BIJLAGE VII BEHORENDE BIJ ARTIKEL 3.10 VAN DE REGELING BOUWBESLUIT 2012
Uitgangspunten dynamische rekenmethodiek oververhitting in de zomerperiode
Er wordt gebruik gemaakt van een dynamisch rekenmodel dat is getest conform BESTEST
of ASHRAE 140.
PMV is Predicted Mean Vote, dit is een index die de mate van thermisch comfort aangeeft.
GTO is het aantal gewogen overschrijdingsuren.
Parameters PMV
De PMV is afhankelijk van een aantal parameters en wordt per uur bepaald. De belangrijkste
parameters daarbij zijn:
-
− het metabolisme of activiteitenniveau van de personen. Hierbij wordt uitgegaan van
-afhankelijk van het toegepaste rekenmodel c.q. de eenheid waarop de invoer gevraagd
wordt – een metabolisme van 64 W/m2 of 1,1 met, waarbij ‘met’ staat voor een eenheid voor de warmteproductie van het
menselijk lichaam;
-
− de kledingweerstand, een factor die afhankelijk is van de zwaarte van de kleding,
uitgedrukt in clo. Hierbij wordt uitgegaan van 0,5 clo;
-
− de luchtsnelheid. Hierbij wordt uitgegaan van 0,15 m/s;
-
− verder wordt rekening gehouden met de parameters luchttemperatuur, stralingstemperatuur
en relatieve luchtvochtigheid: deze parameters worden in het dynamische model zelf
berekend.
Weegfactor uren
De uren worden geteld wanneer de PMV groter wordt dan 0,5.
Indien het dynamisch rekenmodel niet zelf de GTO berekent, dan moeten de uren met
0,5 ≤ PMV <2,5 worden gewogen volgens de formule: 0,47+0,22*PMV+1,3*PMV2+0,97*PMV3-0,39*PMV4, waarbij uren met een PMV van 2,5 of hoger een factor van 10 krijgen.
Buitenklimaat
Voor het buitenklimaat wordt uitgegaan van het referentiejaar voor temperatuuroverschrijdingen
uit NEN 5060:2018 met 5% overschrijdingskans.
Rekenperiode voor het bepalen van de overschrijdingsuren
Het aantal GTO-uren wordt bepaald voor alle verblijfsruimten in de woning over de
rekenperiode van 30 april t/m 28 september, gedurende 24 uren per dag.
Zonering van de woning
Voor de zonering van de woning is de indeling zoals bij de vergunningaanvraag is ingediend
de basis. Voor de modellering ten behoeve van de temperatuuroverschrijdingsberekening
gelden de volgende criteria:
Daarbij moeten ten minste de volgende zones apart worden gemodelleerd:
-
− elke verdieping;
-
− verblijfsruimten met een gevel op van elkaar verschillende oriëntaties;
-
− verblijfsruimten aan dezelfde buitengevel gelegen, waarvan de percentages glasoppervlak
ten opzichte van het vloeroppervlak in de desbetreffende verblijfsruimten onderling
meer dan 20% verschillen;
-
− verblijfsruimten met een verschillend gebruik (woonkamer/keuken/overige verblijfsruimten).
Nota bene: als de tekening(en) geen aanduiding geven waar de keuken resp. woonkamer
zijn gesitueerd, moet de ruimte met een opstelplaats voor kooktoestel als gecombineerde
woonkamer/keuken worden aangehouden, tenzij het gebruiksoppervlakte van deze ruimte
kleiner is dan die van de grootste verblijfsruimte in de woning. In dat geval moet
de ruimte met opstelplaats voor kooktoestel als keuken worden aangehouden, en de verblijfsruimte
met de grootste vloeroppervlakte in de woning als woonkamer.
Inpandige ruimten die geen verblijfsruimte zijn mogen gecombineerd worden met een
verblijfsruimte als de vloeroppervlakte van de inpandige ruimten niet meer dan 20%
bedraagt van de vloeroppervlakte van de verblijfsruimte waar ze mee gecombineerd worden.
Aan een gevel gelegen ruimten die geen verblijfsruimte zijn mogen gecombineerd worden
met een verblijfsruimte die aan dezelfde gevel is gelegen, mits het percentage glasoppervlak
ten opzichte van het vloeroppervlak in de verblijfsruimte kleiner of gelijk is aan
die van de niet-verblijfsruimte.
Bij een woongebouw moet de woning in dat woongebouw met de hoogst berekende TOjuli worden doorgerekend op temperatuuroverschrijdingen.
Nota bene: Voor alle zones waarin zich verblijfsruimten bevinden moet het aantal GTO-uren
bepaald worden.
Bouwkundige eigenschappen
De in het rekenmodel ingevoerde bouwkundige eigenschappen (samenstelling bouwconstructies:
Rc, Uw, dikte, soortelijke massa, warmtecapaciteit, afmetingen, etc.) zijn conform de tekeningen/bestekken
etc. die ten behoeve van de vergunningaanvraag zijn ingediend en ook conform de invoergegevens
bij de NTA 8800-berekening.
Hierbij geldt voor lineaire en puntvormige thermische bruggen het volgende: deze thermische
bruggen worden toebedeeld aan de uitwendige scheidingsconstructies waarvan zij deel
uitmaken. Wanneer een thermische brug een combinatie van verschillende vloer-, gevel-
of dakdelen betreft moet de thermische brug evenredig aan de verschillende bouwdelen
worden toebedeeld. Thermische bruggen van vloeren met funderingsaansluitingen worden
niet aan andere uitwendige scheidingsconstructies toebedeeld.
Het totale warmteverlies van de thermische bruggen (in W/K) van vloeren met funderingsaansluitingen
respectievelijk van de overige uitwendige scheidingsconstructies is niet meer dan
het totale warmteverlies van de thermische bruggen die in de energieprestatie-berekening
voor de energetische nieuwbouweisen voor de vergunningsaanvraag zijn ingevoerd. Voor
de kozijnfracties gelden de werkelijke waarden: Aglas/Araam (conform methode A uit par. 7.6.6.2 in NTA 8800).
Infiltratie en ventilatie
Het infiltratievoud bedraagt 0,21 x qv10;spec dm3/s.m2 (zoals ook ingevoerd in de NTA 8800 berekening).
De ventilatiecapaciteit wordt uitgedrukt in dm3/s en voldoet ten minste aan de minimumeisen in de bouwregelgeving (zoals ook ingevoerd
in de NTA 8800 berekening).
De ventilatiecapaciteit moet worden gecorrigeerd voor het regelsysteem met de factor:
fctrl uit tabellen 11.5 en 11.6 van NTA 8800.
