TOELICHTING
Algemeen
1. Hoofdlijnen
De Regeling bodemkwaliteit geeft een technische invulling van de regels van het Besluit
bodemkwaliteit. Hierin is onder andere geregeld op welke wijze de kwaliteit van bouwstoffen,
grond en baggerspecie wordt bepaald en aan de daarvoor geldende normen wordt getoetst.
Voorts geeft de Regeling bodemkwaliteit invulling aan de regels met betrekking tot
de kwaliteitsborging in het bodembeheer, in de praktijk Kwalibo genoemd. Bepaalde
werkzaamheden mogen alleen worden uitgevoerd door erkende personen of bedrijven die
volgens bepaalde normdocumenten de werkzaamheden verrichten. In de Regeling bodemkwaliteit
zijn deze werkzaamheden aangewezen. Daarbij wordt voor elke werkzaamheid aangegeven
volgens welke normdocumenten een aangewezen werkzaamheid moet worden verricht. De
normdocumenten vormen tevens de grondslag voor het verlenen van certificaten en voor
accreditatie, alsmede voor het verlenen van erkenningen op basis van de verleende
certificaat of accreditatie.
Normdocumenten worden opgesteld door de schemabeheerders (zoals SIKB, NEN, SBK, KIWA)
op verzoek van het bedrijfsleven. In de procedure van totstandkoming hiervan worden
het bedrijfsleven (zowel uitvoerend als betalend) en de overheid geraadpleegd. Doordat
in de Regeling bodemkwaliteit naar de vastgestelde normdocumenten wordt verwezen,
worden de administratieve lasten voor bedrijven als gevolg van de regelgeving tot
een minimum beperkt. Het stelsel van beoordelingsrichtlijnen (hierna ook wel BRL),
kwaliteitsverklaringen, certificaten en accreditatie levert bovendien een wettig bewijsmiddel
op, waaruit blijkt dat aan de eisen van de regelgeving of het toepasselijke normdocument
is voldaan, zodat dit niet meer per geval hoeft te worden aangetoond. Ook dit draagt
er aan bij dat de regelgeving die als sluitstuk van Kwalibo fungeert, zo min mogelijk
extra lasten meebrengt.
Nadat een normdocument in de Regeling bodemkwaliteit is opgenomen, wordt toepassing
van de normdocumenten, en certificatie en accreditatie en de daarop volgende erkenning
door de minister, een verplichting voor alle bedrijven of personen die werkzaamheden
uitoefenen waarop het aangewezen normdocument betrekking heeft. Daarvoor is de toepassing
van een normdocument alleen verplicht als een bedrijf of persoon er vrijwillig voor
heeft gekozen om zich te laten certificeren of accrediteren.
Normdocumenten zijn niet statisch. Innovaties, veranderende inzichten alsmede aanpassingen
van wet- en regelgeving kunnen aanleiding zijn tot aanpassing van deze documenten.
Een nadrukkelijke wens van het bedrijfsleven is daarom dat in de Regeling bodemkwaliteit
naar de nieuwste versie van normdocumenten wordt verwezen, zodat in de uitvoeringspraktijk
kan worden gewerkt volgens de laatste inzichten en technieken. In verband hiermee
wordt de Regeling bodemkwaliteit periodiek geactualiseerd. Hierdoor worden de uitvoerbaarheid
en handhaafbaarheid van de regelgeving verbeterd en wordt bijgedragen aan de verwezenlijking
van de doelstellingen van Kwalibo.
De Regeling bodemkwaliteit wordt met de onderhavige wijziging (hierna: wijzigingsregeling)
geactualiseerd. Hiermee worden in de bijlagen C en D bij de regeling verwijzingen
geactualiseerd naar normdocumenten die daarin al waren opgenomen en die inmiddels
zijn gewijzigd of aangevuld. Ook worden in bijlage C nieuwe verwijzingen naar een
aantal normdocumenten opgenomen. Voor een toelichting op deze wijzigingen wordt verwezen
naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel II, onderdelen F en G. Daarnaast is
een artikel in de Regeling bodemkwaliteit gewijzigd voor bodemenergiesystemen. Voor
de certificering van bedrijven en personen die bodemenergiesystemen aanleggen is voortaan
accreditatie vereist. In verband hiermee is de uitzondering op het vereiste van accreditatie,
dat was opgenomen in artikel 2.2, vijfde lid, geschrapt (artikel II, onderdeel A).
Verder zijn uitvoeringsvraagstukken over asbest opgelost (artikel II, onderdeel C).
Tot slot zijn, wat betreft de Regeling bodemkwaliteit, enkele foutieve verwijzingen
verholpen. In dat verband is een belangrijke aanpassing de verwijzing naar de nieuwste
versie van de Circulaire bodemsanering en een verwijzing in artikel 4.3.3 (artikel
II, onderdelen B, C, D, E, en H).
Ook de Regeling acceptatie afvalstoffen op stortplaatsen wordt gewijzigd. Daarin bleek
nog een verwijzing voor te komen naar een normdocument (NEN 7345) dat al in 2015 in
een ander normdocument (NEN 7375) is opgegaan. De verwijzing is in deze Regeling ook
geactualiseerd (artikel I). Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting
bij dat artikel.
2. Totstandkoming van normdocumenten
De inhoud van de nieuwe en gewijzigde normdocumenten waarnaar in de bijlagen C en
D wordt verwezen, zijn geen onderdeel geweest van de internetconsultatie, alleen de
verwijzing naar de documenten in deze regeling. De normdocumenten zijn namelijk al
eerder vastgesteld door de schemabeheerders en worden niet pas in het kader van de
onderhavige regeling vastgesteld. De schemabeheerders zijn verantwoordelijk voor de
inhoud van hun normdocumenten en het volgen van een juiste totstandkomingsprocedure.
Deze totstandkomingsprocedure is vastgelegd in een reglement.
Op hoofdlijnen ziet de procedure voor KIWA, SBK en SIKB er als volgt uit. Vertegenwoordigers
vanuit de sector – waarop het normdocument betrekking heeft -, hebben zitting in een
sectie/commissie van inhoudelijk deskundigen waarin de wijzigingen worden voorbereid.
Een voorstel voor een gewijzigd of nieuw normdocument wordt vervolgens aan een College
van Deskundigen voorgelegd, waarin alle belanghebbende partijen zijn vertegenwoordigd.
Als het college met het wijzigingsvoorstel instemt volgt er in de regel een openbare
consultatieronde. Na afloop van de consultatie worden de reacties verwerkt. Dit kan
leiden tot aanpassing van het concept. In een enkel geval wordt bij een minimale wijziging
afgezien van een openbare consultatieronde.
NEN-normen worden veelal in internationaal verband vastgesteld. Vanuit NEN worden
deskundigen aangemeld om in diverse internationale commissies mee te praten over de
inhoud van de norm. In deze commissies zitten vertegenwoordigers vanuit accreditatie-instellingen,
bedrijfsleven, certificatie-instellingen en overheden. Er kan echter ook sprake zijn
van een nationaal normdocument. De vaststelling van een nationaal normdocument vindt
plaats na het volgen van een soortgelijke procedure als hierboven voor KIWA, SBK en
SIKB is beschreven. Een werkgroep bereidt een wijziging van een normdocument voor.
Een concept-normdocument wordt door een NEN-commissie vastgesteld en daarna volgt
een openbare consultatie. De reacties worden verwerkt, waarna de norm wordt vastgesteld
en gepubliceerd.
De schemabeheerder draagt een door hem vastgesteld normdocument bij het Ministerie
van Infrastructuur en Waterstaat voor om te worden opgenomen in (bijlage C of D bij)
de Regeling bodemkwaliteit. Dit gebeurt indien voldaan wordt aan artikel 25 van het
Besluit bodemkwaliteit. Hierin staat dat normdocumenten alleen kunnen worden aangewezen
indien deze niet in strijd zijn met een wettelijk voorschrift, zijn vastgesteld door
organen waarin alle betrokken partijen zich konden laten vertegenwoordigen, zowel
qua inhoud als qua strekking voldoende duidelijk zijn en voldoende draagvlak hebben
bij de betrokken partijen.
