Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 5 juni 2020, nr. IENW/BSK-2020/88007, tot wijziging van de Regeling acceptatie afvalstoffen op stortplaatsen en de Regeling bodemkwaliteit (Actualisering verwijzingen normdocumenten Regeling bodemkwaliteit 2020)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat;

Gelet op artikel 11h, vierde lid, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen en de artikelen 11, derde lid, 25, eerste lid, 37, tweede lid, en 38, derde lid, van het Besluit bodemkwaliteit;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling acceptatie afvalstoffen op stortplaatsen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, komt het begrip ‘NEN 7345’ met de daarbij behorende begripsomschrijving te luiden:

NEN 7375:

Uitloogkarakteristieken – Bepaling van de uitloging van anorganische componenten uit vormgegeven en monolitische materialen met een diffusieproef – Vaste grond- en steenachtige materialen, uitgave januari 2004.

B

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘NEN 7345’ vervangen door ‘NEN 7375’.

2. In het tweede lid wordt ‘NEN 7345, paragraaf 9.5’ vervangen door ‘NEN 7375’.

ARTIKEL II

De Regeling bodemkwaliteit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.2, vijfde lid, komt te luiden:

5. In afwijking van het eerste lid wordt een erkenning voor de werkzaamheid, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, voor zover deze werkzaamheid de certificering van personen en instellingen betreft voor de werkzaamheid, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel t, niet gebaseerd op een accreditatie.

B

In artikel 3.9.5, derde lid, wordt ‘Circulaire bodemsanering 2009 zoals gewijzigd op 3 april 2012’ vervangen door ‘Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013’.

C

Artikel 4.3.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid komt onderdeel c te luiden:

c. de grepen evenredig worden verdeeld over ten minste twee te analyseren mengmonsters; en

2. Aan het derde lid wordt na onderdeel c een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. bij een asbestanalyse wordt het gemiddelde berekend volgens NEN 5707.

3. In het vierde lid, onder a, wordt ‘het eerste lid, onder c’ vervangen door ‘het derde lid, onder c’.

4. Onder vernummering van het negende lid tot tiende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 9 In afwijking van het derde lid, onder b, kunnen monsters ten behoeve van onderzoek naar asbest ook worden genomen volgens methode III zoals beschreven in bijlage 7 bij protocol 1001, zoals vermeld bij categorie 9 in bijlage C.

D

In artikel 4.10.2, vierde lid, wordt ‘tweede lid’ vervangen door ‘derde lid’.

E

Bijlage B wordt als volgt gewijzigd.

1. In opmerking 2 onder tabel 1 wordt ‘Circulaire bodemsanering 2009 per 1 juli 2013’ vervangen door ‘Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013’.

2. In opmerking 4 onder tabel 1 wordt ‘Circulaire bodemsanering 2009 zoals gewijzigd op 3 april 2012’ vervangen door ‘Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013’.

F

Bijlage C wordt vervangen door de bijlage opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

G

Bijlage D, onder I. Normdocumenten, wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘NEN 5753, Bodem – Bepaling van het lutumgehalte en de korrelgrootteverdeling in grond en waterbodem met behulp van zeef en pipet, juni 2009’ wordt vervangen door

‘NEN 5753: 2018, Bodem – Bepaling van het lutumgehalte en de korrelgrootteverdeling in grond en waterbodem met behulp van zeef en pipet’.

2. ‘NEN-ISO 3310-2, Controlezeven – Technische eisen en beproevingen – Deel 2: Geperforeerde plaatzeven, september 1999’ wordt vervangen door ‘NEN-ISO 3310-2: 2013 Controlezeven – Technische eisen en beproevingen – deel 2: Geperforeerde plaatzeven. Tot 1 april 2021 is het toegestaan om ‘NEN-ISO 3310-2 Controlezeven – Technische eisen en beproevingen – Deel 2: Geperforeerde plaatzeven, september 1999’ te gebruiken.

H

In bijlage G, onder IV, komt de eerste volzin te luiden: De normwaarden die zijn opgenomen in deze regeling of die zijn opgenomen in de Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013 en waarnaar in deze regeling wordt verwezen, kunnen lager zijn dan met de huidige technieken betrouwbaar (routinematig) kan worden gemeten.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

ARTIKEL IV

Deze regeling wordt aangehaald als: Actualisering verwijzingen normdocumenten Regeling bodemkwaliteit 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

BIJLAGE ALS BEDOELD IN ARTIKEL II, ONDERDEEL F

Bijlage C. behorende bij de artikelen 2.1 en 2.2

Indien in de tabel voor een categorie van werkzaamheden een normdocument of een onderdeel van een normdocument in de derde kolom, onderscheidenlijk vierde kolom, cursief is weergegeven, geschiedt de aanwijzing van dat normdocument of onderdeel daarvan uitsluitend ten behoeve van de toepassing van de artikelen 9 en 15 van het Besluit bodemkwaliteit.

Indien in de tabel voor een categorie van werkzaamheden een normdocument of een onderdeel van een normdocument in de derde kolom, onderscheidenlijk vierde kolom, dikgedrukt is weergegeven, geschiedt de aanwijzing van dat normdocument of onderdeel daarvan uitsluitend ten behoeve van de toepassing van artikel 18 van het besluit (de wijze van uitvoering van een werkzaamheid). De aanwijzing heeft dan betrekking op essentiële eisen.

Categorie

Werkzaamheden

Normdocumenten

Certificatie- en accreditatierichtlijnen

Onderdelen

1

Aanleg van bodembeschermende voorzieningen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a.

BRL SIKB 7700 – Aanleg of herstel van een vloeistofdichte voorziening, versie 2.0, vastgesteld op 15 februari 2018.

Protocol 7701 – Aanleg of herstel van een vloeistofdichte voorziening met prefab betonnen elementen, versie 2.0, vastgesteld op 15 februari 2018. Protocol 7702 – Aanleg of herstel van een vloeistofdichte voorziening van beton, versie 2.0, vastgesteld op 15 februari 2018.

Protocol 7703 – Aanleg of herstel van een vloeistofdichte voorziening met bitumineus materiaal, versie 2.0, vastgesteld op 15 februari 2018.

Protocol 7704 – Aanleg of herstel van een vloeistofdichte kunstharsgebonden beschermlaag, versie 2.0, vastgesteld op 15 februari 2018.

Protocol 7711 – Aanleg of herstel van een vloeistofdichte voegafdichting, versie 2.0, vastgesteld op 15 februari 2018.

2

Afgeven van kwaliteitsverklaringen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b

BRL 1004-01 Kalkzandsteen, versie van 25 mei 2016.

 
   

BRL 1328-03 Pleistersystemen, versie van 30 juni 2016.

 
   

BRL 2307-2 AEC-bodemas voor ongebonden toepassing in grond en wegenbouwkundige werken, versie van 3 juli 2017.

 
   

BRL 2506 -2 Recyclinggranulaten, versie van 15 juli 2019.

 
   

BRL 5068 Cellenbeton voor toepassing in buitenwanden (type B-wanden) in bouwwerken, versie van 5 juli 1999, met wijzigingsblad van 9 juni 2016.

 
   

BRL 5070 Vooraf vervaardigde betonproducten, versie van 16 april 2015.

 
   

BRL 5071 Vooraf vervaardigde vezelcement producten, versie van 16 april 2015.

 
   

BRL 5076 Vooraf vervaardigde polymeerbeton producten, versie van 16 april 2015.

 
   

BRL 5077 vooraf vervaardigde geopolymeerbeton producten/ geopolymeerbeton voor ter plaatse gestorte producten, versie van 15 april 2017.

 
   

BRL 5078 Groutmengsels voor het afdichten van boorgaten, versie van 26 juni 2019.

 
   

BRL 52230 Keramische producten, versie van 22 april 2015.

 
   

BRL 9301 Mijnsteen voor GWW-werken, versie van 25 februari 2016.

 
   

BRL 9302-2 E-bodemas in ongebonden toepassing, versie van 8 mei 2015 met wijzigingsblad van 27 mei 2019.

 
   

BRL 9313 Zand uit dynamische wingebieden, versie van 26 juni 2019.

 
   

BRL 9315 De milieuhygiënische kwaliteit van geëxpandeerde kleikorrels voor ongebonden toepassing in werken, versie van 9 april 2008, met wijzigingsblad van 3 juli 2017.

 
   

BRL 9317 Poreus gesteente van vulkanische oorsprong, versie van 13 mei 2015.

 
   

BRL 9319 De milieuhygiënische kwaliteit van drinkwaterreststoffen voor toepassing in grondwerken, versie van 31 augustus 2009.

 
   

BRL 9320 Bitumineus gebonden mengsels, versie van 24 april 2009, met wijzigingsblad van 19 juni 2017.

 
   

BRL 9321 Milieuhygiënische kwaliteit van industriezand en (gebroken) industriegrind, versie van 4 november 2014, met wijzigingsblad van 27 mei 2019.

 
   

BRL 9322 Mengsels van cementgebonden minerale reststoffen, versie van 1 maart 2016 met wijzigingsblad van 2 september 2016.

 
   

BRL 9324 Groevesteen in ongebonden toepassing, versie van 13 mei 2015, met wijzigingsblad van 27 mei 2019.

 
   

BRL 9326 Schelpen, versie van 15 september 2011, met wijzigingsblad van 13 mei 2015.

 
   

BRL 9327 Milieuhygiënische kwaliteit van bitumineuze afdichtingsmaterialen voor toepassing in waterkerende en waterafdichtingssystemen, versie van 30 maart 2017.

 
   

BRL 9331 Geblazen glasgranulaat, versie van 26 juni 2019.

 
   

BRL 9335 Grond, versie van 22 juni 2017 met wijzigingsblad van 28 maart 2019, en de bijbehorende SIKB- protocollen 9335-1, 9335-2 en 9335-4, versie van 22 juni 2017, met wijzigingsblad van 28 maart 2019.

De essentiële eisen ILT-toezicht uit BRL 9335, SIKB Protocol 9335-1, SIKB Protocol 9335-2 onderscheidenlijk SIKB Protocol 9335-4, zoals aangegeven in het document Essentiële eisen ILT-toezicht; Essentiële eisen voor publiek toezicht op de erkenningsregeling bodembeheer door Inspectie Leefomgeving en Transport, versie van 28 maart 2019

 
   

BRL 9336 Milieuhygiënische kwaliteit van E-Vliegas in ongebonden toepassing, versie van 4 november 2014, met wijzigingsblad van 27 mei 2019.

 
   

BRL 9337 De milieuhygiënische kwaliteit van polymeergebonden steenslag voor toepassing in GWW-werken, versie van 2 november 2009.

 
   

BRL 9338 Cementgebonden mortel, versie van 17 juni 2016.

 
   

BRL 9339 De milieuhygiënische kwaliteit van duurzaam waterglasgebonden grond voor in situ toepassing in bouwkundige en civieltechnische werken, versie van 26 mei 2015.

 
   

BRL 9341 Steenachtige substraten, versie van 25 februari 2016.

 
   

BRL 9345 Slakken en slakmengsels voor toepassing in GWW-werken, versie van 7 oktober 2015.

 

3

Analyse van bouwstoffen, grond of baggerspecie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c

NEN-EN-ISO/IEC 17025:2018 Algemene eisen voor de competentie van test- en kalibratielaboratoria.

Tot 30 november 2020 is het toegestaan NEN-EN-ISO/IEC 17025 Algemene eisen voor de bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria, versie van 2005 + C1:2007, toe te passen.

 
   

AP 04-A, Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Algemeen, versie 9, vastgesteld op 23 juni 2016.

 
   

AP 04-V, Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Monstervoorbehandeling, versie 10, vastgesteld op 23 juni 2016.

 
   

AP 04-SG, Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Samenstelling grond, versie 12, vastgesteld op 23 juni 2016.

Pakket SG1.

Pakket SG2.

Pakket SG3.

Pakket SG4.

Pakket SG5.

Pakket SG6.

Pakket SG8.

   

AP 04-SB, Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Samenstelling bouwstoffen (niet zijnde grond en afvalstoffen), versie 9, vastgesteld op 23 juni 2016.

Pakket SB1.