Van het bovenstaande kan op basis van een door het College van gelijkwaardigheid energieprestatie
(Bureau CRG) gecontroleerde en goedgekeurde verklaring worden afgeweken, met inachtneming
van de relevante eisen uit de bouwregelgeving
Hierbij wordt rekening gehouden met het maximaal toelaatbare installatiegeluidniveau.
Warmte van de (toevoer)ventilatoren
Voor de ophoging van de ventilatielucht door warmteafgifte van de ventilatoren (dissipatie)
wordt 0,7 K aangehouden.
Spuiventilatie
De spuiventilatiecapaciteit waarmee moet worden gerekend bedraagt 3 dm3/s per m2 van de verblijfsruimte. Er mag worden gerekend met de werkelijk aanwezige spuiventilatiecapaciteit,
mits bepaald conform NEN 1087:2019, met een maximum van 6 dm3/s per m2 van de verblijfsruimte. Hierbij geldt de randvoorwaarde dat een spuivoorziening niet
tegelijkertijd voor twee verschillende ruimten mag worden gebruikt.
De maximale spuitijd bedraagt 4 uur per dag. Spuien mag tussen 7:00 uur en 8:00 uur
en tussen 20:00 uur en 23:00 uur. Spuien vindt plaats als de binnenluchttemperatuur
hoger is dan 24 °C en de buitenluchttemperatuur hoger is dan 13 °C, maar lager is
dan de binnentemperatuur.
Zomernachtventilatie
Er mag worden gerekend met zomernachtventilatie als de voorzieningen conform voorwaarden
zoals die hiervoor zijn opgenomen in NTA 8800 is voldaan. De capaciteit van de zomernachtventilatie
is conform de berekende capaciteit in NTA 8800. De locatie van de zomernachtventilatievoorzieningen
is conform vergunningsaanvraag/-tekeningen; de spuicapaciteit mag alleen worden toegekend
aan de ruimten met een toevoervoorziening voor zomernachtventilatie; de totale capaciteit
van zomernachtventilatie wordt oppervlaktegewogen verdeeld over de ruimten met een
toevoervoorziening.
De spuitijd voor zomernachtventilatie is of tussen 22:00 uur en 6:00 uur of 24 uur
per dag en vindt plaats als de binnentemperatuur hoger is dan 24 °C en de buitentemperatuur
hoger is dan 13 °C. Indien in NTA 8800 is gerekend met een automatische regeling op
temperatuur, gaat de zomernachtventilatie uit wanneer de buitenluchttemperatuur hoger
is dan de binnenluchttemperatuur.
Zonwering
De Fc-waarde van de zonwering is conform de opgegeven waarden in NTA 8800 berekening.
De zonwering treedt in werking bij een zonbelasting van 150 W/m2 en hoger.
Interne warmtelast
De totale interne warmtelast wordt bepaald conform paragraaf 7.5.2.1 van NTA 8800:
in formule: 180 x NP;woonW.
Vervolgens wordt de rekenwaarde van de interne warmtelast bepaald met de volgende
formule: rekenwaarde = totale interne warmtelast / (2 x vloeroppervlakte woonkamer
en keuken + som van de vloeroppervlakte van de overige verblijfsruimten).
Vervolgens wordt de interne warmtelast als volgt verdeeld:
-
− Woonkamer en keuken krijgen 2 maal de rekenwaarde x de vloeroppervlakte als interne
warmtelast (W);
-
− Overige verblijfsruimten krijgen 1 maal de rekenwaarde x de vloeroppervlakte als interne
warmtelast (W).
De hierboven berekende warmtelast wordt 24 uur per dag aangehouden.
Minimale temperatuur
In geen van de zones van de woning mag de operatieve temperatuur lager worden dan
20 °C.
Aangrenzende woningen
Er wordt vanuit gegaan dat via woningscheidende constructies geen warmte-uitwisseling
plaatsvindt met een aangrenzende woning of ander gebouw.
Grondtemperatuur
Er moet worden uitgegaan van een temperatuur van de grond onder of naast een woning
van 12 °C. Voor de grond wordt aan de grondzijde van de vloerconstructie en van een
wandconstructie die aan grond of kruipruimte grenzen een warmteweerstand in rekening
gebracht van 1,5 m2K/W. Grond wordt niet apart in de berekening gemodelleerd.
TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Met deze wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 wordt een nadere invulling gegeven
aan een aantal onderdelen van het Besluit van 13 december 2019 houdende wijziging
van het Bouwbesluit 2012 en van enkele andere besluiten inzake bijna energie-neutrale
nieuwbouw (hierna ook het BENG besluit) (Stb. 2019, 501). Dat besluit zal naar verwachting op 1 januari 2020 in werking treden. Zie ook de
brief van 9 januari 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 30 196, nr. 695).
Met genoemd wijzigingsbesluit worden de verplichtingen die voortvloeien uit de herziene
richtlijn energieprestatie gebouwen (Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement
en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PbEU L 153/13)),
hierna ook herziene EPBD of herziene richtlijn, geïmplementeerd. In 2015 is de verplichting
om bijna energieneutraal te bouwen al in artikel 5.2 van het Bouwbesluit 2012 opgenomen
(Stb. 2015, 425). Op dat moment werd een onderscheid aangebracht tussen de verplichting voor overheidsgebouwen
en de verplichting voor overige gebouwen. Voor overheidsgebouwen was die verplichting
in eerste instantie uitgewerkt in de Regeling Bouwbesluit 2012 en in werking getreden
op 1 januari 2019. De verplichting voor overige gebouwen zoals geformuleerd in genoemd
Staatsblad is niet in werking getreden, maar ingehaald door het BENG besluit. Met
het BENG besluit geldt de eis om bijna energie-neutrale gebouwen te bouwen voor alle
gebruiksfuncties. Omdat met dit wijzigingsbesluit alle BENG eisen op besluitniveau
zijn opgenomen, vervallen de eisen aan overheidsgebouwen op regelingsniveau met de
voorliggende wijzigingsregeling.
De BENG eisen komen daarmee definitief in de plaats van de eisen aan de energieprestatiecoëfficiënt
(EPC) zoals deze al voor 2003, het moment van invoering van het Bouwbesluit 2003 (de
voorloper van het Bouwbesluit 2012), in de bouwregelgeving waren opgenomen. Dit betekent
ook dat de bepalingsmethode NEN 7120 waarmee de EPC wordt berekend, met ingang van
de inwerkingtreding van het BENG besluit is vervangen door NTA 8800, waarin in overeenstemming
met de herziene EPBD onder meer de berekeningsmethode voor bijna energieneutraal bouwen
is opgenomen.