3. Administratieve lasten en nalevingskosten
De lasten in het kader van de wijziging van deze Regeling hangen voornamelijk samen
met de gewijzigde en nieuwe normdocumenten die in deze regeling worden aangewezen.
In algemene zin kan worden opgemerkt dat deze lasten niet direct voortvloeien uit
(de wijziging van) de Regeling bodemkwaliteit, maar uit de normdocumenten waarnaar
in de regeling wordt verwezen. De meeste bedrijven die werkzaamheden verrichten werken
al vrijwillig volgens de normdocumenten. Een normdocument wordt op initiatief van
de bedrijven ontwikkeld en bij de totstandkomingsprocedure zijn alle betrokken in
de gelegenheid gesteld om commentaar te geven. Door de aanwijzing van een normdocument
in de Regeling bodemkwaliteit wordt het voor alle bedrijven echter verplicht om de
werkzaamheden overeenkomstig het gewijzigd of nieuw normdocument uit te voeren. Daarnaast
zal een bedrijf verplicht worden gecertificeerd of geaccrediteerd om een (verplichte)
erkenning voor de betreffende werkzaamheid aan te kunnen vragen.
De uit de wijziging van een normdocument of nieuw normdocument voortvloeiende lasten
worden met het oog op de doelstellingen van Kwalibo gerechtvaardigd geacht. De normdocumenten
worden namelijk opgesteld met het doel om de kwaliteitsborging in het bodembeheer
te vergroten en de deskundigheid en betrouwbaarheid van bedrijven die werkzaamheden
uitvoeren te waarborgen. Meer in het bijzonder kan over de lasten die uit de aanwijzing
van (gewijzigde) normdocumenten in deze regeling voortvloeien, het volgende worden
opgemerkt.
Nieuwe normdocumenten
Op verzoek van het bedrijfsleven zijn twee nieuwe normdocumenten aan bijlage C toegevoegd.
Dit betreft BRL 9331 Geblazen glasgranulaat en BRL 5078 Groutmengsels voor het afdichten
van boorgaten. Voor een inhoudelijke toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze
toelichting bij artikel II, onderdeel F.
Geblazen glasgranulaat en groutmengsels moeten aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen
om te mogen worden toegepast. Of een product aan die eisen voldoet moet blijken uit
een milieuhygiënische verklaring die voor het product is afgegeven. Daarbij heeft
de producent de mogelijkheid om te kiezen van welk type milieuhygiënische verklaring
hij gebruik wil maken. Dat kan bijvoorbeeld een partijkeuring zijn, die voor elke
partij afzonderlijk moet worden uitgevoerd. Maar ook een erkende kwaliteitsverklaring,
die betrekking heeft op het productieproces kan gelden als milieuhygiënische verklaring.
Met de erkende kwaliteitsverklaring kan de conformiteit van het product eenvoudig
worden aangetoond. Deze verklaring kan – zo lang er in het productieproces niets verandert
– voor elke partij worden gebruikt. Met het verkrijgen van een erkende kwaliteitsverklaring
zijn kosten gemoeid. Deze bedragen voor elk normdocument eenmalig € 15.000,– à € 20.000,–
per aanvrager. Dit zijn de kosten voor het toelatingsonderzoek voor het verkrijging
van een erkende kwaliteitsverklaring. Dit toelatingsonderzoek wordt uitgevoerd door
een certificerende instelling. Het toelatingsonderzoek omvat een productcontrole en
een beoordeling van het kwaliteitssysteem (overeenkomstig paragraaf 3.6 van de Regeling
bodemkwaliteit). Naast deze eenmalige kosten zijn er nog structurele kosten om te
blijven voldoen aan de voorwaarden uit het normdocument, deze kosten zijn ca. € 5.000,–
per jaar.
De producent kan zelf besluiten welk type milieuhygiënische verklaring voor hem het
voordeligst is. Als hij besluit om een erkende milieuverklaring aan te vragen, verwacht
hij hier kennelijk voordelen mee te behalen ten opzichte van een partijkeuring die
anders verplicht is. Per saldo brengen deze normdocumenten, als de aanvrager de juiste
inschatting heeft gemaakt, dus voordelen mee. De verwachting van de schemabeheerder
van BRL 9331 en BRL 5078 is dat circa vijf bedrijven per BRL voornemens zijn om zich
hiervoor te laten certificeren.
Verlengingsaudit en harmonisatie kwaliteitssysteem
In de beoordelingsrichtlijnen BRL SIKB 1000, 2000, 6000, 7000 en 7500 zijn steeds
twee dezelfde wijzigingen doorgevoerd. Deze wijzigingen hebben betrekking hebben op
de verlengingsaudit en de harmonisatie van het kwaliteitssysteem. Omdat de inhoudelijke
uitleg en de onderbouwing van de lasten nauw met elkaar samenhangen, worden deze in
deze paragraaf tegelijkertijd behandeld. Eerst wordt ingegaan op de audit en daarna
op het kwaliteitssysteem.
Een certificaat wordt voor de duur van drie jaar afgegeven. Daarna is een verlenging
nodig. Voor het verlengen van een certificaat was voorheen in de beoordelingsrichtlijn
als voorwaarde opgenomen dat een certificaathouder ten tijde van de verlenging van
het certificaat aan alle eisen van de beoordelingsrichtlijn voldoet. Dit werd getoetst
door middel van een verlengingsaudit. Een audit is een systematisch, onafhankelijk
en gedocumenteerd proces voor het verkrijgen van auditbewijsmateriaal en het objectief
beoordelen daarvan om vast te stellen in welke mate de certificaathouder aan de voorschriften
voldoet. Soms werden tijdens de audit afwijkingen geconstateerd. Dit betekent dat
niet aan de voorschriften wordt voldaan. Indien er sprake was van een afwijking, dan
diende deze eerst binnen een bepaalde termijn te worden hersteld voordat het certificaat
kon worden verlengd. Indien de afwijking niet binnen de termijn werd hersteld, kon
er geen verlenging van het certificaat worden verleend. Het certificaat verviel dan
van rechtswege na afloop van de geldigheidsduur van drie jaar. Bij niet tijdige verlenging
van het certificaat verviel ook de grondslag voor de erkenning, die dan kon worden
ingetrokken. In dat geval moest eerst een nieuw certificaat worden aangevraagd en
vervolgens op grond daarvan ook opnieuw een nieuwe erkenning.
Genoemde beoordelingsrichtlijnen zijn gewijzigd om te voorkomen dat het certificaat
ook komt te vervallen als niet wordt voldaan aan voorschriften van ondergeschikt belang
(zogenaamde niet-kritische afwijkingen). In dat geval is het vervallen van het certificaat
niet proportioneel. Met de wijziging van de normdocumenten is het bij een niet kritische
afwijking mogelijk dat voor de afloop van de geldigheidsduur van een certificaat toch
een verlenging wordt verleend, met de verplichting dat tekortkomingen zo spoedig mogelijk
worden opgeheven. Kritische afwijkingen daarentegen zijn dermate ernstig dat deze
eerst moeten worden weggenomen, voordat van verlenging van het certificaat sprake
kan zijn. Dergelijke afwijkingen kunnen bovendien gedurende de looptijd van het certificaat
ook aanleiding geven tot schorsing of intrekking van het certificaat. Een kritische
afwijking in het geval van BRL SIBK 2000 is bijvoorbeeld het niet beschikken over
een kwaliteitsmanagementsysteem dat voldoet aan de eisen uit de beoordelingsrichtlijn.
De lasten als gevolg van deze wijziging bedragen eenmalig € 1.000,– tot € 10.000,–.
Hier staat tegenover dat in het vervolg alleen nog kosten hoeven te worden gemaakt
bij kritische afwijken hetgeen over het geheel genomen weer een kostenbesparing oplevert.
Over de harmonisatie van de normdocumenten kan het volgende worden opgemerkt. Elke
certificaathouder onderhoudt een kwaliteitsmanagementsysteem waarin de primaire bedrijfsprocessen,
zoals ontwerpbeoordeling, werkvoorbereiding, inkoop, planning, zijn geïmplementeerd.