Pakket SB3.

Pakket SB4.

Pakket SB5.

   

AP 04-U, Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Uitloogonderzoek, versie 9, vastgesteld op 23 juni 2016.

Pakket U1.

Pakket U2.

Pakket U3.

   

AP 04-E, Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Analyse van eluaten, versie 9, vastgesteld op 23 juni 2016.

 

4

Analyse voor milieuhygiënisch bodemonderzoek, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d

NEN-EN-ISO/IEC 17025:2018 Algemene eisen voor de competentie van test- en kalibratielaboratoria.

Tot 30 november 2020 is het toegestaan NEN-EN-ISO/IEC 17025 Algemene eisen voor de bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria, versie van 2005 + C1:2007, toe te passen.

 
   

AS SIKB 3000, Accreditatieschema Laboratoriumanalyses voor grond-, waterbodem- en grondwateronderzoek, versie 7, vastgesteld op 23 juni 2016.

Protocol 3001, Conserveringsmethoden en conserveringstermijnen voor milieumonsters, versie 5 van 2 oktober 2014.

Protocollen 3010 t/m 3090, Laboratoriumanalyses voor grond-, waterbodem- en grondwateronderzoek (grond), versie 8, vastgesteld op 23 juni 2016.

Protocollen 3110 t/m 3190, Laboratoriumanalyses voor grond-, waterbodem- en grondwateronderzoek (grondwater), versie 7, vastgesteld op 23 juni 2016.

Protocollen 3210 t/m 3290, Laboratoriumanalyses voor grond-, waterbodem- en grondwateronderzoek (waterbodem), versie 5, vastgesteld op 23 juni 2016.

5

Bewerking van verontreinigde grond of baggerspecie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e

BRL SIKB 7500, Beoordelingsrichtlijn Bewerken van verontreinigde grond en baggerspecie, versie 5.0, vastgesteld op 1 februari 2018, met wijzigingsblad van 28 maart 2019. De volgende werkgebieden worden onderscheiden in BRL SIKB 7500, Protocol 7510:

Thermische reiniging;

Extractieve reiniging/bewerking;

- Eenvoudige procesmatige zandscheiding van (zandige) baggerspecie;

Biologische reiniging/ behandeling (incl. landfarming);

Koude immobilisatie;

Fysische scheiding (nat of droog zeven).

De essentiële eisen ILT-toezicht uit BRL SIKB 7500, zoals aangegeven in het document Essentiële eisen ILT-toezicht; Essentiële eisen voor publiek toezicht op de erkenningsregeling bodembeheer door Inspectie Leefomgeving en Transport, versie van 28 maart 2019.

Protocol 7510, Procesmatige ex situ reiniging/bewerking en immobilisatie van grond en baggerspecie, versie 5.0, vastgesteld op 1 februari 2018.

Protocol 7511, Ontwateren en rijpen van baggerspecie, versie 5.0, vastgesteld op 1 februari 2018.

De essentiële eisen ILT-toezicht uit Protocol 7510, onderscheidenlijk Protocol 7511, zoals aangegeven in het document Essentiële eisen ILT-toezicht; Essentiële eisen voor publiek toezicht op de erkenningsregeling bodembeheer door Inspectie Leefomgeving en Transport, versie van 28 maart 2019.

6

Certificering van personen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f

NEN-EN-ISO/IEC 17065:2012, Conformiteitsbeoordeling-Eisen voor certificatie-instellingen die certificaten toekennen aan producten, processen en diensten en een of meerdere normdocumenten die zijn opgenomen in deze tabel met uitzondering van de normdocumenten die zijn opgenomen bij categorie 2.

 

7

Periodieke inspectie van bodembeschermende voorzieningen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder g

AS SIKB 6700 – Inspectie bodembeschermende voorzieningen, versie 3.0, vastgesteld op 15 februari 2018.

Protocol 6701 – Visuele inspectie vloeistofdichtheid, versie 3.0, vastgesteld op 15 februari 2018. Protocol 6702 – Geo-elektrische meting vloeistofdichtheid, versie 3.0, vastgesteld op 15 februari 2018.

Protocol 6703 – Hydrologische meting vloeistofdichtheid, versie 3.0, vastgesteld op 15 februari 2018. Protocol 6704 – Meten vloeistofdichtheid met luchttestsysteem, versie 2.0, vastgesteld op 19 februari 2015.

Protocol 6711 – Visuele inspectie vloeistofdichtheid minerale lagen, versie 2.0, vastgesteld op 15 februari 2018.

8

Milieukundige begeleiding, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder h

BRL SIKB 6000, Beoordelingsrichtlijn Milieukundige begeleiding van (water)bodemsaneringen, ingrepen in de waterbodem en nazorg, versie 5.0, vastgesteld op 1 februari 2018, met wijzigingsblad van 28 maart 2019. De volgende werkgebieden worden onderscheiden in BRL SIKB 6000:

- Verificatie;

- Processturing

De essentiële eisen ILT-toezicht uit BRL SIKB 6000, zoals aangegeven in het document Essentiële eisen ILT-toezicht; Essentiële eisen voor publiek toezicht op de erkenningsregeling bodembeheer door Inspectie Leefomgeving en Transport, versie van 28 maart 2019.

Of

BRL SIKB 7000 – Uitvoering van (water)bodemsaneringen en

ingrepen in de waterbodem, versie 6.0, vastgesteld op

1 februari 2018, met wijzigingsblad van 28 maart 2019De volgende werkgebieden worden onderscheiden in BRL SIKB 7000:

- Processturing.

Protocol 6001, Milieukundige begeleiding van landbodemsanering met conventionele methoden en nazorg, versie 5.0, vastgesteld op 1 februari 2018. Protocol 6002, Milieukundige begeleiding van landbodemsanering met in situ methoden en nazorg, versie 5.0, vastgesteld op 1 februari 2018.

Protocol 6003, Milieukundige begeleiding van ingrepen in de waterbodem en uitvoering van waterbodemsaneringen, versie 5.0, vastgesteld op 1 februari 2018.

Dezelfde documenten als bij onderdeel verificatie

De essentiële eisen ILT-toezicht uit Protocol 6001, Protocol 6002, onderscheidenlijk Protocol 6003, zoals aangegeven in het document Essentiële eisen ILT-toezicht; Essentiële eisen voor publiek toezicht op de erkenningsregeling bodembeheer door Inspectie Leefomgeving en Transport, versie van 28 maart 2019.

Of

Protocol 7002 – Uitvoering van landbodemsaneringen met in situ methoden, versie 6.0, vastgesteld op 1 februari 2018.

9

Monsterneming bij partijkeuringen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i (zie noot)

BRL SIKB 1000, Beoordelingsrichtlijn Monsterneming voor partijkeuringen, versie 9.0, vastgesteld op 1 februari 2018, met wijzigingsblad van 28 maart 2019.

of

AS SIKB 1000, Accreditatieschema Monsterneming voor partijkeuringen, versie 1.1, vastgesteld op 4 maart 2010 met wijzigingsblad van 28 maart 2019.

De essentiële eisen ILT-toezicht uit BRL SIKB 1000, onderscheidenlijk AS SIKB 1000, zoals aangegeven in het document Essentiële eisen ILT-toezicht; Essentiële eisen voor publiek toezicht op de erkenningsregeling bodembeheer door Inspectie Leefomgeving en Transport, versie van 28 maart 2019.

Protocol 1001, Monsterneming voor partijkeuringen grond en baggerspecie, versie 9.0, vastgesteld op 1 februari 2018, met wijzigingsblad van 28 maart 2019. Protocol 1002, Monsterneming voor partijkeuringen niet-vormgegeven bouwstoffen, versie 9.0, vastgesteld op 1 februari 2018 Protocol 1003, Monsterneming voor partijkeuringen vormgegeven bouwstoffen, versie 9.0, vastgesteld op 1 februari 2018.

De essentiële eisen ILT-toezicht uit Protocol 1001, Protocol 1002, onderscheidenlijk Protocol 1003, zoals aangegeven in het document Essentiële eisen ILT-toezicht; Essentiële eisen voor publiek toezicht op de erkenningsregeling bodembeheer door Inspectie Leefomgeving en Transport, versie van 28 maart 2019.

10

Produceren van bouwstoffen, grond of baggerspecie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder j

De normdocumenten die bij categorie 2 zijn opgenomen.

 

11

Uitvoering van een sanering van de bodem, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder k

BRL SIKB 7000 – Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem, versie 6.0, vastgesteld op 1 februari 2018, met wijzigingsblad van 28 maart 2019.

Protocol 7001 – Uitvoering van landbodemsanering met conventionele methoden, versie 6.0, vastgesteld op 1 februari 2018, met wijzigingsblad van 28 maart 2019.

Protocol 7002 – Uitvoering van landbodemsaneringen met in situ methoden, versie 6.0, vastgesteld op 1 februari 2018.

Protocol 7003 – Uitvoering van waterbodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem, versie 6.0, vastgesteld op 1 februari 2018.

Protocol 7004 – Tijdelijk uitplaatsen van grond, versie 6.0, vastgesteld op 1 februari 2018, met wijzigingsblad van 28 maart 2019.

12

Veldwerk, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder l (zie noot)

BRL SIKB 2000, Beoordelingsrichtlijn Veldwerk bij milieuhygiënisch bodem- en waterbodemonderzoek, versie 6.0, vastgesteld op 1 februari 2018, met wijzigingsblad van 28 maart 2019.

of

AS SIKB 2000, Accreditatieschema Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodem- en waterbodemonderzoek, versie 2.8, vastgesteld op 7 februari 2014 met wijzigingsblad van 1 februari 2018.

De essentiële eisen ILT-toezicht uit BRL SIKB 2000, onderscheidenlijk AS SIKB 2000, zoals aangegeven in het document Essentiële eisen ILT-toezicht; Essentiële eisen voor publiek toezicht op de erkenningsregeling bodembeheer door Inspectie Leefomgeving en Transport, versie van 28 maart 2019.

Protocol 2001, Plaatsen van handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, versie 6.0, vastgesteld op 1 februari 2018, met wijzigingsblad van 28 maart 2019.

Protocol 2002, Het nemen van grondwatermonsters, versie 6.0, vastgesteld op 1 februari 2018, met wijzigingsblad van 28 maart 2019. Protocol 2003, Veldwerk bij milieuhygiënisch waterbodemonderzoek, versie 6.0, vastgesteld op 1 februari 2018. Protocol 2018, Maaiveld inspectie en monsterneming van asbest in bodem, versie 6.0, vastgesteld op 1 februari 2018.

De essentiële eisen ILT-toezicht uit Protocol 2001, Protocol 2002, Protocol 2003, onderscheidenlijk Protocol 2018, zoals aangegeven in het document Essentiële eisen ILT-toezicht; Essentiële eisen voor publiek toezicht op de erkenningsregeling bodembeheer door Inspectie Leefomgeving en Transport, versie van 28 maart 2019.

13

Verwijderen, onklaar maken, reparatie en installeren van ondergrondse opslagtanks, leidingen en appendages, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder m.

BRL-K902, Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor Tanksanering HBO/diesel, KIWA Nederland B.V., versie 04, vastgesteld op 26 juli 2011 met wijzigingsbladen van 14 september 2012 en 29 mei 2015.

 
   

BRL SIKB 7800, Beoordelingsrichtlijn voor Tankinstallaties (ontwerpen, installeren, modificeren, (her-)classificeren, keuren en herstellen), versie 1.0, vastgesteld op 1 oktober 2018. Tot 1 juli 2021 is het toegestaan om BRL-K903, Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor de Regeling Erkenning Installateurs Tankinstallaties, KIWA Nederland B.V., versie 08, vastgesteld op 1 februari 2011 met wijzigingsbladen van 15 december 2011, 1 januari 2013, 14 februari 2014, 1 april 2015 en 21 september 2015, toe te passen.

 
   

BRL K904, Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor Tanksaneringen, KIWA Nederland B.V., versie 4, vastgesteld op 15 juni 2016.

 
   

BRL K905, Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor Tankreiniging, KIWA Nederland B.V., versie 3 vastgesteld op 1 maart 2016.