Deze wijzigingsregeling bevat behalve een nadere invulling van de in het BENG besluit
opgenomen BENG eisen, waaronder enkele overgangsbepalingen, ook specifieke eisen aan
de waarde voor oververhitting. Verder is een correctie van het begrip ruimtethermostaat
opgenomen en zijn de verwijzingen naar de normen in bijlage I bij de regeling geactualiseerd.
2. Hoofdlijnen van de regeling
2.1 Waarden voor energiebehoefte, primair fossiel energiegebruik en aandeel hernieuwbare
energie
Met deze wijzigingsregeling is een invulling gegeven aan de berekening van de in artikel
5.2 van het besluit aangegeven we maximumwaarden voor energiebehoefte en primair fossiel
energiegebruik en minimumwaarde voor het aandeel hernieuwbare energie.
2.2 Waarde voor oververhitting
Bij toepassing van NTA 8800 moet rekening worden gehouden met een maximumwaarde voor
oververhitting. Op die manier wordt het risico beperkt dat woningen worden gebouwd
die in steeds hetere zomers te warm worden. Deze waarde voor oververhitting (TOjuli) volgt rechtstreeks uit de berekening met NTA 8800. Wanneer sprake is van de aanwezigheid
van een koelsysteem met als doel het koelen van de binnenlucht, wordt de waarde automatisch
op nul gezet. Er wordt daarbij van uitgegaan dat het koelsysteem voldoende capaciteit
heeft om aan de koudebehoefte tegemoet te kunnen komen Als bij berekening van de hoogste
waarde voor oververhitting de maximumwaarde wordt overschreden moet met een berekening
worden aangetoond dat het totaal aantal gewogen overschrijdingsuren in alle verblijfsruimten
niet boven een bepaald aantal uitkomt. Deze berekening moet voldoen aan het gestelde
in bijlage VII. Zie hiervoor verder de artikelsgewijze toelichting.
2.3 BRL 9500-W, BRL 9500-U, BRL9501
De berekening van de waarden voor energiebehoefte, primair fossiel energiegebruik
en het aandeel hernieuwbare energie, vindt plaats door een op basis van BRL 9500-W
of BRL 9500-U, gecertificeerd bedrijf waarbij gebruik wordt gemaakt van op basis van
BRL 9501 geattesteerde software. Deze BRL 9500-W (voor woningbouw) en BRL 9500-U (voor
overige bouwwerken) zijn opvolgers van BRL 9500. Ook van BRL 9501 is een nieuwe (2020)
versie beschikbaar gekomen. De aanwijzing van BRL 9500 en van BRL 9501 is tot de inwerkingtreding
van onderhavige wijzigingsregeling alleen in de Regeling energieprestatie gebouwen
opgenomen. De Regeling energieprestatie gebouwen wordt gelijktijdig met de inwerkingtreding
van de onderhavige wijzigingsregeling aan deze laatste versies aangepast.
3. Procedure en inspraak
3.1 Juridisch-Technische Commissie en het Overlegplatform Bouwregelgeving
De ontwerpregeling is voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het
Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). In het OPB zijn op bestuurlijk niveau de organisaties
van ontwerpende, uitvoerende en toeleverende bouw alsmede belangenorganisaties van
beheerders en gebruikers van gebouwen en organisaties van toezichthouders vertegenwoordigd.
De JTC bestaat uit vertegenwoordigers van de organisaties die deel uitmaken van het
OPB, die zich vooral bezighouden met de meer juridisch/technische vraagstukken. De
consultering in de JTC heeft niet tot wijzigingen geleid.
3.2 Internetconsultatie
Het concept is gepubliceerd in het kader van de internetconsultatie. Deze consultatie
vond plaats van 20 december 2019 tot en met 19 januari 2020. Deze consultatie leidde
tot twee openbare reacties. Er zijn geen niet openbare reacties ontvangen. De eerste
reactie is afkomstig van de Vewin, de Vereniging van waterbedrijven in Nederland.
Deze vereniging vraagt zich af of de risico’s voor opwarming van waterleidingen als
gevolg van de BENG eisen voldoende zijn afgedekt. Dit om mogelijke gezondheidsrisico’s
als gevolg van dergelijke opwarming te voorkomen. Reactie hierop: bij een correcte
toepassing van NEN 1006 kan van een dergelijk risico geen sprake zijn. Er is dan ook
geen aanleiding om deze wijzigingsregeling hierop aan te passen.
De tweede reactie is afkomstig van een groep organisaties en bedrijven, die zich zorgen
maken over de toepassing van TOjulibij houtskeletbouw en andere lichte bouwwijzen. In hun bezwaren gaven zij aan dat
BZK bij het vaststellen van de grenswaarde voor oververhitting te weinig rekening
zou hebben gehouden met de lichte tot middellichte bouwwijzen zoals te doen gebruikelijk
bij hout- en staalskeletbouw. Hierdoor zou deze bouwwijze geconfronteerd worden met
ofwel extra dynamische berekeningen, ofwel met dure maatregelen om aan de TOjuli eis te kunnen voldoen, en zou er sprake zijn van een ongelijk speelveld. Reactie
hierop: Na uitgebreid overleg is geconcludeerd dat bij het uitgevoerde onderzoek en
de gestelde eisen om het risico op oververhitting te beperken in voldoende mate rekening
is gehouden met de consequenties voor lichte bouwmethoden.
3.3 Adviescollege Toetsing Regeldruk
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft geen formeel advies uitgebracht bij
deze wijzigingsregeling omdat deze vergeleken met Besluit houdende wijziging van het
Bouwbesluit 2012 en van enkele andere besluiten inzake bijna energie-neutrale nieuwbouw
praktisch geen nieuwe regeldrukgevolgen bevat. De regeldrukeffecten van genoemde wijziging
van het Bouwbesluit 2012 zijn door de ATR getoetst. Zie hiervoor ook de hoofdstukken
2 en 5 van het algemeen deel van de toelichting bij genoemde wijziging van het Bouwbesluit
2012.
3.4 MKB-toets
Bij de totstandkoming van de ontwerpregeling is evenals bij het ontwerpbesluit in
alle stadia overleg gepleegd met het MKB teneinde het inhoudelijke doel van de MKB-toets,
het midden- en kleinbedrijf beter betrekken bij de totstandkoming van nieuwe wet-
en regelgeving, te realiseren. Het was in dit geval niet mogelijk om alle processtappen
van de MKB toets zoals die zijn beschreven in de brief van de Staatssecretaris van
Economische Zaken en Klimaat van 18 april 2018 (Kamerstukken II 2018/19, 32 637, nr. 360) uit te voeren, omdat de MKB-toets ten tijde van de onderhandelingen over EPBD III
nog niet was ingevoerd. De MKB-toets moet vanaf 1 mei 2019 voor nieuwe wetgeving worden
toegepast. De ontwerpregeling was toen al in een gevorderd stadium. Omdat het Europese
regelgeving betreft geldt er een strikte implementatietermijn.