Tot voor kort stelden de hierboven genoemde beoordelingsrichtlijnen verschillende
eisen aan het kwaliteitssysteem. Dit was bezwaarlijk voor degenen die voor verschillende
BRL-en gecertificeerd en erkend wilden zijn. Zij moesten voor verschillende BRL-en
aan verschillende eisen voldoen. Met de nu doorgevoerde harmonisatieslag zijn deze
verschillen weggenomen. Alle bodembeheerbeoordelingsrichtlijnen van SIKB maken voortaan
gebruik van hetzelfde kwaliteitssysteem. Hierdoor kan er efficiënter worden gewerkt
en zijn er minder kosten nodig voor het onderhoud van het kwaliteitssysteem. De bijkomende
kosten bedragen eenmalig € 1.000,– tot € 10.000,–. Het aantal personen of instellingen
die met deze kosten worden geconfronteerd verschilt per beoordelingsrichtlijn. Om
een indruk te geven volgt hieronder een opsomming van het aantal erkenningen per BRL.
Dit betreft een momentopname.
BRL SIKB 1000: 133
BRL SIKB 2000: 202
BRL SIKB 6000: 179
BRL SIKB 7000: 487
BRL SIKB 7500: 132
Wijziging naar aanleiding van eerder doorgevoerde wijzigingen in bijlage H
Naar aanleiding van eerdere aanpassingen aan bijlage H1 bij de Regeling bodemkwaliteit, die betrekking hadden op het aantal te nemen grepen
bij het samenstellen van een mengmonster en de verlaging van de minimale keuringsfrequentie,
zijn twee normdocumenten aangepast. Het gaat om BRL 2307-2 (AEC-bodemas voor ongebonden
toepassing in grond- en wegenbouwkundige werken) en BRL 9315 (geëxpandeerde kleikorrels
voor ongebonden toepassing in werken). In BRL 2307-2 is het aantal grepen bij het
samenstellen van een mengmonster gewijzigd. Hierdoor is er een lastenstijging opgetreden,
omdat bij monsterneming voortaan 32 in plaats van 20 grepen moeten worden genomen.
De bijkomende kosten bedragen € 1.000,– tot 10.000,– per bedrijf per jaar. Deze lastenstijging
wordt gerechtvaardigd door een grotere betrouwbaarheid van de uitkomsten van de bemonstering.
In het geval van BRL 9315 is er sprake van een lastenvermindering, omdat vanwege de
verlaging van de minimale keuringsfrequentie er minder vaak monsters hoeven te worden
genomen (één keer per vijf jaar in plaats van één keer per drie jaar bij laag risicostoffen
K-waarde), waarbij de betrouwbaarheid van de bemonstering niet in het geding komt.
Dit levert het enige bedrijf dat erkend is voor deze BRL een besparing van circa € 1.000,00
euro per jaar op.
BRL 2506-2
BRL 2506-2 (Recyclinggranulaten) is op diverse punten geactualiseerd. Een tweetal
aanpassingen
zorgt voor een lastenstijging. De eerste stijging komt voort uit een eerdere wijziging
van NEN 5897 (asbest in bouw- en sloopafval en puingranulaat). Voor recyclinggranulaten
geldt dat in het kader van de productcontrole door de producent en toelatings- en
verificatieonderzoeken door de certificatie-instelling moet worden onderzocht of deze
granulaten asbest bevatten. Dit gebeurt door middel van het zeven van monsters. Hiervoor
wordt voortaan een 20 mm-zeef gebruikt in plaats van een 16 mm-zeef. De aanleiding
voor deze wijziging komt voort uit NEN 5897, die nadere regels stelt over asbest in
bouw- en sloopafval en puingranulaat, en daarmee van toepassing is op recyclinggranulaten.
De aanleiding voor NEN om in de NEN 5897 een zeef met andere maaswijdte voor te schrijven
is als volgt. Er zijn twee vormen van monstervoorbehandeling: zeven en schouwen/harken.
Voor het zeven werd een zeef met maaswijdte 16 mm gebruikt en bij het schouwen/harken
een zeef met maaswijdte 20 mm. Het laboratorium kon hierdoor niet goed beoordelen
of de monstervoorbehandeling in het veld goed was uitgevoerd. Er werd immers – letterlijk
– met twee maten gemeten. Om meer uniformiteit in de monstervoorbehandeling op locatie
te krijgen is overgestapt op het gebruik van één soort zeef. Door het gebruik van
een 20 mm zeef komen deze, in het veld moeilijk zichtbare, deeltjes wel in het analysemonster
terecht. Dit monster wordt vervolgens in het laboratorium geïnspecteerd in plaats
van in het veld. Hiermee wordt de betrouwbaarheid van het onderzoek vergroot. Met
deze aanpassing van de te hanteren zeef bij asbestonderzoek voldoet BRL 2606-2 weer
aan de laatste stand der techniek. Dit leidt wel tot een lastenverzwaring, die met
name voor rekening komt van het externe laboratorium, dat een zeef met een andere
maaswijdte moet aanschaffen. Deze lasten bedragen maximaal € 10.000,– en komen alleen
voor rekening van de geaccrediteerde laboratoria die puin onderzoeken op asbest. Dit
zijn circa 5 tot 10 laboratoria. Deze kosten zijn gerechtvaardigd vanuit een eenduidige
uitvoering van asbestcontrole.
De tweede lastenstijging ziet op de uitbreiding van de aanwezigheid van de Deskundig
Asbest Acceptant (DAA). De DAA-er is degene die de binnenkomende steenachtige afvalstoffen
beoordeelt op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. De DAA-er is niet nieuw.
BRL 2506-2 stelde al opleidingsvereisten aan de acceptant van binnenkomende steenachtige
afvalstoffen. De verplichte aanwezigheid van de DAA-er is echter uitgebreid. Voortaan
moet deze persoon aanwezig zijn op alle breeklocaties. Ook bij vergunningplichtige
inrichtingen waar een niet-permanente breekinstallatie aanwezig is. De reden hiervoor
is, is dat er zo een eenduidige uitvoering van asbestcontrole plaatsvindt, die niet
meer afhangt van de vergunningssituatie of het al dan niet aanwezig zijn van een mobiele
of stationaire breker. De DAA-er moet in het bezit zijn van een getuigschrift ‘Asbestherkenning’
of een SCA-certificaat ‘Deskundig Asbest Acceptant’ (DAA). Dit betekent dat voor sommige
breeklocaties medewerkers aanvullend opgeleid moeten worden tot DAA-er. De kosten
voor een dergelijke opleiding bedragen € 200,–. Het gaat hierbij om circa 20 locaties
in Nederland.
Nieuwe inzichten
Een periodieke evaluatie van BRL 9313 (Zand uit dynamische wingebieden) heeft tot
diverse wijzigingen in het normdocument geleid. Deze beoordelingsrichtlijn heeft betrekking
op zand uit dynamische wingebieden, d.w.z. gebieden die deel uitmaken van, of in open
verbinding staan met vaarwater. Zand uit dynamische wingebieden wordt onder meer toegepast
als zand in zandbed, zand in aanvulling en ophoging, straatzand en als draineerzand.
De milieuhygiënische kwaliteit van zand uit dynamische wingebieden komt overeen met
de achtergrondwaarden. Echter, zand afkomstig uit zoute en brakke wateren dient voor
toepassing anders dan in zout of brak milieu te worden ontzilt om te voldoen aan het
Besluit bodemkwaliteit. Het besluit stelt namelijk eisen aan de hoeveelheid chloride
in een dergelijk toe te passen partij, namelijk maximaal 200 mg Cl /kg d.s. Ontzilten
gebeurt door het zand te spoelen met water. Hoe beter het ontziltingsproces hoe beter
de kwaliteit van het ontzilte zand (lees: een zo laag mogelijk chloridegehalte). Daarom
zijn ten opzichte van de vorige versie van de BRL 9313 wijzigingen doorgevoerd. Zo
is de monsternemingsmethode voor ontzilt zand aangepast, kan voortaan een geleidbaarheidsmeting
worden uitgevoerd als alternatief naast de titratieproef voor de bepaling van het
chloridegehalte en zijn nadere eisen gesteld aan het ontzilten van zand in een depot.