 

14

Beoordeling en keuring van ondergrondse opslagtanks, leidingen en appendages en daarbij behorende voorzieningen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder n.

AS SIKB 6800 – Controle en keuring tank(opslag)installaties, versie 2.0, vastgesteld op 15 februari 2018.

Protocol 6801 – Controle bekleding en kathodische bescherming van ondergrondse tanks en ondergronds leidingwerk behorende bij onder- of bovengrondse tanks, versie 2.0, vastgesteld op 15 februari 2018. Protocol 6802 – Controle op water/bezinksel/micro-organismen in onder- en bovengrondse tanks, versie 2.0, vastgesteld op 15 februari 2018.

Protocol 6803 – Controle aarding en potentiaalvereffening, van ondergrondse tanks en ondergronds leidingwerk behorende bij onder- of bovengrondse tanks, versie 2.0, vastgesteld op 15 februari 2018.

Protocol 6811 – Keuring van ondergrondse tanks of ondergronds leidingwerk behorende bij onder- of bovengrondse tanks; uitvoeren bodemweerstandsmeting, versie 2.0, vastgesteld op 15 februari 2018.

15

Inspecteren van de aanleg van een werk met isolerende voorzieningen bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder o.

AS SIKB 6900, Accreditatieschema Inspectie werk met IBC-bouwstof, versie 2.0, vastgesteld op 15 februari 2018.

Protocol 6901, Inspectie bij aanleg IBC-werk, versie 2.0, vastgesteld op 15 februari 2018.

16

Aanbrengen van isolerende voorzieningen bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder p.

BRL 1148, Nationale Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO procescertificaat voor aanleg van afdichtingslagen met zandbentonietpolymeergel mengsel, 7 april 2014.

 
   

BRL 1149, Nationale Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO procescertificaat voor verwerken van kunststof folie, 14 juni 2002, met wijzigingsblad van 21 maart 2005.

 

17

Controle van de staat van een werk, bedoeld in artikel 2.1., eerste lid, onder q.

AS SIKB 6900, Accreditatieschema Inspectie werk met IBC-bouwstof, versie 2.0, vastgesteld op 15 februari 2018.

Protocol 6902, Controle staat van het IBC-werk, versie 2.0, vastgesteld op 15 februari 2018.

18

Samenvoegen van verschillende partijen grond of baggerspecie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder r.

BRL 9335 Grond, versie van 22 juni 2017 met wijzigingsblad van 28 maart 2019 en de bijbehorende SIKB protocollen 9335-1, 9335-2 en 9335-4, versie van 22 juni 2017, met wijzigingsblad van 28 maart 2019.

De essentiële eisen ILT-toezicht uit BRL 9335, zoals aangegeven in het document Essentiële eisen ILT-toezicht; Essentiële eisen voor publiek toezicht op de erkenningsregeling bodembeheer door Inspectie Leefomgeving en Transport, versie van 28 maart 2019.

Of

BRL SIKB 7500, Beoordelingsrichtlijn Bewerken van verontreinigde grond en baggerspecie, versie 5.0, vastgesteld op 1 februari 2018, met wijzigingsblad van 28 maart 2019.

De essentiële eisen van BRL SIKB 7500, zoals aangegeven in BRL SIKB, Essentiële eisen ILT-toezicht; Essentiële eisen voor publiek toezicht op de erkenningsregeling bodembeheer door Inspectie Leefomgeving en Transport, versie van 28 maart 2019.

SIKB protocol 9335-1, versie van 22 juni 2017, met wijzigingsblad van 28 maart 2019.

SIKB protocol 9335-2, versie van 22 juni 2017.

SIKB protocol 9335-4, versie van 22 juni 2017.

De essentiële eisen van SIKB Protocol 9335-1, SIKB Protocol 9335-2 onderscheidenlijk SIKB Protocol 9335-4, zoals aangegeven in Essentiële eisen ILT-toezicht; Essentiële eisen voor publiek toezicht op de erkenningsregeling bodembeheer door Inspectie Leefomgeving en Transport, versie van 28 maart 2019.

Of

Protocol 7510, Procesmatige ex situ reiniging van grond en baggerspecie, versie 5.0, vastgesteld op 1 februari 2018. Protocol 7511, Ontwateren en rijpen van baggerspecie, versie 5.0, vastgesteld op 1 februari 2018.

De essentiële eisen van Protocol 7510, onderscheidenlijk Protocol 7511, zoals aangegeven in het document, Essentiële eisen ILT-toezicht; Essentiële eisen voor publiek toezicht op de erkenningsregeling bodembeheer door Inspectie Leefomgeving en Transport, versie van 28 maart 2019.

19

Mechanisch boren in de bodem, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder s.

BRL SIKB 2100, Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren, versie 4.0, vastgesteld op 1 februari 2018, met wijzigingsblad van 28 maart 2019.De volgende werkgebieden, worden onderscheiden in BRL SIKB 2100:

– mechanische boringen zonder waterdruk;

– mechanische boringen met waterdruk;

– mechanische luchtliftboringen.

Protocol 2101, Mechanisch boren, versie 4.0, vastgesteld op 1 februari 2018, met wijzigingsblad van 28 maart 2019.

20

Keuren van mestbassins en afdekkingen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder t.

Beoordelingsrichtlijn BRL 2344 voor het Kiwa procescertificaat voor het verlengen van de referentieperiode voor mestbassins en afdekkingen voor mestbassins, KIWA Nederland B.V., versie van 20 april 2017.

 

21

Ontwerpen, installeren, beheren en onderhouden van het ondergrondse deel van bodemenergiesystemen bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel u.

BRL SIKB 11000, Beoordelingsrichtlijn Ontwerp, Realisatie, Beheer en onderhoud ondergrondse deel bodemenergiesystemen, versie 3.0, vastgesteld op 28 maart 2019. Tot 1 juli 2021 is het toegestaan om versie 2.0, vastgesteld op 2 oktober 2014, met wijzigingsblad van 8 oktober 2015, toe te passen. De volgende werkgebieden worden onderscheiden in BRL SIKB 11000:

1a. Ontwerpen op hoofdlijnen van open bodemenergiesystemen;

1b. Ontwerpen op hoofdlijnen van gesloten bodemenergiesystemen;

2a. Ontwerpen in detail van open bodemenergiesystemen;

2b. Ontwerpen in detail van gesloten bodemenergiesystemen;

3a. Installeren van open bodemenergiesystemen;

3b. Installeren van gesloten bodemenergiesystemen;

4a. Beheren en onderhouden van open bodemenergiesystemen;

4b. Beheren en onderhouden van gesloten bodemenergiesystemen.

Protocol 11001, Ontwerp, Realisatie, Beheer en onderhoud ondergrondse deel bodemenergiesystemen, versie 3.0, vastgesteld op 28 maart 2019. Tot 1 juli 2021 is het toegestaan om versie 2.0, vastgesteld op 2 oktober 2014, met wijzigingsblad van 8 oktober 2015, toe te passen.

22

Ontwerpen, installeren en beheren van het bovengrondse deel van bodemenergiesystemen bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel v.

BRL voor het InstallQ procescertificaat voor ‘Ontwerpen, installeren en beheren van installaties’, deelgebied Ontwerpen en installeren van energiecentrales van bodemenergiesystemen en het beheren van bodemenergiesystemen deel 6000-21/00, vastgesteld op 1 november 2019.

Tot 1 juli 2021 is het toegestaan om de volgende normdocumenten te gebruiken:

BRL KBI 6000 Deel 00, Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO INSTAL certificaat voor Ontwerpen, Installeren en Beheren van Installaties, Algemeen deel, vastgesteld op 30 april 2013, met wijzigingsblad van 30 september 2013.En BRL 6000 Deel 21, Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO INSTAL certificaat voor Ontwerpen, Installeren en Beheren van energiecentrales van bodemenergiesystemen, versie van 23 januari 2014 met wijzigingsblad van 1 september 2014.

De volgende subdeelgebieden worden onderscheiden in BRL InstallQ 6000 Deel 21/00:

1. Ontwerpen van energiecentrales van bodemenergiesystemen van individuele woningen(ontwerpen, klein);

2. Installeren van energiecentrales van bodemenergiesystemen van individuele woningen(installeren, klein);

3. Beheren van bodemenergiesystemen van individuele woningen (beheren, klein);

4.Ontwerpen van energiecentrales van bodemenergiesystemen van woongebouwen en/of utiliteitsgebouwen (ontwerpen, groot);

5. Installeren van energiecentrales van bodemenergiesystemen van woongebouwen en/of utiliteitsgebouwen (installeren, groot);

6. Beheren van bodemenergiesystemen van woongebouwen en/of utiliteitsgebouwen (beheren, groot).

ISSO-publicatie 39

Energiecentrale met warmte- en koudeopslag (WKO). Ontwerp, realisatie en beheer, vastgesteld op 1 juni 2017.

ISSO-publicatie 44 Het ontwerp van hydraulische schakelingen voor verwarmen, vastgesteld op 5 november 1998.

ISSO-publicatie 47 Ontwerp hydraulische schakelingen voor koelen, vastgesteld op 17 maart 2005.

ISSO-publicatie 69 Model voor de beschrijving van de werking van een klimaatinstallatie, vastgesteld op 8 november 2002.

ISSO-publicatie 72

Ontwerp van individuele en klein elektrische warmtepomp-systemen voor woningen, vastgesteld op 1 juni 2017.

ISSO-publicatie 73 Ontwerp en uitvoering van verticale bodemwarmtewisselaars, vastgesteld op 1 juni 2017.

ISSO-publicatie 76 Montage- en materiaalspecificaties voor warmwater-verwarmingsinstallaties, vastgesteld op 24 mei 2005.

ISSO-publicatie 80 Handboek integraal ontwerpen van collectieve installaties met warmtepompen in woningbouw, vastgesteld op 1 juni 2017.

Noot

Onder een werkzaamheid als bedoeld in categorie 9 (monsterneming bij partijkeuringen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i) en categorie 12 (veldwerk, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder l) wordt niet verstaan het assisteren van een medewerker van een persoon of instelling die voor die werkzaamheid is erkend, bij het verrichten van handelingen ten behoeve van een werkzaamheid als in de aanhef bedoeld, een zodanige werkzaamheid waarvoor die medewerker op de erkenning is vermeld, voor zover:

  • a. de assistentie plaatsvindt onder toezicht en verantwoordelijkheid van de medewerker als in de aanhef bedoeld,

  • b. niet tegelijkertijd ook door een andere persoon assistentie wordt verleend, en

  • c. het activiteiten betreft die de assistent blijkens de BRL SIKB 1000 of de BRL SIKB 2000 mag verrichten.

TOELICHTING

Algemeen

1. Hoofdlijnen

De Regeling bodemkwaliteit geeft een technische invulling van de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Hierin is onder andere geregeld op welke wijze de kwaliteit van bouwstoffen, grond en baggerspecie wordt bepaald en aan de daarvoor geldende normen wordt getoetst.

Voorts geeft de Regeling bodemkwaliteit invulling aan de regels met betrekking tot de kwaliteitsborging in het bodembeheer, in de praktijk Kwalibo genoemd. Bepaalde werkzaamheden mogen alleen worden uitgevoerd door erkende personen of bedrijven die volgens bepaalde normdocumenten de werkzaamheden verrichten. In de Regeling bodemkwaliteit zijn deze werkzaamheden aangewezen. Daarbij wordt voor elke werkzaamheid aangegeven volgens welke normdocumenten een aangewezen werkzaamheid moet worden verricht. De normdocumenten vormen tevens de grondslag voor het verlenen van certificaten en voor accreditatie, alsmede voor het verlenen van erkenningen op basis van de verleende certificaat of accreditatie.

