthouder maakt (in het kader van de Wet medische hulpmiddelen en de Telecommunicatiewet).
Artikel 10, derde lid, van de markttoezichtverordening verplicht lidstaten één verbindingsbureau aan te wijzen. In dat verband is het nieuw voorgestelde artikel 1.1 opgenomen dat bepaalt dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat een dienstonderdeel binnen de rijksoverheid aanwijst als verbindingsbureau. Dit dienstonderdeel wordt verantwoordelijk voor de coördinatie van de toepassing van de markttoezichtverordening in Nederland.
De voorgestelde wijzigingen van de Meststoffenwet hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2013 inzake meststoffen (PbEU 2003, L 304) (hierna ook: meststoffenverordening).17
Om de naleving van de in artikel 7 van de markttoezichtverordening opgenomen samenwerkingsplicht voor marktdeelnemers en aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij te verzekeren, is in het nieuw voorgestelde artikel 5a voorzien in een verbod om een meststof waar de markttoezichtverordening op van toepassing is, te verhandelen, indien niet wordt voldaan aan artikel 7 van de verordening. Artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorziet reeds in een algemene plicht om medewerking aan toezichthouders te verlenen bij de uitoefening van hun toezichthoudende bevoegdheden. Voor verplichtingen als het verstrekken van inlichtingen en feitelijk toezicht mogelijk maken is die bepaling voldoende. Artikel 7 van de verordening vereist echter ook een meer actieve houding bij het nemen van maatregelen en het beperken van risico’s. Het gaat om uitvoering geven aan maatregelen indien bij het toezicht is of wordt geconstateerd dat een product niet aan de eisen voldoet of risico’s vertoont. De meewerkplicht van artikel 5:20 van de Awb strekt zich niet zover uit.
Overtreding van artikel 5a is gesanctioneerd via artikel 49 van de Meststoffenwet (last onder bestuursdwang) en toevoeging van dit artikel aan artikel 1a, onder 3◦, van de Wet op de economische delicten.
Het toezicht op de meststoffenverordening wordt uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Met de nieuw voorgestelde artikelen 47a en 47b wordt de mogelijkheid gecreëerd om in verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening extra toezichtbevoegdheden van toepassing te verklaren (de bevoegdheid om zonder toestemming van een bewoner een woning te betreden en de bevoegdheid om, ook onder valse identiteit, productmonsters te verkrijgen). Voor een meer uitgebreide toelichting op de extra toezichtbevoegdheden wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
In het nieuw voorgestelde artikel 47c wordt geregeld dat titel 5.2 van de Awb van overeenkomstige toepassing is in het geval de NVWA bijstand verleend aan een markttoezichthouder uit een andere lidstaat.
Met het nieuw voorgestelde artikel 49a wordt in verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening de bevoegdheid om, wanneer er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen, de verwijdering van inhoud in verband met meststoffen van een online interface te gelasten of de expliciete vermelding te vereisen van een waarschuwing voor eindgebruikers wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface en wanneer niet aan een dergelijk verzoek wordt voldaan, aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij te verplichten de toegang tot de online interface te beperken, van toepassing voor de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Overtreding van artikel 49a, tweede lid, (niet naleven van een zelfstandige last) is gesanctioneerd via artikel 49 van de Meststoffenwet (last onder bestuursdwang).
De voorgestelde wijzigingen van de Metrologiewet hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft 5 EU-richtlijnen die in bijlage I van de markttoezichtverordening worden genoemd.18
Van de meeste marktdeelnemers zijn reeds in artikel 1 van de Metrologiewet definities opgenomen, die in essentie overeenkomen met de definities in de markttoezichtverordening. De in de nieuw voorgestelde onderdelen s, t en u van artikel 1 van de Metrologiewet opgenomen definities van fulfilmentdienstverlener, aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij en online interface zijn opgenomen in verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening.
In artikel 9a van de Metrologiewet is reeds voorzien in de bevoegdheid voor de Minister van Economische Zaken en Klimaat om bepaalde maatregelen op te leggen aan marktdeelnemers. In artikel 16 van de markttoezichtverordening is de kring van personen tot wie de maatregelen zich kunnen richten, uitgebreid met de fulfilmentdienstverlener. De wijziging van het eerste lid van artikel 9a strekt ertoe dat de minister ook hem een maatregel kan opleggen. In artikel 16 van de verordening zijn echter naast de in artikel 9a verwoorde maatregelen nog andere maatregelen vermeld. De uitbreiding van het tweede lid van artikel 9a maakt het mogelijk dat de minister ook die maatregelen kan opleggen.
Artikel 4, eerste lid, van de markttoezichtverordening voorziet er in dat een product enkel in de Europese Unie in de handel mag worden gebracht als een marktdeelnemer (in de zin van artikel 4, tweede lid, van de verordening) is belast met de in artikel 4, derde lid, bedoelde taken. Om de naleving daarvan te verzekeren, is in het nieuw voorgestelde artikel 23a, eerste lid, een verbod voor een ieder opgenomen om een meetinstrument waarop de verordening van toepassing is in de handel te brengen in strijd met artikel 4, eerste lid.
Het tweede lid van artikel 23a bevat een verbod voor de onderscheiden marktdeelnemers om te handelen in strijd met artikel 4, derde en vierde lid, van de verordening. Dat betekent dat degene die het product in de handel brengt en als marktdeelnemer is aan te merken, zich er altijd van moeten vergewissen dat er een (andere) marktdeelnemer is die die taken verricht. Als dat niet het geval is, is hij zelf verantwoordelijk voor uitvoering van die taken.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de verordening moet een gemachtigde op verzoek van de markttoezichthouder (op het gebied van de metrologie is dat Agentschap Telecom) een kopie van het door de fabrikant aan hem gegeven mandaat overleggen. Artikel 23a, derde lid, voorziet in een verbod op het handelen in strijd met die verplichting.
Om de naleving van de in artikel 7 van de verordening opgenomen samenwerkingsplicht te verzekeren, is in het nieuw voorgestelde artikel 23b voorzien in een verbod op het handelen in strijd met artikel 7 voor marktdeelnemers en voor aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij. Artikel 5:20 van de Awb voorziet reeds in een algemene plicht (ook voor marktdeelnemers) om medewerking aan toezichthouders te verlenen bij de uitoefening van hun toezichthoudende bevoegdheden. Voor verplichtingen als het verstrekken van inlichtingen en feitelijk toezicht mogelijk maken door marktdeelnemers is die bepaling voldoende. Artikel 7 van de verordening vereist echter ook een meer actieve houding bij het nemen van maatregelen en het beperken van risico’s. Het gaat om uitvoering geven aan maatregelen indien bij het toezicht is of wordt geconstateerd dat een product niet aan de eisen voldoet of risico’s vertoont. De meewerkplicht van artikel 5:20 van de Awb strekt zich niet zover uit.
Overtreding van de artikelen 23a en 23b is gesanctioneerd via artikel 35 van de Metrologiewet (last onder bestuursdwang) en de toevoeging van deze artikelen aan artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten.
Het nieuw voorgestelde derde lid van artikel 28 voorziet er in dat de toezichthoudende ambtenaren van de bevoegdheden van titel 5.2 van de Awb gebruik kunnen maken ingeval van een verzoek om bijstand van een marktoezichthouder uit een andere EU-lidstaat. In dat geval gaat het niet zozeer om het toezicht op de naleving van de nationale metrologiewetgeving waarvoor zij op grond van artikel 27 zijn aangewezen, maar om het toezicht op verzoek.
In de nieuw voorgestelde artikelen 28a tot en met 28c zijn de bevoegdheden waarin nog niet via de Awb is voorzien opgenomen. In het algemeen deel van deze memorie van toelichting is daar reeds op in gegaan.
In onderdeel G is de sanctie geregeld op het niet naleven van een opgelegde zelfstandige last op grond van artikel 28c, derde lid. Evenals bij een zelfde bepaling in andere wetgeving is voorzien in de mogelijkheid een last onder bestuursdwang op te leggen.
De voorgestelde wijzigingen van de Tabaks- en rookwarenwet hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2001/37/EG (PbEU 2014, L 127)(hierna: tabaksproductenrichtlijn) die in bijlage I van de markttoezichtverordening wordt genoemd.
Met dit onderdeel wordt – omwille van de leesbaarheid van de wet – een definitie toegevoegd aan de Tabaks- en rookwarenwet. Het gaat om de definitie ‘markttoezichtverordening’. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal op het niveau van ministeriële regeling deze markttoezichtverordening aanwijzen. Bindende Europese rechtshandelingen worden dikwijls snel gewijzigd. Om te verzekeren dat toekomstige wijzigingen binnen de vaak korte deadlines kunnen worden geïmplementeerd in nationale regelgeving, wordt in de definitie bepaald dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de markttoezichtverordening aanwijst.
Artikel 11b van de Tabaks- en rookwarenwet bepaalt dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de bevoegdheid heeft een bestuurlijke boete op te leggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens enkele artikelen uit de wet. Met onderdeel B wordt toegevoegd dat de minister ook een bestuurlijke boete kan opleggen, specifiek in het geval waarin artikel 7 van de markttoezichtverordening wordt overtreden. Artikel 7 van de verordening bepaalt dat marktdeelnemers bij het nemen van maatregelen voor het wegnemen of beperken van de risico’s die veroorzaakt worden door tabaksproducten die marktdeelnemers op de markt aanbieden, samen moeten werken met markttoezichtautoriteiten. Deze samenwerkingsplicht geldt ook voor aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij. Artikel 41 van de markttoezichtverordening schrijft bovendien voor dat lidstaten sancties moeten stellen die doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn. Een bestuurlijke boete wordt door de regering als effectieve bevoegdheid beschouwd bij het afdwingen van verplichtingen. Wanneer de samenwerkingsplicht uit artikel 7 van de markttoezichtverordening wordt overtreden, zal de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daarom een bestuurlijke boete kunnen opleggen. De samenwerkingsplicht zal dan ook worden toegevoegd aan de bijlage bij de Tabaks- en rookwarenwet. Dit wordt bewerkstelligd met onderdeel F. De samenwerkingsplicht uit artikel 7 vertoont enkele overeenkomsten met de verplichting in artikel 17a van de Tabaks- en rookwarenwet. Artikel 17a van de Tabaks- en rookwarenwet bepaalt, kort gezegd, dat indien producenten, importeurs en exporteurs van tabaksproducten redenen hebben om aan te nemen dat de tabaksproducten niet in overeenstemming zijn met het bij of krachtens de Tabaks- en rookwarenwet bepaalde, zij onmiddellijk alle nodige maatregelen moeten nemen om de tabaksproducten in overeenstemming te brengen met de regelgeving, dan wel de tabaksproducten uit de handel moeten nemen of terugroepen. De overtreding van deze verplichting kan bestraft worden met een bestuurlijke boete van ten hoogste € 4.500,– (categorie A in de bijlage bij de Tabaks- en rookwarenwet). In deze lijn wordt boetecategorie A de meest passende categorie geacht voor overtreding van de samenwerkingsplicht uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
Met dit onderdeel wordt het huidige artikel 13 van de Tabaks- en rookwarenwet aangepast. Artikel 13 van de Tabaks- en rookwarenwet bepaalt dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij besluit de ambtenaren aanwijst die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet. Artikel 7.1 van de Tabaks- en rookwarenregeling bepaalt vervolgens dat dit de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zijn. Het ligt voor de hand dat de ambtenaren van de NVWA ook belast worden met de nieuwe bevoegdheden uit de markttoezichtverordening. Dit wordt bewerkstelligd met de toevoeging aan artikel 13 van de Tabaks- en rookwarenwet op grond waarvan de ambtenaren van de NVWA ook belast worden met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens bindende besluiten van de Europese Unie die bij of krachtens deze wet zijn geïmplementeerd. Daarmee worden deze ambtenaren in ieder geval belast met het toezicht op de naleving van de markttoezichtverordening. Mocht er aan bijlage I van de markttoezichtverordening een aan de Tabaks- en rookwarenwet gerelateerde verordening of richtlijn worden toegevoegd, dan zijn de aangewezen ambtenaren automatisch belast met het toezicht op de naleving van die richtlijn dan wel verordening.
Met de nieuw voorgestelde artikelen 13a en 13b wordt een aantal nieuwe bevoegdheden toegekend ter uitvoering van de markttoezichtverordening. Het betreft de bevoegdheid om zonder toestemming van een bewoner een woning te betreden, de bevoegdheid om, ook onder valse identiteit, productmonsters te verkrijgen en om, wanneer er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen, de verwijdering van inhoud in verband met de betrokken producten van een online interface te gelasten of de expliciete vermelding te vereisen van een waarschuwing voor eindgebruikers wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface en wanneer niet aan een dergelijk verzoek wordt voldaan, aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij te verplichten de toegang tot de online interface te beperken. Voor een verdere toelichting op de bevoegdheden zie paragraaf 4.2 van het algemeen deel van de toelichting.
De bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens enkele artikelen uit de wet komt toe aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (het huidige artikel 11b van de Tabaks- en rookwarenwet). De ambtenaren van de NVWA kunnen namens de minister in mandaat deze bevoegdheid inzetten. Ook de nieuwe bevoegdheid op grond van de markttoezichtverordening, zoals voorgesteld in artikel 13b van de Tabaks- en rookwarenwet, zal worden toegekend aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport die ze mandateert aan ambtenaren van de NVWA. Op deze wijze wordt aan de bestaande handhavings- en toezichtstructuur vastgehouden zoals neergelegd in de Tabaks- en rookwarenwet. De markttoezichtverordening biedt hier specifiek de ruimte voor (artikel 14, derde lid, onderdeel b).
Artikel 14 van de Tabaks- en rookwarenwet bepaalt dat de toezichthouders bevoegd zijn een last onder bestuursdwang op te leggen ter handhaving van een aantal artikelen uit de Tabaks- en rookwarenwet. Op grond van de voorgestelde wijziging van artikel 14 kunnen de toezichthouders ook een last onder bestuursdwang opleggen ter handhaving van artikel 7 van de markttoezichtverordening. Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat ingevolge artikel 5:32 van de Awb de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen, tevens de bevoegdheid inhoudt om een last onder dwangsom op te leggen.
De voorgestelde wijzigingen van de Telecommunicatiewet hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft twee EU-richtlijnen die in bijlage I van de markttoezichtverordening worden genoemd.19
Van de meeste marktdeelnemers zijn reeds in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet definities opgenomen, die in essentie overeenkomen met de definities in de markttoezichtverordening. De nieuw in artikel 1.1 opgenomen definities van aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij, fulfilmentdienstverlener en online interface zijn opgenomen in verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening.
Artikel 4, eerste lid, van de markttoezichtverordening voorziet er in dat een product enkel in de Europese Unie in de handel mag worden gebracht als een marktdeelnemer (in de zin van artikel 4, tweede lid, van de verordening) is belast met de in artikel 4, derde lid, bedoelde taken. Om de naleving daarvan te verzekeren, is in het nieuw voorgestelde artikel 10.11a, eerste lid, een verbod voor een ieder opgenomen om uitrusting of radioapparaten waarop de verordening van toepassing is, in de handel te brengen in strijd met artikel 4, eerste lid.
Het tweede lid van artikel 10.11a bevat een verbod voor de onderscheiden marktdeelnemers om te handelen in strijd met artikel 4, derde en vierde lid, van de verordening. Dat betekent dat degene die het product in de handel brengt en als marktdeelnemer is aan te merken, zich er altijd van moeten vergewissen dat er een (andere) marktdeelnemer is die die taken verricht. Als dat niet het geval is, is hij zelf verantwoordelijk voor uitvoering van die taken.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de verordening moet een gemachtigde op verzoek van de markttoezichthouder (voor uitrusting en radioapparaten is dat Agentschap Telecom) een kopie van het door de fabrikant aan hem gegeven mandaat overleggen. Artikel 10.11a, derde lid, voorziet in een verbod op het handelen in strijd met die verplichting.
Om de naleving van de in artikel 7 van de verordening opgenomen samenwerkingsplicht te verzekeren, is in nieuw voorgestelde artikel 10.11b voorzien in een verbod op het handelen in de strijd met artikel 7 voor marktdeelnemers en voor aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij. Artikel 5:20 van de Awb voorziet reeds in een algemene plicht (ook voor marktdeelnemers) om medewerking aan de toezichthouders te verlenen bij de uitoefening van hun toezichthoudende bevoegdheden. Voor verplichtingen als het verstrekken van inlichtingen en feitelijk toezicht mogelijk maken door marktdeelnemers is die bepaling voldoende. Artikel 7 van de verordening vereist echter ook een meer actieve houding bij het nemen van maatregelen en het beperken van risico’s. Het gaat om uitvoering geven aan maatregelen indien bij het toezicht is of wordt geconstateerd dat een product niet aan de eisen voldoet of risico’s vertoont. De meewerkplicht van artikel 5:20 van de Awb strekt zich niet zover uit.
Overtreding van de artikelen 10.11a en 10.11b is gesanctioneerd via artikel 15.2, eerste lid, onder a, (last onder bestuursdwang) en artikel 15.4, eerste lid, (bestuurlijke boete) van de Telecommunicatiewet.
In het nieuw voorgestelde derde lid van artikel 15.7 en de nieuw voorgestelde artikelen 15.7a en 15.7b zijn de bevoegdheden waarin nog niet via de Awb is voorzien opgenomen. In het algemeen deel van deze memorie van toelichting is daar reeds op in gegaan.
Het nieuw voorgestelde vierde lid van artikel 15.7 voorziet er in dat de toezichthoudende ambtenaren van de bevoegdheden van titel 5.2 van de Awb gebruik kunnen maken ingeval van een verzoek om bijstand van een markttoezichthouder uit een andere EU-lidstaat. In dat geval gaat het niet zozeer om het toezicht op de naleving van de nationale wetgeving waarvoor zij op grond van artikel 15.1 zijn aangewezen, maar om het toezicht op verzoek.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat dient werkzaamheden of diensten te verrichten ter uitvoering van het bepaalde in de markttoezichtverordening. De inhoud van die taken is echter alleen gedeeltelijk bij of krachtens dit wetsvoorstel bepaald. Veel taken vloeien rechtstreeks uit de markttoezichtverordening voort. Daardoor kan onduidelijkheid bestaan of de werkzaamheden of diensten die de minister ter uitvoering van de markttoezichtverordening verricht eveneens onder het toepassingsbereik van de algemene vergoedingsregeling kunnen vallen. De voorgestelde wijzigingen in artikel 16.1 geven hierover uitdrukkelijk uitsluitsel.
De voorgestelde wijzigingen van de Warenwet hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft 15 EU-richtlijnen en -verordeningen die in bijlage I van de markttoezichtverordening worden genoemd.20 Naast de voorgestelde wijzigingen van de Warenwet is ook nog een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de markttoezichtverordening noodzakelijk. In het Warenwetbesluit uitvoering markttoezichtverordening zal worden bepaald dat het verboden is te handelen in strijd met de artikelen 4, eerste, derde en vierde lid, 5, tweede lid, en 7 van de markttoezichtverordening. Ten behoeve hiervan zal het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten worden aangevuld. Overtreding van voornoemde artikelen van de markttoezichtverordening kan op grond hiervan door de minister bestraft worden met een bestuurlijke boete.
Aan artikel 1 van de Warenwet is – omwille van de leesbaarheid van de wet – een definitie toegevoegd. Het gaat om een definitie die de markttoezichtverordening omschrijft.
Met dit onderdeel wordt het huidige artikel 25, eerste lid, van de Warenwet aangepast. Uit dit artikellid volgt dat de minister bij besluit de ambtenaren aanwijst die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet of van het bepaalde bij of krachtens de wet met betrekking tot door de minister aangewezen categorieën van waren. Op grond hiervan zijn in ieder geval de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Warenwet. Het ligt voor de hand dat de ambtenaren van de NVWA en de Inspectie SZW ook belast worden met de nieuwe bevoegdheden uit de markttoezichtverordening. Dit wordt bewerkstelligd met de toevoeging aan artikel 25, eerste lid, op grond waarvan de ambtenaren van de NVWA en de Inspectie SZW eveneens belast worden met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens bindende EU-rechtshandelingen die bij of krachtens deze wet zijn geïmplementeerd. Daarmee worden deze ambtenaren in ieder geval belast met het toezicht op de naleving van de markttoezichtverordening. Mocht er aan bijlage I van de markttoezichtverordening een aan de Warenwet gerelateerde verordening of richtlijn worden toegevoegd, dan zijn de aangewezen ambtenaren automatisch ook belast met het toezicht op de naleving van die richtlijn dan wel verordening.
Met de nieuwe voorgestelde artikelen 32d en 32e worden bevoegdheden uit artikel 14 van de markttoezichtverordening toebedeeld aan de krachtens artikel 25, tweede lid, aangewezen ambtenaren en de minister. Het betreft de bevoegdheid om zonder toestemming van een bewoner een woning te betreden, de bevoegdheid om, ook onder valse identiteit, productmonsters te verkrijgen en om, wanneer er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen de verwijdering van inhoud in verband met de betrokken producten van een online interface te gelasten of de expliciete vermelding te vereisen van een waarschuwing voor eindgebruikers wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface en wanneer niet aan een dergelijk verzoek wordt voldaan, aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij te verplichten de toegang tot de online interface te beperken.
Het niet uitvoeren van de zelfstandige last, bedoeld in artikel 32e, wordt in het tweede lid van dat artikel aangemerkt als misdrijf en is een economisch delict als bedoeld in artikel 1, ten derde, van de Wet op de economische delicten. Dit is ook het geval bij het niet uitvoeren van de vergelijkbare last, bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de Warenwet. Strafrechtelijke vervolging is het sluitstuk van de handhaving wanneer alle bestuursrechtelijke middelen (de last onder bestuursdwang in de vorm van een last onder dwangsom, bedoeld in artikel 32, van de Warenwet), gelet op artikel 5:32, eerste lid, van de Awb zonder positief resultaat zijn benut. Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.15 (Wet op de economische delicten). Voor een verdere toelichting op de bevoegdheden zie paragraaf 4.2 van het algemeen deel van de toelichting.
De voorgestelde wijzigingen van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994), in artikel 2.6, de Wet op de economische delicten (WED), in artikel 2.15, tweede lid, en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie in artikel 2.19 hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft 13 EU-richtlijnen en -verordeningen die in bijlage I van de markttoezichtverordening worden genoemd. Hiervan hebben er 12 betrekking op de (type)goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen, en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (hierna: goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten). In punt 2 hieronder zal op elk van deze EU-harmonisatieregelingen nader in worden ingegaan.
Eén verordening heeft betrekking op de etikettering van banden, te weten verordening (EU) 2020/740, die verordening (EG) 1222/2009 vervangt die ook in bijlage I bij de markttoezichtverordening wordt genoemd. Deze nieuwe verordening treedt met ingang van 1 mei 2021 in werking. Omdat er tot op heden geen uitvoeringswetgeving voor verordening (EG) 1222/2009 is, voorziet deze wijziging van de Wvw 1994 hier nu voor deze herziene verordening (EU) 2020/740 in. In punt 3 hieronder zal onder andere op deze verordening nader worden ingegaan.
De markttoezichtverordening heeft, gelet op bijlage I van die verordening, betrekking op de volgende harmonisatieregelingen die betrekking hebben op de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten:
– Bijlage I, nr. 2: Richtlijn 70/157/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting van motorvoertuigen (PbEG 1970, 42). Deze richtlijn wordt met ingang van 1 juli 2027 ingetrokken zie artikel 14, eerste lid, van verordening (EU) nr. 540/2014 (zie hieronder);
– Bijlage I, nr. 18: Richtlijn 2005/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen inzake herbruikbaarheid, recyclebaarheid en mogelijke nuttige toepassing, en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (PbEU 2005, L 310);
– Bijlage I, nr. 20: Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (PbEU 2006, L 161);
– Bijlage I, nr. 23: Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU 2007, L 171). Met ingang van 1 september 2020 (zie art 86 van verordening (EU) 2018/858 (hieronder)) wordt deze verordening aangehaald als: Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) (PbEU 2007, L 171);
– Bijlage I, nr. 26: Verordening (EG) nr. 78/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers, tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van Richtlijn 2003/102/EG en Richtlijn 2005/66/EG (PbEU 2009, L 35). Met ingang van 6 juli 2022 vervalt deze verordening en geldt een verwijzing naar deze verordening, als een verwijzing naar verordening (EU) 2019/2144 van het Europees parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende de voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd wat de algemene veiligheid ervan en de bescherming van de inzittenden van voertuigen en kwetsbare weggebruikers betreft, tot wijziging van Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 78/2009, (EG) nr. 79/2009 en (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 631/2009, (EU) nr. 406/2010, (EU) nr. 672/2010, (EU) nr. 1003/2010, (EU) nr. 1005/2010, (EU) nr. 1008/2010, (EU) nr. 1009/2010, (EU) nr. 19/2011, (EU) nr. 109/2011, (EU) nr. 458/2011, (EU) nr. 65/2012, (EU) nr. 130/2012, (EU) nr. 347/2012, (EU) nr. 351/2012, (EU) nr. 1230/2012 en (EU) 2015/166 van de Commissie (PbEU 2019, L 325) (zie art 18, tweede lid, van verordening (EU) 2019/2144);
– Bijlage I, nr. 27: Verordening (EG) nr. 79/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen op waterstof en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG (PbEU 2009, L 35). Met ingang van 6 juli 2022 vervalt deze verordening en geldt voor een verwijzing naar deze verordening, een verwijzing naar (zie art 18, tweede lid) verordening (EU) 2019/2144 (zie hierboven);
– Bijlage I, nr. 30: Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG (PbEU 2009, L 188). Met ingang van 1 september 2020 (zie art 87 van verordening (EU) 2018/858 (hieronder)) wordt deze verordening aangehaald als: Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG (PbEU 2009, L 188);
– Bijlage I, nr. 31: Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden (PbEU 2009, L 200). Met ingang van 6 juli 2022 vervalt deze verordening en geldt voor een verwijzing naar deze verordening, een verwijzing naar (zie art 18, tweede lid) verordening (EU) 2019/2144 (zie hierboven);
– Bijlage I, nr. 43: Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 5 februari 2013 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen (PbEU 2013, L 60);
– Bijlage I, nr. 44: Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PbEU 2013, L 60);
– Bijlage I, nr. 60: Verordening (EU) nr. 540/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende het geluidsniveau van motorvoertuigen en vervangende geluidsdempingssystemen, en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van Richtlijn 70/157/EEG (PbEU 2014, L 158);
– Bijlage I, nr. 69: Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PbEU 2018, L 151).
Met uitzondering van de onder de nummers 43 en 44 genoemde EU-harmonisatieregelingen, maken de hierboven genoemde regelingen allemaal deel uit van de bijlage bij verordening (EU) 2018/858 (nummer 69 van bijlage I).
In verband met de goede uitvoering van verordening (EU) 2018/858, de andere hierboven genoemde verordeningen en enkele andere verordeningen die betrekking hebben op de goedkeuring van motorvoertuigen en aanverwante producten, is de Wvw 1994, met ingang van 1 september 2020 gewijzigd21 (hierna: Uitvoeringswet verordening 2018/858). Voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanverwante producten is, zoals voorheen ook al het geval was, de Dienst Wegverkeer (RDW) als goedkeuringsinstantie aangewezen (artikel 4b van de Wvw 1994). Het handhavingsinstrumentarium is, voor voertuigen en aanverwante producten met een EU-goedkeuring op grond van een EU-verordening, geregeld via de verbodsbepalingen in artikel 29 van de Wvw 1994 en het daarop gebaseerde hoofdstuk 4 van de Regeling voertuigen (Rv). Voor voertuigen en aanverwante producten met een nationale goedkeuring, waartoe de verordeningen de lidstaten verplichten tot het stellen van regels of de lidstaten de mogelijkheid bieden regels te stellen, via de verbodsbepaling in artikel 30 van de Wvw 1994. Artikel 30 biedt deze mogelijkheid ook voor producten die zijn voorzien van een zogenaamde VN/ECE-goedkeuring. Kort samengevat kunnen inbreuken op al deze verboden door de bij besluit van de Minister van Infrastuur en Waterstaat aangewezen personen die belast zijn met het markttoezicht, worden gesanctioneerd via een last onder bestuursdwang (artikel 169 Wvw 1994) of bestuurlijke boete (artikel 174c Wvw 1994). Daarnaast is sanctionering via de WED mogelijk. De Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie maakt het mogelijk om een geldelijke sanctie ter inning over te dragen aan een andere lidstaat van de Europese Unie.
Omdat de hierboven genoemde drie richtlijnen ook deel uitmaken van de bijlagen bij verordening (EU) 2018/858 (en voorheen richtlijn (EU) 2007/46/EG)) werd lange tijd veronderstelt dat specifieke implementatiewetgeving in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen niet of niet meer nodig was. Bij diverse wijzigingen van de Rv is eerdere implementatie wetgeving vervallen of slechts van toepassing in andere gevallen dan in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen22. Doordat de betreffende drie richtlijnen niet expliciet zijn geïmplementeerd is er op dit moment ook geen specifiek handhavingsinstrumentarium op de betreffende richtlijnen en ook de aanwijzing van een markttoezichtautoriteit, waartoe de markttoezichtverordening verplicht, ontbreekt. In de drie genoemde richtlijnen zijn goedkeuringseisen voor motorvoertuigen en aanverwante producten vastgesteld waar het, kort samengevat, betreft het toegestane geluidsniveau, herbruikbaarheid van onderdelen en emissies van klimaatregelingsapparatuur. Alle andere in het kader van de goedkeuring van motorvoertuigen van kracht zijnde Europese goedkeuringseisen zijn vastgelegd in EU-verordeningen. De thans voorgestelde wijzigingen in de Wvw 1994 voorzien alsnog in de wettelijke basis ten behoeve van de implementatie van de richtlijnen in de Rv. Het markttoezicht en het daarvoor benodigde handhavingsinstrumentarium zal via dit wetsvoorstel op dezelfde wijze worden geregeld zoals hierboven al werd beschreven voor de verordeningen.
Het markttoezicht op de goedkeuringswetgeving van motorvoertuigen en aanverwante producten wordt uitgevoerd door de ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Vooralsnog tot 1 september 2021, is daarnaast ook de RDW als (markt)toezichthouder aangewezen voor enkele specifieke taken.23
Bij het opstellen van de lagere wetgeving in verband met de Uitvoeringswet verordening 2018/858, met name de wijziging van de Rv en het opstellen van de al eerder genoemde aanwijzing als bedoeld in artikel 158 van de Wvw 1994, in combinatie met de onderhavige uitvoeringswetgeving in verband met de markttoezichtverordening, maakte duidelijk, dat het nodig was een aantal artikelen van de Wvw 1994 verder aan te passen. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet daar ook in. In het artikelsgewijze deel van deze toelichting zal daar verder op worden ingegaan.
De markttoezichtverordening heeft tevens betrekking op de in bijlage I, onder nr. 34 opgenomen Verordening (EG) nr. 1222/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere essentiële parameters (PbEU 2009, L 342). Met ingang van 1 mei 2021 vervalt deze verordening en geldt voor een verwijzing naar deze verordening, een verwijzing naar verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere parameters, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1369 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1222/2009 (PbEU 2020, L 177) (zie artikel 17 van deze laatst genoemde verordening).
Deze nieuwe etiketteringsverordening bevat etiketteringsvoorschriften voor banden met betrekking tot de eigenschappen brandstofefficiëntie, grip op nat wegdek, geluid en grip op sneeuw en ijs. Doel van de verordening is de etiketten beter zichtbaar te maken en consumenten en wagenparkbeheerders beter te informeren in de keuze voor zuinigere, veiligere en stillere banden. De verordening geldt voor personen-, bestel- en vrachtautobanden. Op termijn wordt ook slijtage en kilometrage aan het etiket toegevoegd zodat ook die eigenschap in de keuze voor nieuwe banden kan worden meegenomen.
Volgens vast kabinetsbeleid is er bij de uitvoering van deze verordening in dit wetsvoorstel sprake van zuivere uitvoering van EU-wetgeving. De uitvoering betreft slechts een verbodsbepaling op overtreding van artikelen van de verordening en de sanctionering op inbreuken daarvan alsmede de aanwijzing van een markttoezichtautoriteit. In verband met de uitvoering van deze verordening in het onderhavige wetsvoorstel is de onderstaande transponeringstabel toegevoegd:
Bepaling verordening (EU) 2020/740 |
Bepaling in implementatieregeling of in bestaande regelgeving; toelichting indien niet geïmplementeerd of uit zijn aard geen implementatie behoeft |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte |
---|---|---|---|
Alle artikelen van deze verordening met uitzondering van de artikelen of artikelleden die hieronder worden genoemd |
Behoeven naar hun aard geen uitvoering omdat rechtstreekse werking volstaat, het een feitelijke handeling betreft of zich richt tot de Europese Commissie. |
– |
– |
Artt 4 tot en met 9 (verplichtingen van bandenleveranciers, distributeurs, aanbieders van hostingdiensten) |
Rechtstreekse werking en artikel 34a van de Wvw 1994 |
– |
– |
Art 11, vijfde lid (sanctiebepaling) |
Rechtstreekse werking en artt.169 (last onder bestuursdwang) en 174c (bestuurlijke boete) van de Wvw 1994. |
Keuze lidstaat te voorzien in sancties |
Voor de sanctionering is aansluiting gezocht bij de wetgeving in verband met de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten |
Voor personenauto’s bestaat al langer de verplichting tot etikettering voor energiegebruik. Deze verplichting vloeit voort uit richtlijn 1999/94/EG24. Deze richtlijn beoogt te verzekeren dat gegevens over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van nieuwe personenauto's die in de EU voor verkoop of leasing worden aangeboden, voor de consument beschikbaar worden gesteld, zodat deze met kennis van zaken een keuze kan maken. Deze richtlijn is geïmplementeerd in het Besluit etikettering energiegebruik personenauto’s. De ILT is hiervoor als toezichtautoriteit aangewezen. Er is tot op heden niet voorzien in sanctionering bij overtreding van dit besluit. Gelet op het feit dat er in bijlage I van de markttoezichtverordening acht richtlijnen en verordeningen worden genoemd die zien op etikettering van producten waarvoor nu markttoezicht en sanctionering wordt verlangd, moet geconcludeerd worden dat richtlijn 1999/94/EG waarschijnlijk ten onrechte ontbreekt in de bijlage bij de markttoezichtverordening. Voorgesteld wordt van de gelegenheid gebruik te maken om die richtlijn ook onder de werking van de markttoezichtverordening en onder de Wvw 1994 te brengen (zie voor een meer uitgebreide toelichting onderdeel K hieronder). Hierdoor zullen op richtlijn 1999/94/EG dezelfde markttoezichtbepalingen van kracht zijn als op verordening (EU) 2020/740.
Naast deze wetswijziging is ook nog een wijziging van de Rv en een aanpassing van het aanwijzingsbesluit op grond van artikel 158 van de Wvw 1994 noodzakelijk voor de goede uitvoering van de markttoezichtverordening en verordening (EU) 2020/740. De te sanctioneren artikelen van de drie richtlijnen die betrekking hebben op de (type)goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen zullen als verbodsbepaling op grond van artikel 29 van de Wvw 1994, in hoofdstuk 4 van de Rv worden toegevoegd. Hierdoor wordt sanctionering van inbreuken op die richtlijnartikelen mogelijk via artikel 169 (last onder bestuursdwang) of 174c (bestuurlijke boete) van de Wvw 1994 of via de WED. In het aanwijzingsbesluit op grond van artikel 158 van de Wvw 1994, zullen die drie richtlijnen en verordening (EU) 2020/740 worden toegevoegd, waardoor hiervoor het markttoezicht wordt geregeld.
Tenslotte wordt hier voor de volledigheid nog opgemerkt dat artikelen 4 en 5 van de markttoezichtverordening niet van toepassing zijn op de in deze inleiding bedoelde 13 richtlijnen en verordeningen (zie artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening). Om die reden zullen er voor die artikelen geen uitvoeringsbepalingen in de Wvw 1994 worden opgenomen.
In de onderdelen f, fa en fb, van artikel 1, eerste lid, van de Wvw 1994 worden de relevante kaderverordeningen genoemd waarop op grond van het EU-recht markttoezicht wordt verlangd. Om duidelijker te maken op welke (andere) EU-harmonisatieverordeningen en -richtlijnen op grond van het EU-recht daarnaast markttoezicht wordt verlangd, zullen deze verordeningen25 en richtlijnen, expliciet worden aangewezen in de Rv in plaats van via een dynamische verwijzing naar in de bijlagen bij verordening (EU) 2018/858 bedoelde verordeningen zoals dat nu het geval (eerste lid en tweede lid (nieuw onderdeel ff)).
In het voorgestelde tweede lid, onderdelen fg en fh, worden de markttoezichtverordening en verordening (EU) 2020/740 aan de lijst van relevante verordeningen voor de toepassing van de Wvw 1994 toegevoegd in artikel 1, eerste lid, van die wet.
Voorgesteld wordt een nieuwe definitie van marktdeelnemer toe te voegen (nieuw tweede lid, onderdeel fi). Hiervoor wordt een andere definitie voorgesteld dan in de andere wetten waarop deze wetswijzing betrekking heeft. Dit komt doordat de term marktdeelnemer in de Wvw 1994 niet alleen relevant is bij de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten op grond van het EU-recht, maar ook in de gevallen waarin daaraan een nationale goedkeuring op grond van artikel 23 van de Wvw 1994 of VN/ECE-goedkeuring op grond van de Overeenkomst van 195826 wordt verleend (zie artikel 21 juncto 30 van de Wvw 1994). Voor het markttoezicht is het niet relevant op grond van welk van de genoemde systemen goedkeuring is verleend. In verband daarmee wordt ook voorgesteld lid 1a te laten vervallen. Dit lid leidde tot verwarring. In dat lid werd voor diverse termen verwezen naar de daarop van toepassing zijnde bepalingen uit verschillende EU-verordeningen in verband met de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen. Zoals hierboven werd aangegeven zijn niet alle goedkeuringen op het Europese recht zijn gebaseerd. Voor de termen die in lid 1a waren opgenomen, zal uit de context van de betreffende wettelijk bepaling voldoende duidelijk zijn, wat er wordt bedoeld. In het geval er sprake is van een EU-goedkeuring zal een definitie uit een relevante richtlijn of verordening van toepassing zijn, in andere gevallen het gewone spraakgebruik.
Voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanverwante producten door de RDW, als goedkeuringsinstantie en het markttoezicht en de sanctionering op inbreuken op het EU-recht, zijn niet alleen EU-verordeningen maar ook in de inleiding op de toelichting bij artikel 2.6 genoemde drie richtlijnen van belang. Om deze reden wordt een verwijzing naar richtlijnen toegevoegd aan de artikelen 4b, 21, tweede lid, 28, 29, 169a, 174b en 174c van de Wvw 1994. De relevante richtlijnen zullen in de Rv worden aangewezen (zie artikel 1, eerste lid, nieuw onderdeel ff, van de Wvw 1994)
Deze onderdelen dienen als aanvullende implementatie op de Uitvoeringswet verordening 2018/858. In het kader van het terugroepen van motorvoertuigen en aanverwante producten die een gevaar vormen is het van belang dat niet alleen de goedkeuringsinstantie maar ook de markttoezichtautoriteit (lees: de bij besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond van artikel 158, eerste lid, van de Wvw 1994 aangewezen personen die belast zijn met het markttoezicht) hiervan door marktdeelnemers in kennis wordt gesteld. Deze informatieverplichting ontbreekt in de artikelen 20f, eerste lid, en 27, eerste lid van de Wvw 1994. Voorgesteld wordt deze toe te voegen.
Deze onderdelen dienen als aanvullende implementatie op de Uitvoeringswet verordening 2018/858. Artikel 29 van de Wvw 1994 regelt dat het marktdeelnemers verboden is in strijd te handelen met bij ministeriële regeling aan te wijzen artikelen van EU-verordeningen en (na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel) -richtlijnen bij het op de markt brengen van motorvoertuigen en aanverwante producten waarvoor een EU-goedkeuring is vereist. In artikel 29 wordt steeds in hoofdlijnen de betreffende handeling of gedraging die verboden is aangeduid. In hoofdstuk 4 van de Rv wordt vervolgens het in dat kader relevante artikel uit een verordening en straks ook richtlijn genoemd waarop het verbod van toepassing is. Op grond van artikel 174b of 174c van de Wvw 1994 of de WED kan overtreding van de krachtens artikel 29 genoemde artikelen van verordeningen of richtlijnen worden gesanctioneerd.
In artikel 29, eerste lid, wordt geregeld dat het verboden is een motorvoertuig en aanverwante producten in de handel te brengen zonder dat daarvoor goedkeuring is verleend. Een aantal verordeningen, zoals bijvoorbeeld artikel 84, derde lid, onderdeel b, van verordening (EU) 2018/858, verlangt daarnaast ook sanctionering voor gevallen waarin de indruk van verkregen goedkeuring wordt gewekt door vervalste certificaten of platen. Deze gedraging ontbreekt in de opsomming van artikel 29, eerste lid, van de Wvw 1994. Hierdoor biedt dit artikel geen wettelijke basis om bijvoorbeeld het genoemde artikel van verordening (EU) 2018/858, in de Rv op te nemen. Hierdoor kan deze gedraging ook niet gesanctioneerd worden. De voorgestelde wijziging van artikel 29, eerste lid, van de Wvw 1994 voorziet daar nu alsnog in.
In artikel 30 van de Wvw 1994 worden dezelfde gedragingen verboden als genoemd in artikel 29 van de Wvw 1994, waar het betreft handelingen of gedragingen van marktdeelnemers die motorvoertuigen en aanverwante producten in de handel brengen, waarvoor een nationale- of VN/ECE-goedkeuring wordt vereist. Overtreding van dat verbod wordt eveneens op grond van artikel 174b of 174c van de Wvw 1994 of de WED gesanctioneerd. Om voor de verboden en als gevolg daarvan voor de sanctionering geen onderscheid te maken tussen de verschillende soorten goedkeuringen, wordt voorgesteld artikel 30 van de Wvw 1994 dezelfde gedraging als wordt toegevoegd aan artikel 29 strafbaar te stellen.
In aanvulling op de verplichtingen die voor marktdeelnemers gelden op grond van de 12 richtlijnen en verordeningen die betrekking hebben op de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten, kennen enkele artikelen van de markttoezichtverordening aanvullende verplichtingen voor marktdeelnemers, zoals artikel 7, eerste en tweede lid, van de markttoezichtverordening. In het eerste lid gaat het om de verplichting voor marktdeelnemers om met de markttoezichtautoriteiten samen te werken bij het nemen van maatregelen voor het wegnemen of beperken van de risico’s die worden veroorzaakt door producten die op de markt worden gebracht. Het voorgestelde artikel 29a, eerste lid, van de Wvw 1994 regelt dat ook niet in strijd met die bepaling uit de markttoezichtverordening mag worden gehandeld. Voor een meer uitgebreide toelichting hierop wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
De 12 betrokken richtlijnen en verordeningen kennen echter geen bepalingen in verband met samenwerking van aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij en marktoezichtautoriteiten in het kader van het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten (artikel 7, tweede lid, van de markttoezichtverordening). Deze verplichtingen voor deze aanbieders worden nu ook opgenomen in het voorgestelde artikel 29a, tweede lid, van de Wvw 1994. Voor een meer uitgebreide toelichting op dit punt wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Uitvoeringswet verordening 2018/858, is het voormalige artikel 35 van de Wvw 1994, abusievelijk komen te vervallen. Dit artikel vormt het sluitstuk van het markttoezicht namelijk het verbod voor een ieder om op enigerlei wijze de indruk te wekken dat een motorvoertuig of aanverwant product is goedgekeurd, terwijl dit niet het geval is. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt, dit artikel wederom aan hoofdstuk III van de Wvw 1994 toe te voegen. Overtreding van dit verbod kan, net zoals tot 1 september 2020 het geval was, via een last onder bestuursdwang of via de WED (zie wijziging in artikel 2.15) worden gesanctioneerd.
Voordat motorvoertuigen en aanverwante producten op de markt mogen worden aangeboden of in de handel mogen worden gebracht, dienen zij te zijn goedgekeurd. De goedkeuring is geregeld in hoofdstuk III van de Wvw 1994. Voor goedgekeurde personenauto’s en banden van voertuigen, gelden daarnaast nog eisen met betrekking tot etikettering bij het op de markt aanbieden of in de handel brengen ervan. In aanvulling op hetgeen hierboven onder punt 3 bij de inleiding op de toelichting van artikel 2.6 is opgemerkt, wordt hier nog het volgende toegevoegd. Een belangrijk deel van de informatie die bij het in de handel brengen van deze producten op het bijbehorende etiket moet worden vermeld, is informatie die ook relevant is voor het al dan niet verlenen van goedkeuring. Voor personenauto’s vloeit de verplichting tot etikettering voort uit richtlijn 1999/94/EG, die zoals al eerder opgemerkt, ten onrechte lijkt te ontbreken in de bijlage bij de markttoezichtverordening. Deze richtlijn is geïmplementeerd in het mede op artikel 13 van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie gebaseerde Besluit etikettering energiegebruik personenauto’s. De ILT is hiervoor als markttoezichtautoriteit aangewezen (zie artikel 1 Besluit aanwijzing toezichthouders Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie). Er is tot op heden niet voorzien in sanctionering bij overtreding van deze wetgeving.
De etiketteringsverplichting voor banden vloeit voort uit (EU) verordening 2020/740, die recent verordening (EG) 1222/2009 heeft vervangen. Voor verordening (EG) 1222/2009 was geen uitvoeringswetgeving. In verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening en verordening 2020/740 is nu wel uitvoeringswetgeving noodzakelijk. In eerste instantie is overwogen de uitvoering van deze verordeningen ook onder de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie te brengen. Echter, voor een effectief toezicht en effectieve sanctionering, bleek een ingrijpende wijziging van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie noodzakelijk, terwijl een dergelijke wijziging, voor de andere onderwerpen die die wet regelt niet noodzakelijk is. De andere onder die wet vallende besluiten die betrekking hebben op etikettering van producten, zijn immers mede gebaseerd op de Warenwet en worden gesanctioneerd via het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten. Omdat de etiketteringsverplichtingen voor personenauto’s en banden, nauw verbonden zijn met de daaraan voorafgaande goedkeuring die, zoals al opgemerkt geregeld is in hoofdstuk III van de Wvw 1994, wordt hier nu voorgesteld de bedoelde etikettering ook onder de Wvw 1994 te brengen. Deze wet biedt al diverse mogelijkheden markttoezicht te houden en inbreuken daarop zo nodig te sanctioneren. Het voorgestelde nieuwe artikel 34 van de Wvw 1994 zal de wettelijke basis gaan vormen voor het Besluit etikettering energiegebruik personenauto’s. In artikel 3.2 is voorzien in een zogenaamde omhangbepaling ten behoeve van dit besluit.
Het voorgestelde artikel 34a biedt de wettelijke basis voor het sanctioneren van enkele artikelen van verordening (EU) 2020/740.
Het voorgestelde nieuwe artikel 35 van de Wvw 1994 heeft betrekking op de medewerkingsplicht voor marktdeelnemers en aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij, die vergelijkbaar is met hetgeen voor deze partijen van toepassing wordt op grond van artikel 30a van de Wvw 1994. Voor een meer uitgebreide toelichting op dit punt wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
De nieuwe artikelen 34, 34a en 35 van de Wvw 1994 zullen kunnen worden gehandhaafd via een last onder bestuursdwang (zie artikel 169 van de Wvw 1994) of een bestuurlijke boete van de tweede categorie (zie artikel 174c, tweede lid, van de Wvw 1994).
Bij de wijziging van de Wvw 1994 via de Uitvoeringswet verordening 2018/858, is artikel 149aa van de Wvw 1994 niet aangepast aan de nieuwe redactie van artikel 21 van de Wvw 1994 en het nieuwe hoofdstuk 3 van de Rv. Dit artikel voorziet daar alsnog in.
Artikel 158a, eerste lid, van de Wvw 1994 regelt in welke gevallen onder toezicht als bedoeld in artikel 158 van de Wvw 1994, tevens markttoezicht dient te worden verstaan. De voorgestelde wijziging van artikel 158a, eerste lid, voegt daar, naast de nieuwe artikelen 29a, 30a, 34, 34a en 35 van de Wvw 1994, de markttoezichtverordening en verordening (EU) 2020/740, aan toe. Artikel 20f ontbrak ten onrechte in deze opsomming en is om die reden hier alsnog toegevoegd. De verwijzing naar enkele leden van artikel 21 van de Wvw 1994 was overbodig. In het nieuw voorgestelde tweede lid wordt in verband hiermee nog geregeld dat titel 5.2 van de Awb van overeenkomstige toepassing is in het geval de bij besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond van artikel 158, eerste lid, van de Wvw 1994 aangewezen personen die belast zijn met het markttoezicht in het kader van dat markttoezicht bijstand verleend aan een markttoezichtautoriteit van een ander lidstaat. Zie voor een meer uitgebreide toelichting op dit punt het algemeen deel van deze toelichting.
In de nieuw voorgestelde artikelen 158b tot en met 158d van de Wvw 1994 worden de extra bevoegdheden die ten behoeve van de goede uitvoering van de markttoezichtverordening nodig zijn aan de Wvw 1994 toegevoegd. Voor een meer uitgebreide toelichting op dit punt wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
Voor de volledigheid wordt hier nog opgemerkt dat artikel 169 van de Wvw 1994 de mogelijkheid biedt tot het opleggen van een last onder bestuursdwang op overtreding van artikelen van die wet. Om die reden is er, in tegenstelling tot andere wetten waarin een vergelijkbare bepaling als artikel 158d is opgenomen, van afgezien, deze mogelijkheid aan het nieuw voorgestelde artikel 158d van de Wvw 1994 toe te voegen.
Artikel 169 van de Wvw 1994 bepaalt in welke gevallen een last onder bestuursdwang kan worden opgelegd. Dit kan ter handhaving van de Wvw 1994, maar ook in verband met de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de verschillende verordeningen en richtlijnen die betrekking hebben op de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten. De markttoezichtverordening en verordening (EU) 2020/740 worden hier nu aan toegevoegd. De last onder dwangsom is een reparatoire sanctie die als prikkel kan dienen voor een snellere naleving van wettelijke verplichtingen. Het is immers, ook in het geval een bestuurlijk boete wordt opgelegd (zie artikel 174c van de Wvw 1994), noodzakelijk dat er een dergelijk middel beschikbaar is om er bijvoorbeeld voor te zorgen dat een ontbrekend of onvolledig etiket alsnog wordt aangebracht dan wel gecorrigeerd.
Artikel 174c van de Wvw 1994 heeft betrekking op de handhaving van diverse artikelen van die wet en in de Rv (op grond van artikel 29 van de Wvw 1994) te noemen artikelen van EU-verordeningen en straks ook -richtlijnen via een bestuurlijke boete. Het eerste lid wordt aangepast in verband met de via dit wetsvoorstel voorgestelde nieuwe artikelen in de Wvw 1994. Artikel 20f wordt aan de opsomming toegevoegd omdat dit artikel ten onrechte ontbrak.
Het voorgestelde nieuwe tweede lid (onderdeel R, derde lid) heeft betrekking op de bestuurlijke boete die kan worden opgelegd ingeval niet of niet volledig aan de etiketteringsplicht voor personenauto’s en banden is voldaan. Voorgesteld wordt een dergelijke overtreding te sanctioneren met ten hoogste een boete van de tweede categorie als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht (boete met een maximum van € 4.350,– per 1 januari 2020). Bij overtreding van etiketteringsvoorschriften op grond van de Warenwet geldt een boete tussen de € 525 en € 1.050. Omdat deze boete aanzienlijk hoger is dan een boete van de eerste categorie (maximaal € 335,– per 1 januari 2020), wordt ten hoogste een boete van de tweede categorie in dit geval als passend beschouwd, mede omdat de betrokken marktdeelnemer veelal een grote (buitenlandse) fabrikant is.
Het nieuwe vijfde lid van artikel 174c van de Wvw 1994 regelt de bestuurlijke boete van ten hoogste de vijfde categorie bij overtreding van onder andere de artikelen 25, 27, 29, derde lid, en 30 van de Wvw 1994. Deze bepalingen zien op onderwerpen die betrekking hebben op samenwerking met de marktoezichtautoriteit, (niet) medewerking door marktdeelnemers of het niet of niet juist informeren van de bij besluit van de Minister van IenW aangewezen personen. Niet medewerking aan de in artikel 29a en 35 van de Wvw 1994 bedoelde samenwerkingsplicht op grond van artikel 7 van de markttoezichtverordening, wordt aan deze opsomming toegevoegd. Een maximale boete van de vijfde categorie wordt ook in dit geval passend geacht.
In dit artikel wordt voorgesteld de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te wijzigen om te voorzien in de voor uitvoering van de markttoezichtverordening nodige bevoegdheid om woningen te betreden. De bevoegdheid wordt beperkt tot de gevallen uit artikel 18.20 Wet milieubeheer (zie voorgestelde artikel in artikel 2.14, onderdelen J en K en de toelichting op die artikelonderdelen). De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt ingetrokken op het tijdstip waarop de Invoeringswet Omgevingswet in werking treedt. Inwerkingtreding is thans voorzien op 1 januari 2022. Deze bevoegdheid zal met ingang van dat tijdstip zijn opgenomen in het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving.
De voorgestelde wijzigingen van de Wet explosieven voor civiel gebruik hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Richtlijn 2014/28/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van en de controle op explosieven voor civiel gebruik (PbEU 2014, L 96) opgenomen onder nummer 47, in bijlage I van de markttoezichtverordening.
Met dit onderdeel worden in artikel 1 van de Wet explosieven voor civiel gebruik definities ingevoegd van ‘verordening 2019/1020’, ‘gemachtigde’ en ‘aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij’.
Omdat het begrip ‘marktdeelnemer’ enigszins afwijkt van de omschrijving uit de Wet explosieven voor civiel gebruik wordt de definitie uit de markttoezichtverordening opgenomen.
In de Wet explosieven voor civiel gebruik wordt het begrip vertegenwoordiger gedefinieerd (oud) met dezelfde betekenis als ‘gemachtigde’ uit de markttoezichtverordening. Omdat richtlijn 2014/28/EU het begrip ‘vertegenwoordiger’ zelf niet kent, bestaat de mogelijkheid om het te vervangen door ‘gemachtigde’. Door het begrip ‘gemachtigde’ te gebruiken, wordt voorkomen dat er twee begrippen zijn met eenzelfde betekenis naast elkaar worden gehanteerd en wordt de begrijpelijkheid en uitvoerbaarheid vergroot. De schriftelijke overeenkomst uit de omschrijving in de markttoezichtverordening wordt geacht te refereren aan de overeenkomst uit artikel 2h, derde lid, van de Wet explosieven voor civiel gebruik.
De begrippen ‘distributeur’, ‘importeur’, ‘terugroepen’ en ‘uit de handel nemen’ zijn hetzelfde omschreven in de Wet explosieven voor civiel gebruik en in de markttoezichtverordening en kunnen ongewijzigd blijven.
Het begrip ‘fabrikant’ is in richtlijn 2014/28/EU gedefinieerd als: natuurlijke of rechtspersoon die een explosief vervaardigt of laat ontwerpen of vervaardigen en desbetreffend explosief onder zijn naam of handelsmerk verhandelt of gebruikt voor eigen doeleinden. In de omschrijving in de markttoezichtverordening ontbreekt ‘of gebruikt voor eigen doeleinden’.
In de markttoezichtverordening wordt ‘fabrikant’ in artikel 3, onder 8, gedefinieerd als: een natuurlijke of rechtspersoon die een product vervaardigt of laat ontwerpen of vervaardigen en het onder zijn naam of handelsmerk verhandelt. Voor de artikelen die nu worden voorgesteld in verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening dient van het begrip van die verordening uitgegaan te worden. Dit betekent dat de verplichtingen en bevoegdheden die in het kader van de uitvoering van de markttoezichtverordening worden gesteld geen betrekking hebben op een fabrikant die ‘gebruikt voor eigen doeleinden’.
Het begrip ‘in de handel brengen’ is in richtlijn 2014/28/EU gedefinieerd als het voor het eerst in de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte op de markt aanbieden van een explosief. In de markttoezichtverordening is ‘in de handel brengen’ gedefinieerd als: het voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden van een product. Hiervoor geldt hetzelfde als voor het begrip ‘fabrikant’. Dit betekent dat de verplichtingen en bevoegdheden die in het kader van de uitvoering van de markttoezichtverordening worden toebedeeld, geen betrekking hebben op explosieven die voor het eerst in een staat die partij is bij de Europese Economische Ruimte, op de markt zijn gebracht.
Voor begrippen die eenmalig voorkomen, wordt in de tekst van de bepaling zelf verwezen naar de markttoezichtverordening.
Met deze onderdelen wordt in het opschrift van paragraaf 1 van Hoofdstuk Ia, artikel 2h, eerste, derde en vierde lid en artikel 7b, derde lid, ‘vertegenwoordiger’ vervangen door ‘gemachtigde’ en wordt een paragraaf 4 toegevoegd met in artikel 2y (nieuw) de verplichting voor marktdeelnemers en aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij om in overeenstemming met artikel 7 van de markttoezichtverordening te handelen. Voor een nadere toelichting op deze verplichtingen wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting over de verplichtingen opgenomen in de artikelen 4, 5 en 7 van de markttoezichtverordening.
Met dit onderdeel worden in Hoofdstuk IV ‘Bestuursrechtelijke handhaving’ de aanvullende bevoegdheden toegekend, die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening moeten worden toegekend, aan de toezichthouders aangewezen ingevolge artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet explosieven voor civiel gebruik in verband met de artikelen 7 en 13 van het Besluit aanwijzing VROM-ambtenaren. Voor een nadere toelichting op deze verplichtingen wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
De voorgestelde wijzigingen van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft de uitvoering van Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PbEU, L 167; opgenomen onder nummer 41 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)(hierna: biocidenverordening). De markttoezichtverordening heeft geen betrekking op het deel van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, dat dient ter uitvoering van Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU, L 309).
De definitie van ‘verordening (EU) 2019/1020’ wordt in artikel 1, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden ingevoegd.
In het voorgestelde tweede lid van artikel 42 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt naar enkele voor dit hoofdstuk relevante begrippen uit de markttoezichtverordening verwezen. De definitie van ‘op de markt aanbieden’ wijkt enigszins af. De begrippen ‘marktdeelnemer’ en ‘markttoezicht’ worden in de biocidenverordening wel gebruikt, maar zijn niet gedefinieerd.
Aan artikel 43 wordt een vijfde lid toegevoegd, waarin in strafbaarstelling van overtreding van artikel 7 van de markttoezichtverordening is voorzien.
Met dit onderdeel worden in een paragraaf ‘Markttoezicht als bedoeld in verordening (EU) nr. 2019/1020’ de aanvullende markttoezichtbevoegdheden toegekend, die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening moeten worden toegekend aan toezichthouders aangewezen ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met artikel 9.1 van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In een handhavingsdocument hebben de toezichthouders afspraken gemaakt over de taakverdeling. De ILT houdt toezicht op de naleving van de Biocidenverordening. Artikel 84 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden geeft aan toezichthouders de bevoegdheid om woningen te betreden. Die bevoegdheid strekt zich uit tot de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van de markttoezichtverordening. Daarin voorziet het voorgestelde artikel 88a. Voor een nadere toelichting op de aanvullende markttoezichtbevoegdheden wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
De voorgestelde wijzigingen van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van richtlijn 2010/30/EU (PbEU 2017, L 198). Naast de voorgestelde wijzigingen van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie is ook nog een wijziging van het Besluit energie-etikettering energiegerelateerde producten noodzakelijk (onder andere ter uitvoering van 7 en 14, vierde lid, onder k, van de markttoezichtverordening). Voor de volledigheid wordt hier nog opgemerkt dat sanctionering van de in het Besluit energie-etikettering energiegerelateerde producten op te nemen bepalingen via het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten zal geschieden.
Het toezicht op verordening (EU) 2017/1369 wordt uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Met de nieuw voorgestelde artikelen 31a en 31b worden in verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening extra toezichtbevoegdheden van toepassing voor de NVWA (de bevoegdheid om zonder toestemming van een bewoner een woning te betreden en de bevoegdheid om, ook onder valse identiteit, productmonsters te verkrijgen). Voor een meer uitgebreide toelichting op de extra toezichtbevoegdheden wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
In het nieuw voorgestelde artikel 31c wordt nog geregeld dat titel 5.2 van de Awb van overeenkomstige toepassing is in het geval de NVWA bijstand verleent aan een markttoezichthouder uit een andere lidstaat.
De voorgestelde wijzigingen van de Wet kabelbaaninstallaties hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Verordening (EU) 2016/424 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende kabelbaaninstallaties en tot intrekking van Richtlijn 2000/9/EG (PbEU 2016, L 81) opgenomen onder nummer 61 van bijlage I bij de markttoezichtverordening.
Met dit onderdeel wordt in artikel 1, eerste lid, van de Wet kabelbaaninstallaties een definitie van ‘verordening (EU) 2019/1020’ ingevoegd.
De omschrijving van het begrip ‘op de markt aanbieden’ in de markttoezichtverordening luidt: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een subsysteem of veiligheidscomponent met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie. In verordening 2016/424/EU ontbreekt ‘consumptie’. Omdat ‘consumptie’ bij kabelbaaninstallaties niet aan de orde is, kan de omschrijving uit verordening 2016/424/EU voor de uitvoering van beide verordeningen worden gebruikt. Om die reden is ‘op de markt aanbieden’ niet opgenomen.
Het begrip ‘in de handel brengen’ is in beide verordeningen hetzelfde omschreven.
Het begrip ‘fabrikant’ is in verordening 2016/424/EU omschreven als: een natuurlijke of rechtspersoon die een subsysteem of een veiligheidscomponent vervaardigt of een subsysteem of een veiligheidscomponent laat ontwerpen of vervaardigen, en dit subsysteem of die veiligheidscomponent onder zijn eigen naam of merk verhandelt of in een kabelbaaninstallatie inbouwt. Omdat deze omschrijving inhoudelijk niet afwijkt van die uit de markttoezichtverordening, maar wel meer is toegeschreven op de inhoud van verordening 2016/424/EU kan de omschrijving uit deze laatste verordening worden gevolgd op grond van artikel 2, eerste lid, van de markttoezichtverordening.
In verordening 2016/424/EU is ‘gemachtigde’ omschreven als: een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die schriftelijk door een fabrikant is gemachtigd om namens hem specifieke taken te vervullen. In de markttoezichtverordening zijn die specifieke taken wat verder uitgewerkt. Het gaat bij de uitvoering van die laatste verordening om specifieke taken in verband met de verplichtingen op grond van verordening 2016/424/EU of op grond van de markttoezichtverordening. Dit betekent dat een gemachtigde voor zover het gaat om specifieke taken die hij op grond van de markttoezichtverordening vervult, hij tevens onder het regime van die verordening valt.
De omschrijving van de begrippen ‘importeur’, ‘distributeur’, ‘uit de handel nemen’ en ‘terugroepen’ zijn gelijk.
In verordening 2016/424/EU is ‘marktdeelnemers’ omschreven als: de fabrikant, de gemachtigde, de importeur en de distributeur van een subsysteem of een veiligheidscomponent. In de markttoezichtverordening is ‘marktdeelnemer’ omschreven als: de fabrikant, de gemachtigde, de importeur, de distributeur, [...] of andere natuurlijke personen of rechtspersonen voor wie verplichtingen gelden ten aanzien van de vervaardiging, het op de markt aanbieden of de ingebruikneming van in dit geval een subsysteem of een veiligheidscomponent.
Marktdeelnemer is niet gedefinieerd in de Wet kabelbaaninstallaties en wordt in die wet ook niet gebruikt als begrip.
Andere begrippen uit de markttoezichtverordening worden niet ook gedefinieerd in verordening 2016/424/EU.
Met dit onderdeel wordt de bestuursdwangbevoegdheid uitgebreid voor de aanvullende verplichtingen uit de voorgestelde artikelen 33a en 34c, derde lid, van de Wet kabelbaaninstallaties.
Met dit onderdeel wordt voorgesteld om in Hoofdstuk 7 ‘Verbodsbepalingen’ van de Wet kabelbaaninstallaties een artikel (33a) toe te voegen, waarmee in strafbaarstelling van overtreding van artikel 7 van de markttoezichtverordening is voorzien. Artikel 7 van de markttoezichtverordening is gericht tot de marktdeelnemer (eerste lid) en tot de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij (tweede lid), beide zoals gedefinieerd in de markttoezichtverordening.
Met dit onderdeel worden in Hoofdstuk 8 ‘Toezicht’ van de Wet kabelbaaninstallaties de aanvullende markttoezichtbevoegdheden toegekend, die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening moeten worden toegekend aan toezichthouders aangewezen ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Wet kabelbaaninstallaties. Voor een nadere toelichting op deze verplichtingen wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
De voorgestelde wijzigingen van de Wet luchtvaart hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart en tot wijziging van de Verordening (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. (EU) 376/2104 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2018 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PbEU 2018, L 212), voor zover het gaat om het ontwerp, de productie en het in de handel brengen van luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a en b, wat betreft onbemande luchtvaartuigen, en hun motoren, propellers, onderdelen en apparatuur om het luchtvaartuig op een afstand te bedienen (opgenomen onder nummer 70 van bijlage I bij de markttoezichtverordening).
Ten behoeve van de uitvoering van gedelegeerde Verordening (EU) 2019/945 van de Commissie van 12 maart 2019 inzake onbemande luchtvaartuigsystemen en uit derde landen afkomstige exploitanten van onbemande luchtvaartuigsystemen (PbEU 2019, L 152/1) en Uitvoeringsverordening (EU) 2019/947 van de Commissie van 24 mei 2019 inzake de regels en procedures voor de exploitatie van onbemande luchtvaartuigen (PbEU 2019, L 152/45) en een regeling, gebaseerd op de Wet luchtvaart is per 31 december 2020 in uitvoering voorzien (Stb. 2020, 563). Deze gedelegeerde verordening (EU) 2019/945 en uitvoeringsverordening (EU) 2019/947 zijn gebaseerd op artikel 2, eerste lid, onderdeel a en b, van verordening (EU) 2018/1139. Voor deze gedelegeerde en uitvoeringsverordening geldt het regime van de markttoezichtverordening.
Voor zover bij of krachtens de Wet luchtvaart regels zijn gesteld ter uitvoering van verordening (EU) 2018/1139, voor onbemande luchtvaartuigen, moeten daarvoor ook ter uitvoering van de markttoezichtverordening de nodige bepalingen worden opgenomen. De aanvullende bevoegdheden worden opgenomen in de Wet luchtvaart. Deze bevoegdheden gelden uitsluitend voor het toezicht op en de handhaving van verordening (EU) 2018/1139 voor luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a en b, wat betreft onbemande luchtvaartuigen, en hun motoren, propellers, onderdelen en apparatuur om het luchtvaartuig op een afstand te bedienen.
Met dit onderdeel wordt in artikel 1, eerste lid, een definitie van ‘verordening markttoezicht’ opgenomen.
Met dit onderdeel wordt aan artikel 11.15, onderdeel b, van de Wet luchtvaart, een subonderdeel toegevoegd, waarin het verbod om te handelen in strijd met artikel 7 van de markttoezichtverordening is opgenomen. Dit verbod geldt voor verordening (EU) 2018/1139, voor zover het gaat om het ontwerp, de productie en het in de handel brengen van luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a en b, van die basisverordening wat betreft onbemande luchtvaartuigen, en hun motoren, propellers, onderdelen en apparatuur om het luchtvaartuig van een afstand te bedienen. Regeling hiervan heeft plaatsgevonden in gedelegeerde verordening (EU) 2019/945 en uitvoeringsverordening (EU) 2019/947.
Met dit onderdeel wordt aan hoofdstuk 11 van de Wet luchtvaart een titel toegevoegd ‘Titel 11.4 Toezicht ter uitvoering van de verordening markttoezicht’, waarin de aanvullende bevoegdheden worden toegekend, die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening moeten worden toegekend. Deze aanvullende bevoegdheden gelden uitsluitend voor de uitvoering van de basisverordening en dan alleen voor zover het gaat om luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a en b, wat betreft onbemande luchtvaartuigen, en hun motoren, propellers, onderdelen en apparatuur om het luchtvaartuig op een afstand te bedienen. De ILT wordt aangewezen als toezichthouder op grond van artikel 1.5 van de Wet luchtvaart via een wijziging van het Instellingsbesluit ILT. Dit is voorzien voor het eerste kwartaal van 2021. Omdat er op dit moment nog geen CE-gekeurde drones op de markt zijn vanwege de overgangsregeling in de EU-verordeningen. Voor een nadere toelichting op deze verplichtingen wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
De voorgestelde wijzigingen van de Wet medische hulpmiddelen hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft 2 EU-verordeningen die in bijlage I van de markttoezichtverordening worden genoemd.27
Met dit onderdeel wordt een definitie toegevoegd aan de Wet medische hulpmiddelen omwille van de leesbaarheid van de wet. Het gaat om een definitie die de markttoezichtverordening omschrijft.
Artikel 15 van de markttoezichtverordening geeft de mogelijkheid aan lidstaten om toe te staan de totale kosten van hun activiteiten in verband met gevallen van non-conformiteit op de betrokken marktdeelnemer te verhalen. Concreet betekent dit dat een inspecteur de kosten voor het uitvoeren van testen en bijvoorbeeld het nemen van maatregelen kan verhalen op de marktdeelnemer. Met onderdeel B wordt aan het bestaande artikel 7 van de Wet medische hulpmiddelen een grondslag toegevoegd om deze kosten te verhalen.
Met dit onderdeel wordt artikel 10 van de Wet medische hulpmiddelen gewijzigd. Artikel 10 bepaalt dat de inspecteurs van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd (Igj) belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet medische hulmiddelen en de medische hulpmiddelen verordeningen. Het ligt dan ook voor de hand dat de inspecteurs van de Igj ook belast worden met het toezicht op de naleving van de markttoezichtverordening. Met onderdeel C van dit wetsvoorstel wordt de markttoezichtverordening toegevoegd aan artikel 10 van de Wet medische hulpmiddelen.
Met de nieuw voorgestelde artikelen 10a en 10b wordt een aantal nieuwe bevoegdheden toegekend ter uitvoering van de markttoezichtverordening. Het betreft de bevoegdheid om zonder toestemming van een bewoner een woning te betreden, de bevoegdheid om, ook onder valse identiteit, productmonsters te verkrijgen en om, wanneer er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen de verwijdering van inhoud in verband met de betrokken producten van een online interface te gelasten of de expliciete vermelding te vereisen van een waarschuwing voor eindgebruikers wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface en wanneer niet aan een dergelijk verzoek wordt voldaan, aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij te verplichten de toegang tot de online interface te beperken. Voor een verdere toelichting op de bevoegdheden zie paragraaf 4.2 van het algemeen deel van de toelichting.
De handhavingsbevoegdheden met betrekking tot verplichtingen voortvloeiend uit de MDR en IVDR komen toe aan de Minister voor Medische Zorg op grond van de artikelen 12 tot en met 15 van de Wet medisch hulpmiddelen. De ambtenaren van de Igj kunnen namens de minister in mandaat deze handhavingsbevoegdheden inzetten. Ook de nieuwe handhavingsbevoegdheid op grond van de markttoezichtverordening, zoals voorgesteld in artikel 10b van de Wet medische hulpmiddelen, zal worden toegekend aan de Minister voor Medische Zorg die deze mandateert aan de inspecteurs van de Igj. Op deze wijze wordt aan de bestaande handhavings- en toezichtstructuur vastgehouden zoals neergelegd in de Wet medische hulpmiddelen. De markttoezichtverordening biedt hier specifiek de ruimte voor (artikel 14, derde lid, onderdeel b).
Met dit onderdeel wordt de zelfstandige last, die de minister op kan leggen op grond van het nieuwe artikel 10b van de Wet medische hulpmiddelen toegevoegd aan artikel 12 van de Wet medische hulpmiddelen. Artikel 12 van de Wet medische hulpmiddelen bevat de bevoegdheid voor de minister om een last onder dwangsom op te leggen indien bepaalde verplichtingen uit de Wet medische hulpmiddelen worden overtreden. Om de zelfstandige last, bedoeld in artikel 10b, effectief te kunnen afdwingen, wordt aan het bestaande artikel 12 van de Wet medische hulpmiddelen dit artikel toegevoegd.
Deze onderdelen regelen de bestuursrechtelijke handhaving van de verplichtingen ingevolge de markttoezichtverordening. Artikel 41 van de markttoezichtverordening schrijft voor dat lidstaten sancties moeten stellen die doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn. De bestuurlijke boete en een last onder bestuursdwang worden als effectief middel gezien bij het afdwingen van verplichtingen.
Met onderdeel F wordt het huidige artikel 13 van de Wet medische hulpmiddelen gewijzigd. Artikel 13 geeft de minister de bevoegdheid een last onder bestuursdwang op te leggen ter handhaving van de bij artikel 5:20, eerste lid, van de Awb gestelde verplichting. Artikel 5:20, eerste lid, van de Awb voorziet in een plicht om medewerking aan toezichthouders te verlenen bij de uitoefening van hun toezichthoudende bevoegdheden. Om naleving van deze medewerkingsplicht te verzekeren, is de bevoegdheid van het opleggen van een last onder bestuursdwang opgenomen in artikel 13 van de Wet medische hulpmiddelen.
De markttoezichtverordening bevat een soortgelijke plicht in artikel 7 van de markttoezichtverordening. Artikel 7 bepaalt dat marktdeelnemers bij het nemen van maatregelen voor het wegnemen of beperken van de risico’s die veroorzaakt worden door medische hulpmiddelen die marktdeelnemers op de markt aanbieden, samen moeten werken met markttoezichtautoriteiten. Deze samenwerkingsplicht geldt ook voor aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij. Om naleving van deze samenwerkingsplicht te verzekeren wordt artikel 7 van de markttoezichtverordening toegevoegd aan het huidige artikel 13 van de Wet medische hulpmiddelen. Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat ingevolge artikel 5.32 van de Awb de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen, tevens de bevoegdheid inhoudt om een last onder dwangsom op te leggen.
Met onderdeel G wordt artikel 14 van de Wet medische hulpmiddelen gewijzigd. Artikel 14 geeft de minister de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de MDR, de IVDR en de wet. Deze bepaling blijft in stand. Met onderdeel G wordt het bestaande artikel 14 van de Wet medische hulpmiddelen uitgebreid, waardoor de minister tevens een bestuurlijke boete kan opleggen indien artikel 7 van de markttoezichtverordening wordt overtreden.
Bij of krachtens de Wet milieubeheer zijn veel van de harmonisatieregelingen omgezet of uitgevoerd, die zijn opgenomen in bijlage I van de markttoezichtverordening. In deze inleiding is een overzicht van die harmonisatieregelingen opgenomen. In dat overzicht wordt per regeling aangegeven welke verplichtingen er gelden uit hoofde van de markttoezichtverordening en waar de uitvoering van welke onderdelen van die verordening gevonden kan worden. Er zijn EU-harmonisatieregelingen die op wetsniveau zijn omgezet of uitgevoerd en er zijn EU-harmonisatiemaatregelen waarvoor dat op het niveau van een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling is gebeurd. Hieronder is voor iedere harmonisatiemaatregel aangegeven waar de aanvullende verplichtingen zijn opgenomen en waar de aanvullende bevoegdheden zijn toebedeeld.
Voor alle harmonisatieregelingen geldt dat marktdeelnemers onderscheidenlijk aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij in overeenstemming moeten handelen met artikel 7, eerste onderscheidenlijk tweede lid, van de markttoezichtverordening.
Hieronder wordt voor iedere harmonisatieregeling opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening die bij of krachtens de Wet milieubeheer wordt uitgevoerd, onder punt 1 aangegeven of de Wet milieubeheer zelf, of het betreffende besluit of de betreffende regeling zal worden aangevuld met deze verplichtingen.
Daarnaast dient de toezichthouder aanvullende bevoegdheden te krijgen om toezicht te houden op de normconformiteit van de producten uit harmonisatieregelgeving opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening, en deze te handhaven. Voor een nadere toelichting op de aanvullende toezichtbevoegdheden wordt verwezen naar het algemene gedeelte van de toelichting. De aanvullende toezichtbevoegdheden zijn opgenomen in de voorgestelde artikelen 18.20 tot en met 18.22. Deze artikelen worden gewijzigd in de onderdelen J, K en L die dezelfde inhoud hebben. Welk onderdeel inwerking treedt, hangt af van het tijdstip van inwerkingtreding van de bepalingen uit dit wetsvoorstel en het tijdstip van inwerkingtreding van de Invoeringswet Omgevingswet. De bevoegdheid tot het betreden van woningen is geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Na inwerkingtreding van de Invoeringswet Omgevingswet zal de bevoegdheid tot het betreden van woningen worden opgenomen in het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving, in verband met artikel 18.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer in verband met artikel 18.7, eerste lid, van de Omgevingswet.
Onder punt 2 wordtvoor iedere harmonisatieregel aangegeven hoe toezicht en handhaving zijn geregeld.
De bevoegdheden uit de voorgestelde artikelen 18.20 tot en met 18.22 van de Wet milieubeheer gelden in aanvulling op de reeds toegekende bevoegdheden. Die bevoegdheden zijn in de Awb gekoppeld aan de aanwijzing als toezichthouder. In de artikelen 5:12 tot en met 5:31c van de Awb zijn de bevoegdheden opgenomen. De bevoegdheid tot het betreden van woningen en tot het opleggen van een last onder bestuursdwang moeten afzonderlijk worden toegekend.
De bestuursdwangbevoegdheid is toegekend ingevolge artikel 18.1a van de Wet milieubeheer. In artikel 5:32 van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is aangegeven welke toezichthouder(s) bevoegd zijn om toezicht te houden. Voor taken die worden uitgevoerd in verband met de markttoezichtverordening, krijgen de in dat besluit aangewezen ambtenaren de aanvullende bevoegdheden. Het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving wordt – als gezegd – aangepast in verband met de inwerkingtreding van het stelsel van de Omgevingswet.
Voor de in bijlage II opgenomen harmonisatieregelingen moet op grond van artikel 41 van de markttoezichtverordening in sanctionering worden voorzien. De in die bijlage opgenomen harmonisatieregelingen kennen een zodanige verplichting niet zelf.
Omdat bij de implementatie en uitvoering van de in bijlage II genoemde en in of bij of krachtens de Wet milieubeheer geïmplementeerde en omgezette harmonisatieregelingen reeds in sanctionering was voorzien, leidt deze verplichting niet tot aanpassing van bestaande regelgeving.
Voor de harmonisatieregelingen waarvoor deze aanvullende verplichting geldt, is in onderstaand overzicht onder punt 3 voor iedere harmonisatieregel aangegeven hoe in sanctionering is voorzien.
In de tweede plaats moet voor de in artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening genoemde harmonisatieregelingen worden voldaan aan de aanvullende verplichtingen opgenomen in de artikelen 4, eerste, derde en vierde lid, en 5, eerste en tweede lid, tweede volzin, van die verordening. Voor de harmonisatieregelingen waarvoor deze aanvullende verplichtingen gelden, is in onderstaand overzicht onder punt 4 aangegeven dat de Wet milieubeheer zelf, of het betreffende besluit of de betreffende regeling zal worden aangevuld met deze verplichtingen.
Voor de uitvoering van de markttoezichtverordening worden de begrippen uit die verordening gebruikt. In de artikelsgewijze toelichting (voor zover uitvoering op wetsniveau geschiedt), in het betreffende uitvoeringsbesluit of de betreffende uitvoeringsregeling worden de begrippen uit die verordening en de verhouding tot de begrippen uit EU-harmonisatiewetgeving uit bijlage I, toegelicht.
Via de Wet milieubeheer zijn enkele EU-regelingen geïmplementeerd die mede of primair betrekking hebben op het verwijderen van afvalstoffen, maar die eisen stellen aan het op de markt brengen (producentenverantwoordelijkheid) om de bekostiging van de verwijdering door de producent te verzekeren. De voorgestelde bevoegdheden in hoofdstuk 18 van die wet kunnen worden gebruikt voor die onderdelen van de implementatie van deze richtlijnen die eisen aan producten bevatten. Het gaat daarbij om de (implementatie van de) volgende EU-richtlijnen:
1. Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (opgenomen onder nummer 8 van bijlage I bij de markttoezichtverordening) geïmplementeerd in het Besluit beheer verpakkingen 2014 en in de Regeling beheer verpakkingen;
2. Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (opgenomen onder nummer 13 van bijlage I bij de markttoezichtverordening) geïmplementeerd in het Besluit beheer autobanden en Besluit beheer autowrakken;
3. Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's en tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG (opgenomen onder nummer 21 van bijlage I bij de markttoezichtverordening) geïmplementeerd in de Regeling beheer batterijen;
4. Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (opgenomen onder nummer 39 van bijlage I bij de markttoezichtverordening) geïmplementeerd in de Regeling gevaarlijke stoffen in afgedankte elektrische en elektronische apparatuur;
5. Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (opgenomen onder nummer 42 van bijlage I bij de markttoezichtverordening) geïmplementeerd in de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.
Overzicht harmonisatieregelingen opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening omgezet of uitgevoerd in of bij of krachtens de Wet milieubeheer:
Deze richtlijn is grotendeels vervangen door EU-verordening 813/2013 van de Commissie van 2 augustus 2013 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen betreft. Het restant van de implementatie van richtlijn 92/42 is geïmplementeerd in de Regeling vaststelling regels betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp verwarmingstoestellen. De markttoezichtverordening kent wat andere verplichtingen voor het restant van richtlijn 92/42/EEG dan voor EU-verordening 813/2013 die valt onder het regime dat geldt voor richtlijn 2009/125/EG Ecodesign.
1. Richtlijn 92/42/EEG is voor het deel dat naast EU-verordening 813/2013 is blijven gelden, geïmplementeerd in de Regeling vaststelling regels betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp verwarmingstoestellen. In de toelichting bij die regeling (Stcrt. 2017, 48536) is de verhouding tussen richtlijn 92/42/EEG, EU-verordening 813/2013 en richtlijn 2009/125/EG als volgt beschreven: ‘Het voortbestaan van enkele bepalingen van richtlijn 92/42/EEG naast verordening (EU) 813/2013 en richtlijn 2009/125/EG maakt EU-regelgeving tot een complex en ondoorzichtig geheel. De systematiek van de Europese regelgeving kan als volgt worden weergegeven. Verordening (EU) 813/2013 stelt de inhoudelijke eisen waaraan de verwarmingstoestellen moeten voldoen. De bepalingen van richtlijn 2009/125/EG richten zich vooral tot de fabrikanten van verwarmingstoestellen, die ervoor moeten zorgen dat hun verwarmingstoestellen aan de eisen van verordening (EU) 813/2013 voldoen en van een (CE-)keurmerk zijn voorzien. De resterende bepalingen van richtlijn 92/42/EEG richten zich eveneens tot de fabrikanten en bevatten ten opzichte van richtlijn 2009/125/EG de extra eis dat voor de olie- en gasgestookte verwarmingstoestellen waarop richtlijn 92/42/EEG van toepassing is, een typegoedkeuringsprocedure moet worden gevolgd, om na te gaan of de verwarmingstoestellen voldoen aan de inhoudelijke eisen waaraan de verwarmingstoestellen moeten voldoen, die zijn opgenomen in verordening (EU) 813/2013.’
De samenwerkingsverplichtingen uit artikel 7, eerste en tweede lid, van de markttoezichtverordening, zullen worden opgenomen in de Regeling vaststelling regels betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp verwarmingstoestellen.
2. De Regeling vaststelling regels betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp verwarmingstoestellen is gebaseerd op de artikelen 9.4.4, eerste lid, 9.4.5, eerste lid, en 11a.2, eerste lid, van de wet. Op grond van de artikelen 18.2a, derde lid, en 18.2b, eerste lid, onder a, is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: IenW) belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening of voert deze in mandaat uit namens de Minister van IenW (artikelen 18.20–18.22 en de bevoegdheid om woningen te betreden).
3. Richtlijn 92/42/EEG is opgenomen in bijlage II bij de markttoezichtverordening. Op grond van artikel 41 van de markttoezichtverordening moet in sanctionering worden voorzien. In sanctionering is reeds voorzien.
De bestuursrechtelijke handhaving is geregeld door de aanwijzing van de ILT als toezichthouder, zie hierboven onder punt 2. Door deze aanwijzing beschikt de ILT over de bevoegdheden opgenomen in de Awb en de aanvullende bevoegdheden uit de voorgestelde artikelen 18.20 en 18.22. De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
In artikel 1a, onder 2, van de Wet op de economische delicten wordt overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens artikelen 9.4.4 tot en met 9.4.7 van de Wet milieubeheer aangemerkt als een economisch delict. Hiermee is uitvoering gegeven aan artikel 41 van de markttoezichtverordening.
4.
–. N.B. Deze aanvullende verplichtingen gelden wel voor het deel dat verordening (EU) 813/2013 regelt, omdat dit een uitvoeringsverordening is onder de richtlijn 2009/125/EG, waarvoor die aanvullende verplichtingen gelden. Zie daarvoor toelichting bij die richtlijn in dit overzicht.
1. Richtlijn 94/62/EG is geïmplementeerd in het Besluit beheer verpakkingen 2014 en in de Regeling beheer verpakkingen. De samenwerkingsverplichtingen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening worden in het Besluit beheer verpakkingen 2014 opgenomen.
2. Het Besluit beheer verpakkingen 2014 is, voor zover dit de implementatie is van de producteisen, gebaseerd op artikel 9.5.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Voor de bepalingen uit het besluit die zijn gebaseerd op titel 9.5 van de wet geldt dat de Minister van IenW, ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de wet is belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. Richtlijn 94/62/EG is opgenomen in bijlage II bij de markttoezichtverordening. Op grond van artikel 41 van de markttoezichtverordening moet in sanctionering worden voorzien. In sanctionering is reeds voorzien.
De bestuursrechtelijke handhaving is geregeld door de aanwijzing van de ILT als toezichthouder. Door deze aanwijzing beschikt de ILT over de bevoegdheden opgenomen in de Awb en de aanvullende bevoegdheden uit de voorgestelde artikelen 18.20 en 18.22. De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
In artikel 1a, onder 2, van de Wet op de economische delicten wordt overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 9.5.2, 10.41 en 15.32 van de Wet milieubeheer aangemerkt als een economisch delict. Hiermee is uitvoering gegeven aan artikel 41 van de markttoezichtverordening.
4. –
1. Richtlijn 98/70/EG is (deels) geïmplementeerd in het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging en de Regeling brandstoffen luchtverontreiniging. De samenwerkingsverplichtingen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening worden in het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging opgenomen.
2. Het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging is voor zover dit de implementatie is van de producteisen (de specificatie van benzine, diesel en gasolie), gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1, 9.2.2.6a en 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer. Voor de bepalingen uit het besluit die zijn gebaseerd op titel 9.2 van de wet, geldt dat de Minister van IenW, ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de wet is belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
1. Richtlijn 2000/14/EG is geïmplementeerd in de Regeling geluidemissie buitenmaterieel. In deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening opgenomen.
2. De Regeling geluidemissie buitenmaterieel is mede gebaseerd op artikel 9.5.1 Wet milieubeheer. Ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens titel 9.5. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. Richtlijn 2000/14/EG is opgenomen in bijlage II bij de markttoezichtverordening. Op grond van artikel 41 van de markttoezichtverordening moet in sanctionering worden voorzien. In sanctionering is reeds voorzien. De bestuursrechtelijke handhaving is geregeld door de aanwijzing van de ILT als toezichthouder. Door deze aanwijzing beschikt de ILT over de bevoegdheden opgenomen in de Awb en de aanvullende bevoegdheden uit de voorgestelde artikelen 18.20 en 18.22. De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
In artikel 1a, onder 2, van de Wet op de economische delicten wordt overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 9.5.1 van de Wet milieubeheer aangemerkt als een economisch delict. Hiermee is uitvoering gegeven aan artikel 41 van de markttoezichtverordening.
4. Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening gelden aanvullende verplichtingen die in de Regeling geluidemissie buitenmaterieel opgenomen zullen worden. Voor een nadere toelichting op de aanvullende verplichtingen voor harmonisatieregelingen opgenomen in artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening wordt verwezen naar het algemene gedeelte van de toelichting.
1. Richtlijn 2000/53/EG is geïmplementeerd in, voor zover relevant voor de uitvoering van de markttoezichtverordening, het Besluit beheer autowrakken met als grondslag artikel 9.5.2 van de Wet milieubeheer en artikel 119a Wetboek van Strafvordering.
In dit besluit worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens titel 9.5 van de wet. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. Richtlijn 2000/53/EG is opgenomen in bijlage II bij de markttoezichtverordening. Op grond van artikel 41 van de markttoezichtverordening moet in sanctionering worden voorzien. In sanctionering is reeds voorzien. De bestuursrechtelijke handhaving is geregeld door de aanwijzing van de ILT als toezichthouder. Door deze aanwijzing beschikt de ILT over de bevoegdheden opgenomen in de Awb en de aanvullende bevoegdheden uit de voorgestelde artikelen 18.20 en 18.22. De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
In artikel 1a, onder 2, van de Wet op de economische delicten wordt overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 9.5.2 van de Wet milieubeheer aangemerkt als een economisch delict. Hiermee is uitvoering gegeven aan artikel 41 van de markttoezichtverordening.
4. –
1. Verordening 648/2004 is uitgevoerd in het Besluit detergentia milieubeheer. In dit besluit worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Dit besluit is gebaseerd op de artikelen 9.1.1, 9.2.2.1 en 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer. Voor zover de bepalingen uit dit besluit zijn gebaseerd op titel 9.2 geldt dat de Minister van IenW ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, Wet milieubeheer belast is met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder en de NVWA als mede toezichthouder. De ILT (en de NVWA) houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Deze verordening is met ingang van 26 juni 2019 vervangen door Verordening (EU) nr. 2019/2021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PbEU 2019, L 169).
1. Verordening 2019/2021 is uitgevoerd in de Uitvoeringsregeling EU-verordening persistente organische verontreinigende stoffen (Stcrt. 2019, 65621). In deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Deze regeling is gebaseerd op de artikelen 9.1.1, 9.2.2.1, eerste lid, en artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer. Voor zover de bepalingen uit de regeling zijn gebaseerd op titel 9.2 geldt dat de Minister van IenW ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, Wet milieubeheer belast is met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder en de NVWA als mede toezichthouder. De ILT (en de NVWA) houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
1. Richtlijn 2004/42/EG is geïmplementeerd in het Besluit organische oplosmiddelen in verven en vernissen milieubeheer. In dit besluit worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Het Besluit organische oplosmiddelen in verven en vernissen is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1 en 9.2.3.2 Wet milieubeheer. Voor zover de bepalingen uit het besluit zijn gebaseerd op titel 9.2 geldt dat de Minister van IenW, is ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, Wet milieubeheer belast is met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder en de NVWA als mede toezichthouder. De ILT (en de NVWA) houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
1. Richtlijn 2006/66/EG is geïmplementeerd in de Regeling beheer batterijen. In deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. De Regeling beheer batterijen is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1 en 9.5.2 Wet milieubeheer.
Voor regelgeving gebaseerd op titel 9.2 of 9.5 geldt dat de Minister van IenW, ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, Wet milieubeheer is belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder en voor 9.2 de NVWA als medetoezichthouder. De ILT (en de NVWA) houdt toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
1. Verordening 1907/2006 is uitgevoerd op wetsniveau in titel 9.3. In die titel zijn de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening. Voor een toelichting op de wijziging van die titel in verband met de markttoezichtverordening, wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel C.
2. Op grond van artikel 18.2b, eerste lid, onder a en onder b, is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
1. Verordening 1272/2008 is uitgevoerd op wetsniveau in titel 9.3a. In die titel zijn de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening. Voor een toelichting op de wijziging van die titel in verband met de markttoezichtverordening, wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel E.
2. Op grond van artikel 18.2b, eerste lid, onder a en onder c, is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
In artikel 18.2a, tweede lid, is bepaald dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot taak heeft zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens titel 9.3a en EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels voor zover het de uitvoering van beleid betreft dat tot zijn verantwoordelijkheid behoort. De NVWA houdt in die gevallen toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
1. Richtlijn 2009/125 is geïmplementeerd in titel 9.4 Wet milieubeheer. In het voorgestelde artikel 9.4.9 wordt die titel aangevuld met de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening. Voor een toelichting op de wijziging van die titel in verband met de markttoezichtverordening, wordt verwezen naar de toelichting bij onderdelen F en G.
2. Richtlijn 2009/125/EG is geïmplementeerd in titel 9.4 van de Wet milieubeheer. Op grond van artikel 18.2b, eerste lid, onder a, is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder en de NVWA als mede toezichthouder. In de praktijk houdt de ILT toezicht. De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening gelden aanvullende verplichtingen, die in het voorgestelde artikel 9.4.9 van de Wet milieubeheer zijn opgenomen. Voor een nadere toelichting op de aanvullende verplichtingen voor harmonisatieregelingen opgenomen in artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening wordt verwezen naar het algemene gedeelte van de toelichting. Voor een toelichting op de wijziging van titel 9.4 in verband met de markttoezichtverordening, wordt verwezen naar de toelichting bij onderdelen F en G.
1. Verordening 1005/2009 is uitgevoerd in het Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaag afbrekende stoffen milieubeheer en de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaag afbrekende stoffen. In het besluit worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Het besluit is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1, eerste lid, en 11a.2, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van de artikelen 18.2a, derde lid, en 18.2b, eerste lid, onder a, is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder en de NVWA als mede toezichthouder voor verplichtingen die artikel 9.2.2.1, eerste lid, als grondslag hebben. De ILT (en de NVWA) houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
1. In het wetsvoorstel Verzamelwet IenW 2020 (kamerstukken II 2020/21, 35 664, nr. 2) wordt EG-verordening EU-milieukeur uitgevoerd door invoeging van paragraaf 2.5 in de Wet milieubeheer. In onderdeel B wordt voorgesteld om aan artikel 2.54 zoals dat komt te luiden na inwerkingtreding van de bepalingen van het wetsvoorstel Verzamelwet IenW 2020, een tweede lid toe te voegen, waarin de samenwerkingsverplichtingen zijn opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel B.
2. Nadat de bepalingen van het wetsvoorstel Verzamelwet IenW 2020 in werking zijn getreden is de Minister van IenW ingevolge de artikelen 18.2, eerste lid, en 18.2b, eerste lid, van de Wet milieubeheer belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
1. Richtlijn 2011/65 is geïmplementeerd in de Regeling gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur. In deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. De regeling is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1, eerste en tweede lid, en artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van artikel 18.2b, eerste lid, onder a, is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving van de regeling. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder en de NVWA als mede toezichthouder. De ILT (en de NVWA) houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening gelden aanvullende verplichtingen die in de Regeling gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur opgenomen zullen worden. Voor een nadere toelichting op de aanvullende verplichtingen voor harmonisatieregelingen opgenomen in artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening wordt verwezen naar het algemene gedeelte van de toelichting.
1. Richtlijn 2021/19 is geïmplementeerd in de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. In deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Deze regeling is gebaseerd voor zover relevant voor de uitvoering van de markttoezichtverordening, op de artikelen 9.2.2.1 en 9.5.2. Op grond van artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving van de regeling voor zover die is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1 en 9.5.2 van de Wet milieubeheer. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder en de NVWA als mede toezichthouder voor verplichtingen die artikel 9.2.2.1 als grondslag hebben. De ILT (en de NVWA) houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
1. Richtlijn 2013/29 is geïmplementeerd in het Vuurwerkbesluit en in de Regeling overige pyrotechnische artikelen. In het besluit en de regeling (die complementair zijn) worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Het Vuurwerkbesluit is mede gebaseerd op de artikelen 9.2.1.4, 9.2.2.1 en 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer en de Regeling overige pyrotechnische artikelen is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1, 9.2.2.4, 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer. Op grond van artikel 18.2b, eerste lid, onder a, is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens titel 9.2. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder en de NVWA als mede toezichthouder. De ILT (en de NVWA) houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening gelden aanvullende verplichtingen die in het Vuurwerkbesluit en in de Regeling overige pyrotechnische artikelen opgenomen zullen worden. Voor een nadere toelichting op de aanvullende verplichtingen voor harmonisatieregelingen opgenomen in artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening wordt verwezen naar het algemene gedeelte van de toelichting.
1. Verordening 517/2014 is uitgevoerd in het Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaag afbrekende stoffen milieubeheer en de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaag afbrekende stoffen. In dit besluit en deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Het besluit is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1, eerste lid, en 11a.2, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van de artikelen 18.2a, derde lid, en 18.2b, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder en de NVWA als mede toezichthouder voor verplichtingen die artikel 9.2.2.1, eerste lid, als grondslag hebben. De ILT (en de NVWA) houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
1. Verordening (EU) 2016/1628 is uitgevoerd in het Uitvoeringsbesluit EU-verordening emissiegrenswaarden voor motoren in niet voor de weg bestemde mobiele machines. In deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. De grondslag van dit besluit is artikel 9.5.1 van Wet milieubeheer. Ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens titel 9.5. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
1. Verordening 2017/852 is uitgevoerd in het Besluit kwik en kwikhoudende producten milieubeheer. In dit besluit worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. De grondslag van dit besluit is artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer. Op grond van de artikelen 18.2a, derde lid, en 18.2b, eerste lid, onder a, is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder en de NVWA als mede toezichthouder. De ILT (en de NVWA) houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
In onderdeel A, wordt voorgesteld om in artikel 1, eerste lid, de definitie van ‘EU-verordening markttoezicht’ op te nemen.
In de Verzamelwet IenW 2020 wordt voorgesteld titel 2.5 in te voegen in de Wet milieubeheer, waarin wordt voorzien in de uitvoering van EG-verordening EU-milieukeur. Deze verordening is opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening. In onderdeel B wordt voorgesteld aan artikel 2.54 van het op 7 december 2020 aan de Tweede Kamer aangeboden wetsvoorstel Verzamelwet IenW (35 664) een lid toe te voegen, waarin overtreding van artikel 7 van de markttoezichtverordening strafbaar wordt gesteld. Voor de toepassing van deze bepaling gelden de begrippen zoals gedefinieerd in de markttoezichtverordening.
Dit onderdeel kan in werking treden vanaf het tijdstip waarop de bepalingen van dat wetsvoorstel (Verzamelwet IenW 2020) in werking zijn getreden.
In titel 9.3 van de Wet milieubeheer is voorzien in de uitvoering van EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen. Deze verordening is opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening. In onderdeel C wordt voorgesteld na artikel 9.3.3 een artikel in te voegen, waarin overtreding van artikel 7 van de markttoezichtverordening strafbaar wordt gesteld. Voor de toepassing van deze bepaling gelden de begrippen zoals gedefinieerd in de markttoezichtverordening.
De voorgestelde aanpassingen in onderdeel D, staan los van de uitvoering van de markttoezichtverordening. Ze zijn nodig ter uitvoering van:
– gedelegeerde Verordening (EU) 2020/11 van de Commissie van 29 oktober 2019 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels betreffende informatie in verband met de gezondheid, met het oog op respons in noodgevallen (PbEU 2020, L 6) en
– gedelegeerde verordening (EU) 2020/1676 van de Commissie van 31 augustus 2020 tot wijziging van artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels wat betreft naar wens bereide verf (PbEU 2020, L 379).
Verordening (EU) 2020/11 wijzigt het zevende lid van artikel 25 van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels. Het zevende lid komt te luiden: ‘Wanneer de indiener krachtens bijlage VIII een unieke formule-identificatie (Unique Formula Identifier) creëert, moet deze overeenkomstig deel A, punt 5, van die bijlage in de aanvullende informatie op het etiket worden vermeld.’
Verordening (EU) 2020/1676 voegt een achtste lid toe aan artikel 25 van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, waarin etiketteringsvoorschriften zijn opgenomen voor een naar wens bereide verf.
In artikel 9.3a.3, eerste en tweede lid, en de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 9.3a.3, derde lid, van de Wet milieubeheer worden de bepalingen van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels opgesomd die strafrechtelijk kunnen worden gehandhaafd. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen bepalingen op overtreding waarvan in de Wet op de economische delicten een straf is gesteld van een hogere categorie (opgesomd in het eerste lid en strafbaar gesteld in artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten), onderscheidenlijk van een lagere categorie (opgesomd in het tweede lid en in de algemene maatregel van bestuur krachtens het derde lid en strafbaar gesteld in artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten). Het zevende en achtste lid van artikel 25 van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels worden toegevoegd aan het eerste lid van artikel 9.3a.3 van de Wet milieubeheer. Bij de strafbaarstelling van overtredingen van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels is in de Wet milieubeer een onderscheid naar strafmaat gemaakt, al naar gelang overtreding van een bepaling als een zwaarder dan wel lichter vergrijp wordt aangemerkt28. Een lichte sanctie is gesteld op overtreding van administratieve verplichtingen en een zware sanctie op overtreding van verplichtingen die de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu tot doel hebben. Voorbeelden van de laatste categorie zijn verplichtingen om een stof of mengsel volgens bepaalde criteria in te delen en te etiketteren. Artikel 25, zevende en achtste lid, van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels betreffen etiketteringsvoorschriften en worden om die reden toegevoegd aan het eerste lid van artikel 9.3a.3 van de Wet milieubeheer.
In titel 9.3a van de Wet milieubeheer is voorzien in de uitvoering van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels. Deze verordening is opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening. In onderdeel E wordt voorgesteld artikel 9.3a.4 in te voegen, waarin overtreding van artikel 7 van de markttoezichtverordening strafbaar wordt gesteld. Voor de toepassing van deze bepaling gelden de begrippen zoals gedefinieerd in de markttoezichtverordening.
In titel 9.4 van de Wet milieubeheer is voorzien in de implementatie van EG-richtlijn ecologisch ontwerp energiegerelateerde producten. Deze richtlijn is opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening. In onderdeel F wordt voorgesteld om de definities van fabrikant en importeur van de markttoezichtverordening over te nemen, ook voor de toepassing van EG-richtlijn ecologisch ontwerp energiegerelateerde producten. De definitie van fabrikant uit EG-richtlijn ecologisch ontwerp energiegerelateerde producten luidt: degene die een energiegerelateerd product vervaardigt met het oog op het op de markt introduceren onder zijn eigen naam of handelsmerk of voor eigen gebruik. De definitie van fabrikant uit de markttoezichtverordening luidt: een natuurlijke of rechtspersoon die een product vervaardigt of laat ontwerpen of vervaardigen en het onder zijn eigen naam of handelsmerk verhandelt. Het vervaardigen voor eigen gebruik maakt geen onderdeel uit van de definitie uit de markttoezichtverordening, maar is wel nodig om EG-richtlijn ecologisch ontwerp energiegerelateerde producten juist en volledig te implementeren. Daarom is er onder verwijzing naar artikel 2, eerste lid, van de markttoezichtverordening, voor gekozen om de omschrijving uit de richtlijn ecologische ontwerp energiegerelateerde producten te volgen.
In het derde lid (nieuw) van artikel 9.4.1 is aangegeven welke definities uit de markttoezichtverordening gelden, ook voor de toepassing van EG-richtlijn ecologische ontwerp energiegerelateerde producten. Dit zijn de begripsomschrijvingen die niet zijn opgenomen in EG-richtlijn ecologische ontwerp energiegerelateerde producten.
De artikelen 4 en 5 van de markttoezichtverordening bevatten verplichtingen die meer uitgebreid regelen wat is geregeld in artikel 9.4.1, derde lid (oud), namelijk dat altijd iemand kan worden aangesproken in geval een product niet normconform is. De regeling uit de markttoezichtverordening komt voor die uit het derde lid (oud) in de plaats en is in het voorgestelde onderdeel G opgenomen in artikel 9.4.9 (nieuw). Dit zijn de aanvullende verplichtingen die op grond van de markttoezichtverordening voor deze richtlijn voor marktdeelnemers, aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij en voor gemachtigden moeten gelden. Voor een meer uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting.
De onderdelen H en I regelen hetzelfde: voor toezicht en handhaving van EG-verordening EU-milieukeur worden artikelen uit onderscheidenlijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing verklaard. Het gaat bijvoorbeeld om de bestuursdwang bevoegdheid en de bevoegdheid tot het betreden van woningen.
Onderdeel H wijzigt artikel 18.1a, tweede lid, en onderdeel I wijzigt artikel 18.1a, eerste lid.
Onderdeel H treedt in werking, indien de bepalingen van dit wetsvoorstel eerder inwerkingtreden dan de Invoeringswet Omgevingswet. Onderdeel I treedt in werking, indien de bepalingen van dit wetsvoorstel in werking treden tegelijk met of nadat de Invoeringswet Omgevingswet in werking is getreden. In het geval waarin onderdeel H in werking is getreden, dient onderdeel I in werking te treden op het tijdstip waarop de Invoeringswet Omgevingswet in werking treedt, In inwerkingtreding van onder I dient in het inwerkingtredingsbesluit voor het stelsel Omgevingswet te worden voorzien.
In de onderdelen J, K, L en M, worden dezelfde wijzigingen aan gebracht in de Wet milieubeheer voor de volgende situaties:
– Onderdeel J treedt in werking als de bepalingen van dit wetsvoorstel inwerkingtreden voordat de Invoeringswet Omgevingswet in werking treedt.
– Onderdeel K treedt in werking als de bepalingen van dit wetsvoorstel inwerkingtreden nadat Invoeringswet Omgevingswet in werking is getreden.
– Onderdelen L en M moeten in werking treden in het geval waarin onderdeel J reeds in werking is getreden, op het tijdstip waarop de Invoeringswet Omgevingswet in werking treedt. In inwerkingtreding van de onderdelen L en M dient in het inwerkingtredingsbesluit voor het stelsel Omgevingswet te worden voorzien.
In deze onderdelen wordt voorgesteld in hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer (handhaving) de markttoezichtbevoegdheden op te nemen, die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening aan de (markt-)toezichthouder moeten worden toegekend. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat de stoffen, mengsels en producten waarop de EU-harmonisatiemaatregelen betrekking hebben, die zijn opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening en die bij of krachtens de Wet milieubeheer zijn geïmplementeerd, voldoen aan de in die regelgeving daaraan gestelde eisen. Het gaat er daarbij om conformiteit met die EU-harmonisatiemaatregelen zeker te stellen voor stoffen, mengsels en producten die op de markt worden aangeboden (gedefinieerd als het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een product met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie) of in de handel worden gebracht.
Met dit onderdeel wordt artikel 1 van de Wet op de economische delicten (WED) gewijzigd. Met deze wijziging wordt bewerkstelligd dat de in de artikelen 10.11a en 10.11b van de Telecommunicatiewet (onderdeel 1°) en de in de artikelen 23a en 23b van de Metrologiewet (onderdeel 4°) genoemde artikelen van de markttoezichtverordening, naast de sancties die de Telecommunicatiewet en de Metrologiewet bieden, ook als economisch delict op grond van de WED kunnen worden gehandhaafd. De wijziging zorgt er ook voor dat het niet uitvoeren van de zelfstandige last, bedoeld in artikel 32e, tweede lid, van de Warenwet, als economisch delict op grond van de WED kan worden gehandhaafd (onderdeel 3°). Deze mogelijk bestaat namelijk ook bij de vergelijkbare last, bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de Warenwet. Zie verder de artikelsgewijze toelichting bij Artikel VI (Wijziging Warenwet), onderdelen J en K.
Een overtreding van een in artikel 10.11a of 10.11b van de Telecommunicatiewet genoemd artikel van de markttoezichtverordening is een misdrijf, indien zij opzettelijk plaatsvindt (artikel 2, eerste lid, van de WED). De maximumstraf is zes jaar gevangenisstraf, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie (artikel 6, eerste lid, onderdeel 1°, van de WED). Indien een overtreding van een in artikel 10.11a of 10.11b van de Telecommunicatiewet genoemd artikel van de markttoezichtverordening niet opzettelijk plaatsvindt is de maximumstraf een jaar hechtenis, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie (artikel 6, eerste lid, onderdeel 4°, van de WED).
Op een overtreding van een in artikel 23a of 23b van de Metrologiewet genoemd artikel van de markttoezichtverordening (artikel 2, vierde lid, van de WED) staat een maximumstraf van hechtenis van ten hoogste zes maanden, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie (artikel 6, eerste lid, onderdeel 5°, van de WED).
In de Warenwet wordt het niet uitvoeren van een zelfstandige last, bedoeld in artikel 32e, tweede lid, van deze wet gekenmerkt als misdrijf (artikel 2, derde lid, van de WED). De maximumstraf is twee jaar, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie (artikel 6, eerste lid, onderdeel 2°, van de WED).
Tot slot wordt met deze wijziging bewerkstelligd dat het overtreden van het samenwerkingsverbod van artikel 7 van de markttoezichtverordening in artikel 22, vijfde lid, onderdeel d, van de Wet scheepsuitrusting 2016 niet als economisch delict wordt aangemerkt, door dit onderdeel als uitzondering op te nemen in artikel 1, onderdeel 4°, van de WED.
Met dit onderdeel, wordt artikel 1a van de WED gewijzigd. Deze wijziging is nodig in verband met de wijzigingen van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) in artikel 2.6. Inbreuken op EU-verordeningen en -richtlijnen die betrekking hebben op de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen zoals geregeld in hoofdstuk III van de Wvw 1994, kunnen naast de sancties die de Wvw 1994 biedt, ook als economisch delict op grond van de WED worden gehandhaafd. Voorgesteld wordt de sanctionering van de in artikel 29a van de Wvw 1994 genoemde artikelen van de markttoezichtverordening, voor zover het betreft richtlijnen en verordeningen die betrekking hebben op de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten, op dezelfde wijze als nu ook al geldt voor de inbreuken op die verordeningen te handhaven. Daarom wordt voorgesteld artikel 29a van de Wvw 1994 aan artikel 1a, onder 2°, van de WED toe te voegen. Sanctionering van artikelen van de Wvw 1994 die die betrekking hebben op de etiketteringsverplichtingen (artikelen 34, 34a en 35), via de WED wordt als te zwaar beoordeeld.
Met deze wijziging wordt voorts bewerkstelligd dat het in artikel 5a van de Meststoffenwet genoemde artikel van de markttoezichtverordening, naast de sancties die de Meststoffenwet biedt, ook als economisch delict op grond van de WED kan worden gehandhaafd. Dit doet ook recht aan de verplichting die rust op de lidstaten als bedoeld in artikel 41 van de markttoezichtverordening om te voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctiemogelijkheden. De andere artikelen in hoofdstuk II van de Meststoffenwet (artikelen 4, 5 en 6) kunnen ook via de WED worden gehandhaafd.
De voorgestelde wijzigingen van de Wet pleziervaartuigen 2016 hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Richtlijn 2013/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende pleziervaartuigen en waterscooters en tot intrekking van Richtlijn 94/25/EG (PbEU 2013, L354) opgenomen onder nummer 46 van bijlage I bij de markttoezichtverordening.
Met dit onderdeel worden in artikel 1, eerste lid, van de Wet pleziervaartuigen 2016 definities van ‘EU-verordening markttoezicht’, ‘markttoezichtautoriteit’ en ‘fulfilmentdienstverlener’ toegevoegd. ‘Markttoezichtautoriteit’ is een begrip dat niet wordt gebruikt in richtlijn 2013/53/EU. Daar wordt het begrip ‘markttoezichthouder’ gebruikt. Beide begrippen zijn hetzelfde gedefinieerd.
De omschrijvingen van ‘gemachtigde’, ‘marktdeelnemers’ en ‘markttoezicht’ worden vervangen door die van de EU-verordening markttoezicht, omdat ze enigszins afwijken van die van de omschrijvingen van richtlijn 2013/53/EU. De specificering van het openbaar belang is toegevoegd.
De begrippen ‘distributeur’, ‘fabrikant’, ‘importeur’, ‘in de handel brengen’ en ‘uit de handel nemen’ zijn hetzelfde omschreven en kunnen ongewijzigd blijven. Omdat het om een richtlijn gaat, bestaat de mogelijkheid om de begrippen gelijk te trekken.
Met dit onderdeel wordt artikel 12, vijfde lid, van de Wet pleziervaartuigen 2016 gewijzigd. Hiermee wordt aangesloten bij het systeem voor toezicht en handhaving van de Wet pleziervaartuigen 2016. Hiermee wordt voorzien in strafbaarstelling van overtreding van de artikelen 4, 5 en 7 van de markttoezichtverordening.
Met dit onderdeel worden in hoofdstuk 6 ‘Handhaving’ van de Wet pleziervaartuigen 2016 vier artikelen ingevoegd waarin de markttoezichtbevoegdheden worden toegekend, die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening moeten worden toegekend. Voor een meer uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting
De voorgestelde wijzigingen van de Wet scheepsuitrusting 2016 hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Richtlijn 2014/90/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 inzake uitrusting van zeeschepen en tot intrekking van Richtlijn 96/98/EG van de Raad (PbEU 2014, L 257) (hierna: richtlijn scheepsuitrusting) opgenomen onder nummer 58 van bijlage I bij de markttoezichtverordening.
De richtlijn scheepsuitrusting is ook opgenomen in bijlage II van de markttoezichtverordening. Op grond van artikel 41 van die verordening moet voor de in bijlage II opgenomen harmonisatieregelingen in sanctionering worden voorzien. De in die bijlage opgenomen harmonisatieregelingen kennen zelf geen sanctiebepaling. Omdat in de Wet scheepsuitrusting 2016 reeds in sanctionering is voorzien, leidt deze verplichting niet tot aanpassing van bestaande regelgeving. De bevoegdheden opgenomen in de Awb zijn gekoppeld aan de aanwijzing als toezichthouder. In de artikelen 5:12 tot en met 5:31c van de Awb zijn de bevoegdheden opgenomen. De bevoegdheid tot het betreden van woningen en tot het opleggen van een last onder bestuursdwang moeten expliciet in wetgeving worden toegekend. De bestuursdwangbevoegdheid is toegekend in artikel 24 van de Wet scheepsuitrusting 2016. In artikel 5:32, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen. De op grond van de markttoezichtverordening aanvullend toe te kennen bevoegdheden zijn opgenomen en toegelicht bij onderdeel C.
Met dit onderdeel wordt in artikel 1, eerste lid, van de Wet scheepsuitrusting 2016 een definitie van ‘EU-verordening markttoezicht’ toegevoegd. De omschrijvingen van ‘gemachtigde’, ‘marktdeelnemers’, ‘markttoezicht’ en ‘markttoezichtautoriteit’ worden vervangen door die van de markttoezichtverordening, omdat ze enigszins afwijken van die van de omschrijvingen van de richtlijn scheepsuitrusting. De specificering van het openbaar belang is toegevoegd. En onder ‘product’ uit de omschrijvingen van de markttoezichtverordening moet naast ‘product’ als gedefinieerd mede ‘scheepsuitrusting’ worden verstaan. De begrippen ‘distributeur’, ‘fabrikant’, ‘importeur’, ‘in de handel brengen’ en ‘uit de handel nemen’ zijn hetzelfde omschreven en kunnen ongewijzigd blijven. Omdat het om een richtlijn gaat, bestaat de mogelijkheid om de begrippen gelijk te trekken.
Met dit onderdeel worden in paragraaf 7. ‘Markttoezicht’ van de Wet scheepsuitrusting 2016 vier artikelen ingevoegd, waarin de markttoezichtbevoegdheden worden toegekend, die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening moeten worden toegekend. Voor een meer uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting
Met dit onderdeel wordt aan artikel 22, vijfde lid, een onderdeel toegevoegd, waarin overtreding van artikel 7 van de markttoezichtverordening wordt verboden. In artikel 2.15, onderdeel A, wordt voorgesteld de Wet op de economische delicten te wijzigen om ervoor te zorgen dat overtreding van onderdeel d niet wordt aangemerkt als economisch delict. Met handhaving via dwangsom en bestuursdwang is is voorzien in sanctionering overeenkomstig artikel 41 van de markttoezichtverordening.
Met dit onderdeel wordt artikel 23, eerste lid, gewijzigd. In artikel 23 van de Wet scheepsuitrusting 2016 is in het opleggen van een bestuurlijke boete voorzien. Voor de samenwerkingsverplichtingen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening wordt een boete niet adequaat geacht. Daarom wordt overtreding van artikel 22, vijfde lid, onderdeel d, in artikel 23 uitgezonderd.
De voorgestelde wijzigingen van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Richtlijn 2010/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2010 betreffende vervoerbare drukapparatuur en houdende intrekking van Richtlijnen 76/767/EEG, 84/525/EEG, 84/526/EEG, 84/527/EEG en 1999/36/EG van de Raad (PbEU 2010, L 165)) opgenomen onder nummer 37 van bijlage I bij de markttoezichtverordening. Naast de voorgestelde wijzigingen van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen is ook nog een wijziging van de Regeling vervoerbare drukapparatuur 2011 noodzakelijk. Dit ter uitvoering van artikel 7 van de markttoezichtverordening.
Met dit onderdeel worden in artikel 1, eerste lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen definities van ‘EU-verordening markttoezicht’ en ‘EU-richtlijn vervoerbare drukapparatuur’ ingevoegd.
Met dit onderdeel worden de artikelen 35 tot en met 38 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ingevoegd. Hiermee worden de markttoezichtbevoegdheden toegekend, die voor de uitvoering van de EU-verordening markttoezicht moeten worden toegekend. Voor een meer uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
In dit artikel wordt voorgesteld de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie te wijzigingen in verband met de wijzigingen van de Wvw 1994 in artikel 2.6. De Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie maakt het mogelijk om een geldelijke sanctie ter inning over te dragen aan een andere lidstaat van de Europese Unie. De ontvangende lidstaat is in beginsel gehouden de geldelijke sanctie te erkennen en ten uitvoer te leggen. Bij de wetgeving in verband met de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten op grond van hoofdstuk III van de Wvw 1994 en de in dat hoofdstuk bedoelde EU-wetgeving is er in de meeste gevallen sprake van een buitenlandse fabrikant die in Nederland een aanvraag om goedkeuring doet. Ook bij de etikettering van voertuigen en banden, waarvoor in dit wetsvoorstel in het nieuwe hoofdstuk IIIA van de Wvw 1994 wettelijke bepalingen worden voorgesteld (zie artikel 2.6, onderdeel K), is veelal een buitenlandse fabrikant betrokken. Om er voor te zorgen dat in Nederland opgelegde sancties (boetes) ook daadwerkelijk zullen kunnen worden uitgevoerd, staat op de lijst van beslissingen die vatbaar zijn voor erkenning en tenuitvoerlegging in een andere lidstaat van de EU, onder andere de bestuurlijke boetes als bedoeld in artikel 174c van de Wvw 1994 in het kader van de goedkeuring van en markttoezicht op motorvoertuigen. De boetes die in verband met het niet nakomen van de etiketteringsverplichtingen in de artikelen 34, 34a en 35, van de Wvw 1994 kunnen worden opgelegd worden nu ook aan de opsomming van artikel 10 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie toegevoegd.
De voorgestelde wijzigingen van de Woningwet hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft verordening (EU) 305/2011 van het Europees parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PbEU 2011, L 88) (hierna: de verordening bouwproducten) die in bijlage I van de markttoezichtverordening wordt genoemd. Naast de voorgestelde wijzigingen van de Woningwet is ook nog een wijziging van lagere regelgeving noodzakelijk.
In verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening wordt een aantal definities ingevoegd in de Woningwet die gelden met betrekking tot het bij of krachtens de Woningwet bepaalde ter uitvoering van deze verordening. De volgende definities worden toegevoegd: verordening (EU) 2019/1020, marktdeelnemer, online interface, aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij en fulfilmentdienstverlener. Alhoewel de definitie van marktdeelnemer in de markttoezichtverordening niet gelijkluidend is aan de definitie van marktdeelnemer in de verordening bouwproducten, volgt uit de definitie van de eerstgenoemde verordening dat in het geval van toezicht op de verordening bouwproducten op grond van de markttoezichtverordening de definitie zich beperkt tot diegenen voor wie verplichtingen gelden in overeenstemming met de verordening bouwproducten. Dit is enkel anders bij het toepassen van artikel 4 van de markttoezichtverordening waarin expliciet is opgenomen dat voor de toepassing van dat specifieke artikel een eigen definitie van marktdeelnemer geldt.
Met de nieuw voorgestelde artikelen 93a tot en met 93c worden een aantal nieuwe toezichts- en handhavingsbevoegdheden toegekend aan de met toezicht belaste ambtenaren en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het kader van het toezicht op en de handhaving van de verordening bouwproducten ter uitvoering van artikel 14 van de markttoezichtverordening. Het betreft de bevoegdheid om zonder toestemming van een bewoner een woning te betreden ter uitvoering van de toezichtsbevoegdheden zoals neergelegd in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e van de markttoezichtverordening. Daarnaast betreft het de bevoegdheid om, ook onder valse identiteit, productmonsters van bouwproducten te verkrijgen en om, wanneer er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen de verwijdering van inhoud in verband met de betrokken producten van een online interface te gelasten of de expliciete vermelding te vereisen van een waarschuwing voor eindgebruikers, wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface. Indien niet aan een dergelijk verzoek wordt voldaan, biedt artikel 93c de bevoegdheid om aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij te verplichten de toegang tot de online interface te beperken. Voor een verdere toelichting op de bevoegdheden zie paragraaf 4.2 van het algemeen deel van de toelichting.
De ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) zijn op dit moment aangewezen als toezichthouder op de naleving van verplichtingen zoals voortvloeiend uit de verordening bouwproducten op grond van artikel 93, tweede lid, juncto artikel 120 van de Woningwet. Ook voor het uitvoeren van de nieuwe toezichtsbevoegdheden op grond van de markttoezichtverordening zoals neergelegd in de artikelen 93a en 93b van de Woningwet zullen de ambtenaren van de ILT worden aangewezen. De handhavingsbevoegdheden met betrekking tot verplichtingen voortvloeiend uit de verordening bouwproducten komen toe aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op grond van artikel 120 juncto 120b van de Woningwet die ze heeft gemandateerd aan de ambtenaren van de ILT. Ook de nieuwe handhavingsbevoegdheden op grond van de markttoezichtverordening zoals neergelegd in artikel 93c van de Woningwet zullen worden toegekend aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en worden gemandateerd aan de ambtenaren van de ILT. Op deze wijze wordt aan de bestaande handhavings- en toezichtstructuur vastgehouden zoals neergelegd in de Woningwet. De markttoezichtverordening biedt hier ook specifiek de ruimte voor. In artikel 14, derde lid, onderdeel b, is neergelegd dat de lidstaat kan bepalen om de bevoegdheden uit te laten oefenen met hulp van andere overheidsinstanties in overeenstemming met de verdeling van de bevoegdheden en de institutionele en administratieve organisatie van de lidstaat in kwestie.
In verband met de voorziene inwerkingtreding van de Omgevingswet worden in de onderdelen C tot en met H die wijzigingen van de Woningwet opgenomen die inhoudelijk overeenkomen met de wijzigingen zoals beschreven bij de onderdelen A en B, maar dan passend binnen de nieuwe vormgeving van de Woningwet naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarnaast wordt met onderdeel G een nieuw artikel 119a ingevoegd, zodat een meer specifieke delegatiegrondslag wordt opgenomen voor lagere regelgeving die voortvloeit uit de uitvoering van de markttoezichtverordening dan de bestaande algemene delegatiegrondslag in artikel 120 van de Woningwet. Dit is in lijn met de specifieke delegatiegrondslag die met de Invoeringswet Omgevingswet wordt geïntroduceerd in artikel 119 Woningwet voor lagere regelgeving die voortkomt uit de uitvoering van de verordening bouwproducten.
Met de Invoeringswet Omgevingswet worden wijzigingen aangebracht in de Woningwet op het moment van het in werking treden van de Omgevingswet die ook de wijzigingen in de Woningwet die voortkomen uit de uitvoering van de markttoezichtverordening raken. De onderdelen C, D, E, F, G en H zullen inwerking treden op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, terwijl de onderdelen A en B al eerder in werking treden, namelijk op het moment dat de markttoezichtverordening van toepassing wordt.
De inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van dit wetsvoorstel wordt bij koninklijk besluit geregeld, waarbij ruimte wordt geboden voor differentiatie in het precieze tijdstip van inwerkingtreding van elk van de onderdelen.
Zie toelichting bij de wijziging van de Wvw 1994 in artikel 2.6, onderdeel K.
Artikel(lid) verordening 2019/1020 |
Artikel in wetsvoorstel |
In bestaande wetgeving opgenomen |
Opmerkingen |
---|---|---|---|
1 tot en met 3 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, bevat geen norm |
||
4, lid 1, 3 en 4 |
2.2, onderdeel C (Metrologiewet) 2.4, onderdeel B (Telecommunicatiewet) 2.14, onderdeel G (Wet milieubeheer) 2.16, onderdeel B (Wet pleziervaartuigen 2016) |
Uitvoering ook in lagere regelgeving1 |
|
4, lid 2 en 5 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, bevat geen norm |
||
5, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, bevat geen norm |
||
5, lid 2 |
2.2, onderdeel C (Metrologiewet) 2.4, onderdeel B (Telecommunicatiewet) 2.14, onderdeel G (Wet milieubeheer) 2.16, onderdeel B (Wet pleziervaartuigen 2016) |
Uitvoering ook in lagere regelgeving1 |
|
5, lid 3 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
6 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, bevat geen norm |
||
7 |
2.1, onderdeel B (Meststoffenwet) 2.2, onderdeel C (Metrologiewet) 2.3, onderdelen B, E en F (Tabaks- en rookwarenwet) 2.4, onderdeel B (Telecommunicatiewet) 2.6, onderdelen H en K (Wegenverkeerswet 1994) 2.8, onderdeel D (Wet explosieven voor civiel gebruik) 2.9, onderdeel C (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden) 2.11, onderdeel C (Wet kabelbaaninstallaties) 2.12, onderdeel B (Wet luchtvaart) 2.13, onderdelen B, F en G (Wet medische hulpmiddelen) 2.14, onderdelen B, C, E, G (Wet milieubeheer) 2.16, onderdeel B (Wet pleziervaartuigen 2016) 2.17, onderdeel D (Wet scheepsuitrusting 2016) |
Uitvoering ook in lagere regelgeving2 |
|
8, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
8, lid 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
9 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
10, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
10, lid 2 |
2.2, onderdeel D (Metrologiewet) 2.3, onderdeel C (Tabaks- en rookwarenwet) 2.4, onderdeel C (Telecommunicatiewet) 2.5, onderdeel B (Warenwet) 2.13, onderdeel C (Wet medische hulpmiddelen) |
47 Meststoffenwet, 158 Wegenverkeerswet 1994, 22 Wet explosieven voor civiel gebruik, 82 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, 31 Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie, 34 Wet kabelbaaninstallaties, 11.28 Wet luchtvaart, 5.10 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, 18.2b Wet milieubeheer, 18.1a en 18.6 Omgevingswet, 13 Wet pleziervaartuigen 2016, 16 Wet scheepsuitrusting 2016, 34 Wet vervoer gevaarlijke stoffen, 93 Woningwet |
|
10, lid 3 |
1.1 |
||
10, lid 4 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit |
||
10, lid 5 en 6 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
11 lid 1 tot en met 3 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
11, lid 4 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
11, lid 5 tot en met 9 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
12 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
13 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
14 lid 1 tot en met 3 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
14, lid 4 |
2.1, onderdelen C en D (Meststoffenwet) 2.2, onderdeel F (Metrologiewet) 2.3, onderdeel D (Tabaks- en rookwarenwet) 2.4, onderdelen D en E (Telecommunicatiewet) 2.5, onderdelen C en D (Warenwet) 2.6, onderdeel N (Wegenverkeerswet 1994) 2.8, onderdeel E (Wet explosieven voor civiel gebruik) 2.9, onderdeel D (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden) 2.10, onderdeel B (Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie) 2.11, onderdeel D (Wet kabelbaaninstallaties) 2.12, onderdeel C (Wet luchtvaart) 2.13, onderdeel D (Wet medische hulpmiddelen) 2.14, onderdelen J, K en L (Wet milieubeheer) 2.16, onderdeel C (Wet pleziervaartuigen 2016) 2.17, onderdeel C (Wet scheepsuitrusting 2016) 2.18, onderdeel B (Wet vervoer gevaarlijke stoffen) 2.20, onderdeel B (Woningwet) |
5:15, 5:16, 5:16a, 5:17, 5:18 en 5:19 Algemene wet bestuursrecht |
Uitvoering ook in lagere regelgeving3 |
14, lid 5 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
15 |
2.4, onderdeel F (Telecommunicatiewet), 2.13, onderdeel B (Wet medische hulpmiddelen) |
||
16, lid 1 en 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit |
||
16, lid 3 en 4 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
16, lid 5 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit |
||
16, lid 6 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
16, lid 7 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit |
||
17 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
18 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
19, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit |
||
19, lid 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
20 lid 1 tot en met 4 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
20, lid 5 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
21, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
21, lid 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
21, lid 3 tot en met 8 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
21, lid 9 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
22, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
22, lid 2 tot en met 5 |
2.1, onderdeel C (Meststoffenwet) 2.2, onderdeel E (Metrologiewet) 2.3, onderdeel D (Tabaks- en rookwarenwet) 2.4, onderdeel D (Telecommunicatiewet) 2.5, onderdeel C (Warenwet) 2.6, onderdeel M (Wegenverkeerswet 1994) 2.8, onderdeel E (Wet explosieven voor civiel gebruik) 2.9, onderdeel D (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden) 2.10, onderdeel B (Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie) 2.11, onderdeel D (Wet kabelbaaninstallaties) 2.12, onderdeel C (Wet luchtvaart) 2.13, onderdeel D (Wet medische hulpmiddelen) 2.14, onderdelen J, K en L (Wet milieubeheer) 2.16, onderdeel C (Wet pleziervaartuigen 2016) 2.17, onderdeel C (Wet scheepsuitrusting 2016) 2.18, onderdeel B (Wet vervoer gevaarlijke stoffen) 2.20, onderdeel B (Woningwet) |
||
23, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
23, lid 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit |
||
23, lid 3 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
24 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
25, lid 1 en 2 |
2.2, onderdeel D (Metrologiewet) 2.3, onderdeel C (Tabaks- en rookwarenwet) 2.4, onderdeel C (Telecommunicatiewet) 2.5, onderdeel B (Warenwet) 2.13, onderdeel C (Wet medische hulpmiddelen) |
Algemene Douanewet 47 Meststoffenwet, 158 Wegenverkeerswet 1994, 22 Wet explosieven voor civiel gebruik, 82 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, 31 Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie, 34 Wet kabelbaaninstallaties, 11.28 Wet luchtvaart, 5.10 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, 18.2b Wet milieubeheer, 18.1a en 18.6 Omgevingswet, 13 Wet pleziervaartuigen 2016, 16 Wet scheepsuitrusting 2016, 34 Wet vervoer gevaarlijke stoffen, 93 Woningwet |
|
25, lid 3 tot en met 6, eerste alinea |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
25, lid 6, tweede alinea, tot en met 9 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
26, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit |
||
26 lid 2 tot en met 4 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
27 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
28, lid 1 en 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit |
||
28, lid 3 en 4 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
29 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
30, lid 1 en 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
30, lid 3 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
30, lid 4 tot en met 8 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
31 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
32 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
33 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
34, lid 1 en 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
34, lid 3 tot en met 6 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
34, lid 7 en 8 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
35, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
35, lid 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
35, lid 3 en 4 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
35, lid 5 tot en met 9 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
35, lid 10 en 11 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
35, lid 12 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
36 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
37, lid 1 en 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
37, lid 3 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
38 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm |
||
39 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm |
||
40 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm |
||
41 |
PM |
||
42 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
43, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, aanwijzing van instantie |
||
43, lid 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm |
||
44 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm |
Warenwetbesluit uitvoering markttoezichtverordening (voorgenomen), Besluit energie-etikettering energiegerelateerde producten, Regeling vervoerbare drukapparatuur 2011, Besluit bouwwerken leefomgeving.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordening (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169).
Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218).
Zie artikel I van de Wet van 5 februari 2020 tot wijziging van de Wet handhaving consumentenbescherming ter uitvoering van Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 betreffende samenwerking tussen de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2006/2004, Stb. 2020, 64
Zie in het bijzonder het in artikel 2.6 (Wegenverkeerswet), onderdeel H, opgenomen artikel 29a, en artikel 2.12 (Wet luchtvaart), onderdeel B.
Verwezen wordt naar artikel 12 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Memorie van toelichting, paragraaf 4.2.2.2, Toezicht met fictieve identiteit en hoedanigheid.
Daarbij gaat het om voorafgaande toetsing n de vorm van een machtiging door de rechter-commissaris.
Zie de transponeringstabel bij artikel 22, tweede tot en met vijfde lid van de verordening.
Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordening (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169).
Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218).
Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376).
Richtlijn (EU) 2016/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241).
Verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere parameters, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1369 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1222/2009 (PbEU 2020, L 177). Deze verordening vervangt Verordening (EG) nr. 1222/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere essentiële parameters (PbEU 2009, L 342) die in bijlage I, onder nr 34, wordt genoemd in de nieuwe markttoezichtverordening.
Zie ook paragraaf 2.2 van de Memorie van Toelichting bij de Wet Regels omtrent de aanwijzing van een nationale accreditatie-instantie (Kamerstukken II 2008/09, 31 931, nr. 3).
Verordening (EG) nr. 764/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van procedures voor de toepassing van bepaalde nationale technische voorschriften op goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, en tot intrekking van Beschikking nr. 3052/95/EG (PbEU 2008, L 218).
Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (PbEG 2002, L 11)
Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (‘Richtlijn inzake elektronische handel’) (PbEG 2000, L 178)
De verordening spreekt van ‘markttoezichtautoriteiten’, waar we in Nederland vaak van ‘markttoezichthouder’ spreken. In deze memorie van toelichting worden deze termen door elkaar gebruikt.
Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 betreffende samenwerking tussen de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PbEU 2017, L 345).
Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PbEU 2000, L 178).
‘Maat houden’ Rapport van de interdepartementale werkgroep Herziening Maat houden, 11-4-2014
Per 16 juli 2022 is een nieuwe Meststoffenverordening van toepassing (Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (PbEU 2019, L 170).
Richtlijn 75/107/EEG van de Raad van 19 december 1974 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake flessen, gebruikt als tapmaat (PbEG 1975, L 42), Richtlijn 80/181/EEG van de Raad van 20 december 1979 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten op het gebied van de meeteenheden, en tot intrekking van Richtlijn 71/354/EEG (PbEG 1980, L 39), Richtlijn 2009/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen (PbEU 2009, L 106), Richtlijn 2014/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van niet-automatische weegwerktuigen (PbEU 2014, L 96), Richtlijn 2014/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van meetinstrumenten (PbEU 2014, L 96).
Richtlijn 2014/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (PbEU 2014, L 96) en Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG (PbEU 2014, L 153).
Richtlijn 69/493/EEG van de Raad van 15 december 1969 voor de onderlinge aanpassing der wetgevingen van de Lid-Staten inzake kristalglas (PbEG 1969, L 326), Richtlijn 75/324/EEG inzake de harmonisatie van nationale wetgeving betreffende aërosols (PbEG 1975, L 147), Richtlijn 76/211/EEG van de Raad van 20 januari 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het voorverpakken naar gewicht of volume van bepaalde produkten in voorverpakkingen (PbEG 1976, L 46), Richtlijn 94/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake de etikettering van de in de belangrijkste onderdelen van voor de verbruiker bestemd schoeisel gebruikte materialen (PbEG 1994, L 100), Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (PbEU 2006, L 157), Richtlijn 2007/45/EG Van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van regels betreffende nominale hoeveelheden voor voorverpakte producten, tot intrekking van de Richtlijnen 75/106/EEG en 80/232/EEG van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 76/211/EEG van de Raad (PbEU 2007, L 247), Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed (PbEU 2009, L 170), Verordening (EU) nr. 1007/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2011 betreffende textielvezelbenamingen en de desbetreffende etikettering en merking van de vezelsamenstelling van textielproducten, en houdende intrekking van Richtlijn 73/44/EEG van de Raad en Richtlijnen 96/73/EG en 2008/121/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2011, L 272), Richtlijn 2014/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukvaten van eenvoudige vorm (PbEU 2014, L 96), Richtlijn 2014/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake liften en veiligheidscomponenten voor liften (PbEU 2014, L 96), Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen (PbEU 2014, L 96), Richtlijn 2014/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (PbEU 2014, L 96), Richtlijn 2014/68/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukapparatuur (PbEU 2014, L 189), Verordening (EU) 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 89/686/EEG van de Raad (PbEU 2016, L81) en Verordening (EU) 2016/426 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende gasverbrandingstoestellen en tot intrekking van Richtlijn 2009/142/EG (PbEU 2016, L 18).
Wet van 8 juli 2020 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en enkele andere wetten in verband met de uitvoering van verordening (EU) 2018/858 en andere besluiten van de Europese Unie betreffende de goedkeuring van en het marktoezicht op motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Uitvoeringswet verordening (EU) 2018/858) (Stb. 293; kamerstukken II, nr 35427).
In bijvoorbeeld bijlage IV, artikel 2a, zesde lid, onderdeel e, van de Rv zoals deze bijlage tot 1 september 2020 luidde of de artikelen 8.4.108 en 11.6 van de Rv.
Besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 9 december 2020, nr. IENW/BSK-2020/239093, houdende aanwijzing personen belast met toezicht als bedoeld in artikel 158, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 ten behoeve van markttoezicht als bedoeld in die wet (Besluit aanwijzing toezichthouders markttoezicht Wegenverkeerswet 1994) (Stcrt 64270).
Richtlijn 1999/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende de beschikbaarheid van consumenteninformatie over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot bij het op de markt brengen van nieuwe personenauto's (PbEG 1999, L12)
Zie voor een overzicht van verordeningen bijlage 3 bij de memorie van toelichting bij de Uitvoeringswet verordening 2018/858 (kamerstukken II 2019/20, 35 427, nr. 3).
Overeenkomst betreffende de vaststelling van geharmoniseerde technische reglementen van de Verenigde Naties voor voertuigen op wielen en voor uitrustingsstukken en onderdelen die daarop kunnen worden gemonteerd en/of gebruikt, en betreffende de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen die krachtens die reglementen van de Verenigde Naties zijn verleend (Trb. 1959/83)
Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (PbEU 2017, L 117), Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie (PbEU 2017, L 117).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-13121.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.