Wat betreft dit laatste maakt de BRL 9313 voortaan onderscheid in twee soorten depots:
ontzilting in een schip en ontzilting in depot. Deze laatste vorm is nieuw. Ontzilting
in depot kan een praktischer methode zijn dan verdere ontzilting in het aanvoerschip
om de gewenste kwaliteitsverbetering van het aangevoerde zand te bereiken. Aan deze
vorm van ontzilting zijn kwaliteitseisen in het normdocument opgenomen. Met de wijzigingen
aan het ontziltingsproces zijn kosten gemoeid. Deze worden geschat op € 10.000,– à
€ 50.000,– en zien op investeringen in apparatuur en verbeterde monsterneming. Momenteel
zijn 84 bedrijven voor deze BRL erkend. De extra kosten zijn gerechtvaardigd, omdat
zoals hiervoor is uitgelegd de aangepaste methode tot een betere kwaliteit van ontzilt
zand leidt.
4. Consultatie
Internetconsultatie
Voor de gewijzigde Regeling bodemkwaliteit heeft van 13 oktober tot en met 10 november
2019 een internetconsultatie plaatsgevonden. Met deze consultatie is een ieder de
gelegenheid geboden om op het ontwerp van de regeling te reageren. Er hebben 8 instanties
gereageerd. Het betreft twee adviesbureaus, twee schemabeheerders, drie brancheorganisaties
en een adviesbureau. Hieronder wordt op hoofdlijnen ingegaan op de reacties.
Bij de consultatie zijn uiteenlopende punten naar voren gebracht. Zo is er terecht
op gewezen dat een actualisatie van NEN-EN-ISO/IEC 17025 alleen in categorie 4 van
bijlage C was opgenomen en niet ook in categorie 3. Dit is hersteld. De inspraak met
betrekking tot de wijziging van artikel 4.3.3. Rbk wordt niet overgenomen. De inspreker
had bezwaar gemaakt tegen de toevoeging dat de toetsing van het asbestgehalte conform
paragraaf 8 van NEN moet worden uitgevoerd. Er is hier weliswaar sprake van een wijziging
van het artikel, maar geen inhoudelijke wijziging. Er is enkel een verduidelijking
doorgevoerd door nu in het artikel zelf de geldende toetsregel uit NEN 5707 op te
nemen. Deze toetsregel bestaat al geruime tijd. Ook de inspraakreactie die ziet op
aanpassing van de werkzaamheid voor het verwijderen, onklaar maken, reparatie en installeren
van ondergrondse opslagtanks, leidingen en appendages (artikel 2.1. eerste lid, onder
m respectievelijk Bijlage C categorie 13) door het toevoegen van het woord ‘ondergronds’
’wordt niet overgenomen. Deze reactie heeft namelijk geen betrekking op het wijzigingsvoorstel.
De opmerking dat in de toelichting verwezen wordt naar de conceptversie van PGS 31,
terwijl er een definitieve versie is, is gegrond en is daarom wel overgenomen. Een
andere inspreker had verzocht om in dit wijzigingsvoorstel ook de tijdelijke normen
voor PFAS mee te nemen. Dit voorstel is niet overgenomen. Deze wijziging van de Regeling
bodemkwaliteit gaat niet over PFAS-normstelling. De PFAS-normstelling zal met het
definitieve handelingskader juridisch zal worden verankerd in de Regeling bodemkwaliteit.
Dezelfde inspreker had verzocht het wijzigingsblad van 1 januari 2019 bij de Richtlijn
bodemkwaliteitskaarten uit bijlage D te verwijderen. Ook dit is een wijziging die
nu niet voorligt en wordt daarom niet overgenomen. Deze inspraak zal wel betrokken
bij de volgende wijziging van de Regeling bodemkwaliteit, die verband houdt met de
inwerkingtreding van de Omgevingswet. Vanwege het Aanvullingsbesluit bodem zullen
wijzigingen in de Regeling bodemkwaliteit worden doorgevoerd. In dat kader zal ook
de Richtlijn voor het opstellen van bodemkwaliteitskaarten opnieuw tegen het licht
worden gehouden. De opmerking van de inspreker zal hierbij worden betrokken.
Wijziging ten opzichte van de consultatieversie
Ten opzichte van de versie die ter consultatie heeft gelegen is een inhoudelijke wijziging
doorgevoerd. BRL K265 (Boorgatklei voor milieukundig grondwateronderzoek) wordt niet
aangewezen in bijlage C. Het verzoek dit normdocument op te nemen is door de schemabeheerder
ingetrokken. Op een later moment kan alsnog worden verzocht de BRL in bijlage C op
te nemen. Tot die tijd kan het normdocument privaatrechtelijk voor certificatie worden
gebruikt.
Adviescollege Toetsing Regeldruk
Tijdens de consultatie heeft het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) de ontwerpregeling
getoetst op regeldrukeffecten. ATR adviseert het kabinet en de Eerste en Tweede Kamer
over de regeldrukeffecten van wet- en regelgeving. In haar advies op de ontwerpregeling
heeft ATR aandacht gevraagd voor een nadere motivatie van nut en noodzaak van de wijziging
van deze regeling, mogelijke minder belastende alternatieven, de werkbaarheid en uitvoerbaarheid
van de nieuwe regels en de gevolgen voor de regeldruk. Hieronder wordt aangegeven
op welke punten de adviezen van de ATR hebben geleid tot aanpassing van het voorstel
en op welke punten onderbouwd van het advies wordt afgeweken.
De ATR geeft in adviespunt 1.1 aan om het nut en de noodzaak van een aantal wijzigingen
nader te onderbouwen. De toelichting op artikel II, onderdeel F, eerste lid, is aangepast
op nut en noodzaak van de aanwezigheidsverplichting Deskundig Asbest Acceptant en
de aanscherping van de maaswijdte van de zeef die volgens BRL 2506-2 gebruikt moet
worden.
In reactie op adviespunten 1.2, 2.2, 3.2 en 3.4 van het college kan het volgende worden
gesteld.
De huidige wijziging van de regeling heeft voornamelijk betrekking op de actualisatie
van de verschillende normdocumenten zoals genoemd in bijlage C en D. Het betreft hierbij
actualisaties op verzoek van het bedrijfsleven. Door de actualisatie worden innovatie,
gewijzigde inzichten en voldoen aan bestaande (herziene) wet- en regelgeving in de
regeling verankerd. Het bedrijfsleven kan hierdoor kosteneffectief en concurrerend
haar werkzaamheden blijven uitvoeren. De discussie over nut, noodzaak, minder belastende
alternatieven van een actualisatie of wijziging van een normdocument en werkbaarheid
voor de doelgroep vindt plaats in een commissie van deskundigen waar alle belanghebbenden
in zijn vertegenwoordigd. Na instemming door de commissie van deskundigen wordt een
actualisatie of wijziging vervolgens nog getoetst op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid
en fraudegevoeligheid door de ILT, genotifieerd bij de Europese commissie en beoordeeld
op de nationale en Europese accreditatievereisten. Direct betrokken branches en bedrijven
zijn hiervan op de hoogte lopende het proces. In haar advies heeft ATR expliciet aandacht
gevraagd voor BRL 5078 en BRL 9331. Van deze normdocumenten waren op het moment dat
ATR haar advies opstelde alleen de inspraakversies digitaal beschikbaar en nog niet
de definitieve versies. Navraag bij de betreffende schemabeheerder van BRL 9331 en
BRL 5078 (KIWA) heeft geleerd dat deze BRL-en per 6 november 2019 bindend zijn verklaard
en sindsdien openbaar te raadplegen zijn op de website van Kiwa. Om procestijden zo
kort mogelijk te houden is ervoor gekozen de nog vast te stellen normdocumenten al
wel op te nemen in bijlage C. Het ging hierbij om enkel nog vast te stellen data.
Overigens waren voor de publicatie de vastgestelde versies al onder potentiele klanten
verspreid.
Indien een nieuwe werkzaamheid wordt toegevoegd aan artikel 2.1. van de regeling wordt
getoetst of er minder bezwarende alternatieven zijn. Ook wordt er dan onderzoek gedaan
naar de regeldruk. Dit geldt niet voor wijzigingen van de bestaande regeling of bij
wijzigingen van normdocumenten. De mogelijke regeldrukgevolgen van de wijzigingen
in het normdocument worden door het bedrijfsleven zelf namelijk beoordeeld en aan
het ministerie voorgelegd. Het ministerie neemt hiervan kennis en heeft de onderbouwing
van de kosten meegenomen in de toelichting. Zie hiervoor paragraaf 2 van deze toelichting.
In tegenstelling tot eerdere actualisaties van bijlage C en D zijn de te verwachten
regeldrukeffecten zo goed mogelijk met cijfers onderbouwd. Tussen het Ministerie en
de schemabeheerders is er een werkwijze ontwikkeld om deze effecten zo efficiënt mogelijk
in kaart te brengen. Deze werkwijze zal de komende tijd verder worden verbeterd opdat
bij volgende wijzigingen van de normdocumenten de regeldrukeffecten (nog) inzichtelijk(er)
zijn. Hiermee wordt invulling gegeven aan het advies van ATR om bij toekomstige wijzigingen
van de Regeling bodemkwaliteit na te gaan in hoeverre de (direct en indirecte) verplicht
voorgeschreven normen proportioneel en werkbaar zijn.
Het advies van ATR om CROW-publicatie 400 kosteloos beschikbaar te stellen (adviespunt
2.1) is niet overgenomen. Het gaat hier om een opleidingseis (in het kader van ARBO-wetgeving)
waaraan moet worden voldaan voordat de BRL aan diegene de functie partijbeheerder
toekent. De werkzaamheid hoeft dus niet volgens CROW-publicatie 400 te worden verricht,
maar voor van een partijbeheerder sprake is moet deze bepaalde kennis tot zich hebben
genomen.
Artikel III over de inwerkingtreding van deze regeling is conform het advies van het
college in punt 3.1 verduidelijkt. In overeenstemming met artikel 4.17 van de Aanwijzingen
voor de regelgeving wordt afgeweken van de vaste verandermomenten, omdat een spoedige
inwerkingtreding gelet op de doelgroep aanmerkelijke ongewenste nadelen voorkomt.
Daarnaast heeft ATR in adviespunt 3.3 terecht geconstateerd dat er geen MKB-toets
heeft plaatsgevonden.
Naar aanleiding van adviespunt 4.1 met betrekking tot de regeldruk is met name de
omvang van de doelgroep nadrukkelijker in beeld gebracht. In paragraaf 3 Administratieve lasten en nalevingskosten is per vermelde beoordelingsrichtlijn een indicatie gegeven van het aantal erkenningen
dat op het moment van het opstellen van dit wijzigingsvoorstel is verleend. Ook in
het geval van regeldrukvermindering is in het algemene deel van de toelichting nader
invulling gegeven aan de omvang van de kostenreductie. ATR constateert terecht dat
er in de toelichting geen aandacht is besteed aan de kennisnamekosten (kosten verbonden
aan het kennisnemen van de wet, inclusief het inwinnen van intern en extern advies,
voordat een bedrijf, burger of professional weet welke acties moeten worden genomen
om de wet na te kunnen leven). Echter, dergelijke kosten dienen volgens het Handboek
Meting Regeldrukkosten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat alleen
te worden berekend als de kosten dan wel tijdsbesteding per individuele ondernemer
of burger naar verwachting substantieel zijn. Hiervan is in deze wijziging van de
Regeling bodemkwaliteit geen sprake. Het gaat bij deze wijziging om actualisatie van
bestaande normdocumenten op verzoek van het bedrijfsleven zelf.
MKB-toets
Met ingang van 1 mei 2019 is rijksbreed de zogenaamde MKB-toets ingevoerd. Deze toets
is ontwikkeld om het midden- en kleinbedrijf (MKB) beter te betrekken bij het tot
stand komen van nieuwe wet- en regelgeving. Door middel van een door het ministerie
georganiseerd panelgesprek met individuele MKB-ondernemers wordt inzicht verkregen
in de werkbaarheid van regels in de dagelijkse praktijk. Tijdens dit gesprek kunnen
ondernemers op basis van hun praktijkervaring concreet aangeven in hoeverre de voorgenomen
wijzigingen werkbaar en uitvoerbaar zijn, waar eventuele knelpunten zitten en hoe
de regeldruk voor het MKB zoveel mogelijk kan worden beperkt of voorkomen. Dit in
aanvulling op de betrokkenheid van het MKB bij de totstandkoming van de normdocumenten
zelf, waarnaar in deze regeling wordt verwezen, en met het voornaamste doel gelegenheid
te bieden om mogelijke bezwaren vanuit de optiek van het MKB tegen de aanwijzing van
(gewijzigde) normdocumenten in de Regeling bodemkwaliteit naar voren te brengen. Ondanks
meerdere uitnodigingen voor een panelgesprek met betrekking tot de wijziging ten aanzien
van bodemenergie (Artikel II onderdeel A) is hier door het MKB – om haar moverende
redenen – niet op ingegaan. Er heeft dan ook geen panelgesprek plaatsgevonden.
HUF-toets
Het ontwerp van de regeling is aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) aangeboden
voor een HUF-toets (Handhaafbaarheid, Uitvoerbaarheid en Fraudebestendigheid). Hieruit
is gebleken dat de wijzigingsregeling geen gevolgen heeft voor de werkwijze en in
te zetten middelen van de ILT, maar wel aanleiding geeft tot het signaleren van een
aantal onduidelijkheden in de handhaafbaarheid met name in enkele normdocumenten.
Dit heeft ertoe geleid dat diverse conceptversies van de BRL-en hierop zijn aangepast.
Ook is naar aanleiding van de HUF-toets artikel 2.2. (onderdeel A) herzien.
5. Notificatie
De ontwerpregeling is op 16 oktober 2019 voorgelegd aan de Commissie van de Europese
Gemeenschappen (notificatienummer 2019/509/NL), teneinde aldus te voldoen aan artikel
8, eerste lid, van Richtlijn 98/34/EG van het Europese parlement en de Raad van de
Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van
normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij
(PbEG L 217). Verschillende onderdelen van artikel II kunnen namelijk technische voorschriften
in de zin van de richtlijn bevatten. Er zijn naar aanleiding van deze notificatie
geen opmerkingen ontvangen.
Artikelsgewijs
Artikel I
In de Regeling acceptatie afvalstoffen op stortplaatsen is een verwijzing naar normdocument
NEN 7345 aangepast. Dit normdocument is al in 2015 met drie andere normdocumenten
van NEN opgegaan in een nieuw normdocument (NEN 7375). De vier NEN-normen maakten
deel uit van de reeks ‘Uitloogkarakteristieken van grond- en steenachtige bouwmaterialen
en afvalstoffen’ (NEN 734x-serie). Klaarblijkelijk zijn de verwijzingen naar deze
normdocumenten in de Regeling acceptatie afvalstoffen op stortplaatsen destijds over
het hoofd gezien. Hierdoor zijn zij, anders dan bijvoorbeeld de verwijzingen in bijlage
D bij de Regeling bodemkwaliteit, niet aangepast aan de nieuwe situatie.
De wijziging heeft geen gevolgen voor de praktijk, omdat de oude norm al in 2015 nauwelijks
nog werd toegepast en de toepassing van het nieuwe normdocument wel al in de Regeling
bodemkwaliteit was voorgeschreven. Ook het oude normdocument was overigens nog steeds
bruikbaar, mocht dat in uitzonderingsgevallen nog zijn toegepast. De verouderde verwijzingen
kwamen voor in artikel 10. In artikel 1 wordt het normdocument omschreven. Beide artikelen
zijn geactualiseerd.
Artikel II
Onderdeel A
De uitzondering voor werkzaamheden met betrekking tot bodemenergiesystemen is komen
te vervallen. Certificerende instellingen moeten op basis van accreditatie personen
en instellingen certificeren voor werkzaamheden met betrekking tot bodemenergiesystemen.
De uitzondering die hiervoor gold vanaf oktober 2013 is vervallen. Destijds voorzag
het normdocument nog niet in accreditatie van certificerende instellingen. Dat is
nu wel het geval. Al in 2013 is aangekondigd dat de uitzondering slechts voor een
overgangsperiode zou gelden. In verband hiermee is artikel 2.2, vijfde lid, waarin
voor bodemenergiesystemen een uitzondering op het vereiste van accreditatie was opgenomen,
gewijzigd.
Onderdelen B, E, F, tweede lid, en H
In de Regeling bodemkwaliteit werd nog verwezen naar een oude versie van de Circulaire
bodemsanering (de versie 2009, zoals gewijzigd in 2012). De verwijzingen zijn geactualiseerd,
hetgeen voor de praktijk, die al met de circulaire van 2013 werkt, geen gevolgen heeft.
In onderdeel H is tevens een verwijzing naar de circulaire verbeterd, waar op de Regeling
bodemkwaliteit zelf werd gedoeld.
Onderdeel C
In artikel 4.3.3. is een drietal wijzigingen doorgevoerd. Ten eerste is de analyse
op asbest nu uitdrukkelijk geregeld. In het geval van een asbestonderzoek wordt niet
uitgegaan van het rekenkundig gemiddelde van de gemeten stoffen, maar wordt de regel
uit paragraaf 8.8 van NEN 5707 gevolgd. Voor de toetsing geldt het gemiddelde van
de twee waarnemingen, mits de resultaten binnen elkaars betrouwbaarheidsintervallen
(onder- en bovengrens) vallen. Wanneer dit niet het geval is, dan moet het hoogste
gehalte als maatgevend voor de gehele partij worden beschouwd. Ten tweede is in het
vierde lid een foutieve verwijzing verbeterd. Ten derde is er een nieuw tiende lid
toegevoegd, waarmee een uitzondering voor de monsterneming bij een partijkeuring op
asbest is toegevoegd. Deze uitzondering is niet nieuw en stond al in protocol 1001
bij BRL SIKB 1000, namelijk het nemen van tweemaal 6 grepen in plaats van tweemaal
50 grepen. Met het nieuwe tiende lid staan alle uitzonderingen voor een partijkeuring
nu ook in de regelgeving.
Onderdeel D
Met deze wijziging wordt een verkeerde verwijzing in artikel 4.10.2, vierde lid, verbeterd.
Onderdeel F
In bijlage C zijn diverse verwijzingen naar normdocumenten geactualiseerd. Hieronder
volgt per normdocument een korte toelichting op de belangrijkste wijzigingen. De wijzigingen
worden toegelicht op volgorde van werkzaamheid, zoals weergegeven in artikel 2.1 en
bijlage C van de Regeling bodemkwaliteit.
Categorie 2 Afgeven van kwaliteitsverklaringen als bedoeld in artikel 2.1, eerste
lid, onder b
BRL 2307-2: AEC-bodemas voor ongebonden toepassing in grond- en wegenbouwkundige werken
In deze BRL, waarvoor 6 bedrijven erkend zijn, is een wijziging doorgevoerd in verband
met de verduurzaming van AEC-bodemas (ook wel aangeduid als avi-bodemas). In 2012
is tussen het ministerie van (toen nog) I&M en de afvalenergiecentrales (AEC’s) een
Green Deal gesloten. Hierin is afgesproken dat de AEC’s de milieuhygiënische kwaliteit
van de AEC-bodemas gaan verbeteren, zodat dit materiaal op enig moment niet meer als
IBC-bouwstof hoeft te worden toegepast. Om hieraan te kunnen voldoen zijn door de
markt wijzigingen in opwerkingsmethoden doorgevoerd, waaronder het toevoegen van additief.
Hierdoor wordt een kwaliteitsverbetering gerealiseerd, waardoor het eindproduct voldoet
aan de normen voor het toepassen van een reguliere vormgegeven bouwstof. Daarom zal
het onder IBC-condities toepassen van bouwstoffen op termijn niet meer worden toegestaan.
Hiervoor wordt bij een volgende wijziging van de Regeling bodemkwaliteit de IBC-toepassing
voor bouwstoffen geschrapt.
BRL 2506-2: Recyclinggranulaten
In deze BRL zijn op verzoek van het bedrijfsleven diverse wijzigingen doorgevoerd,
die betrekking hebben op tekstuele en inhoudelijke verbeteringen, het verwerken van
interpretatiedocumenten van het College van Deskundigen en de actualisering van verwijzingen
naar de gewijzigde NEN 5896 (Kwalitatieve analyse van asbest in materialen met polarisatiemicroscopie).
Deze gewijzigde NEN heeft tot inhoudelijke aanpassingen in BRL 2506-2 geleid. Zo worden
er voortaan duidelijker eisen gesteld aan de aanwezigheid van de Deskundig Asbest
Acceptant (DAA). Deze DAA-er moet voortaan ook aanwezig zijn bij vergunningplichtige
inrichtingen waar een niet-permanente breekinstallatie aanwezig is. Verder is de aangepaste
eis uit de NEN met betrekking tot het gebruik van een 20mm-zeef in plaats van een
16mm-zeef in deze BRL doorgevoerd.
BRL 5078: Groutmengsels voor het afdichten van boorgaten
Deze beoordelingsrichtlijn is nieuw en heeft betrekking op grout. Dit is een mengsel
van cement en water, eventueel ook gemengd met toeslagmateriaal en hulpstoffen. Grout
kan net als zwelklei worden gebruikt bij het afdichten van boorgaten. Het gebruik
van grout bij het afdichten van boorgaten is de afgelopen jaren toegenomen. Deze toename
is voor het bedrijfsleven aanleiding geweest om een nieuwe beoordelingsrichtlijn op
te stellen. Bedrijven die grout gebruiken moeten hiervoor een certificaat en vervolgens
een erkenning aanvragen. Dit is van belang omdat het goed afdichten van (diepe) boorgaten
bij bijvoorbeeld de aanleg van WKO-installaties of waterputten voorkomt dat scheidende
lagen lekkage gaan vertonen. Zo wordt de bestaande bodem- en waterkwaliteit in stand
gehouden en voorkomen dat grondwaterverontreinigingen zich kunnen gaan verspreiden.
BRL 9302-2: E-bodemas in ongebonden toepassing, BRL 9321: Milieuhygiënische kwaliteit
van industriezand en (gebroken) industriegrind, BRL 9324: Groevesteen in ongebonden
toepassing en BRL 9336: Milieuhygiënische kwaliteit van E-Vliegas in ongebonden toepassing
Voor deze vier beoordelingsrichtlijnen wordt door middel van een wijzigingsblad beter
aangesloten op de eisen die de accreditatienorm ISO 17065 stelt. De Raad voor Accreditatie
heeft hierop aangedrongen bij de schemabeheerder. Met het wijzigingsblad zijn verduidelijkingen
met betrekking tot de werkzaamheden van de certificatie-instelling doorgevoerd. Het
aantal erkende bedrijven dat met deze wijziging te maken krijgt is per BRL als volgt:
BRL 9302-2: 8
BRL 9321: 102
BRL 9324: 63
BRL 9336: 1
BRL 9313: Zand uit dynamische wingebieden
In deze beoordelingsrichtlijn zijn diverse wijzigingen doorgevoerd. Aanleiding hiervoor
is de jaarlijkse evaluatie van het normdocument als onderdeel van het accreditatieproces.
Hieruit bleek
dat voor ontzilt zand niet volledig kon worden gegarandeerd dat aan de normen van
het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit werd voldaan. Met deze wijziging
van de BRL is dit alsnog verzekerd. Dat is gebeurd door nadere eisen te stellen aan
de monsterneming voor ontzilt zand en de bepaling van het chloridegehalte. Ook zijn
er nadere eisen opgenomen voor het ontzilten van zand in een depot.
BRL 9315: Geëxpandeerde kleikorrels voor ongebonden toepassing in werken
Deze BRL is geactualiseerd naar aanleiding van eerder in de Regeling bodemkwaliteit
doorgevoerde wijzigingen in bijlage H (verlaging van de minimale keuringsfrequentie
van drie naar vijf jaar). Ook hier zijn, net als bij andere normdocumenten, met het
oog op de goede aansluiting op accreditatienorm ISO 17065 wijzigingen doorgevoerd.
Op dit moment is slechts één bedrijf erkend voor deze BRL.
BRL 9331: Geblazen glasgranulaat
Dit betreft een nieuwe beoordelingsrichtlijn die betrekking heeft op geblazen glasgranulaat.
Dit is een nieuw product met een zeer laag soortelijk gewicht, waardoor het goed kan
worden toegepast als funderingslaag in met name zettingsgevoelige gebieden. Door het
lichte gewicht zal er minder snel bodemdaling optreden. Hierdoor zal de bodem minder
vaak hoeven te worden opgehoogd.
BRL 9335: Grond (alsmede in categorie 18: samenvoegen van verschillende partijen grond
of baggerspecie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder r)
Zowel de BRL als bijbehorend protocol 9335-1 zijn van een wijzigingsblad voorzien,
waarin verduidelijkingen in de tekst zijn doorgevoerd, waardoor interpretatieverschillen
zijn beslecht. Ook is een verwijzing naar de CROW Publicatie geactualiseerd (van CROW
Publicatie 132 naar CROW Publicatie 400). Op dit moment zijn 381 bedrijven erkend
voor BRL 9335.
Categorie 3, Analyse van bouwstoffen, grond of baggerspecie, bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder c, en 4 Analyse voor milieuhygiënisch bodemonderzoek, bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onder d
NEN-EN-ISO/IEC 17025, Algemene eisen voor de bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria
Aanleiding voor de wijzigingen in dit normdocument is de publicatie van de nieuwe
EN ISO/IEC 17025:2017 ‘General requirements for the competence of testing and calibration
laboratories’.
De introductie van een risicobenadering heeft het mogelijk gemaakt minder (prestatie)eisen
op te nemen. Daarnaast wordt meer flexibiliteit geboden bij het voldoen aan de eisen
met betrekking tot processen, procedures, documentatie van informatie en verantwoordelijkheden
binnen de organisatie. Tevens is ter verduidelijking een definitie van het begrip
‘laboratorium’ toegevoegd. De titel van het Nederlandse normdocument luidt voortaan:
Algemene eisen voor de competentie van test- en kalibratielaboratoria.
Categorie 5 Bewerking van verontreinigde grond of baggerspecie, bedoeld in artikel
2.1, eerste lid onder e
BRL 7500: Bewerken van verontreinigde grond en baggerspecie
In deze BRL zijn wijzigingen met betrekking tot de verlengingsaudit en de harmonisatie
van het kwaliteitssysteem doorgevoerd. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen
naar paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting.
Categorie 8 Milieukundige begeleiding, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder h
BRL 6000: Beoordelingsrichtlijn Milieukundige begeleiding van (water)bodemsaneringen,
ingrepen in de waterbodem en nazorg
De wijzigingen die in deze BRL zijn doorgevoerd, hebben betrekking op de verlengingsaudit
en het kwaliteitssysteem. Zie hiervoor paragraaf 2 van het algemeen deel van deze
toelichting.
Categorie 9 Monsterneming bij partijkeuring, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder
i
BRL 1000: Beoordelingsrichtlijn Monsterneming voor partijkeuringen inclusief protocol
1001 Monsterneming voor partijkeuringen grond en baggerspecie
Ook in deze BRL zijn wijzigingen met betrekking op de verlengingsaudit en het kwaliteitssysteem
doorgevoerd. Zie hiervoor paragraaf 2 van het algemene deel van de toelichting. De
andere aanpassingen zijn technische verduidelijkingen met betrekking tot een formule
en een verduidelijking wanneer de zeefproef moet worden toegepast. Tot slot is een
tekstuele aanpassing doorgevoerd.
Categorie 11 Uitvoering van een sanering van de bodem, bedoeld in artikel 2.1, eerste
lid, onder k
BRL SIKB 7000: Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem
Zowel de BRL als de bijbehorende protocollen 7001 en 7004 zijn van een wijzigingsblad
voorzien. Ook in deze beoordelingsrichtlijn zijn wijzigingen in de verlengingsaudit
en het kwaliteitssysteem doorgevoerd. Zie hiervoor paragraaf 2 van het algemeen deel
van deze toelichting. Verder zijn redactionele verbeteringen doorgevoerd. Er hebben
geen technisch inhoudelijke wijzigingen plaatsgevonden.
Categorie 12 Veldwerk, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder l
BRL SIKB 2000: Beoordelingsrichtlijn Veldwerk bij milieuhygiënisch bodem- en waterbodemonderzoek
In zowel de BRL als in de bijbehorende protocollen (protocol 2001, Plaatsen van handboringen
en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen,
en protocol 2002, Het nemen van grondwatermonsters) zijn wijzigingen met betrekking
tot de verlengingsaudit en het kwaliteitssysteem doorgevoerd. Zie hiervoor paragraaf
2 van het algemeen deel van deze toelichting. Verder zijn redactionele verbeteringen
doorgevoerd. Daarnaast zijn de BRL en de bijbehorende protocollen in overeenstemming
gebracht met de wijziging van de zogenaamde veldwerkersregeling in de Regeling bodemkwaliteit
in 20182. Het aantal personen dat een geregistreerd veldwerker mag assisteren staat nu ook
correct in de BRL.
Categorie 13 Verwijderen, onklaar maken, reparatie en installeren ondergrondse opslagtanks,
leidingen en appendages
De KIWA-beoordelingsrichtlijn K903 is overgedragen aan SIKB. De BRL heeft daarmee
een andere titel en nummer gekregen: BRL SIKB 7800, beoordelingsrichtlijn voor Tankinstallaties
(ontwerpen, installeren, modificeren, (her)classificeren, keuren en herstellen). Het
betreft dus geen nieuwe BRL. Voorts zijn de bestaande wijzigingsbladen verwerkt in
een nieuwe ‘geconsolideerde versie’.
Daarnaast zijn enkele technische en redactionele verbeteringen doorgevoerd. Ook is
de BRL in lijn gebracht met andere relevante documenten, waaronder naar PGS 31 (Publicatiereeks
Gevaarlijke Stoffen 31: Overige gevaarlijke vloeistoffen: opslag in ondergrondse en
Bovengrondse tankinstallaties). De voornaamste aanpassingen zien op de juiste verwijzingen
naar vigerende wet- en regelgeving. Daarnaast zijn de voorschriften over hetzelfde
onderwerp die op verschillende plaatsen in de BRL-K903/08 stonden, zoveel mogelijk
in één paragraaf beschreven. De eisen voor de opslagtankinstallaties van chemicaliën
zoals vermeld in PGS 31, zowel ondergronds (Hoofdgebied C) als bovengronds (Hoofdgebied
F) zijn verduidelijkt. Ook is de mogelijkheid opgenomen van ‘introductie-beoordeling/herclassificatie’
bij bestaande tankinstallaties en zijn de eisen aangaande de herclassificatie van
bovengrondse tankinstallaties (Deelgebieden 15 en 16) verduidelijkt. Het rapport PBV
107776 van 12-1-2004 is herzien en opgenomen als PRI&E in bijlage XIX in deze BRL
SIKB 7800. Tenslotte zijn de voorschriften over de opslag van CNG installaties geschrapt
(Hoofdgebied G). Dankzij de doorgevoerde inhoudelijke aanpassingen is er meer ruimte
om bestaande tanks goed te keuren die voorheen niet voor keuring in aanmerking kwamen
en dan buiten gebruik moesten worden gesteld. Er zijn namelijk andere keurings- en
onderhoudsmogelijkheden toegestaan, die er voorheen nog niet waren. Zo konden opslagtanks
met een klein mangat niet worden herkeurd of inwendig onderhouden omdat deze niet
betreden konden worden. Dat is nu aangepast door het toestaan van andere technieken
(bijvoorbeeld camera-inspectie) en alternatieve onderhoudsmethoden. De milieurisico’s
van de opslagtanks blijven gelijk, terwijl voorkomen wordt dat tanks die kwalitatief
nog in goede staat zijn, vervangen moeten worden.
Categorie 19: Mechanisch boren in de bodem, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder
s.
BRL SIKB 2100: Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren
In zowel de BRL als in bijbehorend protocol 2101 zijn wijzigingen met betrekking tot
de verlengingsaudit doorgevoerd. Zie hiervoor paragraaf 2 van het algemeen deel van
deze toelichting. Verder zijn er tekstuele verbeteringen doorgevoerd. Zie voorts de
toelichting op categorie 21.
Categorie 21 Ontwerpen, installeren, beheren en onderhouden van het ondergrondse deel
van bodemenergiesystemen en categorie 22 Ontwerpen, installeren en beheren van het
bovengrondse deel van bodemenergiesystemen
BRL SIKB 11000: Beoordelingsrichtlijn Ontwerp, Realisatie, Beheer en onderhoud ondergrondse
deel bodemenergiesystemen en BRL voor het InstallQ procescertificaat voor ‘Ontwerpen,
installeren en beheren van installaties’, deelgebied Ontwerpen en installeren van
energiecentrales van bodemenergiesystemen en het beheren van bodemenergiesystemen
deel 6000-21/00
De wijzigingen in de BRL-en voor bodemenergie worden onder hetzelfde kopje toegelicht.
De reden hiervoor is dat er een belangrijke wijziging in beide beoordelingsschema’s
is doorgevoerd. Deze wordt eerst toegelicht. Vervolgens wordt er op de wijzigingen
in de afzonderlijke normdocumenten ingegaan.
In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat door onvolledige onderlinge uitwisseling
van gegevens tussen de BRL voor het bovengrondse en het ondergrondse deel van bodemenergiesystemen
een goed rendement van het bodemenergiesysteem niet geborgd was. Naar aanleiding hiervan
zijn de beoordelingsrichtlijnen aangepast. Dit komt onder meer tot uitdrukking in
de zogenoemde communicatietabellen, die in beide certificatieschema’s (dus zowel in
BRL SIKB 11000 als in BRL 6000-21/00) zijn opgenomen. Deze tabellen dragen bij aan
een transparante informatie-uitwisseling, zodat de betrokken erkende bedrijven (degene
die de bodemenergiesystemen aanleggen) weten wat zij zelf moeten doen en wat zij van
anderen mogen verwachten.
In BRL 6000-21 zijn daarnaast verbeteringen doorgevoerd over wat wordt begrepen onder
beheerswerkzaamheden. Voor de duidelijkheid wordt vermeld dat InstallQ de opvolger
is van KBI, de schemabeheerder van de vorige versie van deze BRL. Op dit moment zijn
241 bedrijven erkend voor BRL 6000-21.
In BRL SIKB 11000 zijn wijzigingen aangebracht die verband houden met de accreditatie.
Met deze nieuwe versie is er sprake van een accreditatiewaardige BRL. Hierdoor kon
de uitzondering op het vereiste van accreditatie in artikel 2.2, vijfde lid, van de
Regeling bodemkwaliteit worden geschrapt. Zie hiervoor de toelichting bij onderdeel
A. Ook zijn technische ontwikkelingen en nieuwe inzichten geïmplementeerd door naar
actuele documenten en technieken te verwijzen. Met het doorvoeren van tekstuele aanpassingen
is de leesbaarheid vergroot. Tot slot is een betere aansluiting tot stand gebracht
met BRL 2100 (Mechanisch boren). Hierdoor bestaat er minder verwarring over welke
eisen van toepassing zijn op de werkzaamheid mechanisch boren en welke zien op de
werkzaamheid van het ondergrondse deel van bodemenergiesystemen. Voor BRL SIKB 11000
zijn momenteel 87 bedrijven erkend.
In aanvulling hierop wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om in deze toelichting
de systematiek van Kwalibo nogmaals uiteen te zetten. Het blijkt namelijk dat het
voor de uitvoeringspraktijk niet altijd duidelijk is hoe dit systeem precies in elkaar
zit. Volgens artikel 15 juncto artikel 18 van het Besluit bodemkwaliteit mag een bedrijf
of persoon een in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit aangewezen werkzaamheid
alleen verrichten als het is erkend overeenkomstig het daarop betrekking hebbende
normdocument dat eveneens in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit is aangewezen.
Bepalend hierbij is de feitelijke situatie, d.w.z. of de werkzaamheid die wordt verricht
valt binnen de reikwijdte van de handeling die in bijlage C wordt genoemd alsmede
het daarop betrekking hebbende normdocument dat in de bijlage voor die werkzaamheid
is aangewezen. Als bijvoorbeeld een bedrijf of persoon erkend is volgens normdocument
BRL 2100 voor mechanisch boren niet alleen een boring uitvoert, maar ook een bodemenergiesysteem
aan het installeren is, waarop normdocument BRL 11000 van toepassing is, dan moet
dat bedrijf of die persoon ook voor die laatste activiteit zijn erkend, ook als het
bedrijf of de persoon niet de gehele installatie van het systeem voor zijn rekening
neemt maar slechts een deel. Het systeem van Kwalibo heeft namelijk als uitgangspunt
dat bedrijven of personen die een aangewezen (kritische) activiteit verrichten daarvoor
individueel gekwalificeerd moeten zijn, blijkens een certificaat of accreditatie alsmede
een erkenning die zijn afgegeven nadat eerst is gebleken dat het bedrijf of de persoon
aan alle daarvoor in het toepasselijke normdocument gestelde kwalificaties voldoet.
Het bedrijf of de persoon moet zich dus zelf voor het verrichten van de werkzaamheid
kwalificeren. Het is niet voldoende dat een bedrijf of persoon, zonder zelf over de
vereiste erkenning te beschikken, de activiteit uitvoert onder toezicht of met aanwijzingen
van een bedrijf dat of persoon die wel over de vereiste erkenning beschikt. Op dit
uitgangspunt bestaat één uitzondering, die betrekking heeft op het verrichten van
bepaalde werkzaamheden door zogenaamde veldmedewerkers. Dit is in de Regeling bodemkwaliteit
uitdrukkelijk geregeld in de noot onder bijlage C (ook wel de veldwerkersregeling
genoemd).
Onderdeel G
In bijlage D zijn twee NEN-normen geactualiseerd. Allereerst NEN 5753, Bodem – Bepaling
van het lutumgehalte en de korrelgrootteverdeling in grond en waterbodem met behulp
van zeef en pipet. De aanleiding hiervoor is de vijfjaarlijkse revisie. De essentie
van de methode die in deze NEN wordt beschreven is niet gewijzigd. Er zijn enkel verduidelijkingen
doorgevoerd, bijvoorbeeld op het gebruik van fractiescheidingszeven van 38 μm tot
en met 63 μm. Daarnaast zijn fouten in formules voor de berekening van de pipetteer-
en zeeffracties verbeterd en verwijzingen naar normen gecorrigeerd. Ook heeft de complete
normtekst een redactionele verbeterslag ondergaan.
Daarnaast is NEN-ISO 3310-2, Controlezeven – Technische eisen en beproevingen – deel
2: Geperforeerde plaatzeven geactualiseerd. Er is slechts een kleine zeeftechnische
aanpassing doorgevoerd. Vanwege de koppeling met AP04 en AS SIKB 3000 in categorie
3, onderscheidenlijk 4, van bijlage C is een overgangstermijn opgenomen. Zonder overgangstermijn
zouden de drie normdocumenten niet goed meer op elkaar aansluiten.
Artikel III
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Bij de vaststelling van het tijdstip
van inwerkingtreding is conform aanwijzing 4.17, vijfde lid, van de Aanwijzingen voor
de regelgeving afgeweken van de minimuminvoeringstermijn van 2 maanden en de vaste
verandermomenten. De reden van deze afwijking is dat hiermee, gelet op de doelgroep,
aanmerkelijke ongewenste private of publieke voor of nadelen worden voorkomen. Zo
spoedig mogelijke inwerkingtreding na de bekendmaking van deze regeling is nadrukkelijk
de wens van de doelgroep zodat nieuwe inzichten en technische ontwikkelingen snel
hun beslag krijgen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer