TOELICHTING
1. Algemeen
Met deze regeling wordt beoogd te voldoen aan enkele verplichtingen die voortvloeien
uit de EU-regelgeving inzake het ecologisch ontwerp van verwarmingstoestellen.
Op 26 september 2013 is de EU-verordening inzake het ecologisch ontwerp van verwarmingstoestellen
(hierna: verordening (EU)813/2013) in werking getreden1. Verordening (EU)813/2013 is vastgesteld door de Europese Commissie. Deze zogenaamde
‘uitvoeringsmaatregel’ is gebaseerd op artikel 15, eerste lid, van de EG-richtlijn
inzake het ecologisch ontwerp van energiegerelateerde producten (hierna: richtlijn
2009/125/EG)2. Het begrip ‘uitvoeringsmaatregel’ is omschreven in artikel 9.4.1, eerste lid, van
de Wet milieubeheer (hierna ook afgekort als: Wm). Dit is een krachtens richtlijn
2009/125/EG goedgekeurde maatregel tot vaststelling van voorschriften voor een ecologisch
ontwerp voor daarin aangegeven energiegerelateerde producten.
In verordening (EU)813/2013 worden eisen gesteld aan het ecologisch ontwerp van verwarmingstoestellen.
Verordening (EU)813/2013 komt in de plaats van de EEG-richtlijn inzake rendementseisen
van cv-ketels3 (hierna: richtlijn 92/42/EEG), die bij de inwerkingtreding van verordening (EU)813/2013
grotendeels is ingetrokken. Ook richtlijn 92/42/EEG is een uitvoeringsmaatregel op
grond van artikel 15, eerste lid, van richtlijn 2009/125/EG.4
Ondanks de intrekking van richtlijn 92/42/EEG blijven toch nog enkele bepalingen van
die richtlijn van kracht (zie artikel 9 van verordening (EU)813/2013).5 Deze resterende bepalingen moeten in het nationale recht geïmplementeerd blijven.
Zij hebben, kort weergegeven, betrekking op de beoordeling van de overeenstemming
van een type verwarmingstoestel waarop richtlijn 92/42/EEG van toepassing was, met
de eisen van de verordening en van de afzonderlijke cv-ketels met het goedgekeurde
type (zie artikel 4, eerste lid, van verordening (EU)813/2013). Richtlijn 92/42/EEG
was van toepassing op olie- en gasgestookte verwarmingsketels.
Het voortbestaan van enkele bepalingen van richtlijn 92/42/EEG naast verordening(EU)813/2013
en richtlijn 2009/125/EG maakt de EU-regelgeving tot een complex en ondoorzichtig
geheel.
De systematiek van de Europese regelgeving kan als volgt worden weergegeven.
Verordening (EU)813/2013 stelt de inhoudelijke eisen waaraan de verwarmingstoestellen
moeten voldoen.
De bepalingen van richtlijn 2009/125/EG richten zich vooral tot de fabrikanten van
verwarmingstoestellen die ervoor moeten zorgen dat hun verwarmingstoestellen aan de
eisen van verordening (EU)813/2013 voldoen en van een (CE-)keurmerk zijn voorzien.
De resterende bepalingen van richtlijn 92/42/EEG richten zich eveneens tot de fabrikanten
en bevatten ten opzichte van richtlijn 2009/125/EG de extra eis dat voor de olie-
en gasgestookte verwarmingstoestellen waarop richtlijn 92/42/EEG van toepassing is,
een typegoedkeuringsprocedure moet worden gevolgd, om na te gaan of de verwarmingstoestellen
voldoen aan de inhoudelijke eisen waaraan de verwarmingstoestellen moeten voldoen,
die zijn opgenomen in verordening EU(813/2013).
De uitvoering van Verordening (EU)813/2013 heeft plaatsgevonden in het kader van de
implementatie van Richtlijn 2009/15/EG. Richtlijn 2009/125/EG is geïmplementeerd met
titel 9.4 (getiteld: De EG-richtlijn ecologisch ontwerp energiegerelateerde producten)
Wm en enkele andere wetten. De lidstaten zijn verplicht bepalingen van nationaal recht
vast te stellen om een Europese verordening in de nationale rechtsorde te operationaliseren,
zoals bepalingen die voorzien in de aanwijzing van een nationale instantie die met
de toepassing van de verordening is belast, het toezicht op de naleving van de verordening
en de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving bij overtreding van de verordening.
In dit geval is bij de implementatie van richtlijn 2009/125/EG echter tevens grotendeels
al voorzien in de uitvoering van uitvoeringsmaatregelen (met inbegrip van toekomstige
uitvoeringsmaatregelen) die op grond van die richtlijn zijn of worden vastgesteld.
De ingetrokken Richtlijn 92/42/EEG was geïmplementeerd met het Besluit rendementseisen
cv-ketels. Dat besluit wordt gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze regeling
ingetrokken. Dit is geregeld in het Besluit tot intrekking van het Besluit rendementseisen
cv-ketels, dat tegelijkertijd met deze regeling in werking zal treden.
De intrekking van het Besluit rendementseisen cv-ketels vloeit voort uit het EU-recht.
Omdat een verordening rechtstreeks doorwerkt in de nationale rechtsorde, hoeft zij
niet in het nationale recht te worden omgezet, zoals een richtlijn. Overlappende of
strijdige nationaal regelgeving moet worden ingetrokken, omdat dergelijke regelgeving
de goede werking van een verordening kan belemmeren. Het voortbestaan van overlappend
nationaal recht kan namelijk tot verwarring aanleiding geven. Hierdoor wordt aan het
zicht onttrokken dat een verordening, in dit geval verordening (EU)813/2013, rechtstreeks
in de lidstaat toepasselijk is en dat hieruit zonder nationale vertaalslag rechten
en verplichtingen voor burgers, bedrijven en overheidsinstanties kunnen voortvloeien.
Zoals al werd opgemerkt, is in titel 9.4 Wm grotendeels al voorzien in de uitvoering
van uitvoeringsmaatregelen op grond van richtlijn 2009/125/EG, zoals verordening (EU)813/2013.
Dat geldt echter niet voor de bepalingen van richtlijn 92/42/EEG, eveneens een uitvoeringsmaatregel,
die na de intrekking van richtlijn 92/42/EEG bij de inwerkingtreding van verordening
(EU)813/2013 zijn blijven bestaan (de artikelen 7, tweede lid, en 8 en de bijlagen
III tot en met V). Als gevolg van de intrekking van het Besluit rendementseisen cv-ketels,
waarmee richtlijn 92/42/EEG eerder was geïmplementeerd, moet nieuwe regelgeving worden
vastgesteld om te voorzien in de implementatie van de resterende bepalingen van richtlijn
92/42/EEG.
De onderhavige regeling beoogt hierin te voorzien, in het bijzonder in de verplichting
om een typegoedkeuringsprocedure te volgen en te voorzien in de regeling voor de erkenning
van een of meer geaccrediteerde conformiteitsbeoordelingsinstanties, die de vorenbedoelde
typegoedkeuring van olie- en gasgestookte verwarmingstoestellen verrichten. Daarnaast
controleren de conformiteitsbeoordelingsinstanties overeenkomstig de bijlagen III
en IV bij richtlijn 92/42/EEG of verwarmingstoestellen in overeenstemming zijn met
een goedgekeurd type. De conformiteitsbeoordelingsinstanties moeten worden aangemeld
bij de Europese Commissie en worden daarom aangeduid als ‘aangemelde instantie’ (artikel
8, eerste lid, van richtlijn 92/42/EEG). Zij verrichten onder meer EU-typeonderzoek
en geven verklaringen van EU-typeonderzoek af en controleren of verwarmingstoestellen
in overeenstemming zijn met een goedgekeurd type verwarmingstoestel. Volgens artikel
4, vierde lid, is de Minister van I en M met de melding van de erkende conformiteitsbeoordelingsinstanties
aan de Europese Commissie belast.
Fabrikanten moeten voldoen aan de verplichtingen die voor hen voortvloeien uit de
bijlagen III en IV bij richtlijn 92/42/EEG. De fabrikant moet onder meer maatregelen
nemen om te verzekeren dat de door hem geproduceerde toestellen overeenkomen met het
goedgekeurde representatieve exemplaar van het desbetreffende type verwarmingstoestel
en voldoen aan de eisen inzake ecologisch ontwerp.
Wat betreft de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving kan het volgende
worden opgemerkt.
De Minister van Infrastructuur en Milieu is het bevoegd gezag voor de bestuursrechtelijke
handhaving van de bepalingen van titel 9.4 Wm (artikel 18.2b, eerste lid, onder a,
Wm).
Volgens artikel 18.1a Wm vindt de bestuursrechtelijke handhaving plaats overeenkomstig
de artikelen 5.3 tot en met 5.16 en de artikelen 5.18 tot en met 5.26 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht. Bestuursrechtelijke handhaving omvat de mogelijkheid van
toepassing van bestuursdwang of een last onder dwangsom.
Geconcludeerd kan worden dat geen specifieke regelgeving hoeft te worden vastgesteld
om toezicht te kunnen houden op de naleving van verordening (EU)813/2013 en om de
naleving bestuursrechtelijk te kunnen handhaven.
Strafrechtelijke handhaving van de bepalingen van titel 9.4 Wm en de uitvoeringsmaatregelen,
zoals verordening (EU)813/2013, is mogelijk op grond van artikel 1a, onder 2°, van
de Wet op de economische delicten (WED). Hierin zijn als strafrechtelijk handhaafbare
bepalingen onder andere opgenomen de artikelen 9.4.4 tot en met 9.4.7 Wm, die uitvoering
geven aan richtlijn 2009/125/EG en de daarop gebaseerde uitvoeringsmaatregelen.
De wettelijke grondslag van de onderhavige regeling is artikel 21.6, zesde lid, Wm.
Die bepaling maakt het mogelijk om regels die op grond van de wet anders bij algemene
maatregel van bestuur zouden moeten worden vastgesteld, bij ministeriële regeling
vast te stellen, in gevallen waarin met die regels strikte implementatie of uitvoering
van EU-regelgeving wordt beoogd. In dit geval gaat het om regels die uitsluitend strekken
ter implementatie van bepalingen van richtlijn 92/42/EEG, die anders zouden moeten
worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 9.4.5,
eerste lid, Wm en artikel 11a.2, eerste lid, Wm. Artikel 11a.2, eerste lid, Wm bepaalt
dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter bevordering van de kwaliteit
van bij of krachtens de maatregel aangewezen werkzaamheden als bedoeld in het tweede
lid van dat artikel, en ter bevordering van de integriteit van degenen die deze werkzaamheden
uitvoeren, regels kunnen worden gesteld, die nodig zijn in verband met de bescherming
van het milieu.
De regels ter implementatie van richtlijn 92/42/EEG zijn nodig in verband met de bescherming
van het milieu (waaronder ook het zuinig omgaan met energiebronnen valt).
Overeenkomstig artikel 21.6, zesde lid, juncto tweede lid, Wm is deze regeling, met
het oog op de strafrechtelijke handhaving vastgesteld in overeenstemming met de Minister
van Veiligheid en Justitie.
Volgens de regeling in de Wm moeten in een algemene maatregel van bestuur op grond
van artikel 11a.2, eerste lid, Wm enkele zaken verplicht worden geregeld.
Allereerst moeten de werkzaamheden worden aangewezen, waarop de regeling betrekking
heeft. In dit geval gaat het om het beoordelen of inspecteren van stoffen, producten,
voorzieningen of installaties (artikel 11a.2, tweede lid, onderdeel d, Wm) en het
afgeven, wijzigen, schorsen, intrekken of weigeren van certificaten (artikel 11a.2,
tweede lid, onderdeel h, Wm). Blijkens artikel 11a.2, derde lid, Wm kan een verbod
worden gesteld om de werkzaamheid uit te voeren zonder dat voor die werkzaamheid wordt
beschikt over een door de minister verleende erkenning. Artikel 11a.2, vierde lid,
Wm noemt nog wat andere onderwerpen die bij of krachtens een algemene maatregel van
bestuur op grond van het eerste lid kunnen worden geregeld. Artikel 11a.2, vijfde
lid, Wm noemt enkele onderwerpen die bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur
in elk geval moeten worden geregeld. Daarin is in deze regeling voorzien.
Overeenkomstig artikel 21.6, zesde lid, Wm is het ontwerp van deze regeling ten minste
vier weken voordat de regeling is vastgesteld, toegezonden aan de beide kamers der
Staten-Generaal.6
Er heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden omdat deze regeling geen noemenswaardige
gevolgen heeft voor burgers, bedrijven en instellingen. De regeling leidt niet tot
een verandering in verplichtingen en rechten, administratieve lasten of uitvoeringslasten).
De aanvraag om een erkenning op grond van deze regeling wordt op basis van vrijwilligheid
gedaan. Daarnaast brengt de regeling geen ingrijpende verandering teweeg in de rechten
en plichten van burgers en bedrijven en heeft zij ook geen ingrijpende gevolgen voor
de uitvoeringspraktijk.
Deze beide gronden om van internconsultatie af te zien zijn genoemd in het kabinetsstandpunt
internetconsultatie.7
Artikelsgewijs
Artikel 1
In artikel 1 zijn enkele begripsomschrijvingen opgenomen. Enkele daarvan behoeven
enige toelichting.
Het begrip ‘aangemelde instantie’ is overgenomen uit richtlijn 92/42/EEG. Dit begrip
is met name opgenomen in verband met de omschrijving van de werkzaamheden in artikel
2, tweede lid, waarin wordt verwezen naar werkzaamheden die voor een aangemelde instantie
voortvloeien uit de bijlagen III en IV bij richtlijn 92/42/EEG. Een aangemelde instantie
is een conformiteitsbeoordelingsinstantie, die 1) is erkend op grond van artikel 2
en 2) door Nederland is aangemeld bij de Europese Commissie.
Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is omschreven als een instantie die een EU-typeonderzoek
verricht en verklaringen van EU-typeonderzoek afgeeft. Deze instantie moet op grond
van artikel 2, eerste lid, door de minister zijn erkend om deze werkzaamheden te mogen
verrichten. Blijkens artikel 2, zesde lid, geldt een verbod op het verrichten van
de werkzaamheden zonder dat de instantie daarvoor over een erkenning beschikt. Een
instantie waaraan een erkenning is verleend, is blijkens artikel 2, vijfde lid, verplicht
alle werkzaamheden te verrichten die in artikel 2, tweede lid, zijn omschreven, die
meer omvatten dan het verrichten van EU-typeonderzoek en het afgeven van verklaringen
van EU-typeonderzoek.
In een EU-typeonderzoek (volgens richtlijn 92/42/EEG nog aangeduid als EG-typeonderzoek,
maar dat begrip is verouderd en is in deze regeling geactualiseerd) vindt plaats op
verzoek van de fabrikant van een verwarmingstoestel of zijn gemachtigde. Hierin wordt
getoetst of een representatief exemplaar van een verwarmingstoestel waarop verordening
(EU)813/2013 van toepassing is, aan de vereisten van de verordening voldoet. Indien
dat het geval is, wordt een verklaring van EU-typeonderzoek afgegeven.
De begripsomschrijvingen van ‘minister’, ‘richtlijn 92/42/EEG’, ‘verordening (EU)813/2013’
zijn opgenomen ten verbetering van de leesbaarheid van andere bepalingen van deze
regeling.
Wat betreft de omschrijving van het begrip ‘richtlijn 92/42/EEG’ kan het volgende
worden opgemerkt. Deze richtlijn is blijkens artikel 9 van verordening (EU)813/2013
ingetrokken. Er is echter een uitzondering gemaakt voor de artikelen 7, tweede lid,
en 8 en de bijlagen III, IV en V bij de richtlijn. Hierdoor is een onduidelijke situatie
ontstaan. De richtlijn lijkt grotendeels, maar niet geheel te zijn ingetrokken. In
feite betreft het dus een wijziging van de richtlijn, waarbij het grootste deel van
de bepalingen is komen te vervallen. Bij de toepassing van de artikelen 7, tweede
lid, en 8 zijn ook andere bepalingen van de richtlijn van belang, bijvoorbeeld definitiebepalingen
en bepalingen over het toepassingsbereik van de richtlijn. Omdat die andere bepalingen
inmiddels zijn komen te vervallen, gaat het om de tekst van de bepalingen zoals deze
onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de richtlijn, op 25 september 2013,
luidde. Er wordt van uitgegaan dat het toepassingsbereik van de artikelen 7, tweede
lid, en 8 door de intrekking van de overige bepalingen van de richtlijn niet is veranderd,
aangezien dat nergens is bepaald.
Onder het begrip fabrikant wordt ook diens gemachtigde in de EU verstaan, met name
indien de fabrikant buiten de EU is gevestigd.
Artikel 2
In dit artikel is geregeld dat een fabrikant die een in serie geproduceerde verwarmingsinstallatie
op de markt wil brengen of in gebruik wil nemen en de installatie daartoe op grond
van artikel 9.4.5, tweede lid, eerste volzin, Wm moet voorzien van een CE-markering
en een conformiteitsverklaring, eerst een conformiteitsbeoordeling moet laten verrichten,
die uit twee stappen bestaat.
De eerste stap is de aanvraag om een goedkeuring van een standaardketel van het desbetreffende
type ketel door een erkende conformiteitsbeoordelingsinstantie. Het rendementsonderzoek
moet worden verricht overeenkomstig de procedure model B als beschreven in bijlage
III bij richtlijn 92/42/EEG. Daarbij wordt getoetst of de standaardketel voldoet aan
de vereisten inzake ecologisch ontwerp die voor de categorie van ketels waartoe het
desbetreffende type behoort, voortvloeien uit verordening (EU)813/2008. Het gaat alleen
om olie- en gasgestookte verwarmingsinstallaties, die vallen binnen het toepassingsbereik
van richtlijn 92/42/EEG. Omdat die richtlijn op grond van verordening (EU)813/2008
is ingetrokken, gaat het om het toepassingsbereik volgens de tekst van de richtlijn
zoals deze onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking, op 25 september 2013, luidde.
De verplichting geldt niet voor elektrische verwarmingsinstallaties, die wel onder
verordening (EU)813/2008 vallen, maar nog niet onder richtlijn 92/42/EEG.
De tweede stap is dat individuele ketels overeen moeten stemmen met het goedgekeurde
type. Dit moet gebeuren door de fabrikant volgens de procedures van module C, D en
E als beschreven in bijlage IV bij richtlijn 92/42/EEG.
Voor de importeur van een verwarmingsinstallatie geldt op grond van artikel 9.4.5,
tweede lid, tweede volzin, een zorgplicht dat op de installatie een CE-markering is
aangebracht en een conformiteitsverklaring is bijgevoegd.
Voor gasgestookte ketels geldt de procedures die zijn voorgeschreven in artikel 5,
tweede lid, van het Besluit gastoestellen. Die bepaling dient ter implementatie van
richtlijn 90/396/EEG8.
Artikel 3
In het eerste lid is bepaald dat de minister op verzoek een erkenning kan verlenen
aan een conformiteitsbeoordelingsinstantie. In het kader van de implementatie van
richtlijn 92/42/EEG was KIWA Nederland B.V. als aangemelde instantie aangewezen. Het
eerste lid biedt de mogelijkheid ook andere instanties te erkennen. Richtlijn 92/42/EEG
verplicht niet tot aanwijzing van een conformiteitsbeoordelingsinstantie. Daarom is
gekozen voor de constructie dat een instantie zelf kan besluiten of zij een verzoek
om erkenning wil indienen. Dit is de reden dat de onderhavige regeling is gebaseerd
op artikel 11a.2, eerste lid, Wm.
In het tweede lid zijn de werkzaamheden opgesomd waarvoor een instantie als aangemelde
instantie op aanvraag kan worden erkend. De werkzaamheden waarvoor een erkenning wordt
aangevraagd, moeten in de aanvraag worden aangegeven. Het kan gaan om het verrichten
van de typegoedkeuring, het verstrekken van een verklaring van EU-typeonderzoek voor
het goedgekeurde type en het controleren of afzonderlijke verwarmingsinstallaties
met het goedgekeurde type overeenstemmen. Het gaat om de werkzaamheden die voor een
aangemelde instantie voortvloeien uit de bijlagen III en IV bij richtlijn 92/42/EEG.
Deze bepaling geeft mede uitvoering aan artikel 11a.2, vijfde lid, onder b, Wm.
Om voor erkenning in aanmerking te komen moet een instantie blijkens het derde lid
voldoen aan de vereisten die in bijlage V bij die richtlijn aan aangemelde instanties
worden gesteld. Een erkende instantie moet ook na het verkrijgen van een erkenning
aan deze vereisten blijven voldoen. Indien dat niet langer het geval is, moet de erkenning
worden geschorst of ingetrokken (artikel 6, eerst lid, onder a). Ook deze bepaling
geeft mede uitvoering aan artikel 11a.2, vijfde lid, onder b, Wm.
Voorts komt een instantie alleen voor een erkenning in aanmerking indien zij voor
het geheel van de in het tweede lid omschreven werkzaamheden door de Stichting Raad
voor Accreditatie te Utrecht is geaccrediteerd.
Dit houdt in dat de conformiteitsbeoordelingsinstantie zowel over een erkenning als
over een accreditatie moet beschikken om de werkzaamheden van artikel 2, tweede lid,
te mogen verrichten. Indien een instantie niet aan de vereisten voldoet, kan de accreditatie
worden geschorst of ingetrokken. De erkenning moet dan worden geschorst of ingetrokken.
Indien een instantie niet meer over zowel een accreditatie als een erkenning beschikt,
mag zij de werkzaamheden waarvoor deze waren verleend, niet meer verrichten. Indien
een accreditatie wordt geschorst of ingetrokken, moet eerst de erkenning worden geschorst
of ingetrokken, voordat bestuursrechtelijke handhaving van het verbod om de werkzaamheid
te verrichten mogelijk is.
De reden dat niet met accreditatie wordt volstaan, maar ook erkenning is vereist om
de werkzaamheid te mogen verrichten, houdt verband met de Europeesrechtelijke verantwoordelijkheid
die Nederland heeft om ervoor te zorgen dat de aangemelde instanties aan de Europese
regelgeving voldoen. De minister kan door het schorsen of intrekken van een erkenning
bewerkstelligen dat een aangemelde instantie die niet aan de Europese regelgeving
voldoet, haar werkzaamheden niet langer meer kan verrichten. Voor een uitgebreide
toelichting op deze systematiek wordt verwezen naar het kabinetsstandpunt over conformiteitsbeoordeling
en accreditatie9.
Een erkende instantie moet bij het verrichten van de werkzaamheden waarvoor zij over
een erkenning beschikt, voldoen aan de verplichtingen die voor een aangemelde instantie
voortvloeien uit artikel 7, tweede lid, van richtlijn 92/42/EEG en de bijlagen III,
IV en V bij die richtlijn.
De in het tweede lid omschreven werkzaamheden mogen niet worden uitgevoerd door een
instantie die daarvoor niet over een erkenning beschikt. Hiervoor geldt een verbod
(zesde lid), dat strafrechtelijk kan worden gehandhaafd op grond van de Wet op de
economische delicten.
De werkzaamheden die een erkende instantie verricht, zoals de controle of verwarmingstoestellen
voldoen aan de verklaring van EU-typeonderzoek die voor het desbetreffende type is
verstrekt, moeten worden onderscheiden van het bestuurlijke toezicht op de naleving
van de verplichtingen op grond van richtlijn 2009/125/EG en verordening (EU)813/2013.
Voor zover de uitvoering van de bijlage III, IV en V bij richtlijn 92/42/EEG besluiten
van de aangemelde instantie meebrengt, zoals een besluit inzake de weigering of verstrekking
van een verklaring van EU-typeonderzoek, handelt de erkende instantie als bestuursorgaan.
Tegen besluiten staat rechtsbescherming open op grond van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 4
Een aanvraag om een erkenning moet worden ingediend bij de minister (dit volgt uit
artikel 2, eerste lid). Daarbij moeten ten minste enkele voor de hand liggende gegevens
worden verstrekt, met name de naam en de vestigingsplaats van de verzoeker en de werkzaamheden
waarvoor een erkenning wordt aangevraagd. Daarnaast moet bij het verzoek de accreditatie
voor die werkzaamheden worden verstrekt, omdat een erkenning alleen mogelijk is indien
de verzoeker voor alle in artikel 2, tweede lid, omschreven werkzaamheden is erkend.
Met deze bepalingen is voldaan aan artikel 11a.2, vijfde lid, onder a, Wm.
Artikel 5
Deze bepaling omvat enkele procedurele voorschriften.
Op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag is de reguliere procedure van
de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Een besluit moet worden genomen binnen
een redelijke termijn die ten hoogste 8 weken bedraagt. In het eerste lid is deze
termijn voor de duidelijkheid genoemd.
Het tweede en derde lid bevatten gebruikelijke bepalingen, waardoor een instantie
niet wordt erkend in omstandigheden waarin evident onvoldoende waarborgen bestaan
dat zijn naar behoren functioneert.
Blijkens artikel 11a.2, eerste lid, Wm gaat het daarbij zowel om de kwaliteit van
de werkzaamheden als de integriteit van degene die de werkzaamheden uitvoert.
Artikel 6
Deze bepaling omvat enkele voor de hand liggende gegevens die in een besluit tot erkenning
moeten worden vermeld (eerste lid).
Het tweede lid geeft, overeenkomstig artikel 11a.2, vijfde lid, onder c, Wm, aan dat
de erkenning voor onbepaalde tijd blijft gelden.
Tot slot dient een erkenning in de Staatscourant te worden bekendgemaakt.
Artikel 7
Volgens het eerste lid moet een erkenning wordt geschorst of ingetrokken indien de
erkende instantie niet langer voldoet aan de minimumcriteria van bijlage V bij richtlijn
92/42/EEG dan wel de accreditatie is gewijzigd, geschorst of beëindigd. Indien de
erkende instantie bepaalde werkzaamheden waarvoor de erkenning is verleend, niet meer
verricht, moet de erkenning worden ingetrokken. Dit ligt voor de hand omdat de erkenning
alleen kon worden verleend omdat aan deze vereisten werd voldaan.
Ook deze bepaling geeft mede uitvoering aan artikel 11a.2, vijfde lid, onder b, Wm.
Met het oog op de toepassing van het eerste lid, moet de erkende instantie volgens
het tweede lid uit eigen beweging de minister van de relevante omstandigheden die
in die bepaling worden genoemd, onverwijld in kennis stellen.
Het derde lid geeft de minister de bevoegdheid om een erkenning te schorsen of in
te trekken indien de erkende instantie niet voldoet aan haar verplichtingen volgens
artikel 2, vijfde lid, of haar integriteit in het geding is dan wel haar accreditatie
is geschorst of ingetrokken. In het laatste geval ligt schorsing of intrekking van
de erkenning vrijwel altijd voor de hand, omdat voorwaarde voor erkenning is dat de
instantie voor de desbetreffende werkzaamheden ook over een accreditatie beschikt.
Artikel 8
Artikel 8 bevat een overgangsregeling. Het eerste jaar na het tijdstip van inwerkingtreding
van deze regeling is Kiwa Nederland B.V. aangewezen als instantie als bedoeld in artikel
8, eerste lid, van richtlijn 92/42/EEG. Deze instantie is momenteel ook al als uitvoeringsinstantie
voor die richtlijn aangewezen. Zij is geaccrediteerd voor het verrichten van de werkzaamheden
waarmee zij als uitvoeringsinstantie is belast. Artikel 9.4.4, eerste lid, is voor
de wettelijke grondslag voor de aanwijzing.
Gedurende de overgangsperiode kan Kiwa Nederland B.V. desgewenst een aanvraag indienen
om een erkenning op grond van artikel 3, eerste lid. De overgangsperiode eindigt binnen
een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling wanneer al binnen
dat jaar een erkenning aan Kiwa Nederland B.V. is verleend.
De overgangsregeling beoogt te voorkomen dat er in Nederland gedurende de eerste periode
na de intrekking van het Besluit rendementseisen cv-ketels geen instantie is die de
conformiteitsbeoordeling van olie- en gasgestookte verwarmingsketels mag verrichten,
terwijl Kiwa Nederland B.V. deze werkzaamheden wel wenst te verrichten en hiervoor
ook is geaccrediteerd. Na de inwerkingtreding van deze regeling staat het andere instanties
vrij eveneens een aanvraag om erkenning in te dienen. Het is mogelijk dus ook gedurende
de overgangsperiode al mogelijk dat naast het KIWA ook een andere erkende instantie
de werkzaamheden van een aangemelde instantie, die zijn opgesomd in artikel 3, tweede
lid, mag verrichten.
Artikel 9
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2017. Dit is hetzelfde tijdstip
waarop het Besluit tot intrekking van het Besluit rendementseisen cv-ketels in werking
treedt, omdat vanaf dat moment in implementatie van de resterende bepalingen van richtlijn
92/42/EEG moet worden voorzien. De vaststelling van dit tijdstip heeft plaatsgevonden
met inachtneming van de periode van ten minste vier weken na de toezending van het
ontwerp van de regeling aan de beide kamers der Staten-Generaal, overeenkomstig artikel
21.6, zesde lid, Wm.
Bij de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding is afgeweken van de minimuminvoeringstermijn
van 2 maanden die volgens het kabinetsbeleid10 worden gehanteerd. De reden van deze afwijkingen is dat in verband met de ommekomst
van vorenbedoelde termijn van vier weken voor de uitvoering van verordening (EU)813/2013
zo spoedig mogelijke inwerkingtreding wenselijk is (tijdige implementatie van Europese
regelgeving).
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
S.A.M. Dijksma