Mededeling implementatie Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PbEU L 88/6)

De Minister van Justitie en Veiligheid deelt overeenkomstig aanwijzing 9.13 van de Aanwijzingen voor de regelgeving mede dat Richtlijn nr. 2017/451 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PbEU L 88/6) partieel is geïmplementeerd door middel van bestaande regelgeving.

Met de aanvaarding en inwerkingtreding van de wet van 26 september 2018 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten tot versterking van de strafrechtelijke en de strafvorderlijke mogelijkheden om terrorisme te bestrijden (versterking strafrechtelijke aanpak terrorisme) (Stb. 2018, 338) per 16 oktober 2018 is artikel 138b, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan artikel 83 Sr toegevoegd. Daarmee zijn alle ter implementatie van de richtlijn noodzakelijke wijzigingen op het niveau van de wet doorgevoerd. Als sluitstuk van de vereiste implementatiewetgeving is met het Besluit van 5 november 2018 tot wijziging van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht ter implementatie van richtlijn 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PbEU L 88/6) (Stb. 2018, 420) artikel 421 Sr aan artikel 4, tweede lid, van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht toegevoegd en is de bijlage behorende bij genoemd Besluit aangepast. Daarmee is de richtlijn volledig geïmplementeerd.

Voor het overige werkt de richtlijn door in de Nederlandse rechtsorde door middel van bestaande regelgeving op de wijze als aangegeven in de transponeringstabel welke als bijlage bij deze mededeling is opgenomen

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

IMPLEMENTATIE RICHTLIJN (EU) 2017/541 VAN 15 MAART 2017 INZAKE TERRORISMEBESTRIJDING EN TER VERVANGING VAN KADERBESLUIT 2002/475/JBZ VAN DE RAAD EN TOT WIJZIGING VAN BESLUIT 2005/671/JBZ VAN DE RAAD

Transponeringstabel

Sr = Wetboek van Strafrecht

Sv = Wetboek van Strafvordering

WED = Wet op de economische delicten

WWM = Wet wapens en munitie

Bepaling richtlijn

Bepaling Nederlandse wetgeving

Toelichting

Artikel 1

 

Deze bepaling behoeft geen implementatie in nationaal recht.

Artikel 2 lid 1

 

Term komt voor bij artikel 11 van de richtlijn. Zie ook aldaar.

Onder “middelen of inlichtingen” (artikel 421 lid 1) en “voorwerpen” (artikel 421 lid 1 jo. lid 2) vallen alle “middelen” die in artikel 2 lid 1 van de richtlijn worden genoemd.

Artikel 2 lid 2

artikel 2:1 e.v. BW en artikel 51 lid 3 Sr

Het begrip rechtspersoon dient in de eerste plaats in de civielrechtelijke betekenis te worden opgevat (artikel 2:1 e.v. BW). De strafwetgever heeft een uitbreiding gegeven aan het begrip rechtspersoon in artikel 51 lid 3 Sr.

Artikel 2 lid 3

artikel 140a Sr

Term komt voor in artikel 4 van de richtlijn. Zie ook aldaar.

Artikel 140a Sr stelt strafbaar de deelname aan een “organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven”.

Onder “organisatie” wordt daarbij verstaan: “een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon” (zie ECLI:NL:HR:2010:BK5189).

Artikel 3 lid 1 aanhef

artikel 83 Sr en artikel I, onder A, van de Wet versterking strafrechtelijke aanpak terrorisme (Stb. 2018, 338)

 

Artikel 3 lid 1 onder a

artikelen 288a en 289 Sr,

92

108 jo. 114a

115 en 117 jo. 120a Sr

Dit onderdeel wordt hoofdzakelijk geïmplementeerd door de artikelen 288a en 289 Sr. De andere bepalingen stellen de aanslag op het leven van bijzondere personen strafbaar.

Artikel 3 lid 1 onder b

artikelen 304a Sr,

109 en 110 jo. 114a,

116 en 117a jo. 120a Sr

De onderhavige verplichting wordt hoofdzakelijk geïmplementeerd door de artikel 304a Sr. Bij de overige artikelen gaat het om feitelijke aanranding van bijzondere personen.

Artikel 3 lid 1 onder c

artikel 282b Sr,

92,

108 lid 1 jo. 114a,

115 lid 1 jo. 120a Sr

De onderhavige verplichting wordt hoofdzakelijk geïmplementeerd door artikel 282b Sr. Bij de overige bepalingen gaat het om vrijheidsberoving van bijzondere personen.

Artikel 3 lid 1 onder d

artikelen 138b lid 3 jo. lid 5

161, 161bis, 161sexies, 162,

162a,164, 166, 168, 170 jo.

176a

350a jo. 354a Sr

 

Artikel 3 lid 1 onder e

artikelen 385a jo. 415a Sr

 

Artikel 3 lid 1 onder f

artikelen 55 lid 5 WWM, 33b Wet explosieven voor civiel gebruik, 79 en 80 Kernenergiewet, 161quater jo. 176a Sr, en 6 lid 4 WED

 

Artikel 3 lid 1 onder g

artikelen 157, 161quater en 173a jo. 176a Sr

 

Artikel 3 lid 1 onder h

artikelen 161, 161bis, 172 jo. 176a Sr

 

Artikel 3 lid 1 onder i

artikelen 138b,

350a lid 2 jo. 354a Sr

 

Artikel 3 lid 1 onder j

artikelen 95, 95a, 121,

123 en 124 jo. 130a,

285 lid 3 Sr

 

Artikel 3 lid 2

artikel 83a Sr

 

Artikel 4 onder a

artikel 140a lid 2 Sr

 

Artikel 4 onder b

artikel 140a leden 1 en 3 Sr

 

Artikel 5

artikelen 131 en 132 Sr

 

Artikel 6

artikelen 47, 96 lid 2, 205 Sr

 

Artikel 7

artikel 134a Sr

 

Artikel 8

artikel 134a Sr

 

Artikel 9

artikelen 46, 96 lid 2, 134a, 140a Sr

Artikel 96 lid 2 is ten aanzien van de samenspanning tot de verschillende terroristische misdrijven van overeenkomstige toepassing verklaard (zie de artikelen 114b, 120b, 122, 176b, 282c, 289a, 304b, 415b Sr).

Artikel 10

artikelen 46, 96 lid 2, 134a Sr

 

Artikel 11

artikel 421 Sr

 

Artikel 12 aanhef

artikel 83b Sr

 

Artikel 12 onder a

artikelen 311 lid 1 onder 6° en 312 lid 2 onder 5° Sr

 

Artikel 12 onder b

artikel 317 lid 3 jo. 312 lid 2 onder 5°

 

Artikel 12 onder c

artikel 225 lid 3

 

Artikel 13

 

Overeenkomstig deze bepaling in de richtlijn wordt deze eis naar nationaal recht niet gesteld.

Artikel 14 lid 1

artikel 48 Sr

 

Artikel 14 lid 2

artikel 47 Sr

 

Artikel 14 lid 3

artikel 45 Sr

Poging tot misdrijf is in Nederland algemeen strafbaar gesteld.

Artikel 15 lid 1

 

De bepaling bevat te verplichting om te voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties. Dit wordt nader ingevuld door leden 2-4 van artikel 15.

Artikel 15 lid 2

Hoogst mogelijke straf:

artikelen 92, 95, 95a, 121, 289 Sr,

80 lid 2 Kernenergiewet

Strafverhoging tov misdrijf zonder terroristisch oogmerk: artikelen 114a, 120a, 130a, 140a (tov 140), 176a, 282b (tov 282a), 285 lid 3, 288a (tov 288), 304a, 354a lid 2, 415a Sr,

55 lid 5 WWM, 6 lid 4 WED,

33b Wet explosieven voor civiel gebruik en 79 Kernenergiewet.

 

Artikel 15 lid 3

artikel 140a Sr

Ten aanzien van de situatie waarin het in artikel 3 lid 1 onder j genoemde terroristische misdrijf is gepleegd door iemand die leiding geeft aan een terroristisch misdrijf: in dat geval kan (ook) artikel 140a lid 2 Sr ten laste worden gelegd (naast de strafbare feiten genoemd bij artikel 3 lid 1 onder j).

Artikel 15 lid 4

Zie de Nederlandse bepalingen waarmee de richtlijnbepalingen 6 (artikelen 47, 96 lid 2, 205 Sr) en 7 (artikel 134a Sr) zijn geïmplementeerd.

Binnen de ruime strafmaxima die gelden, kan bij de strafoplegging met de omstandigheid dat het misdrijf is gepleegd tegen een minderjarige rekening worden gehouden.

Artikel 16

 

Binnen de ruime strafmaxima die gelden, kan bij de strafoplegging met de genoemde omstandigheden rekening worden gehouden.

Ten aanzien van verdachten of veroordeelden die bereid zijn een getuigenverklaring af te leggen in de strafzaak tegen een andere verdachte bestaat een regeling om afspraken te maken over strafvermindering: zie artikel 226g-226j Sv (verdachte) en 226k Sv (veroordeelde).

Artikel 17

artikel 51 Sr

 

Artikel 18

artikelen 51 lid 2 en 23 lid 7 Sr

 

Artikel 19 lid 1 onder a en d

artikel 2 Sr

 

Artikel 19 lid 1 onder b

artikel 3 Sr

 

Artikel 19 lid 1 onder c

artikelen 4 en 7 Sr en 6 Sr jo. artikel 4 lid 2 van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht en het Besluit van 5 november 2018 tot wijziging van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht ter implementatie van richtlijn 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PbEU L 88/6) (Stb. 2018, 420)

 

Artikel 19 lid 2

artikel 5 Sr en artikel 6 Sr jo. artikel 4 lid 1 onder d van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht

 

Artikel 19 lid 3

 

Deze bepaling behoeft geen implementatie in nationaal recht.

Artikel 19 lid 4

artikel 8b lid 3 Sr

 

Artikel 19 lid 5

artikel 2 Sr

Er is onder andere sprake van rechtsmacht op grond van artikel 2 Sr als het strafbare feit in Nederland zijn uitwerking vindt.

Artikel 19 lid 6

 

Deze bepaling behoeft geen implementatie in nationaal recht.

Artikel 20 lid 1

Titel IV en IVB van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering

 

Artikel 20 lid 2

De transponeringstabel voor richtlijn 2014/42/EU is gepubliceerd in de Staatscourant op 23 april 2015 (Stcrt. 2015, 11370).

Nederland heeft de richtlijn op 30 juni 2015 genotificeerd.

De confiscatiebepalingen strekken zich ook uit over terroristische misdrijven.

Artikel 21

artikel 54a Sr en artikel 125o Sv jo. 354, tweede lid, Sv/552fa Sv.

In een rechtsmiddel (beklag) is voorzien in artikel 552a e.v. Sv.

Na de inwerkingtreding van de Wet computercriminaliteit III (Stb. 2018, 322) zal de inhoud van artikel 54a Sr worden verplaatst naar artikel 125p Sv. Daarbij wordt geen inhoudelijke wijziging aangebracht.

Artikel 22 lid 1

 

In Nederland is verstrekking van gegevens niet beperkt tot de misdrijven opgenomen in deze richtlijn. Overigens is een definitie van terroristische misdrijven en misdrijven ter voorbereiding of vergemakkelijking van terroristische misdrijven opgenomen in artikel 83 en 83b Sr. In die bepalingen wordt verwezen naar de Nederlandse strafbepalingen waarmee de bepalingen uit deze richtlijn zijn omgezet.

Artikel 22 lid 2

artikelen 8a, 39e en 39f, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens,

par. 5 van het Besluit politiegegevens,

hoofdstuk 3, Afdeling 1, par. 6 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens

 

Artikel 23

 

Deze bepaling behoeft geen implementatie in nationaal recht.

Artikel 24 lid 1

 

Een aangifte of klacht (van een slachtoffer) is naar Nederlands recht géén vereiste om vervolging in te kunnen stellen (naar de onder de richtlijn vallende strafbare feiten).

Artikel 24 lid 2 en 3

artikel 51aa, derde lid, Sv en de artikelen 2 en 3 van het Besluit slachtoffers van strafbare feiten

 

Artikel 24 lid 4 en 5

Wet veiligheidsregio’s, Wet publieke gezondheid, Procesbeschrijving slachtofferzorg na een terroristische aanslag

Na een aanslag wordt de hulpverlening verzorgd door de reguliere hulpverleningsstructuren volgens de Wet Veiligheidsregio’s en de Wet Publieke gezondheid.

De GHOR (geneeskundige hulpverleningsorganisatie in de regio) coördineert de organisatie van geneeskundige hulpverlening.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verkrijgen van het overzicht van slachtoffers en de coördinatie van de nafase.

De GGD coördineert de psychosociale hulpverlening

De politie informeert verwanten van dodelijke slachtoffers.

Slachtofferhulp Nederland informeert nabestaanden over schadevergoedingen, hulpverlening, verloop opsporing en vervolging en biedt hen hierin steun.

De geneeskundige hulpverlening wordt ingericht conform afspraken binnen de wet Publieke gezondheid Slachtoffers kunnen rekenen op geneeskundige hulpverlening in ziekenhuizen. Ook indien slachtoffers niet beschikken over de juiste verzekeringen. Voor bezoek en hulpverlening bij het ziekenhuis zal wel het eigen risico bij het slachtoffer in rekening worden gebracht.

De “Procesbeschrijving slachtofferzorg na een terroristische aanslag” beschrijft de rollen taken en verantwoordelijkheden van bij slachtoffers betrokken instanties en de onderlinge samenwerking.

Artikel 24 lid 6

artikel 51c lid 1-3.

 

Artikel 24 lid 7

 

Deze bepaling behoeft geen implementatie in nationaal recht.

Artikel 25

artikel 51aa lid 3 onder c en artikel 9 van het Besluit slachtoffers van strafbare feiten,

artikelen 190 lid 3, 226a t/m 226f, 264 en 269 Sv.

 

Artikel 26

 

De bepalingen uit de Nederlandse strafwet betreffende de rechten van slachtoffers zijn ook van toepassing op slachtoffers die ingezetene van een andere lidstaat zijn en die in Nederland slachtoffer zijn geworden van een strafbaar feit, evenals op slachtoffers die in Nederland verblijven, maar slachtoffer zijn geworden van een in een andere lidstaat gepleegd strafbaar feit.

Artikelen 27-31

 

Deze bepalingen behoeven geen implementatie in nationaal recht.

Naar boven