3.5. Code interbestuurlijke verhoudingen
De ontwerpregeling is voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)
in het kader van de formele adviesbevoegdheid als bedoeld in de Code interbestuurlijke
verhoudingen. De VNG heeft geen opmerkingen gemaakt.
4. Financiële gevolgen voor burgers en bedrijven
Regeldruk
In het besluit houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en van enkele andere besluiten
inzake bijna energie-neutrale nieuwbouw is in onderdeel 5 van het algemeen deel van
de toelichting een uitgebreid overzicht opgenomen van de verwachte regeldruk voor
burgers en bedrijven. De regeldruk is berekend door onderzoeksbureau SIRA Consulting
(onderzoeksrapport 11 februari 2019 ‘Effectmeting wijziging Bouwbesluit 2012, financiële
effecten van bijna energieneutraal bouwen (BENG)’).
In het bovengenoemde onderzoek van SIRA is al rekening gehouden met de gevolgen van
de voorliggende wijzigingsregeling. Dit betekent dat er een uitzondering daargelaten
geen sprake is van extra financiële gevolgen. Deze uitzondering betreft de regeldruk
die voortkomt uit de eisen ter voorkoming van oververhitting.
SIRA heeft in opdracht van BZK de eenmalige en structurele financiële effecten van
toepassing van dergelijke dynamische berekeningen voor bedrijven en gemeenten in kaart
gebracht. Dit aanvullende onderzoek is het rapport ‘Effectentoets dynamische berekening
TOjuli van december 2019’. Uit deze rapportage blijkt dat de initiële eenmalige administratieve
lasten voor bedrijven moeten worden ingeschat op in totaal minimaal € 197.500 en maximaal
€ 745.000. De structurele jaarlijkse administratieve lasten zijn begroot op minimaal
€ 39.500 en maximaal € 149.000.
5. Bestuurlijke lasten en financiële gevolgen voor de Rijksoverheid
Uitvoering van de hierboven genoemde wijziging van het Bouwbesluit 2012 kan voor gemeenten
extra kosten meebrengen. Door SIRA Consulting zijn in hierboven eerstgenoemde rapportage
de bestuurlijke lasten in beeld gebracht. De eenmalige kosten voor kennisname van
regelgeving bedragen € 17.000 en de structurele handhavingskosten € 1,8 miljoen per
jaar. De bestuurlijke lasten als gevolg van de voorliggende wijzigingsregeling zijn
hier al in meegenomen. Uit het aanvullende onderzoek van SIRA blijkt dat de verwachting
is dat de effecten voor gemeenten verwaarloosbaar zijn. Dit komt omdat gemeenten alleen
behoeven te controleren of aan de TOjuli-eis of GTO-eis is voldaan en of de benodigde berekeningen aanwezig zijn. Bovendien
is de verwachting dat er slechts een beperkt aantal dynamische berekeningen zal worden
gemaakt.
6. Notificatie
De ontwerpregeling is op 9 april 2020 ingevolge artikel 5, eerste lid, van Richtlijn
(EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende
een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende
diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L241) voorgelegd
aan de Europese Commissie (notificatienummer 2020/0214/NL). De bepalingen van deze
regeling bevatten mogelijk technische voorschriften in de zin van deze richtlijn.
Deze bepalingen zijn verenigbaar met het vrije verkeer van goederen; zij zijn evenredig
en waar nodig voorzien van een gelijkwaardigheidsbepaling met het oog op de wederzijdse
erkenning. Zie voor deze gelijkwaardigheidsbepaling artikel 1.3 van het Bouwbesluit
2012.
Van de Europese Commissie is geen reactie ontvangen.
Melding aan het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie ingevolge artikel 2,
negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake
technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235) heeft niet plaatsgevonden nu in casu geen sprake is van significantie voor de handel.
7. Transponeringstabel
In de tabel hieronder is per artikel van Richtlijn nr. 2010/31/EU van het Europees
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie
van gebouwen (PbEU L153/13) aangegeven hoe het artikel is omgezet. Met een deel van
de aangehaalde bepalingen van de regelgeving is ook Richtlijn 2018/844/EU van het
Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/31/EU
betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie
(PbEU 156/75) omgezet. Het betreft de wijzigingen die zijn opgenomen in het besluit
houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en van enkele andere besluiten inzake
de implementatie van de tweede herziening van de richtlijn energieprestatie gebouwen
(Stb. 2020, 84) en de daarbij behorende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 (Stcrt. 2020,13004). Zie ook de transponeringstabellen in genoemde regelgeving.
Transponeringstabel
Bepaling in richtlijn 2010/31/EU
|
Bepaling in implementatieregelgeving of in bestaande regelgeving
|
Artikel 1
Onderwerp
|
Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie in regelgeving
|
Artikel 2
Definities
|
Reeds geïmplementeerd in het Bouwbesluit 2012
|
Artikel 3
Vaststelling methode voor berekening energieprestatie gebouwen
|
Reeds geïmplementeerd met artikel 5.2 van het Bouwbesluit 2012 en met artikel 2 van
de Regeling energieprestatie gebouwen, wijziging van de Regeling energieprestatie
gebouwen
|
Artikel 4
Vaststelling minimumeisen voor de energieprestaties
|
Reeds geïmplementeerd met afdeling 5.1 van het Bouwbesluit 2012
|
Artikel 5
Berekening kostenoptimale niveaus v/d minimumeisen inzake energieprestatie
|
Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie in regelgeving
|
Artikel 6
Nieuwe gebouwen
|
Reeds geïmplementeerd met afdeling 5.1 van het Bouwbesluit 2012
|
Artikel 7
Ingrijpende renovatie bestaande gebouwen
|
Reeds geïmplementeerd met artikel 5.6 van het Bouwbesluit 2012
|
Artikel 8
Technische bouwsystemen
Eerste lid
Systeemeisen
|
Reeds geïmplementeerd met afdeling 5.1 van het Bouwbesluit 2012
|
Artikel 8, tweede lid
Slimme meetsystemen
|
Reeds geïmplementeerd door de novelle wijziging wetsvoorstel verbetering marktmodel
(32 374) en de novelle wijziging wetsvoorstel implementatie energie-efficiëntie (32 373) als gevolg van implementatie van richtlijn nr. 2006/32/EG betreffende energie- efficiëntie
bij het eindgebruik en energiediensten, en met artikel 6.64 van het Bouwbesluit 2012
|
Artikel 9
Bijna-energieneutrale gebouwen
|
Wordt geïmplementeerd met de wijziging van het Bouwbesluit 2012 en van enkele andere
besluiten inzake bijna energie-neutrale nieuwbouw (Stb. 2019, 501) en met voorliggende wijzigingsregeling
|
Artikel 10
Financiële stimulansen en marktbelemmeringen
|
Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie in regelgeving
|
Artikel 11 Energieprestatiecertificaten
Eerste tot en met vierde, zesde en zevende lid
|
Wijziging Besluit energieprestatie gebouwen,
wijziging Regeling energieprestatie gebouwen
|
Artikel 11, vijfde lid
|
Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie in regelgeving
|
Artikel 11, achtste lid
|
Wijziging Besluit energieprestatie gebouwen
|
Artikel 11, negende lid
|
Behoeft uit zijn aard geen implementatie in regelgeving
|
Artikel 12
Afgifte energieprestatie- certificaten
|
Geïmplementeerd met het Besluit energieprestatie gebouwen
|
Artikel 13
Afficheren van energieprestatiecertificaten
|
Geïmplementeerd met het Besluit energieprestatie gebouwen
|
Artikel 14
Keuring van verwarmingssystemen
|
Afdeling 6.15 Bouwbesluit 2012 en hoofdstuk 3a Regeling Bouwbesluit 2012
|
Artikel 15
Keuring van airconditioningsystemen
|
Afdeling 6.15 Bouwbesluit 2012 en hoofdstuk 3a Regeling Bouwbesluit 2012
|
Artikel 16
Verslagen over keuring van verwarmings- en aircosystemen
|
Hoofdstuk 3a Regeling Bouwbesluit 2012
|
Artikel 17
Onafhankelijke deskundigen
|
Hoofdstuk 3a Regeling Bouwbesluit 2012
|
Artikel 18
Onafhankelijk controlesysteem
|
Hoofdstuk 3a Regeling Bouwbesluit 2012
|
Artikel 19
Evaluatie
|
Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie in regelgeving
|
Artikel 20
Informatie
Eerste en tweede lid
|
Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie in regelgeving
|
Artikel 21 Raadpleging
|
Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie in regelgeving
|
Artikel 22 Aanpassing van bijlage I aan de technische vooruitgang
|
Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie in regelgeving
|
Artikel 23 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
|
Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie in regelgeving
|
Artikel 24 Intrekking van de delegatie
|
Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie in regelgeving
|
Artikel 25 Bezwaren tegen gedelegeerde handelingen
|
Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie in regelgeving
|
Artikel 26 Comitéprocedure
|
Bepaling hoeft uit zijn aard geen implementatie in regelgeving
|
Artikel 27 Sancties
|
Artikelen 92,92a, 93 en 120 Woningwet, 5.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
en 125 Gemeentewet
|
Artikel 28 Omzetting
|
Met inwerkingtreding van de wijziging van het Bouwbesluit 2012 en van enkele andere
besluiten inzake bijna energie-neutrale nieuwbouw (Stb. 2019, 501) en voorliggende wijzigingsregeling zijn alle onderdelen van richtlijn omgezet
|
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Met deze wijziging is de eerdere verwijzing voor de ruimtethermostaat gecorrigeerd.
Voortaan is verwezen naar de definitie van temperatuurregelaarklassen zoals opgenomen
in artikel 6.1 van de Mededeling van de Commissie in het kader van de tenuitvoerlegging
van Verordening (EU) nr. 813/2013 van de Commissie tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG
van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor ruimteverwarmingstoestellen
en combinatieverwarmingstoestellen betreft, en van Gedelegeerde Verordening (EU) nr.
811/2013 van de Commissie ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees
Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen,
combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars
en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars
en zonne-energie-installaties betreft (2014/C 207/02). Deze mededeling is online te
raadplegen via https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52014XC0703(01)&from=NL. In genoemd artikel worden verschillende soorten centrale thermostatische regelingen
voor verwarmingssystemen beschreven. Regelingen van klasse I (aan/uit-kamerthermostaat)
voldoen niet aan de gestelde eis; andere gedefinieerde regelingen (zoals diverse soorten
weercompensatieregelingen, een TPI-kamerthermostaat, modulerende kamerthermostaat
en een multi-sensor kamertemperatuurregelaar) voldoen wel.
Onderdeel B
Voor de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling bevatte artikel 3.6 de eisen
aan bijna energieneutrale overheidsgebouwen. Deze eisen zijn vanaf de inwerkingtreding
van de wijziging van het Bouwbesluit 2012 en van enkele andere besluiten inzake bijna
energie-neutrale nieuwbouw op besluitniveau opgenomen (artikel 5.2 van het Bouwbesluit
2012). Met artikel 3.6 zijn voortaan eisen gesteld aan de wijze van berekening van
de waarden voor energiebehoefte en primair fossiel energiegebruik en het aandeel hernieuwbare
energie.
Op grond van het eerste lid van artikel 3.6 moeten deze waarden worden berekend door
een op basis van BRL 9500-W of BRL 9500-U, in beide gevallen, subdeelgebied detailopname,
gecertificeerd bedrijf. Bij woningbouw wordt dus gebruik gemaakt van BRL 9500-W. In
alle andere gevallen geldt BRL 9500-U. Uit de beide BRLen volgt dat daarbij gebruik
moet worden gemaakt van vakbekwame en onafhankelijke adviseurs met een bewijs van
vakbekwaamheid als bedoeld in paragraaf 4.1 van BRL 9500-W of BRL 9500-U. Het bedrijf
dat de berekening uitvoert moet daarbij gebruikmaken van op basis van BRL 9501 geattesteerde
software. Uit de waarden die uit de hier bedoelde berekening volgen kan worden afgeleid
of de onderhavige bouwactiviteit wel voldoet aan de eisen van artikel 5.2 van het
Bouwbesluit 2012. Als dat niet het geval mocht zijn, dan zal het ontwerp zo moeten
worden aangepast dat de vergunning voor het bouwen alsnog kan worden verleend.