Normdocumenten worden opgesteld door de schemabeheerders (zoals SIKB, NEN, SBK, KIWA) op verzoek van het bedrijfsleven. In de procedure van totstandkoming hiervan worden het bedrijfsleven (zowel uitvoerend als betalend) en de overheid geraadpleegd. Doordat in de Regeling bodemkwaliteit naar de vastgestelde normdocumenten wordt verwezen, worden de administratieve lasten voor bedrijven als gevolg van de regelgeving tot een minimum beperkt. Het stelsel van beoordelingsrichtlijnen (hierna ook wel BRL), kwaliteitsverklaringen, certificaten en accreditatie levert bovendien een wettig bewijsmiddel op, waaruit blijkt dat aan de eisen van de regelgeving of het toepasselijke normdocument is voldaan, zodat dit niet meer per geval hoeft te worden aangetoond. Ook dit draagt er aan bij dat de regelgeving die als sluitstuk van Kwalibo fungeert, zo min mogelijk extra lasten meebrengt.

Nadat een normdocument in de Regeling bodemkwaliteit is opgenomen, wordt toepassing van de normdocumenten, en certificatie en accreditatie en de daarop volgende erkenning door de minister, een verplichting voor alle bedrijven of personen die werkzaamheden uitoefenen waarop het aangewezen normdocument betrekking heeft. Daarvoor is de toepassing van een normdocument alleen verplicht als een bedrijf of persoon er vrijwillig voor heeft gekozen om zich te laten certificeren of accrediteren.

Normdocumenten zijn niet statisch. Innovaties, veranderende inzichten alsmede aanpassingen van wet- en regelgeving kunnen aanleiding zijn tot aanpassing van deze documenten. Een nadrukkelijke wens van het bedrijfsleven is daarom dat in de Regeling bodemkwaliteit naar de nieuwste versie van normdocumenten wordt verwezen, zodat in de uitvoeringspraktijk kan worden gewerkt volgens de laatste inzichten en technieken. In verband hiermee wordt de Regeling bodemkwaliteit periodiek geactualiseerd. Hierdoor worden de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regelgeving verbeterd en wordt bijgedragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Kwalibo.

De Regeling bodemkwaliteit wordt met de onderhavige wijziging (hierna: wijzigingsregeling) geactualiseerd. Hiermee worden in de bijlagen C en D bij de regeling verwijzingen geactualiseerd naar normdocumenten die daarin al waren opgenomen en die inmiddels zijn gewijzigd of aangevuld. Ook worden in bijlage C nieuwe verwijzingen naar een aantal normdocumenten opgenomen. Voor een toelichting op deze wijzigingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel II, onderdelen F en G. Daarnaast is een artikel in de Regeling bodemkwaliteit gewijzigd voor bodemenergiesystemen. Voor de certificering van bedrijven en personen die bodemenergiesystemen aanleggen is voortaan accreditatie vereist. In verband hiermee is de uitzondering op het vereiste van accreditatie, dat was opgenomen in artikel 2.2, vijfde lid, geschrapt (artikel II, onderdeel A). Verder zijn uitvoeringsvraagstukken over asbest opgelost (artikel II, onderdeel C). Tot slot zijn, wat betreft de Regeling bodemkwaliteit, enkele foutieve verwijzingen verholpen. In dat verband is een belangrijke aanpassing de verwijzing naar de nieuwste versie van de Circulaire bodemsanering en een verwijzing in artikel 4.3.3 (artikel II, onderdelen B, C, D, E, en H).

Ook de Regeling acceptatie afvalstoffen op stortplaatsen wordt gewijzigd. Daarin bleek nog een verwijzing voor te komen naar een normdocument (NEN 7345) dat al in 2015 in een ander normdocument (NEN 7375) is opgegaan. De verwijzing is in deze Regeling ook geactualiseerd (artikel I). Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij dat artikel.

2. Totstandkoming van normdocumenten

De inhoud van de nieuwe en gewijzigde normdocumenten waarnaar in de bijlagen C en D wordt verwezen, zijn geen onderdeel geweest van de internetconsultatie, alleen de verwijzing naar de documenten in deze regeling. De normdocumenten zijn namelijk al eerder vastgesteld door de schemabeheerders en worden niet pas in het kader van de onderhavige regeling vastgesteld. De schemabeheerders zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun normdocumenten en het volgen van een juiste totstandkomingsprocedure. Deze totstandkomingsprocedure is vastgelegd in een reglement.

Op hoofdlijnen ziet de procedure voor KIWA, SBK en SIKB er als volgt uit. Vertegenwoordigers vanuit de sector – waarop het normdocument betrekking heeft -, hebben zitting in een sectie/commissie van inhoudelijk deskundigen waarin de wijzigingen worden voorbereid. Een voorstel voor een gewijzigd of nieuw normdocument wordt vervolgens aan een College van Deskundigen voorgelegd, waarin alle belanghebbende partijen zijn vertegenwoordigd. Als het college met het wijzigingsvoorstel instemt volgt er in de regel een openbare consultatieronde. Na afloop van de consultatie worden de reacties verwerkt. Dit kan leiden tot aanpassing van het concept. In een enkel geval wordt bij een minimale wijziging afgezien van een openbare consultatieronde.

NEN-normen worden veelal in internationaal verband vastgesteld. Vanuit NEN worden deskundigen aangemeld om in diverse internationale commissies mee te praten over de inhoud van de norm. In deze commissies zitten vertegenwoordigers vanuit accreditatie-instellingen, bedrijfsleven, certificatie-instellingen en overheden. Er kan echter ook sprake zijn van een nationaal normdocument. De vaststelling van een nationaal normdocument vindt plaats na het volgen van een soortgelijke procedure als hierboven voor KIWA, SBK en SIKB is beschreven. Een werkgroep bereidt een wijziging van een normdocument voor. Een concept-normdocument wordt door een NEN-commissie vastgesteld en daarna volgt een openbare consultatie. De reacties worden verwerkt, waarna de norm wordt vastgesteld en gepubliceerd.

De schemabeheerder draagt een door hem vastgesteld normdocument bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voor om te worden opgenomen in (bijlage C of D bij) de Regeling bodemkwaliteit. Dit gebeurt indien voldaan wordt aan artikel 25 van het Besluit bodemkwaliteit. Hierin staat dat normdocumenten alleen kunnen worden aangewezen indien deze niet in strijd zijn met een wettelijk voorschrift, zijn vastgesteld door organen waarin alle betrokken partijen zich konden laten vertegenwoordigen, zowel qua inhoud als qua strekking voldoende duidelijk zijn en voldoende draagvlak hebben bij de betrokken partijen.

3. Administratieve lasten en nalevingskosten

De lasten in het kader van de wijziging van deze Regeling hangen voornamelijk samen met de gewijzigde en nieuwe normdocumenten die in deze regeling worden aangewezen. In algemene zin kan worden opgemerkt dat deze lasten niet direct voortvloeien uit (de wijziging van) de Regeling bodemkwaliteit, maar uit de normdocumenten waarnaar in de regeling wordt verwezen. De meeste bedrijven die werkzaamheden verrichten werken al vrijwillig volgens de normdocumenten. Een normdocument wordt op initiatief van de bedrijven ontwikkeld en bij de totstandkomingsprocedure zijn alle betrokken in de gelegenheid gesteld om commentaar te geven. Door de aanwijzing van een normdocument in de Regeling bodemkwaliteit wordt het voor alle bedrijven echter verplicht om de werkzaamheden overeenkomstig het gewijzigd of nieuw normdocument uit te voeren. Daarnaast zal een bedrijf verplicht worden gecertificeerd of geaccrediteerd om een (verplichte) erkenning voor de betreffende werkzaamheid aan te kunnen vragen.

De uit de wijziging van een normdocument of nieuw normdocument voortvloeiende lasten worden met het oog op de doelstellingen van Kwalibo gerechtvaardigd geacht. De normdocumenten worden namelijk opgesteld met het doel om de kwaliteitsborging in het bodembeheer te vergroten en de deskundigheid en betrouwbaarheid van bedrijven die werkzaamheden uitvoeren te waarborgen. Meer in het bijzonder kan over de lasten die uit de aanwijzing van (gewijzigde) normdocumenten in deze regeling voortvloeien, het volgende worden opgemerkt.

Nieuwe normdocumenten

Op verzoek van het bedrijfsleven zijn twee nieuwe normdocumenten aan bijlage C toegevoegd. Dit betreft BRL 9331 Geblazen glasgranulaat en BRL 5078 Groutmengsels voor het afdichten van boorgaten. Voor een inhoudelijke toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel II, onderdeel F.

Geblazen glasgranulaat en groutmengsels moeten aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen om te mogen worden toegepast. Of een product aan die eisen voldoet moet blijken uit een milieuhygiënische verklaring die voor het product is afgegeven. Daarbij heeft de producent de mogelijkheid om te kiezen van welk type milieuhygiënische verklaring hij gebruik wil maken. Dat kan bijvoorbeeld een partijkeuring zijn, die voor elke partij afzonderlijk moet worden uitgevoerd. Maar ook een erkende kwaliteitsverklaring, die betrekking heeft op het productieproces kan gelden als milieuhygiënische verklaring. Met de erkende kwaliteitsverklaring kan de conformiteit van het product eenvoudig worden aangetoond. Deze verklaring kan – zo lang er in het productieproces niets verandert – voor elke partij worden gebruikt. Met het verkrijgen van een erkende kwaliteitsverklaring zijn kosten gemoeid. Deze bedragen voor elk normdocument eenmalig € 15.000,– à € 20.000,– per aanvrager. Dit zijn de kosten voor het toelatingsonderzoek voor het verkrijging van een erkende kwaliteitsverklaring. Dit toelatingsonderzoek wordt uitgevoerd door een certificerende instelling. Het toelatingsonderzoek omvat een productcontrole en een beoordeling van het kwaliteitssysteem (overeenkomstig paragraaf 3.6 van de Regeling bodemkwaliteit). Naast deze eenmalige kosten zijn er nog structurele kosten om te blijven voldoen aan de voorwaarden uit het normdocument, deze kosten zijn ca. € 5.000,– per jaar.

De producent kan zelf besluiten welk type milieuhygiënische verklaring voor hem het voordeligst is. Als hij besluit om een erkende milieuverklaring aan te vragen, verwacht hij hier kennelijk voordelen mee te behalen ten opzichte van een partijkeuring die anders verplicht is. Per saldo brengen deze normdocumenten, als de aanvrager de juiste inschatting heeft gemaakt, dus voordelen mee. De verwachting van de schemabeheerder van BRL 9331 en BRL 5078 is dat circa vijf bedrijven per BRL voornemens zijn om zich hiervoor te laten certificeren.

Verlengingsaudit en harmonisatie kwaliteitssysteem

In de beoordelingsrichtlijnen BRL SIKB 1000, 2000, 6000, 7000 en 7500 zijn steeds twee dezelfde wijzigingen doorgevoerd. Deze wijzigingen hebben betrekking hebben op de verlengingsaudit en de harmonisatie van het kwaliteitssysteem. Omdat de inhoudelijke uitleg en de onderbouwing van de lasten nauw met elkaar samenhangen, worden deze in deze paragraaf tegelijkertijd behandeld. Eerst wordt ingegaan op de audit en daarna op het kwaliteitssysteem.

Een certificaat wordt voor de duur van drie jaar afgegeven. Daarna is een verlenging nodig. Voor het verlengen van een certificaat was voorheen in de beoordelingsrichtlijn als voorwaarde opgenomen dat een certificaathouder ten tijde van de verlenging van het certificaat aan alle eisen van de beoordelingsrichtlijn voldoet. Dit werd getoetst door middel van een verlengingsaudit. Een audit is een systematisch, onafhankelijk en gedocumenteerd proces voor het verkrijgen van auditbewijsmateriaal en het objectief beoordelen daarvan om vast te stellen in welke mate de certificaathouder aan de voorschriften voldoet. Soms werden tijdens de audit afwijkingen geconstateerd. Dit betekent dat niet aan de voorschriften wordt voldaan. Indien er sprake was van een afwijking, dan diende deze eerst binnen een bepaalde termijn te worden hersteld voordat het certificaat kon worden verlengd. Indien de afwijking niet binnen de termijn werd hersteld, kon er geen verlenging van het certificaat worden verleend. Het certificaat verviel dan van rechtswege na afloop van de geldigheidsduur van drie jaar. Bij niet tijdige verlenging van het certificaat verviel ook de grondslag voor de erkenning, die dan kon worden ingetrokken. In dat geval moest eerst een nieuw certificaat worden aangevraagd en vervolgens op grond daarvan ook opnieuw een nieuwe erkenning.

Genoemde beoordelingsrichtlijnen zijn gewijzigd om te voorkomen dat het certificaat ook komt te vervallen als niet wordt voldaan aan voorschriften van ondergeschikt belang (zogenaamde niet-kritische afwijkingen). In dat geval is het vervallen van het certificaat niet proportioneel. Met de wijziging van de normdocumenten is het bij een niet kritische afwijking mogelijk dat voor de afloop van de geldigheidsduur van een certificaat toch een verlenging wordt verleend, met de verplichting dat tekortkomingen zo spoedig mogelijk worden opgeheven. Kritische afwijkingen daarentegen zijn dermate ernstig dat deze eerst moeten worden weggenomen, voordat van verlenging van het certificaat sprake kan zijn. Dergelijke afwijkingen kunnen bovendien gedurende de looptijd van het certificaat ook aanleiding geven tot schorsing of intrekking van het certificaat. Een kritische afwijking in het geval van BRL SIBK 2000 is bijvoorbeeld het niet beschikken over een kwaliteitsmanagementsysteem dat voldoet aan de eisen uit de beoordelingsrichtlijn.

De lasten als gevolg van deze wijziging bedragen eenmalig € 1.000,– tot € 10.000,–. Hier staat tegenover dat in het vervolg alleen nog kosten hoeven te worden gemaakt bij kritische afwijken hetgeen over het geheel genomen weer een kostenbesparing oplevert.

Over de harmonisatie van de normdocumenten kan het volgende worden opgemerkt. Elke certificaathouder onderhoudt een kwaliteitsmanagementsysteem waarin de primaire bedrijfsprocessen, zoals ontwerpbeoordeling, werkvoorbereiding, inkoop, planning, zijn geïmplementeerd. Tot voor kort stelden de hierboven genoemde beoordelingsrichtlijnen verschillende eisen aan het kwaliteitssysteem. Dit was bezwaarlijk voor degenen die voor verschillende BRL-en gecertificeerd en erkend wilden zijn. Zij moesten voor verschillende BRL-en aan verschillende eisen voldoen. Met de nu doorgevoerde harmonisatieslag zijn deze verschillen weggenomen. Alle bodembeheerbeoordelingsrichtlijnen van SIKB maken voortaan gebruik van hetzelfde kwaliteitssysteem. Hierdoor kan er efficiënter worden gewerkt en zijn er minder kosten nodig voor het onderhoud van het kwaliteitssysteem. De bijkomende kosten bedragen eenmalig € 1.000,– tot € 10.000,–. Het aantal personen of instellingen die met deze kosten worden geconfronteerd verschilt per beoordelingsrichtlijn. Om een indruk te geven volgt hieronder een opsomming van het aantal erkenningen per BRL. Dit betreft een momentopname.

BRL SIKB 1000: 133

BRL SIKB 2000: 202

BRL SIKB 6000: 179

BRL SIKB 7000: 487

BRL SIKB 7500: 132

Wijziging naar aanleiding van eerder doorgevoerde wijzigingen in bijlage H

Naar aanleiding van eerdere aanpassingen aan bijlage H1 bij de Regeling bodemkwaliteit, die betrekking hadden op het aantal te nemen grepen bij het samenstellen van een mengmonster en de verlaging van de minimale keuringsfrequentie, zijn twee normdocumenten aangepast. Het gaat om BRL 2307-2 (AEC-bodemas voor ongebonden toepassing in grond- en wegenbouwkundige werken) en BRL 9315 (geëxpandeerde kleikorrels voor ongebonden toepassing in werken). In BRL 2307-2 is het aantal grepen bij het samenstellen van een mengmonster gewijzigd. Hierdoor is er een lastenstijging opgetreden, omdat bij monsterneming voortaan 32 in plaats van 20 grepen moeten worden genomen. De bijkomende kosten bedragen € 1.000,– tot 10.000,– per bedrijf per jaar. Deze lastenstijging wordt gerechtvaardigd door een grotere betrouwbaarheid van de uitkomsten van de bemonstering. In het geval van BRL 9315 is er sprake van een lastenvermindering, omdat vanwege de verlaging van de minimale keuringsfrequentie er minder vaak monsters hoeven te worden genomen (één keer per vijf jaar in plaats van één keer per drie jaar bij laag risicostoffen K-waarde), waarbij de betrouwbaarheid van de bemonstering niet in het geding komt. Dit levert het enige bedrijf dat erkend is voor deze BRL een besparing van circa € 1.000,00 euro per jaar op.

BRL 2506-2

BRL 2506-2 (Recyclinggranulaten) is op diverse punten geactualiseerd. Een tweetal aanpassingen

zorgt voor een lastenstijging. De eerste stijging komt voort uit een eerdere wijziging van NEN 5897 (asbest in bouw- en sloopafval en puingranulaat). Voor recyclinggranulaten geldt dat in het kader van de productcontrole door de producent en toelatings- en verificatieonderzoeken door de certificatie-instelling moet worden onderzocht of deze granulaten asbest bevatten. Dit gebeurt door middel van het zeven van monsters. Hiervoor wordt voortaan een 20 mm-zeef gebruikt in plaats van een 16 mm-zeef. De aanleiding voor deze wijziging komt voort uit NEN 5897, die nadere regels stelt over asbest in bouw- en sloopafval en puingranulaat, en daarmee van toepassing is op recyclinggranulaten. De aanleiding voor NEN om in de NEN 5897 een zeef met andere maaswijdte voor te schrijven is als volgt. Er zijn twee vormen van monstervoorbehandeling: zeven en schouwen/harken. Voor het zeven werd een zeef met maaswijdte 16 mm gebruikt en bij het schouwen/harken een zeef met maaswijdte 20 mm. Het laboratorium kon hierdoor niet goed beoordelen of de monstervoorbehandeling in het veld goed was uitgevoerd. Er werd immers – letterlijk – met twee maten gemeten. Om meer uniformiteit in de monstervoorbehandeling op locatie te krijgen is overgestapt op het gebruik van één soort zeef. Door het gebruik van een 20 mm zeef komen deze, in het veld moeilijk zichtbare, deeltjes wel in het analysemonster terecht. Dit monster wordt vervolgens in het laboratorium geïnspecteerd in plaats van in het veld. Hiermee wordt de betrouwbaarheid van het onderzoek vergroot. Met deze aanpassing van de te hanteren zeef bij asbestonderzoek voldoet BRL 2606-2 weer aan de laatste stand der techniek. Dit leidt wel tot een lastenverzwaring, die met name voor rekening komt van het externe laboratorium, dat een zeef met een andere maaswijdte moet aanschaffen. Deze lasten bedragen maximaal € 10.000,– en komen alleen voor rekening van de geaccrediteerde laboratoria die puin onderzoeken op asbest. Dit zijn circa 5 tot 10 laboratoria. Deze kosten zijn gerechtvaardigd vanuit een eenduidige uitvoering van asbestcontrole.

De tweede lastenstijging ziet op de uitbreiding van de aanwezigheid van de Deskundig Asbest Acceptant (DAA). De DAA-er is degene die de binnenkomende steenachtige afvalstoffen beoordeelt op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. De DAA-er is niet nieuw. BRL 2506-2 stelde al opleidingsvereisten aan de acceptant van binnenkomende steenachtige afvalstoffen. De verplichte aanwezigheid van de DAA-er is echter uitgebreid. Voortaan moet deze persoon aanwezig zijn op alle breeklocaties. Ook bij vergunningplichtige inrichtingen waar een niet-permanente breekinstallatie aanwezig is. De reden hiervoor is, is dat er zo een eenduidige uitvoering van asbestcontrole plaatsvindt, die niet meer afhangt van de vergunningssituatie of het al dan niet aanwezig zijn van een mobiele of stationaire breker. De DAA-er moet in het bezit zijn van een getuigschrift ‘Asbestherkenning’ of een SCA-certificaat ‘Deskundig Asbest Acceptant’ (DAA). Dit betekent dat voor sommige breeklocaties medewerkers aanvullend opgeleid moeten worden tot DAA-er. De kosten voor een dergelijke opleiding bedragen € 200,–. Het gaat hierbij om circa 20 locaties in Nederland.

Nieuwe inzichten

Een periodieke evaluatie van BRL 9313 (Zand uit dynamische wingebieden) heeft tot diverse wijzigingen in het normdocument geleid. Deze beoordelingsrichtlijn heeft betrekking op zand uit dynamische wingebieden, d.w.z. gebieden die deel uitmaken van, of in open verbinding staan met vaarwater. Zand uit dynamische wingebieden wordt onder meer toegepast als zand in zandbed, zand in aanvulling en ophoging, straatzand en als draineerzand. De milieuhygiënische kwaliteit van zand uit dynamische wingebieden komt overeen met de achtergrondwaarden. Echter, zand afkomstig uit zoute en brakke wateren dient voor toepassing anders dan in zout of brak milieu te worden ontzilt om te voldoen aan het Besluit bodemkwaliteit. Het besluit stelt namelijk eisen aan de hoeveelheid chloride in een dergelijk toe te passen partij, namelijk maximaal 200 mg Cl /kg d.s. Ontzilten gebeurt door het zand te spoelen met water. Hoe beter het ontziltingsproces hoe beter de kwaliteit van het ontzilte zand (lees: een zo laag mogelijk chloridegehalte). Daarom zijn ten opzichte van de vorige versie van de BRL 9313 wijzigingen doorgevoerd. Zo is de monsternemingsmethode voor ontzilt zand aangepast, kan voortaan een geleidbaarheidsmeting worden uitgevoerd als alternatief naast de titratieproef voor de bepaling van het chloridegehalte en zijn nadere eisen gesteld aan het ontzilten van zand in een depot. Wat betreft dit laatste maakt de BRL 9313 voortaan onderscheid in twee soorten depots: ontzilting in een schip en ontzilting in depot. Deze laatste vorm is nieuw. Ontzilting in depot kan een praktischer methode zijn dan verdere ontzilting in het aanvoerschip om de gewenste kwaliteitsverbetering van het aangevoerde zand te bereiken. Aan deze vorm van ontzilting zijn kwaliteitseisen in het normdocument opgenomen. Met de wijzigingen aan het ontziltingsproces zijn kosten gemoeid. Deze worden geschat op € 10.000,– à € 50.000,– en zien op investeringen in apparatuur en verbeterde monsterneming. Momenteel zijn 84 bedrijven voor deze BRL erkend. De extra kosten zijn gerechtvaardigd, omdat zoals hiervoor is uitgelegd de aangepaste methode tot een betere kwaliteit van ontzilt zand leidt.

4. Consultatie

Internetconsultatie

Voor de gewijzigde Regeling bodemkwaliteit heeft van 13 oktober tot en met 10 november 2019 een internetconsultatie plaatsgevonden. Met deze consultatie is een ieder de gelegenheid geboden om op het ontwerp van de regeling te reageren. Er hebben 8 instanties gereageerd. Het betreft twee adviesbureaus, twee schemabeheerders, drie brancheorganisaties en een adviesbureau. Hieronder wordt op hoofdlijnen ingegaan op de reacties.

Bij de consultatie zijn uiteenlopende punten naar voren gebracht. Zo is er terecht op gewezen dat een actualisatie van NEN-EN-ISO/IEC 17025 alleen in categorie 4 van bijlage C was opgenomen en niet ook in categorie 3. Dit is hersteld. De inspraak met betrekking tot de wijziging van artikel 4.3.3. Rbk wordt niet overgenomen. De inspreker had bezwaar gemaakt tegen de toevoeging dat de toetsing van het asbestgehalte conform paragraaf 8 van NEN moet worden uitgevoerd. Er is hier weliswaar sprake van een wijziging van het artikel, maar geen inhoudelijke wijziging. Er is enkel een verduidelijking doorgevoerd door nu in het artikel zelf de geldende toetsregel uit NEN 5707 op te nemen. Deze toetsregel bestaat al geruime tijd. Ook de inspraakreactie die ziet op aanpassing van de werkzaamheid voor het verwijderen, onklaar maken, reparatie en installeren van ondergrondse opslagtanks, leidingen en appendages (artikel 2.1. eerste lid, onder m respectievelijk Bijlage C categorie 13) door het toevoegen van het woord ‘ondergronds’ ’wordt niet overgenomen. Deze reactie heeft namelijk geen betrekking op het wijzigingsvoorstel. De opmerking dat in de toelichting verwezen wordt naar de conceptversie van PGS 31, terwijl er een definitieve versie is, is gegrond en is daarom wel overgenomen. Een andere inspreker had verzocht om in dit wijzigingsvoorstel ook de tijdelijke normen voor PFAS mee te nemen. Dit voorstel is niet overgenomen. Deze wijziging van de Regeling bodemkwaliteit gaat niet over PFAS-normstelling. De PFAS-normstelling zal met het definitieve handelingskader juridisch zal worden verankerd in de Regeling bodemkwaliteit. Dezelfde inspreker had verzocht het wijzigingsblad van 1 januari 2019 bij de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten uit bijlage D te verwijderen. Ook dit is een wijziging die nu niet voorligt en wordt daarom niet overgenomen. Deze inspraak zal wel betrokken bij de volgende wijziging van de Regeling bodemkwaliteit, die verband houdt met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Vanwege het Aanvullingsbesluit bodem zullen wijzigingen in de Regeling bodemkwaliteit worden doorgevoerd. In dat kader zal ook de Richtlijn voor het opstellen van bodemkwaliteitskaarten opnieuw tegen het licht worden gehouden. De opmerking van de inspreker zal hierbij worden betrokken.

Wijziging ten opzichte van de consultatieversie

Ten opzichte van de versie die ter consultatie heeft gelegen is een inhoudelijke wijziging doorgevoerd. BRL K265 (Boorgatklei voor milieukundig grondwateronderzoek) wordt niet aangewezen in bijlage C. Het verzoek dit normdocument op te nemen is door de schemabeheerder ingetrokken. Op een later moment kan alsnog worden verzocht de BRL in bijlage C op te nemen. Tot die tijd kan het normdocument privaatrechtelijk voor certificatie worden gebruikt.

Adviescollege Toetsing Regeldruk

Tijdens de consultatie heeft het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) de ontwerpregeling getoetst op regeldrukeffecten. ATR adviseert het kabinet en de Eerste en Tweede Kamer over de regeldrukeffecten van wet- en regelgeving. In haar advies op de ontwerpregeling heeft ATR aandacht gevraagd voor een nadere motivatie van nut en noodzaak van de wijziging van deze regeling, mogelijke minder belastende alternatieven, de werkbaarheid en uitvoerbaarheid van de nieuwe regels en de gevolgen voor de regeldruk. Hieronder wordt aangegeven op welke punten de adviezen van de ATR hebben geleid tot aanpassing van het voorstel en op welke punten onderbouwd van het advies wordt afgeweken.

De ATR geeft in adviespunt 1.1 aan om het nut en de noodzaak van een aantal wijzigingen nader te onderbouwen. De toelichting op artikel II, onderdeel F, eerste lid, is aangepast op nut en noodzaak van de aanwezigheidsverplichting Deskundig Asbest Acceptant en de aanscherping van de maaswijdte van de zeef die volgens BRL 2506-2 gebruikt moet worden.

In reactie op adviespunten 1.2, 2.2, 3.2 en 3.4 van het college kan het volgende worden gesteld.

De huidige wijziging van de regeling heeft voornamelijk betrekking op de actualisatie van de verschillende normdocumenten zoals genoemd in bijlage C en D. Het betreft hierbij actualisaties op verzoek van het bedrijfsleven. Door de actualisatie worden innovatie, gewijzigde inzichten en voldoen aan bestaande (herziene) wet- en regelgeving in de regeling verankerd. Het bedrijfsleven kan hierdoor kosteneffectief en concurrerend haar werkzaamheden blijven uitvoeren. De discussie over nut, noodzaak, minder belastende alternatieven van een actualisatie of wijziging van een normdocument en werkbaarheid voor de doelgroep vindt plaats in een commissie van deskundigen waar alle belanghebbenden in zijn vertegenwoordigd. Na instemming door de commissie van deskundigen wordt een actualisatie of wijziging vervolgens nog getoetst op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheid door de ILT, genotifieerd bij de Europese commissie en beoordeeld op de nationale en Europese accreditatievereisten. Direct betrokken branches en bedrijven zijn hiervan op de hoogte lopende het proces. In haar advies heeft ATR expliciet aandacht gevraagd voor BRL 5078 en BRL 9331. Van deze normdocumenten waren op het moment dat ATR haar advies opstelde alleen de inspraakversies digitaal beschikbaar en nog niet de definitieve versies. Navraag bij de betreffende schemabeheerder van BRL 9331 en BRL 5078 (KIWA) heeft geleerd dat deze BRL-en per 6 november 2019 bindend zijn verklaard en sindsdien openbaar te raadplegen zijn op de website van Kiwa. Om procestijden zo kort mogelijk te houden is ervoor gekozen de nog vast te stellen normdocumenten al wel op te nemen in bijlage C. Het ging hierbij om enkel nog vast te stellen data. Overigens waren voor de publicatie de vastgestelde versies al onder potentiele klanten verspreid.

Indien een nieuwe werkzaamheid wordt toegevoegd aan artikel 2.1. van de regeling wordt getoetst of er minder bezwarende alternatieven zijn. Ook wordt er dan onderzoek gedaan naar de regeldruk. Dit geldt niet voor wijzigingen van de bestaande regeling of bij wijzigingen van normdocumenten. De mogelijke regeldrukgevolgen van de wijzigingen in het normdocument worden door het bedrijfsleven zelf namelijk beoordeeld en aan het ministerie voorgelegd. Het ministerie neemt hiervan kennis en heeft de onderbouwing van de kosten meegenomen in de toelichting. Zie hiervoor paragraaf 2 van deze toelichting. In tegenstelling tot eerdere actualisaties van bijlage C en D zijn de te verwachten regeldrukeffecten zo goed mogelijk met cijfers onderbouwd. Tussen het Ministerie en de schemabeheerders is er een werkwijze ontwikkeld om deze effecten zo efficiënt mogelijk in kaart te brengen. Deze werkwijze zal de komende tijd verder worden verbeterd opdat bij volgende wijzigingen van de normdocumenten de regeldrukeffecten (nog) inzichtelijk(er) zijn. Hiermee wordt invulling gegeven aan het advies van ATR om bij toekomstige wijzigingen van de Regeling bodemkwaliteit na te gaan in hoeverre de (direct en indirecte) verplicht voorgeschreven normen proportioneel en werkbaar zijn.

Het advies van ATR om CROW-publicatie 400 kosteloos beschikbaar te stellen (adviespunt 2.1) is niet overgenomen. Het gaat hier om een opleidingseis (in het kader van ARBO-wetgeving) waaraan moet worden voldaan voordat de BRL aan diegene de functie partijbeheerder toekent. De werkzaamheid hoeft dus niet volgens CROW-publicatie 400 te worden verricht, maar voor van een partijbeheerder sprake is moet deze bepaalde kennis tot zich hebben genomen.

Artikel III over de inwerkingtreding van deze regeling is conform het advies van het college in punt 3.1 verduidelijkt. In overeenstemming met artikel 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt afgeweken van de vaste verandermomenten, omdat een spoedige inwerkingtreding gelet op de doelgroep aanmerkelijke ongewenste nadelen voorkomt.

Daarnaast heeft ATR in adviespunt 3.3 terecht geconstateerd dat er geen MKB-toets heeft plaatsgevonden.

Naar aanleiding van adviespunt 4.1 met betrekking tot de regeldruk is met name de omvang van de doelgroep nadrukkelijker in beeld gebracht. In paragraaf 3 Administratieve lasten en nalevingskosten is per vermelde beoordelingsrichtlijn een indicatie gegeven van het aantal erkenningen dat op het moment van het opstellen van dit wijzigingsvoorstel is verleend. Ook in het geval van regeldrukvermindering is in het algemene deel van de toelichting nader invulling gegeven aan de omvang van de kostenreductie. ATR constateert terecht dat er in de toelichting geen aandacht is besteed aan de kennisnamekosten (kosten verbonden aan het kennisnemen van de wet, inclusief het inwinnen van intern en extern advies, voordat een bedrijf, burger of professional weet welke acties moeten worden genomen om de wet na te kunnen leven). Echter, dergelijke kosten dienen volgens het Handboek Meting Regeldrukkosten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat alleen te worden berekend als de kosten dan wel tijdsbesteding per individuele ondernemer of burger naar verwachting substantieel zijn. Hiervan is in deze wijziging van de Regeling bodemkwaliteit geen sprake. Het gaat bij deze wijziging om actualisatie van bestaande normdocumenten op verzoek van het bedrijfsleven zelf.

MKB-toets

Met ingang van 1 mei 2019 is rijksbreed de zogenaamde MKB-toets ingevoerd. Deze toets is ontwikkeld om het midden- en kleinbedrijf (MKB) beter te betrekken bij het tot stand komen van nieuwe wet- en regelgeving. Door middel van een door het ministerie georganiseerd panelgesprek met individuele MKB-ondernemers wordt inzicht verkregen in de werkbaarheid van regels in de dagelijkse praktijk. Tijdens dit gesprek kunnen ondernemers op basis van hun praktijkervaring concreet aangeven in hoeverre de voorgenomen wijzigingen werkbaar en uitvoerbaar zijn, waar eventuele knelpunten zitten en hoe de regeldruk voor het MKB zoveel mogelijk kan worden beperkt of voorkomen. Dit in aanvulling op de betrokkenheid van het MKB bij de totstandkoming van de normdocumenten zelf, waarnaar in deze regeling wordt verwezen, en met het voornaamste doel gelegenheid te bieden om mogelijke bezwaren vanuit de optiek van het MKB tegen de aanwijzing van (gewijzigde) normdocumenten in de Regeling bodemkwaliteit naar voren te brengen. Ondanks meerdere uitnodigingen voor een panelgesprek met betrekking tot de wijziging ten aanzien van bodemenergie (Artikel II onderdeel A) is hier door het MKB – om haar moverende redenen – niet op ingegaan. Er heeft dan ook geen panelgesprek plaatsgevonden.

HUF-toets

Het ontwerp van de regeling is aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) aangeboden voor een HUF-toets (Handhaafbaarheid, Uitvoerbaarheid en Fraudebestendigheid). Hieruit is gebleken dat de wijzigingsregeling geen gevolgen heeft voor de werkwijze en in te zetten middelen van de ILT, maar wel aanleiding geeft tot het signaleren van een aantal onduidelijkheden in de handhaafbaarheid met name in enkele normdocumenten. Dit heeft ertoe geleid dat diverse conceptversies van de BRL-en hierop zijn aangepast. Ook is naar aanleiding van de HUF-toets artikel 2.2. (onderdeel A) herzien.

5. Notificatie

De ontwerpregeling is op 16 oktober 2019 voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2019/509/NL), teneinde aldus te voldoen aan artikel 8, eerste lid, van Richtlijn 98/34/EG van het Europese parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 217). Verschillende onderdelen van artikel II kunnen namelijk technische voorschriften in de zin van de richtlijn bevatten. Er zijn naar aanleiding van deze notificatie geen opmerkingen ontvangen.

Artikelsgewijs

Artikel I

In de Regeling acceptatie afvalstoffen op stortplaatsen is een verwijzing naar normdocument NEN 7345 aangepast. Dit normdocument is al in 2015 met drie andere normdocumenten van NEN opgegaan in een nieuw normdocument (NEN 7375). De vier NEN-normen maakten deel uit van de reeks ‘Uitloogkarakteristieken van grond- en steenachtige bouwmaterialen en afvalstoffen’ (NEN 734x-serie). Klaarblijkelijk zijn de verwijzingen naar deze normdocumenten in de Regeling acceptatie afvalstoffen op stortplaatsen destijds over het hoofd gezien. Hierdoor zijn zij, anders dan bijvoorbeeld de verwijzingen in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit, niet aangepast aan de nieuwe situatie.

De wijziging heeft geen gevolgen voor de praktijk, omdat de oude norm al in 2015 nauwelijks nog werd toegepast en de toepassing van het nieuwe normdocument wel al in de Regeling bodemkwaliteit was voorgeschreven. Ook het oude normdocument was overigens nog steeds bruikbaar, mocht dat in uitzonderingsgevallen nog zijn toegepast. De verouderde verwijzingen kwamen voor in artikel 10. In artikel 1 wordt het normdocument omschreven. Beide artikelen zijn geactualiseerd.

Artikel II

Onderdeel A

De uitzondering voor werkzaamheden met betrekking tot bodemenergiesystemen is komen te vervallen. Certificerende instellingen moeten op basis van accreditatie personen en instellingen certificeren voor werkzaamheden met betrekking tot bodemenergiesystemen. De uitzondering die hiervoor gold vanaf oktober 2013 is vervallen. Destijds voorzag het normdocument nog niet in accreditatie van certificerende instellingen. Dat is nu wel het geval. Al in 2013 is aangekondigd dat de uitzondering slechts voor een overgangsperiode zou gelden. In verband hiermee is artikel 2.2, vijfde lid, waarin voor bodemenergiesystemen een uitzondering op het vereiste van accreditatie was opgenomen, gewijzigd.

Onderdelen B, E, F, tweede lid, en H

In de Regeling bodemkwaliteit werd nog verwezen naar een oude versie van de Circulaire bodemsanering (de versie 2009, zoals gewijzigd in 2012). De verwijzingen zijn geactualiseerd, hetgeen voor de praktijk, die al met de circulaire van 2013 werkt, geen gevolgen heeft. In onderdeel H is tevens een verwijzing naar de circulaire verbeterd, waar op de Regeling bodemkwaliteit zelf werd gedoeld.

Onderdeel C

In artikel 4.3.3. is een drietal wijzigingen doorgevoerd. Ten eerste is de analyse op asbest nu uitdrukkelijk geregeld. In het geval van een asbestonderzoek wordt niet uitgegaan van het rekenkundig gemiddelde van de gemeten stoffen, maar wordt de regel uit paragraaf 8.8 van NEN 5707 gevolgd. Voor de toetsing geldt het gemiddelde van de twee waarnemingen, mits de resultaten binnen elkaars betrouwbaarheidsintervallen (onder- en bovengrens) vallen. Wanneer dit niet het geval is, dan moet het hoogste gehalte als maatgevend voor de gehele partij worden beschouwd. Ten tweede is in het vierde lid een foutieve verwijzing verbeterd. Ten derde is er een nieuw tiende lid toegevoegd, waarmee een uitzondering voor de monsterneming bij een partijkeuring op asbest is toegevoegd. Deze uitzondering is niet nieuw en stond al in protocol 1001 bij BRL SIKB 1000, namelijk het nemen van tweemaal 6 grepen in plaats van tweemaal 50 grepen. Met het nieuwe tiende lid staan alle uitzonderingen voor een partijkeuring nu ook in de regelgeving.

Onderdeel D

Met deze wijziging wordt een verkeerde verwijzing in artikel 4.10.2, vierde lid, verbeterd.

Onderdeel F

In bijlage C zijn diverse verwijzingen naar normdocumenten geactualiseerd. Hieronder volgt per normdocument een korte toelichting op de belangrijkste wijzigingen. De wijzigingen worden toegelicht op volgorde van werkzaamheid, zoals weergegeven in artikel 2.1 en bijlage C van de Regeling bodemkwaliteit.

Categorie 2 Afgeven van kwaliteitsverklaringen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b

BRL 2307-2: AEC-bodemas voor ongebonden toepassing in grond- en wegenbouwkundige werken

In deze BRL, waarvoor 6 bedrijven erkend zijn, is een wijziging doorgevoerd in verband met de verduurzaming van AEC-bodemas (ook wel aangeduid als avi-bodemas). In 2012 is tussen het ministerie van (toen nog) I&M en de afvalenergiecentrales (AEC’s) een Green Deal gesloten. Hierin is afgesproken dat de AEC’s de milieuhygiënische kwaliteit van de AEC-bodemas gaan verbeteren, zodat dit materiaal op enig moment niet meer als IBC-bouwstof hoeft te worden toegepast. Om hieraan te kunnen voldoen zijn door de markt wijzigingen in opwerkingsmethoden doorgevoerd, waaronder het toevoegen van additief. Hierdoor wordt een kwaliteitsverbetering gerealiseerd, waardoor het eindproduct voldoet aan de normen voor het toepassen van een reguliere vormgegeven bouwstof. Daarom zal het onder IBC-condities toepassen van bouwstoffen op termijn niet meer worden toegestaan. Hiervoor wordt bij een volgende wijziging van de Regeling bodemkwaliteit de IBC-toepassing voor bouwstoffen geschrapt.

BRL 2506-2: Recyclinggranulaten

In deze BRL zijn op verzoek van het bedrijfsleven diverse wijzigingen doorgevoerd, die betrekking hebben op tekstuele en inhoudelijke verbeteringen, het verwerken van interpretatiedocumenten van het College van Deskundigen en de actualisering van verwijzingen naar de gewijzigde NEN 5896 (Kwalitatieve analyse van asbest in materialen met polarisatiemicroscopie). Deze gewijzigde NEN heeft tot inhoudelijke aanpassingen in BRL 2506-2 geleid. Zo worden er voortaan duidelijker eisen gesteld aan de aanwezigheid van de Deskundig Asbest Acceptant (DAA). Deze DAA-er moet voortaan ook aanwezig zijn bij vergunningplichtige inrichtingen waar een niet-permanente breekinstallatie aanwezig is. Verder is de aangepaste eis uit de NEN met betrekking tot het gebruik van een 20mm-zeef in plaats van een 16mm-zeef in deze BRL doorgevoerd.

BRL 5078: Groutmengsels voor het afdichten van boorgaten

Deze beoordelingsrichtlijn is nieuw en heeft betrekking op grout. Dit is een mengsel van cement en water, eventueel ook gemengd met toeslagmateriaal en hulpstoffen. Grout kan net als zwelklei worden gebruikt bij het afdichten van boorgaten. Het gebruik van grout bij het afdichten van boorgaten is de afgelopen jaren toegenomen. Deze toename is voor het bedrijfsleven aanleiding geweest om een nieuwe beoordelingsrichtlijn op te stellen. Bedrijven die grout gebruiken moeten hiervoor een certificaat en vervolgens een erkenning aanvragen. Dit is van belang omdat het goed afdichten van (diepe) boorgaten bij bijvoorbeeld de aanleg van WKO-installaties of waterputten voorkomt dat scheidende lagen lekkage gaan vertonen. Zo wordt de bestaande bodem- en waterkwaliteit in stand gehouden en voorkomen dat grondwaterverontreinigingen zich kunnen gaan verspreiden.

BRL 9302-2: E-bodemas in ongebonden toepassing, BRL 9321: Milieuhygiënische kwaliteit van industriezand en (gebroken) industriegrind, BRL 9324: Groevesteen in ongebonden toepassing en BRL 9336: Milieuhygiënische kwaliteit van E-Vliegas in ongebonden toepassing

Voor deze vier beoordelingsrichtlijnen wordt door middel van een wijzigingsblad beter aangesloten op de eisen die de accreditatienorm ISO 17065 stelt. De Raad voor Accreditatie heeft hierop aangedrongen bij de schemabeheerder. Met het wijzigingsblad zijn verduidelijkingen met betrekking tot de werkzaamheden van de certificatie-instelling doorgevoerd. Het aantal erkende bedrijven dat met deze wijziging te maken krijgt is per BRL als volgt:

BRL 9302-2: 8

BRL 9321: 102

BRL 9324: 63

BRL 9336: 1

BRL 9313: Zand uit dynamische wingebieden

In deze beoordelingsrichtlijn zijn diverse wijzigingen doorgevoerd. Aanleiding hiervoor is de jaarlijkse evaluatie van het normdocument als onderdeel van het accreditatieproces. Hieruit bleek

dat voor ontzilt zand niet volledig kon worden gegarandeerd dat aan de normen van het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit werd voldaan. Met deze wijziging van de BRL is dit alsnog verzekerd. Dat is gebeurd door nadere eisen te stellen aan de monsterneming voor ontzilt zand en de bepaling van het chloridegehalte. Ook zijn er nadere eisen opgenomen voor het ontzilten van zand in een depot.

BRL 9315: Geëxpandeerde kleikorrels voor ongebonden toepassing in werken

Deze BRL is geactualiseerd naar aanleiding van eerder in de Regeling bodemkwaliteit doorgevoerde wijzigingen in bijlage H (verlaging van de minimale keuringsfrequentie van drie naar vijf jaar). Ook hier zijn, net als bij andere normdocumenten, met het oog op de goede aansluiting op accreditatienorm ISO 17065 wijzigingen doorgevoerd. Op dit moment is slechts één bedrijf erkend voor deze BRL.

BRL 9331: Geblazen glasgranulaat

Dit betreft een nieuwe beoordelingsrichtlijn die betrekking heeft op geblazen glasgranulaat. Dit is een nieuw product met een zeer laag soortelijk gewicht, waardoor het goed kan worden toegepast als funderingslaag in met name zettingsgevoelige gebieden. Door het lichte gewicht zal er minder snel bodemdaling optreden. Hierdoor zal de bodem minder vaak hoeven te worden opgehoogd.

BRL 9335: Grond (alsmede in categorie 18: samenvoegen van verschillende partijen grond of baggerspecie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder r)

Zowel de BRL als bijbehorend protocol 9335-1 zijn van een wijzigingsblad voorzien, waarin verduidelijkingen in de tekst zijn doorgevoerd, waardoor interpretatieverschillen zijn beslecht. Ook is een verwijzing naar de CROW Publicatie geactualiseerd (van CROW Publicatie 132 naar CROW Publicatie 400). Op dit moment zijn 381 bedrijven erkend voor BRL 9335.

Categorie 3, Analyse van bouwstoffen, grond of baggerspecie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en 4 Analyse voor milieuhygiënisch bodemonderzoek, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d

NEN-EN-ISO/IEC 17025, Algemene eisen voor de bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria

Aanleiding voor de wijzigingen in dit normdocument is de publicatie van de nieuwe EN ISO/IEC 17025:2017 ‘General requirements for the competence of testing and calibration laboratories’.

De introductie van een risicobenadering heeft het mogelijk gemaakt minder (prestatie)eisen op te nemen. Daarnaast wordt meer flexibiliteit geboden bij het voldoen aan de eisen met betrekking tot processen, procedures, documentatie van informatie en verantwoordelijkheden binnen de organisatie. Tevens is ter verduidelijking een definitie van het begrip ‘laboratorium’ toegevoegd. De titel van het Nederlandse normdocument luidt voortaan: Algemene eisen voor de competentie van test- en kalibratielaboratoria.

Categorie 5 Bewerking van verontreinigde grond of baggerspecie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e

BRL 7500: Bewerken van verontreinigde grond en baggerspecie

In deze BRL zijn wijzigingen met betrekking tot de verlengingsaudit en de harmonisatie van het kwaliteitssysteem doorgevoerd. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting.

Categorie 8 Milieukundige begeleiding, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder h

BRL 6000: Beoordelingsrichtlijn Milieukundige begeleiding van (water)bodemsaneringen, ingrepen in de waterbodem en nazorg

De wijzigingen die in deze BRL zijn doorgevoerd, hebben betrekking op de verlengingsaudit en het kwaliteitssysteem. Zie hiervoor paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting.

Categorie 9 Monsterneming bij partijkeuring, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder i

BRL 1000: Beoordelingsrichtlijn Monsterneming voor partijkeuringen inclusief protocol 1001 Monsterneming voor partijkeuringen grond en baggerspecie

Ook in deze BRL zijn wijzigingen met betrekking op de verlengingsaudit en het kwaliteitssysteem doorgevoerd. Zie hiervoor paragraaf 2 van het algemene deel van de toelichting. De andere aanpassingen zijn technische verduidelijkingen met betrekking tot een formule en een verduidelijking wanneer de zeefproef moet worden toegepast. Tot slot is een tekstuele aanpassing doorgevoerd.

Categorie 11 Uitvoering van een sanering van de bodem, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder k

BRL SIKB 7000: Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem

Zowel de BRL als de bijbehorende protocollen 7001 en 7004 zijn van een wijzigingsblad voorzien. Ook in deze beoordelingsrichtlijn zijn wijzigingen in de verlengingsaudit en het kwaliteitssysteem doorgevoerd. Zie hiervoor paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting. Verder zijn redactionele verbeteringen doorgevoerd. Er hebben geen technisch inhoudelijke wijzigingen plaatsgevonden.

Categorie 12 Veldwerk, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder l

BRL SIKB 2000: Beoordelingsrichtlijn Veldwerk bij milieuhygiënisch bodem- en waterbodemonderzoek

In zowel de BRL als in de bijbehorende protocollen (protocol 2001, Plaatsen van handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, en protocol 2002, Het nemen van grondwatermonsters) zijn wijzigingen met betrekking tot de verlengingsaudit en het kwaliteitssysteem doorgevoerd. Zie hiervoor paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting. Verder zijn redactionele verbeteringen doorgevoerd. Daarnaast zijn de BRL en de bijbehorende protocollen in overeenstemming gebracht met de wijziging van de zogenaamde veldwerkersregeling in de Regeling bodemkwaliteit in 20182. Het aantal personen dat een geregistreerd veldwerker mag assisteren staat nu ook correct in de BRL.

Categorie 13 Verwijderen, onklaar maken, reparatie en installeren ondergrondse opslagtanks, leidingen en appendages

De KIWA-beoordelingsrichtlijn K903 is overgedragen aan SIKB. De BRL heeft daarmee een andere titel en nummer gekregen: BRL SIKB 7800, beoordelingsrichtlijn voor Tankinstallaties (ontwerpen, installeren, modificeren, (her)classificeren, keuren en herstellen). Het betreft dus geen nieuwe BRL. Voorts zijn de bestaande wijzigingsbladen verwerkt in een nieuwe ‘geconsolideerde versie’.

Daarnaast zijn enkele technische en redactionele verbeteringen doorgevoerd. Ook is de BRL in lijn gebracht met andere relevante documenten, waaronder naar PGS 31 (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 31: Overige gevaarlijke vloeistoffen: opslag in ondergrondse en Bovengrondse tankinstallaties). De voornaamste aanpassingen zien op de juiste verwijzingen naar vigerende wet- en regelgeving. Daarnaast zijn de voorschriften over hetzelfde onderwerp die op verschillende plaatsen in de BRL-K903/08 stonden, zoveel mogelijk in één paragraaf beschreven. De eisen voor de opslagtankinstallaties van chemicaliën zoals vermeld in PGS 31, zowel ondergronds (Hoofdgebied C) als bovengronds (Hoofdgebied F) zijn verduidelijkt. Ook is de mogelijkheid opgenomen van ‘introductie-beoordeling/herclassificatie’ bij bestaande tankinstallaties en zijn de eisen aangaande de herclassificatie van bovengrondse tankinstallaties (Deelgebieden 15 en 16) verduidelijkt. Het rapport PBV 107776 van 12-1-2004 is herzien en opgenomen als PRI&E in bijlage XIX in deze BRL SIKB 7800. Tenslotte zijn de voorschriften over de opslag van CNG installaties geschrapt (Hoofdgebied G). Dankzij de doorgevoerde inhoudelijke aanpassingen is er meer ruimte om bestaande tanks goed te keuren die voorheen niet voor keuring in aanmerking kwamen en dan buiten gebruik moesten worden gesteld. Er zijn namelijk andere keurings- en onderhoudsmogelijkheden toegestaan, die er voorheen nog niet waren. Zo konden opslagtanks met een klein mangat niet worden herkeurd of inwendig onderhouden omdat deze niet betreden konden worden. Dat is nu aangepast door het toestaan van andere technieken (bijvoorbeeld camera-inspectie) en alternatieve onderhoudsmethoden. De milieurisico’s van de opslagtanks blijven gelijk, terwijl voorkomen wordt dat tanks die kwalitatief nog in goede staat zijn, vervangen moeten worden.

Categorie 19: Mechanisch boren in de bodem, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder s.

BRL SIKB 2100: Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren

In zowel de BRL als in bijbehorend protocol 2101 zijn wijzigingen met betrekking tot de verlengingsaudit doorgevoerd. Zie hiervoor paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting. Verder zijn er tekstuele verbeteringen doorgevoerd. Zie voorts de toelichting op categorie 21.

Categorie 21 Ontwerpen, installeren, beheren en onderhouden van het ondergrondse deel van bodemenergiesystemen en categorie 22 Ontwerpen, installeren en beheren van het bovengrondse deel van bodemenergiesystemen

BRL SIKB 11000: Beoordelingsrichtlijn Ontwerp, Realisatie, Beheer en onderhoud ondergrondse deel bodemenergiesystemen en BRL voor het InstallQ procescertificaat voor ‘Ontwerpen, installeren en beheren van installaties’, deelgebied Ontwerpen en installeren van energiecentrales van bodemenergiesystemen en het beheren van bodemenergiesystemen deel 6000-21/00

De wijzigingen in de BRL-en voor bodemenergie worden onder hetzelfde kopje toegelicht. De reden hiervoor is dat er een belangrijke wijziging in beide beoordelingsschema’s is doorgevoerd. Deze wordt eerst toegelicht. Vervolgens wordt er op de wijzigingen in de afzonderlijke normdocumenten ingegaan.

In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat door onvolledige onderlinge uitwisseling van gegevens tussen de BRL voor het bovengrondse en het ondergrondse deel van bodemenergiesystemen een goed rendement van het bodemenergiesysteem niet geborgd was. Naar aanleiding hiervan zijn de beoordelingsrichtlijnen aangepast. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de zogenoemde communicatietabellen, die in beide certificatieschema’s (dus zowel in BRL SIKB 11000 als in BRL 6000-21/00) zijn opgenomen. Deze tabellen dragen bij aan een transparante informatie-uitwisseling, zodat de betrokken erkende bedrijven (degene die de bodemenergiesystemen aanleggen) weten wat zij zelf moeten doen en wat zij van anderen mogen verwachten.

In BRL 6000-21 zijn daarnaast verbeteringen doorgevoerd over wat wordt begrepen onder beheerswerkzaamheden. Voor de duidelijkheid wordt vermeld dat InstallQ de opvolger is van KBI, de schemabeheerder van de vorige versie van deze BRL. Op dit moment zijn 241 bedrijven erkend voor BRL 6000-21.

In BRL SIKB 11000 zijn wijzigingen aangebracht die verband houden met de accreditatie. Met deze nieuwe versie is er sprake van een accreditatiewaardige BRL. Hierdoor kon de uitzondering op het vereiste van accreditatie in artikel 2.2, vijfde lid, van de Regeling bodemkwaliteit worden geschrapt. Zie hiervoor de toelichting bij onderdeel A. Ook zijn technische ontwikkelingen en nieuwe inzichten geïmplementeerd door naar actuele documenten en technieken te verwijzen. Met het doorvoeren van tekstuele aanpassingen is de leesbaarheid vergroot. Tot slot is een betere aansluiting tot stand gebracht met BRL 2100 (Mechanisch boren). Hierdoor bestaat er minder verwarring over welke eisen van toepassing zijn op de werkzaamheid mechanisch boren en welke zien op de werkzaamheid van het ondergrondse deel van bodemenergiesystemen. Voor BRL SIKB 11000 zijn momenteel 87 bedrijven erkend.

In aanvulling hierop wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om in deze toelichting de systematiek van Kwalibo nogmaals uiteen te zetten. Het blijkt namelijk dat het voor de uitvoeringspraktijk niet altijd duidelijk is hoe dit systeem precies in elkaar zit. Volgens artikel 15 juncto artikel 18 van het Besluit bodemkwaliteit mag een bedrijf of persoon een in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit aangewezen werkzaamheid alleen verrichten als het is erkend overeenkomstig het daarop betrekking hebbende normdocument dat eveneens in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit is aangewezen. Bepalend hierbij is de feitelijke situatie, d.w.z. of de werkzaamheid die wordt verricht valt binnen de reikwijdte van de handeling die in bijlage C wordt genoemd alsmede het daarop betrekking hebbende normdocument dat in de bijlage voor die werkzaamheid is aangewezen. Als bijvoorbeeld een bedrijf of persoon erkend is volgens normdocument BRL 2100 voor mechanisch boren niet alleen een boring uitvoert, maar ook een bodemenergiesysteem aan het installeren is, waarop normdocument BRL 11000 van toepassing is, dan moet dat bedrijf of die persoon ook voor die laatste activiteit zijn erkend, ook als het bedrijf of de persoon niet de gehele installatie van het systeem voor zijn rekening neemt maar slechts een deel. Het systeem van Kwalibo heeft namelijk als uitgangspunt dat bedrijven of personen die een aangewezen (kritische) activiteit verrichten daarvoor individueel gekwalificeerd moeten zijn, blijkens een certificaat of accreditatie alsmede een erkenning die zijn afgegeven nadat eerst is gebleken dat het bedrijf of de persoon aan alle daarvoor in het toepasselijke normdocument gestelde kwalificaties voldoet. Het bedrijf of de persoon moet zich dus zelf voor het verrichten van de werkzaamheid kwalificeren. Het is niet voldoende dat een bedrijf of persoon, zonder zelf over de vereiste erkenning te beschikken, de activiteit uitvoert onder toezicht of met aanwijzingen van een bedrijf dat of persoon die wel over de vereiste erkenning beschikt. Op dit uitgangspunt bestaat één uitzondering, die betrekking heeft op het verrichten van bepaalde werkzaamheden door zogenaamde veldmedewerkers. Dit is in de Regeling bodemkwaliteit uitdrukkelijk geregeld in de noot onder bijlage C (ook wel de veldwerkersregeling genoemd).

Onderdeel G

In bijlage D zijn twee NEN-normen geactualiseerd. Allereerst NEN 5753, Bodem – Bepaling van het lutumgehalte en de korrelgrootteverdeling in grond en waterbodem met behulp van zeef en pipet. De aanleiding hiervoor is de vijfjaarlijkse revisie. De essentie van de methode die in deze NEN wordt beschreven is niet gewijzigd. Er zijn enkel verduidelijkingen doorgevoerd, bijvoorbeeld op het gebruik van fractiescheidingszeven van 38 μm tot en met 63 μm. Daarnaast zijn fouten in formules voor de berekening van de pipetteer- en zeeffracties verbeterd en verwijzingen naar normen gecorrigeerd. Ook heeft de complete normtekst een redactionele verbeterslag ondergaan.

Daarnaast is NEN-ISO 3310-2, Controlezeven – Technische eisen en beproevingen – deel 2: Geperforeerde plaatzeven geactualiseerd. Er is slechts een kleine zeeftechnische aanpassing doorgevoerd. Vanwege de koppeling met AP04 en AS SIKB 3000 in categorie 3, onderscheidenlijk 4, van bijlage C is een overgangstermijn opgenomen. Zonder overgangstermijn zouden de drie normdocumenten niet goed meer op elkaar aansluiten.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Bij de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding is conform aanwijzing 4.17, vijfde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving afgeweken van de minimuminvoeringstermijn van 2 maanden en de vaste verandermomenten. De reden van deze afwijking is dat hiermee, gelet op de doelgroep, aanmerkelijke ongewenste private of publieke voor of nadelen worden voorkomen. Zo spoedig mogelijke inwerkingtreding na de bekendmaking van deze regeling is nadrukkelijk de wens van de doelgroep zodat nieuwe inzichten en technische ontwikkelingen snel hun beslag krijgen.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer


X Noot
1

Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 23 augustus 2016, nr. IENM/BSK-2016/161636, houdende vaststelling/tot wijziging van de Regeling bodemkwaliteit (actualisering verwijzingen normdocumenten 2016.2) en enkele andere ministeriële regelingen (verwijzing naar normdocumenten), Staatscourant 2016, 44654.

Naar boven