Het tweede lid bevat een overgangsbepaling. Tot 1 januari 2022 wordt met een gecertificeerd
bedrijf gelijkgesteld een bedrijf dat certificering heeft aangevraagd en dat voor
de berekening gebruikmaakt van vakbekwame en onafhankelijke adviseurs met een bewijs
van vakbekwaamheid als bedoeld in paragraaf 4.1 van BRL 9500-W of BRL 9500-U. Zowel
bedrijven die al eerder gecertificeerd waren onder de vorige versie van de BRL als
nieuwe toetreders op de markt mogen gebruikmaken van deze overgangsregeling. Voorwaarde
is alleen dat de certificering is aangevraagd of dat het bestaande (oude) certificaat
in overeenstemming met de afspraken met de certificatie-instelling zullen worden omgezet
naar een nieuw certificaat, dat er al wordt gewerkt conform de BRL 9500-W of BRL 9500-U
én daarbij gebruik wordt gemaakt van adviseurs die aan de gestelde eisen voldoen.
Onderdeel C
Met onderdeel C zijn na artikel 3.6 vier nieuwe artikelen opgenomen.
Artikel 3.7
Met de in artikel 3.7 opgenomen overgangsbepaling is het mogelijk gebruik te maken
van een zogenoemde geattesteerde voorversie van de in artikel 3.6 bedoelde definitieve
versie van de geattesteerde software. Waar hierna van definitieve versie van de geattesteerde
software wordt gesproken, gaat het om de versie die geldt op 1 januari 2021. Dit is
ook de versie die in BRL 9501, in ieder geval tenminste tot 1 juli 2021, wordt bedoeld
met ‘meest geactualiseerde attestversie’.
De geattesteerde voorversie wordt in de tweede helft van 2020 verder uitgewerkt ter
zake van de in- en uitvoermogelijkheden en aanvullend getest en zal dan uiteindelijk
resulteren in de hierboven bedoelde definitieve ofwel ‘meest geactualiseerde attestversie’.
Wanneer voor inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling al berekeningen zijn gemaakt
op basis van de voorversie die geldt op 1 juli 2020 van de conform BRL 9501 geattesteerde
software, en de ontwikkelende partijen op basis daarvan hun voorontwerpen tussentijds
hebben getoetst op bijna-energieneutraliteit, dan mag van die berekeningen desgewenst
gebruik worden gemaakt tot 1 juli 2021. Voor deze mogelijkheid is gekozen overeenkomstig
het expliciete verzoek van genoemde partijen om hen al voorafgaand aan de inwerkingtreding
van het Besluit van 13 december 2019, houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012
en van enkele andere besluiten inzake bijna energie-neutrale nieuwbouw (Stb. 2019, 501), ook wel het BENG besluit genoemd, in de gelegenheid te stellen zich voldoende voor
te kunnen bereiden op de nieuwe systematiek en de nieuwe eisen.
Hoewel niet verwacht wordt dat er sprake is van grote verschillen tussen de voorversie
en de definitieve versie van de geattesteerde software is niet volledig uit te sluiten
dat bij berekening op grond van de voorversie een gering verschil optreedt vergeleken
met de berekening op grond van de definitieve versie. Om partijen die voorafgaande
aan de inwerkingtreding van het BENG besluit al berekeningen hebben uitgevoerd en
hun ontwerp daarop hebben gebaseerd niet in een nadelige positie te brengen als gevolg
van mogelijke wijzigingen in de periode tussen 1 juli 2020 en het moment van vaststelling
van de definitieve versie van de geattesteerde software, mogen beide versies tot 1 juli
2021 naast elkaar worden gebruikt.
Met het eerste lid is bepaald dat vanaf het moment van inwerkingtreding van het BENG besluit (naar
verwachting 1 januari 2021) tot 1 juli 2021 naast een berekening op grond van de definitieve
geattesteerde software (dus de versie die op 1 januari 2021 geldt) een tweede berekening
op basis van de voorversie mag worden gemaakt.
Het is dus altijd nodig om een berekening te maken op grond van de definitieve geattesteerde
versie. Alleen de berekening op grond van deze versie kan namelijk conform de BRL
9500 worden geregistreerd.
Op grond van het tweede lid moeten bij beide berekeningen dezelfde invoergegevens worden gehanteerd. Hiermee
kunnen de resultaten van beide berekeningen goed met elkaar worden vergeleken. Ook
overigens moeten de berekeningen worden uitgevoerd door een bedrijf of organisatie
dat voldoet aan artikel 3.6, eerste of tweede lid.
Op grond van het derde lid mag bij een verschil tussen beide berekeningen bij de aanvraag om een vergunning
voor het bouwen van de meest gunstige berekening worden uitgegaan. Dit betekent dat
tot 1 juli 2021 de aanvrager mag kiezen om bij de vergunningaanvraag een berekening
in te dienen op basis van de geattesteerde voorversie. Mocht in een specifiek geval
berekening op grond van de definitieve geattesteerde software betekenen dat niet aan
BENG-eisen wordt voldaan, of de berekening op grond van de voorversie gunstiger zijn,
dan volstaat bij de vergunningaanvraag de berekening op grond van de voorversie om
aan te tonen dat men wél aan de BENG-eisen voldoet. In dat geval wordt bij de registratie
aangegeven dat met de attestversie van 1 juli 2020 is aangetoond dat aan de BENG-eisen
wordt voldaan.
Als gezegd, het is dus altijd nodig om ook een berekening op grond van de definitieve
software te maken. Zoals in artikel 3.10, vierde lid, is geregeld, is de softwarekeuze
die op grond van artikel 3.7 wordt gemaakt ook bepalend voor de berekening van de
waarde voor oververhitting.
De overgang van het stelsel NEN 7120 (EPC) naar het stelsel NTA 8800 (BENG) is voor
de praktijk als volgt samen te vatten:
In de periode van 1 juli tot 1 januari 2021 geldt ten behoeve van de tijdens die periode
nog voorgeschreven EPC-berekeningen de BRL 9501 geattesteerde rekensoftware op basis
van de NEN 7120. Deze wordt gebruikt om aan te tonen dat men aan de nieuwbouw-eisen
(EPC-eisen) voldoet. Deze rekensoftware is ook nog in de periode ná 1 januari 2021
beschikbaar om bij oplevering van een gebouw onder het oude regime aan te kunnen tonen
dat het gerede product aan de EPC-eisen voldoet.
Verder is in de periode vanaf 1 juli 2020 tot 1 januari 2021 ook de geattesteerde
voorversie van 1 juli 2020 van de NTA 8800 beschikbaar, met als doel dat de ontwikkelende
nieuwbouwpartijen zich tijdig kunnen voorbereiden op de nieuwe BENG-eisen en de nieuwe
bepalingsmethode (NTA 8800). Het gebruik van de voorversie van de geattesteerde rekensoftware
vindt plaats op eigen initiatief: het rekenen moet hoe dan ook worden gedaan conform
de spelregels van de BRL 9500-W en 9500-U (detailopname) die gaan gelden vanaf 2021.
Dit is het geval waarin een beroep kan worden gedaan op artikel 3.7.
Vanaf 1 januari 2021 worden de nieuwbouw BENG berekeningen conform BRL 9500 (W en
U) uitgevoerd en geregistreerd volgens de definitieve geattesteerde rekensoftware.
De registratie vindt daarbij altijd plaats op basis van deze definitieve geattesteerde
software.
Artikel 3.8
Met artikel 3.8 is geregeld dat bij het bepalen van het aandeel hernieuwbare energie
als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van het BENG besluit rekening mag worden gehouden
met de restwarmte en restkoude. Met restwarmte en -koude wordt respectievelijk warmte
en koude bedoeld waarvoor geen extra brandstofinzet nodig is en die anders zou worden
geloosd. Bij toepassing van dit artikel gaat het alleen om de restwarmte en restkoude
zoals die gewaardeerd wordt bij toepassing van NTA 8800. Met dit voorschrift is vooruitgelopen
op de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/2001) van het Europees Parlement en de
Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare
bronnen (PbEU 2018, L328/82).
Artikel 3.9
Met dit artikel is een nadere invulling gegeven aan artikel 5.2, derde lid, van het
Bouwbesluit 2012. Artikel 5.2, derde lid, biedt de mogelijkheid om bij woongebouwen
niet te voldoen aan de voorgeschreven minimumwaarde voor het aandeel hernieuwbare
energie, voor zover het als gevolg van locatiegebonden omstandigheden niet mogelijk
is aan de eis te voldoen. In artikel 3.9 is aangegeven hoe beoordeeld moet worden
of het daadwerkelijk mogelijk is gebruik te maken van de beschreven uitzonderingsmogelijkheid.
Met deze nadere voorschriften worden mogelijk onjuiste interpretaties van de uitzonderingsmogelijkheid
voorkomen. Bij de beoordeling moet gebruik worden gemaakt van het stappenplan dat
is opgenomen in de Leidraad afwijking eis hernieuwbare energie woongebouwen (nieuwbouw)
van 7 juli 2020 zoals gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2018/12/17/kostenoptimaliteitsstudie-beng-eisen. In dit stappenplan zijn de randvoorwaarden opgenomen waaraan voor een beroep op
de uitzondering moet worden voldaan. Hierbij wordt opgemerkt dat de uiteindelijke
beslissing of gebruik mag worden gemaakt van de uitzondering door het bevoegd gezag
wordt genomen. De beoordeling van de kosteneffectiviteit in dat specifieke geval speelt
daarbij geen rol. Zoals is beschreven in het algemeen deel van de toelichting op het
Besluit van 13 december 2019 houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en van enkele
andere besluiten inzake bijna energie-neutrale nieuwbouw (Stb. 2019, 501) is de kostenoptimaliteit en kosteneffectiviteit van de verschillende mogelijke maatregelen
onderzocht.
Artikel 3.10
Artikel 3.10 stelt een expliciete eis aan de waarde voor oververhitting. De afgelopen
jaren is gebleken dat als gevolg van de steeds scherpere eisen aan de energieprestatie
voor nieuwe woningen niet altijd voldoende aandacht aan het binnenklimaat in de zomer
werd gegeven. Dit heeft in recente jaren, met enkele bijzonder warme zomers, in een
aantal gevallen geleid tot ongewenste oververhitting bij nieuwe woningen. In zulke
gevallen moest er alsnog een – veelal mobiele en daarmee inefficiënte – airco in de
woning worden geplaatst om deze oververhitting weg te koelen. Om dergelijke ongewenste
situaties voortaan zoveel mogelijk te voorkomen wordt een eis aan de maximale waarde
voor oververhitting gesteld. Om te berekenen of aan de BENG eisen is voldaan, wordt
gebruik gemaakt van NTA 8800. Als onderdeel van deze berekeningen wordt ook een indicator
voor de oververhitting berekend. Dit is de waarde voor oververhitting, ofwel de zogenoemde
TOjuli. In artikel 3.10 is bepaald dat deze waarde voor woningen ten hoogste 1,20 mag zijn.
Omdat NTA 8800 een methode is die op basis van maandgemiddelde gegevens de energieprestatie
bepaalt, en het temperatuurverloop bij warme dagen een meer dynamisch gedrag vertoont
dan op basis van maandgemiddelde situaties en aannames, geeft de indicator TOjuli slechts een globaal beeld. Op basis van analyses van berekeningsresultaten voor TOjuli met NTA 8800 te vergelijken met berekeningen met een dynamisch rekenmodel op basis
van gegevens per uur en gewogen temperatuuroverschrijdingen is vastgesteld dat, indien
de TOjuli een waarde geeft van 1,20 of minder, het risico op ongewenste oververhitting beperkt
kan blijven. De indicator TOjuli is echter te globaal om hiermee te concluderen dat bij waarden boven 1,20 het aantal
overschrijdingen per definitie onacceptabel is. Om die reden wordt de mogelijkheid
geboden om – indien voor bepaalde rekenzones en oriëntaties de grenswaarde wordt overschreden
en men toch de veronderstelling heeft dat het thermisch binnenklimaat in de zomer
aanvaardbaar is – met een dynamische berekening aan te tonen dat onder de als acceptabel
veronderstelde 450 gewogen temperatuuroverschrijdingsuren (GTO1) wordt gebleven. Wanneer bij de aanvraag van een vergunning een BENG-berekening wordt
ingediend waarin TOjuligroter dan 1,20 is, moet worden aangetoond dat het aantal gewogen overschrijdingsuren
ten hoogste 450 is.
Het eerste lid geeft deze maximale grenswaarde voor de indicator voor oververhitting. Indien
men onder deze waarde blijft wordt het risico op oververhitting als acceptabel klein
verondersteld.
Het tweede lid geeft de mogelijkheid om, indien de berekende indicator voor oververhitting de
in het eerste lid aangegeven grenswaarde overstijgt, op basis van een berekening aan
te tonen dat het aantal gewogen temperatuuroverschrijdingen maximaal het acceptatieniveau
van 450 gewogen temperatuuroverschrijdingen (GTO) bedraagt.
Het derde lid beschrijft de werkwijze hoe bij woongebouwen waarin binnen een of meerdere woningen
de grenswaarde voor oververhitting wordt overschreden. In dat geval moet voor de maatgevende
woning met de absoluut hoogst berekende waarde voor oververhitting met een dynamisch
rekenmodel worden aangetoond dat binnen die woning het aantal gewogen temperatuuroverschrijdingen
maximaal het acceptatieniveau van 450 temperatuuroverschrijdingen (GTO) bedraagt.
De veronderstelling daarbij is dat in dat geval ook bij de overige woningen binnen
dat woongebouw het aantal overschrijdingsuren acceptabel is.
Het vierde lid bepaalt dat de berekening van de waarde voor oververhitting met dezelfde versie
van de software moet plaatsvinden als de versie die wordt gebruikt voor de vergunningaanvraag.
Zie ook hierboven de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.7.
Het vijfde lid bepaalt dat de in dit artikel bedoelde berekeningen moeten voldoen aan de in
de bijlage VII opgenomen ‘uitgangspunten dynamische rekenmethodiek oververhitting
in de zomerperiode’. Toepassing van deze uitgangspunten betekent dat er gebruik moet
worden gemaakt van een dynamisch rekenmodel dat is getest conform BESTEST of ASHRAE
140. BESTEST en ASHRAE 140 zijn internationale testmethoden die de betrouwbaarheid
van het rekenmodel garanderen. Praktisch alle in Nederland beschikbare dynamische
rekenmodellen zijn met genoemde testmethoden getest. Dit betekent niet dat er op grond
van deze testmethoden specifieke eisen aan het rekenmodel worden gesteld, maar dat
met de test eventuele fouten uit het rekenprogramma zijn gehaald.
Over de uitgangspunten zoals opgenomen in bijlage VII wordt voorts nog het volgende
opgemerkt:
Parameters PMV
De PMV is de index die de mate van thermisch comfort aangeeft. In de bijlage zijn
de belangrijkste parameters opgenomen. De bij parameter 1 gehanteerde waarde komt
overeen met licht huishoudelijk werk. De kledingweerstand van 0,5 clo bij parameter
2 is te vergelijken met lichte zomerkleding.
Weegfactor uren
Sommige (voornamelijk Nederlandse) dynamische rekenmodellen berekenen zelf de gewogen
temperatuuroverschrijdingsuren (GTO), er zijn echter internationale programma’s op
de markt die wél de PMV berekenen, maar niet de GTO-uren. In die gevallen moeten de
uren met 0,5 ≤ PMV <2,5 worden gewogen volgens de formule: 0,47+0,22*PMV+1,3*PMV2+0,97*PMV3-0,39*PMV4. Uren met een PMV van 2,5 of hoger krijgen een factor van 10. Dit komt er op neer
dat een uur met een PMV van 0,5 met een factor 1 wordt vermenigvuldigd en dus 1 GTO-uur
betreft. Een uur met een PMV van 1 daarentegen krijgt een weegfactor van 2,5.
Zonering van de woning
De zonering is gebaseerd op de indeling van de woning bij de vergunningaanvraag. Dit
betekent ook dat voor alle zones waarin zich verblijfsruimten bevinden het gewogen
aantal overschrijdingsuren (GTO) moet worden berekend. In de bijlage wordt gesproken
van verblijfsruimten, dit betekent automatisch ook dat het gaat om zones met verblijfsgebieden.
Zie voor een toelichting op de begrippen verblijfsruimten en verblijfsgebied, de artikelsgewijze
toelichting op artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012.
Bouwkundige eigenschappen
Bij de berekening van de GTO worden lineaire en puntvormige thermische bruggen toebedeeld
aan de uitwendige scheidingsconstructies waarvan zij deel uitmaken. Wanneer een thermische
brug een combinatie van verschillende vloer-, gevel- of dakdelen betreft, moet de
thermische brug evenredig aan die verschillende bouwdelen worden toebedeeld. Thermische
bruggen van vloeren met funderingsaansluitingen zoals vloeren direct op de ondergrond
of vloeren boven een kruipruimte of onverwarmde kelder worden niet aan andere uitwendige
constructies toebedeeld.
Minimale temperatuur
Onder het kopje minimale temperatuur betekent het begrip operatieve temperatuur de
temperatuur die de bewoner aanvoelt, en houdt rekening met de luchttemperatuur en
de stralingseffecten. Bij de rekenmodellen wordt hiervoor het gemiddelde aangehouden
van de luchttemperatuur van het vertrek en de gemiddelde oppervlaktetemperatuur van
de wanden, vloer en plafond van het vertrek.
Onderdeel D
Met de wijzigingen in onderdeel D wordt bijlage I bij de Regeling Bouwbesluit 2012
aangepast. Zie hiervoor ook hoofdstuk 2.3 van het algemeen deel van de toelichting.
Overeenkomstig artikel 1.2 van de Regeling Bouwbesluit 2012 is in bijlage I bepaald
welke uitgave van een BRL, NEN, NEN-EN, NTA, NVN, of V geldt. Met voorliggende wijziging
is bepaald dat voor BRL 9500-U en 9500-W en voor BRL 9501 de versie van 28 november
2019, inclusief wijzigingsbladen van 1 juli 2020, geldt. Gelijktijdig met de inwerkingtreding
van deze wijzigingsregeling wordt de aanwijzing van BRL 9500 en BRL 9501 in de Regeling
energieprestatie gebouwen aangepast aan deze laatste versies. Dit is in een separate
wijziging van de Regeling energieprestatie gebouwen opgenomen.
Verder wordt opgemerkt dat de verwijzing naar NEN 7120 (de EPC-norm) vervalt en daarvoor
in de plaats komt de verwijzing naar NTA 8800 (de norm voor energiebehoefte, primair
fossiel energiegebruik en aandeel hernieuwbare energie). Ook NEN 1068 vervalt, de
inhoud van die norm is opgenomen in NTA 8800.
Onderdeel E
Zie voor een toelichting op Bijlage VII behorende bij artikel 3.10 van de Regeling
Bouwbesluit 2012, hierboven de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.10 (onderdeel
C).
Artikel II
Deze regeling treedt gelijk met artikel I van het besluit houdende wijziging van het
Besluit van 13 december 2019 houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en van enkele
andere besluiten inzake bijna energie-neutrale nieuwbouw (Stb. 2019, 501) in werking, naar verwachting is dat op 1 januari 2021. Hierbij wordt rekening gehouden
met de vaste verandermomenten en voldoende voorbereidingstijd voor het bouwbedrijfsleven.
Uitzondering op deze inwerkingtreding is artikel I, onderdeel A, dat een correctie
betreft en om die reden in werking treedt met ingang van de dag na publicatie in de
Staatscourant.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren